Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Micronesië

Micronesië

Micronesië

Paradijs. Bij dat woord gaan uw gedachten misschien naar een weelderig tropisch eiland, stralende blauwe luchten, in een zacht briesje wuivende palmen, witte zandstranden, helder oceaanwater en kleurrijke vissen, een spectaculaire zonsondergang. Micronesië beantwoordt aan dat paradijselijke beeld. Het is van een adembenemende schoonheid.

Maar er zijn hier ook dingen die nooit met een paradijs geassocieerd zouden worden. Deze eilanden dragen lelijke littekens van de wrede gevechten die hier in de Tweede Wereldoorlog hebben plaatsgevonden, en tegenwoordig heeft de bevolking van Micronesië te kampen met economische problemen, misdaad en ziekten. Steeds meer mensen gaan beseffen dat de diepgewortelde problemen van de mensheid opgelost zullen moeten worden alvorens het hier ooit echt een paradijs wordt.

Variatie, de pikante saus van het leven in Micronesië

Er zijn verschillende eilandengroepen in Micronesië, elk weer op een andere manier aantrekkelijk en elk met een andere cultuur. Het is verbazingwekkend dat elk zijn eigen onderscheiden taal heeft, die zelfs voor mensen van naburige eilandengroepen niet te volgen is.

Er bestaat niet zoiets als een typisch Micronesisch eiland. Sommige zijn rijk, andere arm. Ruige vulkanische eilanden zoals Pohnpei rijzen op tot een hoogte van meer dan 900 meter, terwijl sommige smalle atollen zo plat zijn dat ze niet meer dan een meter boven de zee uitsteken. Majuro van de Marshalleilanden is een van die atollen. Bij stormachtig weer worden soms hele delen van het atol door de golven overspoeld.

De Micronesiërs zijn vriendelijke, charmante mensen. Velen van hen leven van het land en de zee. Zij oogsten hun hoofdvoedsel van hun familiegrond, houden misschien een paar kippen of varkens en vangen vis uit de oceaan.

Aangenomen wordt dat deze geïsoleerde eilanden oorspronkelijk gekoloniseerd werden door mensen die vanuit Azië naar het oosten en vanuit Melanesië naar het westen kwamen varen, maar de eerste westerlingen die Micronesië bereikten, waren zestiende-eeuwse Spaanse ontdekkingsreizigers. Zij brachten hun religie mee. In deze tijd is de Rooms-Katholieke Kerk op de meeste eilanden diep verankerd, evenals een algemeen soort protestants geloof dat eind negentiende eeuw door de zendelingen van de christenheid werd ingevoerd.

GUAM: Brandpunt van eilandactiviteiten

Micronesië, wat „eilandjes” betekent, telt zo’n 2000 verspreid liggende eilanden, waarvan er ongeveer 125 bewoond zijn. Deze strekken zich uit over een gedeelte van de aardbol dat bij benadering zo groot is als het vasteland van de Verenigde Staten. Maar de eilandjes zijn zo piepklein dat hun gezamenlijke landoppervlak slechts ongeveer 3100 vierkante kilometer bedraagt — niet veel meer dan dat van Rhode Island, de kleinste staat in de Verenigde Staten.

De toegangspoort tot Micronesië is Guam, waar luchtlijnen naar veel van de andere eilanden beginnen. Van de 470.000 inwoners van Micronesië zijn er 150.000 op Guam te vinden. Met zijn lengte van 51 kilometer is Guam het grootste van de Micronesische eilanden. Het is ook het meest ontwikkeld. Verstopte verkeerswegen en een jachtige levensstijl onderscheiden dit eiland van de andere met hun meer ontspannen tempo.

Guam, waar militaire mogendheden van oudsher hun begerig oog op hebben laten vallen wegens zijn strategische ligging in de Stille Zuidzee, is op het ogenblik een Amerikaans bastion. Meer dan een derde van het land wordt door het Amerikaanse leger beheerst. Maar Guam is ook een strategisch gelegen uitvalsbasis voor de verbreiding van het goede nieuws van Gods koninkrijk. Op het bijkantoor van het Wachttorengenootschap wordt materiaal dat voor bijbels onderwijs wordt gebruikt, in elf talen gedrukt ter verspreiding in geheel Micronesië.

Koninkrijkswaarheid bereikt een ’laatste grensgebied’

Milton Henschel van het Besturende Lichaam omschreef in zijn inwijdingstoespraak voor de bijkantoorfaciliteiten van Guam in april 1980 Micronesië als „een van de laatste grensgebieden” in het werk van de Koninkrijksprediking. Omdat Micronesië uit een groot aantal geïsoleerde eilanden bestaat en er zo’n breed scala van inheemse talen wordt gesproken, is dit tropische ’laatste grensgebied’ een hele uitdaging gebleken.

Al veertig jaar lang gaan getrouwe zendelingen met hard werken en vindingrijkheid die uitdaging te lijf. Gedurende die jaren hebben ten minste 175 zendelingen in Micronesië gediend, en dit is een belangrijke factor geweest bij het bereiken van het aantal van 26 gemeenten en de ongeveer 1300 Getuigen die thans actief zijn op de eilanden.

Slechts een handjevol van de 63 zendelingen die op het ogenblik in Micronesië dienen, hebben de Wachttoren-Bijbelschool Gilead bezocht. De meesten zijn pioniers uit de Filippijnen en Hawaii, die uitgenodigd werden om de zendingsdienst op zich te nemen. Voor velen betekende dit de gemakken van thuis verruilen voor een primitievere levenswijze. Sommige eilanden hebben weinig behoorlijke wegen, geen elektriciteit en geen stromend water. De zendelingen staan bloot aan veel kwalen en ziekten; zij moeten een heet, vochtig en soms heftig weertype trotseren. Verwoestende tyfoons vormen vrijwel het hele jaar door een bedreiging. Maar de zendelingen hebben voldoening schenkende vruchten van hun harde werk gezien.

De bijbelse waarheid heeft vaste voet gekregen op elk van de grotere eilanden. Onder degenen die als eersten de Koninkrijksboodschap in hun hart sloten, waren invloedrijke eilanders. Op Pohnpei bijvoorbeeld was er Carl Dannis, een lid van de wetgevende macht van Pohnpei. Op Kosrae was een van de eerste Getuigen Fredy Edwin, die zeven talen sprak en familie was van de koning. Augustine Castro, die eens voor het priesterschap had gestudeerd, hielp op Saipan een gemeente op te richten. En op Guam gebruikte de voormalige bokser Tony Salcedo zijn populariteit om mensen een boodschap te brengen die hen kon helpen een vrede te genieten die dat prachtige eilandmilieu hun nooit had gegeven.

Hoe het goede nieuws Guam bereikte

Tony Salcedo was niet de eerste Getuige die naar Micronesië kwam. Hij was trouwens nog geen Getuige toen hij daar arriveerde. Hij kwam in 1948 uit de Filippijnen als contractarbeider voor de naoorlogse wederopbouw. Verscheidene van zijn collega’s waren Jehovah’s Getuigen, en zij begonnen Tony de bijbel te onderwijzen.

Deze ijverige broeders organiseerden in december 1951 de eerste gemeente in Micronesië, maar in 1954 moesten zij allemaal behalve Tony noodgedwongen van Guam vertrekken toen hun bedrijf failliet ging. Tony, die het boksen had opgegeven, mocht blijven omdat hij met een meisje van Guam was getrouwd.

In het midden van de jaren ’50 werden de vergaderingen in huize Salcedo gehouden, en de gemeente groeide uit tot twaalf leden. Hun predikingsgebied was het hele eiland. „Iedere zaterdag gingen wij de hele dag in de velddienst en al gauw wisten de mensen in alle dorpen wie wij waren”, zei Tony.

Er wachtten hun barre omstandigheden

Destijds leek Guam in de verste verte nog niet op het bedrijvige vakantie-eiland dat het tegenwoordig is. Sam en Virginia Wiger, de eerste zendelingen die aan Guam werden toegewezen, kunnen zich hun aankomst in 1954 nog heel goed herinneren.

„In die tijd was Guam feitelijk een militaire basis”, zei Sam. „Het eiland was verwoest door de oorlog; overal lagen nog onontplofte bommen en munitie, er stond oorlogstuig te roesten en er werden nog steeds Japanse sluipschutters gevonden en opgepakt. Mijn vrouw en ik huurden een barak van golfplaten zonder ijskast, airconditioning, bed of ander meubilair. Wij sliepen op legerstretchers onder muskietennetten.”

De krachtsinspanningen van de Wigers in de prediking waren zo succesvol dat er al gauw een grotere vergaderplaats nodig was, en daarom huurde de gemeente een leegstaande militaire kantine en gaf die een grondige schoonmaakbeurt. Aan de overkant van dezelfde straat stond een katholieke kerk. Toen onze broeders een bord met „Koninkrijkszaal” aanbrachten, protesteerde de katholieke priester.

Toen sloeg de bliksem in. Tijdens een voor dat gebied zeldzame onweersbui velde een blikseminslag de toren van de kerk en verbrijzelde verschillende beelden. „De priester vertelde zijn parochianen dat God de Koninkrijkszaal had willen raken, maar doel gemist had”, zei Wiger. „Toen de mensen die uitleg niet wilden geloven, bedacht de priester een ander verhaal. Hij zei dat God de kerk had verwoest omdat zij een grotere en betere nodig hadden.”

Het trustgebied in

Toen de Wigers als zendelingen aan Japan werden toegewezen, kreeg Merle Lowmaster, een lange broeder die dikwijls glimlachte maar altijd ernstig was als het over de waarheid ging, er een verantwoordelijkheid bij. Het Wachttorengenootschap vroeg Merle in 1960 een verkenningstocht door Micronesië te maken. Omdat de eilanden een trustgebied van de VS waren, had hij een reisvergunning nodig van de hoge commissaris, een nurkse en onbereidwillige man, die tegen Lowmaster zei: „Over mijn lijk kom je het trustgebied binnen.”

Maar een lijk hoefde hij daarvoor niet te worden. Slechts drie maanden later werd er een nieuwe hoge commissaris benoemd, en Merle kreeg zijn reisvergunning. Zo werd hij de eerste persoon die de Koninkrijksboodschap bekendmaakte op de eilanden Saipan, Chuuk, Pohnpei, Belau en Yap.

Persoonlijke hulp van de president van het Genootschap

In november 1962 werd Guam door een tragedie getroffen, toen de tyfoon Karen met windsnelheden van wel 320 kilometer per uur over het eiland raasde, en daarbij negen mensen doodde en voor miljoenen dollars schade aanrichtte. Gelukkig kostte het geen van de broeders het leven, maar wel kostte het hun de Koninkrijkszaal. Toen de vooruitzichten voor een nieuw gebouw er somber uitzagen, bood een pasgedoopte zuster uitkomst met een edelmoedige schenking van land. Daar werd een grotere Koninkrijkszaal gebouwd, die op tijd klaar kwam voor het zonebezoek in 1964 van N. H. Knorr, toentertijd president van het Wachttorengenootschap.

Met het doel een grondig getuigenis te laten geven in dit deel van de bewoonde aarde wees broeder Knorr zes onlangs aangekomen zendelingen toe aan het werk in verschillende delen van Micronesië. Hij zei tegen hen: „Bedenk dat hoewel deze gebieden misschien een buitenlandse indruk maken, je altijd thuis bent op de planeet Aarde. De enige zendeling die echt van buiten kwam, was Christus, want hij heeft de hemel verlaten om hier te dienen. Blijf in je toewijzing tot het werk gedaan is!”

Gedurende de laatste paar jaar hiervoor hadden reizende opzieners eens per jaar een reis per vrachtboot langs de eilanden gemaakt. Zij bezochten de zeer weinige Getuigen die er op de eilanden waren, predikten zelf overal waar de boot aanlegde, en gaven verdere aanmoediging aan iedereen die bij eerdere bezoeken belangstelling had getoond. Broeder Knorr stelde voor de rondreis tweemaal per jaar per vliegtuig te maken.

Reizende opzieners dragen bij tot de groei

Met ingang van 1968 werd deze vliegreis door Micronesië gemaakt door Nathaniel Miller, een reizende opziener uit Hawaii. Aangezien veel oudere Micronesiërs Japans spraken, en Miller zendeling in Japan was geweest, was hij een logische keus voor deze inspannende toewijzing. Hoezo inspannend? „De rondreis vanaf Honolulu langs deze eilanden bedroeg meer dan 14.000 kilometer”, weet broeder Miller nog.

Toen hij op Guam aankwam, trof hij daar een ontmoedigde gemeente aan. De groei bleef uit, en het gebied werd niet geregeld bewerkt. Broeder Miller deed de aanbeveling nog vier zendelingen naar Guam te sturen en een tweede zendelingenhuis aan de zuidkant van het eiland te vestigen.

In 1969 werden Guam en de territoria van Micronesië toegewezen aan het bijkantoor in Hawaii. Met ingang van 1970 bracht ook Robert K. Kawasaki sr., de coördinator van het bijkantoorcomité van Hawaii, bezoeken aan Micronesië om eens per jaar kringvergaderingen, districtscongressen en zendelingenhuizen te bedienen.

De resultaten van deze persoonlijke aandacht door geestelijke herders bleven niet uit. Guams „Mensen van goede wil”-districtscongres in 1970 trok een hoogtepunt van 291 aanwezigen, terwijl de kranten, radio en tv dagelijks voor publiciteit zorgden. Toch was er beslist ruimte voor meer werkers in dit gedeelte van het veld. Waar zouden zij vandaan komen?

Robert en Mildred Fujiwara waren gewone pioniers die een kruidenierszaak dreven in Hawaii, maar zij verlangden ernaar te gaan dienen waar de behoefte groter was. Die droom verwezenlijkten zij in 1970 door naar Guam te verhuizen met drie kinderen in de leeftijd van acht tot zestien jaar. Was die verhuizing goed voor hen en hun kinderen? Al hun kinderen zijn nu volwassen en getrouwd, en zij zijn allemaal ijverige dienstknechten van Jehovah. Twee van de kinderen dienen op het bijkantoor van Guam en de derde is pionier. Er was maar één gemeente op Guam toen de Fujiwara’s aankwamen. Zij hebben de vreugde gesmaakt een aandeel te hebben aan de groei. In totaal zijn er nu negen gemeenten en een groep. Deze zijn georganiseerd om de belangen te behartigen van mensen die zes talen spreken. Ook zijn er in de jaren ’70 en ’80 verscheidene andere gezinnen komen helpen.

Bijkantooradres gemakkelijk te onthouden

In 1976 werd de Koninkrijkszaal op Guam, die in 1964 gebouwd en in 1969 uitgebreid was, door de tyfoon Pamela vernield. „Guam zag er uit alsof er een stoomwals overheen gegaan was”, zei een broeder.

In plaats van deze vergaderplaats met zijn bescheiden omvang te herbouwen, werd er een nieuw, L-vormig bijkantoor gebouwd, bestaande uit een kantoor, een drukkerij, zes kamers en een ruime Koninkrijkszaal met 400 zitplaatsen, waar ook grote vergaderingen konden worden gehouden. Om de accommodatie tyfoonbestendig te maken, werd ze gebouwd met twintig centimeter dikke muren van gewapend beton. Een broeder die van Hawaii hierheen was verhuisd, merkte op: „Hij was zo groot dat wij dachten dat wij die nooit vol zouden krijgen. Er waren maar 120 Getuigen op het hele eiland, en wij dwaalden rond in die zaal als knikkers in een schoenendoos.” Slechts enkele jaren later kon die enorme Koninkrijkszaal de aanwezigen op grote vergaderingen nog maar nauwelijks bevatten.

Broeder Miller, een man met een krachtige handdruk en een karakteristieke schaterlach, werd de eerste coördinator van het bijkantoorcomité van Guam. Twee ervaren broeders voegden zich bij hem in het comité — Robert Savage, die bijkantooropziener in Vietnam was geweest, en Hideo Sumida, die in het bijkantoorcomité van Hawaii had gediend.

Toen het bijkantoor pas gebouwd was, werd de post altijd opgehaald van een postbus. Maar op een dag meldde zich een regeringsambtenaar die uitlegde dat hij straatadressen aan het toekennen was, zodat de post aan huis kon worden bezorgd. Terwijl hij met zijn spuitbus nummer „143” op het gebouw aanbracht, vroeg broeder Miller hem hoe hun straat ging heten. De man zei: „Dat weet ik niet. Laten we maar even op de kaart kijken.” Tot Millers verrassing had de regering deze de Jehovahstraat genoemd.

Doe-het-zelfbouwprojecten

Er viel nog meer te bouwen. In het begin van de jaren ’80 kwam Jim Persinger in de Verenigde Staten tot de slotsom dat zijn cementfabriek hem te veel van zijn tijd kostte, en daarom kozen hij en zijn vrouw Jene ervoor hun leven te vereenvoudigen. Zij bouwden een betonnen zeilboot van vijftien meter lengte, noemden haar Petra en zetten koers naar Guam. De boot van de Persingers bleek bij bouwprojecten van onschatbare waarde te zijn.

Tussen 1982 en 1991 werden er op zes van de Micronesische eilanden zendelingenhuizen en Koninkrijkszalen gebouwd. Het gebrek aan materialen maakte de bouw tot een uitdaging. Bij sommige bouwprojecten moesten de broeders zelf met de hand betonblokken maken. Zij goten dan cement in een kleine vorm en lieten het hard worden. Zij maakten hun eigen grind door koraal te vergruizen en zij moesten zelf voor zand zorgen. Om de materialen en werkers van het ene eiland naar het andere te vervoeren, werd dikwijls de Petra gebruikt. „Toen wij de Koninkrijkszaal op Chuuk aan het bouwen waren, kon je op het eiland geen zand kopen”, legt Jim Persinger uit, „en daarom voeren wij geregeld naar een eilandje waar niemand woonde en schepten zand van het strand in zakken. Dat laadden wij dan op de boot, waarna wij naar de bouwplaats terugvoeren.”

Ray Scholze, die als militair ervaring bij de genie had opgedaan, was opziener bij de meeste Micronesische bouwprojecten. De kern van zijn werkploeg werd gevormd door Calvin Arii, Avery Teeple en Miles Inouye, die uit Hawaii waren gekomen om te helpen bij de bouw van het nieuwe bijkantoor en vervolgens op Guam waren blijven wonen. Samen hebben zij heel wat geïmproviseerd om een karwei te klaren.

Meer groei onder nieuw opzicht

Broeder Miller vertrok in 1987 van Guam toen hij vernam dat zijn vrouw een terminale ziekte had. Hij werd als coördinator opgevolgd door de lange, energieke Arthur White, die in de bijkantoorcomités van Hawaii en Guam had gediend en ook al sinds 1981 als districtsopziener door Micronesië reisde. Onder zijn opzicht heeft het bijkantoor van Guam heel wat veranderingen ondergaan. Er zijn aan het bijkantoorcomplex twee Koninkrijkszalen toegevoegd, en een in 1995 voltooid bouwproject voorzag in de broodnodige kantoor- en drukkerijruimte plus nieuwe woonkamers.

Samen met hem dienen in het bijkantoorcomité Julian Aki en Salvador Soriano, zendelingen met een lange staat van dienst in Micronesië. Helaas is Hideo Sumida, een van de oorspronkelijke comitéleden, gestorven na ettelijke jaren te hebben bijgedragen aan de aanvangsperiode van het bijkantoor op Guam.

Vreemde talen spreken

Naarmate het eiland Guam tot ontwikkeling kwam, is zijn buitenlandse bevolking toegenomen. Er zijn zendelingen bijgekomen om het Tagalog, het Iloko, het Koreaanse en het Chinese veld te bewerken.

Al veertien jaar lang prediken Ernesto en Gloria Gabriel tot de Filippijnse gemeenschap, die een kwart van de bevolking van Guam vertegenwoordigt. De Tagalog en de Iloko gemeente zijn samen groter dan elk van de vijf Engelse gemeenten op het eiland.

De Koreaanse zendeling Jung-Sung Chung kwam in 1985. „Het klimaat was zo heet en vochtig”, vertelt hij over die tijd, „dat mijn vrouw en ik een paar keer per dag een douche namen om ons zweet af te spoelen.” Zij predikten echter vele uren achtereen in de hitte, en hun voorbeeld van standvastigheid heeft geholpen een kleine maar sterke gemeente te vestigen.

De inwoners van Guam krijgen intensief getuigenis. Er is gemiddeld één Getuige per 262 inwoners.

KIRIBATI: Ze kennen ons als Te Koaua

Hoewel de Koninkrijkswaarheid aanvankelijk vanuit de Filippijnen naar Guam gekomen was, kwam ze vanuit Nieuw-Zeeland naar Kiribati (dat toen als de Gilberteilanden te boek stond). De eilanden waren een Britse kolonie, en onze prediking was aan beperkingen onderhevig, maar Huia Paxton kreeg in 1959 een inreisvergunning als apotheker en is tot 1967 gebleven. Hij trof een groep beeldschone atollen aan — dikwijls heel smal, en altijd heet en vochtig — die op en om de evenaar uitgestrooid lagen.

Huia’s werk bracht hem naar alle Gilberteilanden, waar hij, zijn vrouw Beryl en hun twee zoontjes gelegenheden zochten om over de bijbel te spreken. Tijdens een picknick vroeg een vrouw hun vijfjarige zoontje Stephen of zijn God een naam had. „Ja. Hij heet Jehovah”, antwoordde Stephen. Zijn antwoord bewoog anderen ertoe vragen te stellen. Het duurde niet lang of de Paxtons leidden iedere zondag een grote bijbelstudiegroep.

Voordat de Paxtons naar Nieuw-Zeeland terugkeerden, troffen zij regelingen voor een bijzondere vergadering op een onbewoond atol. Er werd die dag een dooplezing gehouden en vijf Gilbertezen symboliseerden hun opdracht aan Jehovah door hun waterdoop in de lagune. Helaas ging de ijver die deze eilanders aanvankelijk tentoonspreidden langzaam achteruit.

Later ging een Gilbertese man die Nariki Kautu heette naar Australië om een cursus boekhouden te volgen. Terwijl hij daar was, bestudeerde hij ook de bijbel met Jehovah’s Getuigen en werd gedoopt. „Toen ik in 1978 met mijn gezin terugkwam, begonnen wij te vragen of er nog meer Jehovah’s Getuigen in Kiribati waren”, vertelt broeder Kautu daarover. Hij kwam al snel tot de ontdekking dat Jehovah’s Getuigen op zijn geboorte-eilanden nagenoeg onbekend waren. „Wij vonden één ouder echtpaar en nog een man met zijn kinderen, maar er waren geen georganiseerde vergaderingen en er was helemaal geen lectuur van het Genootschap in het Gilbertees verkrijgbaar”, zei hij. „Wij begonnen elke zondag te vergaderen. Dan baden wij, lazen uit de bijbel, en aangezien ik de enige was die Engels kon lezen, legde ik dan iets uit aan de hand van de publikaties van het Genootschap.”

Koninkrijkszaal — Meer dan een gebouw

In 1982 kreeg het groepje in Kiribati versterking door de komst van Paul en Marina Tabunigao, zendelingen die daar een toewijzing hadden gekregen. De vergaderingen werden in het zendelingenhuis gehouden en later verplaatst naar een schoollokaal, maar Jehovah’s Getuigen werden niet als een „echte religie” beschouwd tot in 1991 hun Koninkrijkszaal werd gebouwd. Internationale vrijwilligers deden het grootste deel van het werk en de plaatselijke bevolking stond ervan te kijken dat „vreemdelingen” hun tijd en geld opofferden om met de bouw te helpen. Zo werd de Koninkrijkszaal een tastbaar bewijs van de liefdevolle eenheid onder Jehovah’s volk.

Het gevolg was dat velen zich tot de waarheid aangetrokken voelden. Een zuster die kort na het bouwproject gedoopt werd, zei: „Ik was diep onder de indruk van het feit dat deze kleine gemeente hulp kreeg van bezoekers van overzee.” Die „kleine” gemeente is uitgedijd van 28 verkondigers in 1990 tot zo’n 70 nu, waarmee het een van de snelst groeiende gemeenten in Micronesië is.

Boeken van het Genootschap zeer gewaardeerd

Hoewel er enige traktaten en brochures beschikbaar waren, kon de plaatselijke bevolking pas toen in 1994 U kunt voor eeuwig in een paradijs op aarde leven verscheen, een van de boeken van het Genootschap in hun eigen taal lezen. „Er zijn maar heel weinig publikaties van welke aard dan ook in het Gilbertees verkrijgbaar,” zegt Edi Possamai, een zendeling die er met zijn vrouw getrouw dient, „en zeker niets wat de kwaliteit van dit boek benadert.”

Het Eeuwig leven-​boek is nu in zes Micronesische talen gepubliceerd, en de Gilbertese uitgave heeft een diepgaande uitwerking gehad. Het heeft veel eilanders ertoe bewogen de bijbel te bestuderen. Er is zelfs gezien dat sommigen hun Eeuwig leven-​boek mee naar de kerk nemen.

De mensen in Kiribati hebben vriendelijke bijnamen bedacht om de verschillende op hun eilanden vertegenwoordigde religies aan te duiden. Omdat de protestanten bij het bidden hun ogen dichtdoen, staan zij bekend als Kamatu, wat „In slaap maken” betekent. De Zevendedagsadventisten worden Itibongs ofte wel „Zeven Dagen” genoemd. En hoe noemen zij Jehovah’s Getuigen? Te Koaua, wat eenvoudig „De Waarheid” betekent.

MARSHALLEILANDEN: Een gelegenheid tot dienst

Er waren al een jaar of twaalf Getuigen op Guam voordat een avontuurlijk Amerikaans echtpaar het goede nieuws naar de Marshalleilanden, zo’n 3200 kilometer ten zuidoosten van Guam, kwam brengen. Powell Mikkelsen en zijn vrouw Nyoma waren van plan geweest naar de Bahamas te gaan om te dienen waar de behoefte groter was, en hadden met het oog daarop een tien meter lange jol gekocht, die zij de Integrity noemden. Voordat zij echter konden uitvaren, kreeg Powell een baan aangeboden als opzichter over de bouw van een grote elektriciteitscentrale op de Marshalleilanden. Het Wachttorengenootschap vroeg hem dringend die baan aan te nemen. Te dien tijde waren er wegens wettelijke beperkingen ten aanzien van de toelating van vreemdelingen geen Getuigen op de Marshalleilanden.

Terwijl broeder Mikkelsen zich van zijn verantwoordelijkheden in verband met de bouw van de krachtcentrale kweet, buitten hij en zijn vrouw de gelegenheid ten volle uit om de eilanders in geestelijk opzicht te helpen. In 1960 kwamen zij aan op het atol Kwajalein en later lieten zij het anker vallen bij het atol Majuro, waar zij zichzelf Marshallees leerden spreken. Als zij getuigenis gaven, gebeurde het maar zelden dat de beminnelijke eilanders niet wilden luisteren en in 1964 leidden Powell en Nyoma twaalf bijbelstudies, onder meer met de Iroij Lap Lap (opperkoning) van Majuro.

Julian Aki en Melvin Ah You, allebei zendeling, voegden zich in 1965 bij de Mikkelsens en in slechts enkele maanden hadden deze enthousiaste broeders genoeg Marshallees geleerd om een eenvoudige toespraak te houden en hadden zij ook een zendelingenhuis met een typerend tot de grond reikend dak gebouwd.

Om te voorzien in een vergaderplaats werd een provisorische Koninkrijkszaal opgetrokken door het grootzeil van de Integrity uit te spreiden over verscheidene in de grond geslagen palen waarin de schroefpalm voorzag. „Naarmate ons gehoor groeide, gebruikten wij gewoon meer zeil”, zei broeder Mikkelsen. „Daarna kwam het bezaanszeil; en kort daarop moest ook het fokzeil eraan te pas komen. Toen wij geen zeilen meer over hadden, was de tijd gekomen om een ’echte’ Koninkrijkszaal te bouwen.”

Eilanders onder de indruk van nieuwe zendelingen

Met ingang van het dienstjaar 1966, zo besloten Aki en Ah You, werd het tijd hun gebied beter te leren kennen, en daarom boekten zij passage op een vrachtschip met ijzeren casco dat de buitenste atollen van de Marshalleilanden aandeed. Op deze 24-daagse velddiensttocht bevond zich aan boord ook een pasgetrouwde protestantse predikant die al drie jaar op de eilanden was. De radio kondigde ieder atol aan dat „de eerwaarde” en zijn bruid binnenkort zouden aankomen. Wat waren de eilanders teleurgesteld toen deze predikant via een tolk sprak! Hij had nooit de moeite genomen Marshallees te leren.

Toen deze predikant zijn toehoorders waarschuwde de „twee valse herders” die zich aan boord bevonden te mijden, werden de mensen nog nieuwsgieriger naar de zendelingen van Jehovah’s Getuigen, die hun taal, het Marshallees, spraken en schitterende dingen uit de bijbel vertelden. Telkens weer smeekten zij: „Blijf toch hier om ons de bijbel te leren. Wij zullen in jullie behoeften voorzien. Blijf gewoon bij ons tot het volgende schip!”

Cultuurschok voor de kringopziener

Toen Nathaniel Miller in 1968 voor zijn eerste kringbezoek door Micronesië uit Hawaii kwam, bracht de eerste etappe van zijn reis hem op Majuro. „Ik herinner mij nog mijn eerste blik op de minuscule atolletjes van de Marshalleilanden”, vertelt hij. „De DC-9 daalde om te landen, maar steeg in plaats daarvan weer op en cirkelde rond de luchthaven. Toen ik naar beneden keek, zag ik mannen varkens van de landingsstrook jagen om hem vrij te maken. Een ander obstakel was een op de landingsbaan geparkeerde auto. Een groep mannen tilde de auto op en wandelde ermee weg!”

Voor iemand die uit Honolulu kwam, was dit een cultuurschok. Het vliegveld van Majuro had een openlucht-„aankomsthal”, gebouwd van kokosbladeren en een landingsbaan van koraal. „Ik was niet gewend aan het idee van opspattend koraal tegen de vliegtuigromp bij het landen”, zei Miller. Toen zij eenmaal geland waren, werden hij en zijn bagage achter in een bestelwagen geladen en over een hobbelige, ongeplaveide weg naar het zendelingenhuis gereden.

De Koninkrijkszaal had in die tijd een blikken dak, geen muren en alleen de harde grond als vloer. „Ik sprak bij mijn eerste bezoek via een vertaler een groepje van twintig personen toe”, weet Miller nog. „De toespraak werd onderbroken door een groot varken dat de Koninkrijkszaal binnen kwam schommelen!”

Waar zijn de doden in werkelijkheid?

De Marshallese kerken houden er enige heel ongewone geloofsovertuigingen op na. Op een dag stelde William Maddison, een protestantse hulpprediker, Julian Aki op de proef: „In Filippenzen schreef Paulus dat ’elke knie zich voor Christus zou buigen, zij die in de hemel en die op de aarde en die onder de grond zijn’. Mijn vraag is: ’Wie zijn degenen die onder de grond zijn?’” (Fil. 2:10) Toen broeder Aki uitlegde dat het de doden waren die een opstanding zouden krijgen, was William opgetogen. Hij was verontrust geweest over de leer van zijn kerk dat degenen die „onder de grond” waren, de ri menanui („het kleine volkje”) waren, die volgens Marshallese overlevering alleen in het holst van de nacht boven de grond kwamen.

Onmiddellijk trof William regelingen om onder leiding van broeder Aki samen met zijn gezin de bijbel te bestuderen, en hij en zijn vrouw Almina werden in 1966 samen gedoopt. Sinds 1983 dient hij als ouderling, en zij is al 28 jaar in de gewone pioniersdienst, langer dan iemand anders in Micronesië.

De Marshallese kerken leren ook dat de hel een grote ijzeren pot in de hemel is waar zondaars in kokend water worden gepijnigd. Sailass Andrike geloofde zoals zovelen in deze leerstelling van „dood in de hemel”. Toen hem echter aan de hand van de bijbel getoond werd dat de doden tot stof terugkeren, aanvaardde Sailass de waarheid en werd in 1969 gedoopt (Gen. 3:19). Hij was behulpzaam bij het vinden van een terrein voor een nieuwe Koninkrijkszaal en hij is ook de eerste Marshallese vertaler geworden. In 1967 werd op Majuro een gemeente gevormd. Nu zulke plaatselijke broeders als William en Sailass verantwoordelijkheid op zich konden nemen, konden Julian Aki en Donald Burgess, een pas aangekomen zendeling, doorgaan naar Ebeye, een piepklein atol in het westen van de Marshalleilanden.

Ebeye, ongeveer ter grootte van vier stadsblokken, was de woonplaats van slechts enkele honderden Marshallezen totdat winstgevende banen bij het Amerikaanse leger op het naburige atol Kwajalein de bevolking tot meer dan 8000 deed uitdijen. Iedere dag forenzen de eilanders per veerboot naar hun werk op de grote militaire basis van Kwajalein.

Radiouitzendingen voor de Marshallezen

De radio wordt in heel Micronesië als een predikingsinstrument gebruikt, maar op de Marshalleilanden wel zeer doeltreffend. Het radiostation WSZO, bekend als The Golden Voice of the Marshalls, biedt de luisteraars iets nog waardevollers dan goud. Sinds 1970 verzorgen ouderlingen in de gemeente Majuro een wekelijkse radiotoespraak van vijftien minuten in het Marshallees, in het bijzonder bedoeld om mensen op de buitenste atollen te bereiken. Zendelingen kunnen een glimlach niet onderdrukken als zij mensen van andere denominaties de herkenningsmelodie van het radioprogramma, „Wij zijn Jehovah’s Getuigen!”, horen fluiten.

De weinigen zijn tot velen geworden

De Marshallese broeders zijn een in het oog springend voorbeeld van liefde en ijver. Robert Savage, die eind jaren ’70 de Marshalleilanden als kringopziener bezocht, herinnert zich nog de begroeting die hem en zijn vrouw in de Koninkrijkszaal altijd wachtte. Hij zegt: „Daar stonden dan over de honderd broeders en zusters in een kring opgesteld en ieder van hen gaf een hand en heette ons welkom. En het was werkelijk prachtig zoals zij Koninkrijksliederen zongen! Zonder enige muzikale begeleiding zongen de broeders en zusters meerstemmig samen, zodat er een schitterende melodie ontstond.”

Clemente en Eunice Areniego, al 28 jaar zendelingen, dienen sinds 1977 op de Marshalleilanden en hebben in die periode een verbazingwekkende groei gezien. Toen Julian en Lorraine Kanamu in 1982 als zendelingen op Majuro aankwamen, waren er gemiddeld 85 aanwezigen op de openbare vergaderingen. Nu zijn er twee gemeenten, en het gemiddelde aantal aanwezigen is ongeveer 320. Hoe komt het dat het werk zo gedijt? „Deze eilanden zijn allesbehalve een paradijs”, legt broeder Kanamu uit. „Hartklachten, syfilis en diabetes komen heel veel voor, en de eilanden worden geteisterd door zuigelingensterfte. Ook zijn sommigen al door aids getroffen. De mensen zijn ontevreden en wenden zich tot de waarheid.”

SAIPAN: Het hoofd bieden aan de uitdaging

Ook op Saipan floreert de waarheid, maar dat is niet altijd zo geweest. De vroege zendelingen moesten overdag stenen ontwijken en bewoonden ’s nachts een huis waar het „spookte”. Uiteindelijk moest er een tyfoon aan te pas komen om de Koninkrijksboodschap dit weerbarstige gebied in te blazen.

Toen Ernest en Kay Manion in 1962 naar Saipan gingen, troffen zij een eiland aan dat werd beheerst door de Katholieke Kerk. Dit was de enige religie die de plaatselijke bevolking ooit had gekend, en om het zo te houden, had de hoofdpriester, zo wordt verteld, de weinige bijbels die zijn kerklidmaten in bezit hadden, vernietigd. Het gevolg was dat de mensen over het algemeen niet in de bijbel geloofden en dat helaas slechts weinigen er ooit een hadden gezien.

Het gebied was zo moeilijk dat toen de Manions zich in 1966 genoodzaakt zagen van Saipan te vertrekken, zij slechts één veelbelovend adres hadden. Maar Robert en Sharon Livingstone pakten de draad op waar deze met het vertrek van de Manions was blijven liggen.

„Dikwijls gingen als wij op een straat afliepen alle deuren en luiken dicht, zodat wij wel een hele ochtend konden werken zonder dat er iemand opendeed”, weet broeder Livingstone te vertellen. „Jonge knulletjes gooiden uit de verte met stenen naar ons en Sharon was vaak het mikpunt van hun schunnige opmerkingen en gebaren. Sommige mensen hitsten hun honden tegen ons op en oudere vrouwen sloegen een kruis als wij voorbijgingen, klaarblijkelijk om zich tegen kwaad te beschermen.”

Dienden de zendelingen het eiland maar op te geven?

In heel Micronesië tiert het spiritisme welig, en op Saipan lag het zendelingenhuis, een gehuurde woning, op een afgelegen plek waar ’s nachts onverklaarbare dingen gebeurden. De zendelingen verhuisden en tegenwoordig is het zendelingenhuis ideaal gelegen bij de oceaan, dicht bij een grote weg.

Toen het goede nieuws vijf jaar lang op Saipan was gepredikt, werd er een openbare vertoning van een van de films van het Genootschap gegeven. Er was zegge en schrijve één persoon aanwezig — een vrouw die vier jaar lang af en toe gestudeerd had maar die zich soms nog wel eens voor de zendelingen wilde verstoppen. Zij hadden twee jaar in hun toewijzing doorgebracht en slechts zelden zelfs maar met iemand gepraat. Moesten zij ’het stof van hun voeten schudden’ en Saipan de rug toekeren? — Matth. 10:14.

Tyfoon overreedt het publiek om te luisteren

Net toen het de zendelingen toescheen dat er nooit iemand zou luisteren, overtuigde een verwoestende tyfoon in 1968 de mensen ervan dat zij aandacht moesten schenken aan wat Jehovah’s Getuigen zeiden. De tyfoon Jean stortte zich op Saipan met windsnelheden van wel 320 kilometer per uur en verwoestte negentig procent van de gebouwen op het eiland. „Ik dacht dat het Armageddon was”, zei de vrouw die af en toe bijbelstudie had.

„Ik herinner mij nog levendig dat ik ineengedoken onder de keukentafel zat”, vertelde broeder Livingstone. „Verbijsterd keken wij toe terwijl het plafond en de muren in- en uitwaarts bogen onder de druk van de wind. Het geluid was als een straalvliegtuig op het punt van opstijgen gecombineerd met het gedender van een goederentrein. Ik bad of Jehovah zijn tent van bescherming over ons wilde uitspreiden. Maar wilde Sharon mijn gebed kunnen horen, dan moest ik schreeuwen zo hard als ik kon met mijn mond vlak bij haar oor.”

Werd het gebed verhoord? Hoewel een naburige katholieke school en een klooster volledig werden verwoest, bleef het oude houten zendelingenhuis overeind staan. De tyfoon trok in de ochtend voorbij, en die avond werd de jaarlijkse herdenking van het Avondmaal des Heren, de Gedachtenisviering, gehouden. Het hele eiland was in rep en roer, maar in het zendelingenhuis kwamen vier personen vredig bijeen bij het licht van een petroleumlamp. Veel mensen op Saipan begonnen zich af te vragen of God de storm had gestuurd om hen te straffen.

Volharding beloond

De vrouw die al vier jaar studie had, nam eindelijk haar standpunt voor de waarheid in en werd op 4 juli 1970 gedoopt. Op die dag werden ook Augustine (Gus) en Taeko Castro gedoopt. Gus had vroeger gestudeerd om katholiek priester te worden, maar het was Taeko die naar de waarheid zocht. Toen zij die vond, ging zij onmiddellijk de vergaderingen bezoeken.

Gus, een bedaarde Chamorro met een gedistingeerd voorkomen, was niet zo gemakkelijk te overtuigen. „Iedere zondag werd ik voor de vergadering uitgenodigd, maar ik weigerde uit mensenvrees”, zei hij. „Ik wilde niet op de vergaderingen gezien worden. Ik was heel goede maatjes met de priesters, en mijn ouders waren vroom katholiek. Zij zouden denken dat ik mijn verstand verloren had.”

Voor Gus was de penibele situatie naar hij dacht opgelost toen hij voor zes maanden stage naar Hawaii werd gestuurd. Maar op een dag vond hij een briefje onder zijn deur waarin hem werd gevraagd een plaatselijke pionier te bellen. De zendelingen op Saipan hadden naar vrienden in Hawaii geschreven met het verzoek of iemand contact met hem wilde opnemen. Gus wees diverse aanbiedingen om de bijbel te bestuderen af, maar de pionier hield vol. Hij zei dat als één uur per week te veel was, zij ook wel een half uur konden studeren.

„Uiteindelijk stemde ik erin toe een kwartier per week te studeren”, vertelt Gus over die tijd. „Maar niet omdat ik de bijbel wilde leren kennen. Mijn doel was één fout te vinden, eentje maar, en er dan een punt achter te zetten.” Zijn opzet mislukte. De studie bleek zo interessant dat Gus al gauw om twee studies van een uur per week vroeg.

Broeder Castro dient al vele jaren als ouderling in de gemeente Saipan. Zijn oudste zoon is drie jaar op Bethel in Brooklyn geweest en zijn oudste dochter is in 1990 van de Gileadschool gegradueerd en zendelinge geworden. Een andere zoon is nu ouderling en een andere dochter pioniert.

Huichelarij van de kerk brengt sommigen tot de waarheid

Verscheidene factoren hebben ertoe bijgedragen het veld van Saipan ontvankelijk te maken. Om te beginnen is men bewondering gaan krijgen voor de vasthoudendheid van Jehovah’s Getuigen. Jaren geleden merkte een ambtenaar van het trustgebied op dat het predikingswerk van de Getuigen heel wat deining in de gemeenschap veroorzaakte, en hij vroeg een broeder uit hoeveel personen de gemeente bestond. Toen de broeder hem vertelde dat het er twaalf waren, reageerde de ambtenaar: „Twaalf! Als je de mensen op Saipan hoort praten, zou je zeggen dat het er wel honderd moeten zijn!”

Ook de huichelarij in de Katholieke Kerk heeft mensen ertoe bewogen aandacht te schenken aan de Koninkrijksboodschap. Eens leerden de priesters de mensen dat „protestanten zo slecht zijn als de Duivel”. Later zeiden de priesters tegen hun parochianen dat Jehovah’s Getuigen „nog erger dan protestanten” waren, waardoor rechtgeaarde mensen zich gingen afvragen: „Hoe kan iets nu nog erger zijn dan de Duivel?”

De houding van de mensen ten aanzien van de waarheid is zo drastisch veranderd dat op het ogenblik de verhouding van het aantal verkondigers tot de bevolking op Saipan een van de beste in Micronesië is — 1 op 276. In 1991 werd een betonnen Koninkrijkszaal met 350 zitplaatsen voltooid, en nu zijn er twee grote gemeenten die daar vergaderen, één in het Engels en één in het Tagalog.

Explosie van het goede nieuws op Tinian

Vanaf Saipan bereikte het goede nieuws Tinian, een eilandje op nog geen acht kilometer afstand. Degenen die de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog kennen, weten dat de Enola Gay, een Amerikaanse B-29 bommenwerper, in 1945 van Tinian vertrok om een atoombom op Hiroshima (Japan) te werpen. Met ingang van 1970 brachten Getuigen van Saipan periodiek hun weekend op Tinian door om de tijdschriften De Wachttoren en Ontwaakt! te verspreiden. Deze toonden aan dat volgens Jehovah’s vaste besluit de tijd was gekomen dat mensen uit alle natiën die rechtvaardigheid liefhebben, hun zwaarden tot ploegscharen zouden smeden en geen oorlog meer zouden leren. — Jes. 2:4.

Maar tot de tijd dat Robert en Lee Moreaux, die voordien in Ierland hadden gediend, in april 1992 arriveerden, woonden er geen Getuigen op Tinian. Er waren echter wel zaadjes gezaaid.

De zoon van de burgemeester, Joseph Manglona, tot wiens in politiek opzicht machtige familie verscheidene andere wetgevers op Tinian behoorden, wist de dingen die hij in De Wachttoren en Ontwaakt! las naar waarde te schatten, besloot dat hij de waarheid gevonden had, en vertelde anderen erover. Om hem ervan te weerhouden zich te laten dopen, boden zijn verwanten hem een goed betaalde politieke positie aan waarvan hij zijn vrouw en twee kinderen gerieflijk kon onderhouden. Maar Joseph antwoordde: „Jullie regering wordt binnenkort door Jehovah God vernietigd. Zou ik daar iets mee te maken willen hebben?” Sindsdien heeft zijn vrijmoedige standpunt verscheidene van zijn verwanten ertoe gebracht zich in de dienst van Jehovah bij hem aan te sluiten.

Toen er eenmaal gestructureerd persoonlijke hulp aan geïnteresseerden werd gegeven, duurde het maar twee jaar om een bloeiende gemeente van 24 verkondigers te vormen. Thans zijn er op Tinian een zendelingenhuis en een Koninkrijkszaal.

CHUUK: Begin in een barak van golfplaten

Na Saipan waren de Chuukeilanden (voorheen Truk) aan de beurt om te profiteren van geregelde bediening door Wachttoren-zendelingen. Merle Lowmaster had hier in 1961 een kort bezoek gebracht, maar in 1965 gingen Paul en Lillian Williams in Chuuk wonen — de eersten van meer dan dertig zendelingen die zich aan de primitieve omstandigheden hier hebben aangepast.

Toen zij in 1965 op het hoofdeiland Moen aankwamen, maakte religieuze onverdraagzaamheid het moeilijk een zendelingenonderkomen te bemachtigen. Een winkelier bood ten slotte aan hun de helft van zijn golfplaten barak te verhuren. Hier werden katholieke priesters zo kwaad over dat zij regelrecht naar het dorpshoofd gingen en eisten dat Jehovah’s Getuigen van de eilanden werden verwijderd. Het hoofd antwoordde: „U bent ons hier jaren geleden komen vertellen dat wij elkaar moesten liefhebben, waarom vertelt u ons dan nu dat wij moeten haten?” De priesters stonden met de mond vol tanden. De zendelingen bleven.

Er werd al snel belangstelling gevonden en weldra werden er dertig bijbelstudies gehouden op deze eilanden, die eens hebben gediend als Japans grootste marinebasis in de Tweede Wereldoorlog. Amerikaanse bommenwerpers hebben hier een groot gedeelte van de Japanse vloot verwoest, en tegenwoordig reizen snorkelaars en scuba-duikers uit de hele wereld naar Chuuk Lagoon om een onderwaterbegraafplaats van gezonken schepen en vliegtuigen te verkennen. Zij die de tijd nemen om de mensen te leren kennen, worden op een andere manier mateloos geboeid. Zij zien misschien het grappige van de kleurrijke namen. Zij zouden iemand kunnen ontmoeten die Beer (bier), Whisper (Fluistering), Padlock (Hangslot) of Snow White (Sneeuwwitje) heet. Eén man noemde zijn drie zoons Sardine, Tuna (Tonijn) en Spam (Hamworst).

Een van de eerste eilandbewoners van Chuuk die met de Williams gingen studeren, was de vrouw van de winkelier, Kiyomi Shirai, een vrome protestantse en leidster bij de YWCA. Haar man wilde niet hebben dat zij van religie veranderde, en hij ging bij haar weg toen zij als een van Jehovah’s Getuigen werd gedoopt. Kiyomi’s doop was het gesprek van de dag op het eiland, mede doordat zij in de oceaan werd gedoopt waar iedereen het kon zien. Tot op de huidige dag wordt op sommige van de Micronesische eilanden nog steeds in zee gedoopt.

Nu haar man vertrokken was, verhuisde Kiyomi naar Dublon, een naburig eiland in de Chuukgroep. Zij gaf ijverig getuigenis en had al snel het hele eiland bewerkt, behalve één huis dat hoog op een heuvel lag. Dat had zij overgeslagen omdat de bewoonster, een oude vrouw, bekendstond als geestenmedium. Op een dag echter dreef iets Kiyomi ertoe die steile klim toch te ondernemen. Tot haar verrassing was de oude vrouw, Amiko Kata, heel blij met de bijbelse boodschap, en na verloop van tijd werd ook zij een ijverige pionierster.

Zusters genoeg, maar weinig broeders

Getuigen in Chuuk zien zich voor een bijzondere uitdaging geplaatst. Broeders, vooral ongehuwde, zijn uiterst schaars! Er zijn maar twee gedoopte Trukse broeders — en allebei getrouwd. Deze eilanden hebben een matriarchale samenleving, en de meeste mannen kunnen bogen op een reputatie van drinken, vechten en immoraliteit. Dat verklaart waarom op het ogenblik vijf zendelingenbroeders als de enige ouderlingen in de kleine gemeenten op drie afzonderlijke eilanden dienen — Moen, Dublon en Tol. Voordat er hulp van zendelingen kwam, bestond de gemeente Moen tijdelijk zelfs uit 23 vrouwen.

„Dit kan een echte uitdaging voor onze zusters zijn”, zegt David Pfister, een van de zendelingen. „Jonge meisjes groeien op met het idee veel kinderen groot te brengen, maar op het ogenblik zijn er geen jonge mannen in onze gemeenten met wie zij zouden kunnen trouwen. Sommige van onze zusters hebben een diepe liefde voor Jehovah, en eerbiedigen de bijbelse raad om ’alleen in de Heer te trouwen’ (1 Kor. 7:39). Anderen worden hierdoor ervan weerhouden Jehovah te dienen.”

Salvador Soriano, nu lid van het bijkantoorcomité van Guam, heeft veertien jaar als zendeling op Dublon doorgebracht, waar hij de enige broeder was. Hij zegt: „Het deed mij denken aan Psalm 68:11, waar staat dat de vrouwen die het goede nieuws vertellen, een groot leger zijn.”

Ongebruikelijke rit naar de Koninkrijkszaal

Voor de zendelingen in heel Micronesië is het heel gewoon hun auto of pick-up te gebruiken om mensen te helpen naar de vergaderingen te gaan, maar er is een vorm van vervoer die Barak Bowman vermoedelijk als enige heeft geprobeerd. Toen de slechte gezondheid van een zwaargebouwde zeventigjarige zuster haar belette de drie kilometer naar de Koninkrijkszaal te lopen, probeerde Barak een manier te bedenken om haar te helpen. „Ik zou je wel willen ophalen voor de vergadering,” zei hij, „maar ik heb alleen maar een kruiwagen.” Tot zijn verbazing antwoordde zij: „Oké, mij best.”

Het laat zich raden wat voor schouwspel dat was, als zij over het pad naar de vergadering karden — en ook wat een inspanning er van Baraks kant voor nodig was. Hij ging dan ’s ochtends om zeven uur met een lege kruiwagen van huis en kwam met de zuster aan boord precies op tijd voor het programma van de ochtendvergadering om half tien bij de zaal aan.

De ijver van Jehovah’s Getuigen voor de bediening en hun waardering voor de vergaderingen hebben goede resultaten opgeleverd. In 1995 was het aantal aanwezigen bij de Gedachtenisviering in Chuuk zelfs meer dan tienmaal zo groot als het aantal Getuigen!

POHNPEI: Geestelijke vruchten opkweken

William en Adela Yap waren niet de eerste Getuigen die voet aan wal zetten op Ponape (thans Pohnpei), een van de grootste eilanden in het midden van de Stille Zuidzee. Merle Lowmaster had hier in 1961 al wat gepredikt, en begin 1965 was hij lang genoeg op bezoek geweest om een verlaten winkel te huren die als zendelingenhuis gebruikt zou kunnen worden. Maar toen de Yaps aankwamen, hadden zij kapmessen nodig om het gebouw binnen te komen. „Wij hebben er dagen over gedaan om de overwoekering van zes jaar weg te kappen”, zegt William. „Niemand had het pand een beetje bijgehouden, dus het was een schuilplaats geworden voor alle mogelijke kruipende griezels.”

De Yaps waren een energiek echtpaar, die al snel achting wonnen als vrijmoedige en onvermoeibare predikers. Onder degenen aan wie zij getuigenis gaven, was de gouverneur van het eiland. Zij hielpen hem aan een exemplaar van de Nieuwe-Wereldvertaling. Hij was ingenomen met de duidelijke vertaling, maar was een tikje geneigd het Goede Boek naar de band te beoordelen. De groene band ’zag er niet als een bijbel uit’; daarom verruilden de Yaps zijn groene bijbel voor een luxe uitgave, compleet met zwarte band en vergulde snee. Hier was de gouverneur zo blij mee dat hij zijn nieuwe bijbel gebruikte als hij eden afnam en huwelijken voltrok.

Van „Keukenkerk” tot Koninkrijkszaal

In 1966 schonk Carl Dannis, een voormalig wetgever van Pohnpei, de helft van zijn land als terrein voor de eerste Koninkrijkszaal op Pohnpei. Carl was een intelligente en bewonderde leider, een korte man met een lichtbruine huidkleur en vriendelijke donkerblauwe ogen. Zijn vrouw, Rihka, was de dochter van de laatste koning van het eiland Mokil. Dit Ponapeaanse echtpaar bestudeerde verscheidene avonden per week de bijbel bij het licht van petroleumlampen en was al snel gereed voor de doop.

Totdat de Koninkrijkszaal gebouwd kon worden, vonden alle vijf de gemeentevergaderingen, die in het Engels gehouden werden, plaats in het kookhuis van de familie Dannis, wat sommige mensen in de gemeenschap ertoe bracht dit groepje Getuigen aan te duiden als de „Keukenkerk”. Er waren nog geen tien aanwezigen op de vergaderingen. Als zij het lied „Van huis tot huis” zongen, dat zij in het Ponapeaans hadden vertaald, zeiden de buren spottend: „Horen wij daar geen mieren zingen?”

De zendelingen kregen een nieuwe kijk op het potentieel van hun gebied toen de burgemeester hun toestond het honkbalstadion van het dorp te gebruiken om een film over het internationale congres in New York in 1958 te vertonen. Enige weken lang werd de film over de radio aangekondigd, en toen het zover was, verdrongen de mensen zich in het kleine stadion. Een gesteven laken was als scherm tussen twee palen gespannen, en de mensen konden de film aan beide kanten van het laken bekijken. Hoeveel aanwezigen waren er? Ongeveer 2000 — een zesde van de bevolking van het eiland!

Sindsdien is het ’mierengezang’ aangezwollen, en nu vergaderen meer dan 130 personen iedere zondag in een gerieflijke Koninkrijkszaal.

BELAU: Vele eilandjes rijk

Weer een andere eilandengroep die door Merle Lowmaster werd bezocht tijdens de verkenningsreis die hij in 1961 begon, was Palau (thans de republiek Belau). In 1967 werden Amos en Jeri Daniels, afgestudeerden van de Gileadschool, daar als zendelingen heen gestuurd. Zij hadden het gevoel alsof zij naar de verst verwijderde streek der aarde waren gestuurd. „Wanneer het vliegtuig Palau had bereikt,” wist Amos nog te vertellen, „moest het omkeren en terugvliegen naar Guam. Naar nog verder verwijderde plaatsen dan Palau ging het niet.”

Belau, zo ontdekten zij, bestaat uit zo’n 300 oogstrelende eilanden, waaronder één unieke groep die Rock Islands heet, een favoriete toeristische attractie. Topzwaar begroeid met dicht tropisch gebladerte lijken deze eilandjes op groene paddestoelen die boven de oceaan uitsteken.

Dorpelingen gaan van deur tot deur

Terwijl broeder en zuster Daniels zich veel moeite getroostten om Palauaans te leren, begonnen zij met de prediking van huis tot huis. Tot hun verbazing kwamen er nieuwsgierige dorpelingen achter hen aan om mee te luisteren naar de gesprekken die zij met de buren hadden.

Een van hun eerste studies was met de zoon van een hoofd, die in het afgelegen dorp Ngiwal op een van de buitenste eilanden woonde. Wanneer hij maar kon, reisde hij naar Koror, het eiland waarop de zendelingen woonden. Maar hij bleef er bij hen op aandringen zijn dorp te bezoeken en met de mensen daar te praten. Broeder en zuster Daniels hadden niet zoveel zin in die tocht. „De enige manier om er te komen was via van krokodillen vergeven water”, vertelt Amos. „Maar toen de kringopziener op bezoek kwam, konden wij de tocht eindelijk maken omdat iemand anders met wie wij studie hadden, bereid was de boot te besturen.” Zij gingen van huis tot huis om de dorpelingen getuigenis te geven, en toen zij een openbare toespraak hielden, waren er 114 aanwezigen.

Diacones maakt vrijmoedig Jehovah’s naam bekend

Obasang Mad, een vrome diacones van de kerk van de Zevendedagsadventisten in Belau, kwam in 1968 met zendelingen van de Getuigen in contact. Ondanks tegenstand van haar man en van leiders van de kerk, begreep Obasang snel de waarheid omtrent Gods naam, de Drieëenheid en de opstanding.

„Op een dag werd mij in de kerk gevraagd de gemeente voor te gaan in gebed”, zei Obasang. „Wetend dat ik door medeadventisten zwaar bekritiseerd zou worden, bad ik niettemin tot Jehovah. Al gauw verliet ik de kerk en sloot ik mij bij de zendelingen aan in het predikingswerk.”

Obasang, die nu bijna zeventig is, pioniert al 21 jaar, ondanks fysieke kwalen en het verlies van haar man en twee kinderen in de dood. Vriendelijk en goedlachs is zij een pilaar van geestelijke kracht.

Per boot prediken kan een avontuur zijn

Amos en Jeri Daniels wilden getuigenis gaan geven op het naburige eiland Babelthuap (plaatselijk Babeldaop genoemd), maar er waren geen wegen die de aan de kust van de oceaan gelegen dorpjes met elkaar verbonden, zodat ze alleen via het water te bereiken waren. Een plaatselijke broeder was zo vriendelijk een boot voor hen te bouwen, maar zij hadden geen motor. Omstreeks die tijd bezochten Amos en Jeri een grote vergadering op Guam. Daar ontmoetten zij een broeder uit de Verenigde Staten, die iemand kende die president-directeur van een scheepsmotorenfabriek was. Het duurde niet lang of zij waren in het bezit van een splinternieuwe buitenboordmotor. „Jehovah verschaft altijd wat nodig is”, merkte Amos op.

In heel Micronesië is het prediken per boot op de buitenste eilanden echt wel een dagexcursie, die zorgvuldige voorbereiding vraagt. De getijden moeten worden berekend. „Wij vertrekken altijd twee uur voor hoogwater en komen twee uur na het volgende hoogwater (ongeveer veertien uur later) terug om het gevaar te vermijden dat de schroef beschadigt of dat wij aan de grond lopen”, zegt een zendeling. Proviand en voldoende lectuur en schone kleren worden van tevoren ingepakt in plastic zakken. Op eilanden waar geen aanlegsteigers zijn, moeten de zendelingen de oceaan in waden om aan boord van hun boot te gaan. En als zij dan nog niet nat zijn, zullen zij vermoedelijk tijdens de tocht wel besproeid worden door stuivend oceaanwater of een golf over zich heen krijgen. Voordat zij uitvaren, wordt er altijd een gebed uitgesproken, en bij ruwe zee worden er op de boot soms vele stille gebeden opgezonden.

Door de jaren heen hebben de zendelingen in Micronesië geleerd het water van de lagunes onder alle weersomstandigheden te bevaren, en voor het bouwen van boten en het repareren van buitenboordmotoren draaien zij hun hand niet meer om.

Genoeg lichaamsbeweging — Hartelijke gastvrijheid

Aangezien sommige dorpen niet per auto noch per boot te bereiken zijn, lopen de zendelingen soms vele uren langs prachtige met kokospalmen omzoomde oerwoudpaden om de nederige bevolking te bereiken. Omdat het weer heet en vochtig is, dragen de broeders hier in de velddienst geen stropdas, en dikwijls bestaat het schoeisel uit rubber slippers (zori genaamd).

Harry Denny, die al 21 jaar zendeling in Belau is, zei: „Wij vinden altijd oren die openstaan voor de waarheid. Om hun gastvrijheid te tonen, klimmen deze geïsoleerde mensen vaak in een kokospalm, plukken een verse kokosnoot, hakken met een machete de top eraf en bieden je een dronk aan rechtstreeks uit de originele ’verpakking’.”

Harry en zijn vrouw Rene delen hun zendelingenhuis met Janet Senas en Roger Konno, ongehuwde zendelingen die elk al 24 jaar in hun toewijzing zijn. Samen hebben deze vier getrouwe zendelingen de gemeente Belau helpen uitgroeien tot zestig verkondigers, en de gemeenteboekstudies worden nu in drie talen gehouden — Palauaans, Tagalog en Engels.

YAP: Jehovah’s ogen rusten erop

Het jaar nadat er aan Gilead opgeleide zendelingen in Belau begonnen te dienen, kwamen Jack en Aurelia Watson in Yap aan. Het jaar daarop kwamen er nog twee zendelingen. Hoewel Yap klein is — en onbekend bij het grootste deel van de mensheid — kent Jehovah deze eilanden wel en geeft hij blijk van liefdevolle zorg voor hun inwoners. Het zijn vier vlak bij elkaar gelegen eilanden die met bruggen zijn verbonden, en even zeker zijn de eilanden door oude tradities verbonden. Yap heeft een taal die nergens anders in de wereld wordt gesproken, geld dat uit steen wordt gehouwen en mensen die absoluut niet onder de indruk zijn van de westerse cultuur. Zelfs nu kan men onder de 10.500 inwoners van Yap mannen zien die bontgekleurde lendendoeken dragen en vrouwen die in grasschortjes gekleed gaan, soms met onbedekt bovenlichaam.

Merle Lowmaster had hier in 1964 enig predikingswerk gedaan, maar Jack en Aurelia Watson hoopten te kunnen blijven. Het viel hun echter niet mee Yapees te leren. Het enige geschreven materiaal dat er te vinden was, bestond uit een paar brochures met overheidsverordeningen en een katholieke catechismus. De Watsons luisterden altijd naar de mensen en probeerden na te zeggen wat zij hoorden. Een jaar later was een jonge Yapese man die belangstelling voor de waarheid toonde ook bereid taalles te geven. De zendelingen besteedden er eerst een maand aan om te proberen hem te helpen het Engels dat zij spraken te verstaan zodat hij hun kon vertellen hoe zij Yapees moesten spreken.

Vergaderingen bij de „bank”

De plaatselijke katholieke priester en de lutherse predikant, die vroeger vijanden van elkaar waren, sloegen de handen ineen om een brochure in omloop te brengen waarin de Getuigen werden veroordeeld. De priester gebruikte zijn invloed ook om de zendelingen uit hun huis te laten zetten, en het leek onmogelijk een nieuwe woning te vinden. De priester had grondbezitters al gewaarschuwd niet aan de zendelingen te verhuren, en daarom verhuisden de broeders hun vrouwen tijdelijk naar het hotel, terwijl zij hun intrek namen in een keet van 3,5 bij 4 meter met een doorgezakte vloer.

Yap is het meest bekend vanwege zijn eeuwenoude stenen geld, massieve kalkstenen wielen die rai heten, met een diameter variërend van 0,6 tot 3,5 meter. Hoewel om land te kopen of schulden te vereffenen geen stenen geld meer wordt gebruikt, wordt het vanwege zijn historische betekenis hoog gewaardeerd. En de broeders ontdekten dat het ook op andere manieren waardevol was. Toen zij hun zendelingenhuis kwijtraakten, werden de vergaderingen een tijdlang gehouden onder een grote boom waar stenen geld tentoongesteld lag. De stenen geldstukken die rechtop bij deze „bank” van het dorp stonden, vormden gerieflijke rugleuningen voor de toehoorders, terwijl een groot vat dat erbij stond als lessenaar dienst deed.

Maar zij hadden nog steeds geen plaats gevonden om te wonen. „Het zag ernaar uit dat er een eind aan het werk zou komen”, merkt Watson op. „Maar Jehovah kwam ons te hulp.” De avond voordat de zendelingen naar een grote vergadering op Guam zouden afreizen, vroeg een man of zij een huis wilden huren. Het was misschien wel het meest ideale gebouw in Yap — een tyfoonbestendig betonnen gebouw met voldoende ruimte voor zowel vergaderingen als woonaccommodatie.

Bewijs leveren van hun geloof

In 1970 kwamen er nog twee zendelingen uit Hawaii, Placido en Marsha Ballesteros. De vooruitgang was traag. „Heel wat keren waren wij vier zendelingen de enigen op de vergaderingen, die in onze woonkamer gehouden werden”, vertelt Placido daarover.

Uiteindelijk kwam er toename, toen plaatselijke broeders geestelijke vorderingen maakten. Een van hen, John Ralad, verkeerde in een moeilijke positie. Toen John de bijbel begon te bestuderen, was zijn bouwbedrijf bezig aan de bouw van een kerk. Ondanks druk van alle kanten kwam John tot de conclusie dat zijn geweten hem niet toestond de kerk af te maken. Hij dient nu als ouderling in de gemeente.

Ook Yow Nifmed stond voor een moeilijke keuze. Toen de Getuigen in 1970 voor het eerst met hem in contact kwamen, had hij twee vrouwen. Om zich aan Jehovah’s vereisten aan te passen, moest hij zijn hele leven anders inrichten. Nu zijn broeder Nifmed en zijn ene vrouw beiden gelukkig in het dienen van Jehovah. Hij is ouderling. Als hij naar de vergaderingen gaat, rijden er in zijn pick-up vijftien familieleden mee.

Jehovah’s volk is werkelijk overal

„Van menselijk standpunt uit bezien is Yap maar een stipje op de wereldbol, en de paar duizend mensen die hier wonen, stellen vergeleken met de miljarden van de mensheid niets voor”, zei Placido Ballesteros eens. „En toch denkt Jehovah aan deze mensen. Toen ik pas aankwam, had ik niet kunnen dromen dat er een dag zou komen dat er een maandelijkse uitgave van De Wachttoren in het Yapees zou worden uitgegeven en dat wij van huis tot huis boeken in het Yapees zouden verspreiden.”

Een vermakelijke ervaring illustreert hoe grondig Jehovah’s naam bekendgemaakt wordt. Op een dag ontmoette Placido een toerist die aan een rivier zat, kilometers van de dichtstbijzijnde toeristische plekjes vandaan, en zelfs een heel eind lopen van het einde van de weg. Toen hem gevraagd werd of hij verdwaald was, antwoordde de man: „Nee, ik wilde alleen maar zo ver mogelijk weg zien te komen en een vredig plekje vinden om na te denken.” Toen de toerist vroeg waarom Placido daar was, legde hij uit dat hij zendeling was, een van Jehovah’s Getuigen. „O nee hè!”, liet de toerist zich ontvallen. „Ik kom uit Brooklyn, niet zo ver van jullie hoofdbureau. Ik kan jullie ook nergens ontlopen!”

KOSRAE: Ook hier is Jehovah’s naam bekend

Na het internationale „Vrede op aarde”-congres van 1969 in Hawaii te hebben bijgewoond, besefte een ijverig Ponapeaans gezin dat zij als eersten op het prachtige eiland Kosrae de vrede zouden kunnen verkondigen die alleen Gods koninkrijk kan brengen. Geïnspireerd door het congres verhuisde Fredy Edwin met zijn gezin naar dit 580 kilometer ver weg gelegen geïsoleerde stipje in de oceaan, dat in de negentiende eeuw een bekende walvisvaardershaven was geweest. Het was voor de Edwins een natuurlijke stap, aangezien Fredy’s vrouw Lillian de dochter van de koning van Kosrae was en Kosraeaans een van de zeven talen was die Fredy sprak.

Voordat Fredy Edwin een van Jehovah’s Getuigen werd, was hij lid van de protestantse commissie die de bijbel in het Ponapees vertaalde. Na zijn verhuizing naar Kosrae droeg zijn vaardigheid in het vertaalwerk er veel toe bij dat er Wachttoren-publikaties in het Kosraeaans beschikbaar kwamen. Ook anderen uit zijn gezin zijn druk bezig met het verkondigen van de Koninkrijksboodschap. Zijn dochter Desina wees een universitaire studiebeurs af omdat zij speciale pionierster wilde worden, de eerste in Micronesië. Een andere dochter, Mildred, heeft als gewone pionierster gediend en Fredy’s vrouw staat dikwijls in de hulppioniersdienst.

Er komt hulp om een Koninkrijkszaal te bouwen

Zecharias Polly, oorspronkelijk afkomstig uit Chuuk, was de eerste Micronesiër die zendeling werd. Hij had een aandeel aan de oprichting van de gemeente op Kosrae, en in 1977 hielp hij ook met de bouw van de Koninkrijkszaal en het zendelingenhuis aldaar.

De Koninkrijkszaal werd niet in een weekend gebouwd. Het is namelijk zo dat het op dit overwegend protestantse eiland iedere zondag doodstil wordt, omdat een „sabbatwet” het kopen, verkopen, drinken, vissen, werken en zelfs spelen verbiedt. Niettemin kwam de Koninkrijkszaal snel genoeg van de grond om de plaatselijke bevolking versteld te doen staan. De broeders gebruikten wat er maar plaatselijk voorhanden was om zoveel mogelijk van tevoren gereed te maken. Andere materialen werden op Pohnpei gekocht en per schip aangevoerd. Toen de laatste zendingen op Kosrae aankwamen, vergezeld door vrijwilligers van Pohnpei, nam het gebouw snel vorm aan. Die Koninkrijkszaal wordt nu nog gebruikt — niet alleen voor de wekelijkse vergaderingen maar ook voor grote vergaderingen.

Afgelegen gemeente looft Jehovah

Toen in 1976 de gemeente op Kosrae werd opgericht, lag deze zo ver van het bijkantoor af dat de maandelijkse velddienstberichten via een zendamateur naar Pohnpei werden doorgegeven. Pas in 1979 kwam er een commerciële luchtdienst naar Kosrae. Toen de post nog door schepen tussen de eilanden werd vervoerd, nam het bezorgen soms wel zes maanden in beslag.

Tegenwoordig hebben alle vliegvelden in Micronesië geasfalteerde, voor straalvliegtuigen geschikte startbanen, maar in het begin van de jaren ’80 betekende naar Kosrae vliegen een avontuurlijke tocht in een zevenpersoons vliegtuigje. „Bij één vlucht die mijn vrouw en ik naar Kosrae maakten, kwamen wij in een hevig onweer terecht, en het zag ernaar uit dat wij verdwaald waren”, haalt Arthur White herinneringen op. „De piloot vloog het vliegtuig zo’n dertig meter boven de oceaan, op zoek naar het eiland. De vrouw in de stoel achter ons zat hardop te bidden. Wij wisten dat als de piloot Kosrae niet kon vinden, wij naar alle waarschijnlijkheid in zee zouden storten; maar eindelijk kwam het eiland in zicht en konden wij landen — op een smalle gravelweg die als landingsstrook werd gebruikt.”

James Tamura heeft zeventien jaar als zendeling op Pohnpei en Kosrae doorgebracht. Hij vatte de gevoelens van velen samen toen hij zei: „Ik put er vreugde uit het werk te zien groeien en te zien hoe Jehovah’s naam op deze afgelegen eilanden van de Stille Zuidzee bekendgemaakt wordt.”

ROTA: Een bericht van volharding

Op het eilandje Rota, dat van Guam uit nog net zichtbaar is, worden soms mededelingen gedaan via een openbare geluidsinstallatie. Op een dag in 1970 kwam de stem van de burgemeester door die luidsprekers om de inwoners van Rota te laten weten dat Jehovah’s Getuigen op het eiland waren en bij hen aan huis zouden komen. „Doe hun alstublieft open”, schalde het, „en verwelkom hen als zij u bezoeken.”

Augustine Castro was een van de drie broeders die op die dag op Rota predikten. Hij liet verscheidene boeken achter bij de burgemeester van Rota, die hij kende door zijn regeringsbaan op Saipan. Dat bewoog de burgemeester tot zijn aankondiging aan het publiek. Binnen twee uur hadden de broeders die op bezoek waren alle lectuur verspreid die zij in hun boekentassen hadden. Maar tegelijkertijd kwam de tegenstand van de geestelijken op gang.

Geestelijken dwarsbomen het predikingswerk

„Iemand moet de katholieke priester over ons hebben ingelicht”, vertelt Gus. „Wij waren bij een pompstation. Een jonge man zou net het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt aanvaarden, toen hij opkeek en de priester zag. Hij aarzelde en zei zenuwachtig tegen ons: ’Ik zou het boek graag even aan de priester laten zien om te horen of het in orde is.’ Wij keken naar de priester terwijl hij de bladzijden door zijn vingers liet glijden. Hij kende mij heel goed, want ik had vroeger ook voor priester gestudeerd. Ten slotte zei hij tegen de jonge man: ’Je kunt dat boek wel aannemen . . . zolang je maar niet van religie verandert.’”

De tegenstand verhevigde nadat Juan en Mary Taitano in 1981 als speciale pioniers aan dit overwegend katholieke eiland waren toegewezen. „De plaatselijke priester volgde ons altijd van deur tot deur en zei dan tegen de mensen dat Jehovah een andere naam voor Satan is”, vertelt Juan. „Op vrijwel alle huizen plakte hij een briefje waarop stond: ’Dit is een katholiek huis. Respecteer alstublieft onze religie.’ Ook stuurde hij er jongens op uit om alle lectuur die wij bij mensen hadden achtergelaten in beslag te nemen en te verbranden.”

Huisbewoners in de greep van haat en vrees

De Taitano’s hadden dezelfde Chamorro-achtergrond als de bevolking van Rota, en beiden spraken de taal van de Chamorro, maar toch werden zij het mikpunt van veel haat.

„Eens bedreigde een huisbewoner mij en zei dat hij ’een honkbalknuppel ging halen en alle botten in mijn lijf zou breken’”, vertelde Juan. „De volgende dag was die man betrokken bij een auto-ongeluk, en hij brak zijn benen en een arm. De dorpelingen zeiden dat God de man strafte voor wat hij gezegd had, en het maakte hen bang voor Jehovah’s Getuigen.”

Een positieve houding ondanks negatieve resultaten

De afgelopen kwart eeuw hebben zendelingen talloze uren besteed aan de prediking tot de mensen van Rota. Na al deze moeite zijn er slechts acht Koninkrijksverkondigers op een bevolking van 2500, en daarbij is een speciale-pioniersechtpaar inbegrepen. Desondanks gaan getrouwe Getuigen ermee voort een voortreffelijk bericht van volharding op te bouwen en weigeren zij zich te laten ontmoedigen.

„Rota is moeilijk, dat staat als een paal boven water”, zegt zendeling Gary Anderson. „Maar zelfs de allerslechtste situatie duurt niet eeuwig. Rota zal wel veranderen. Met Jehovah’s ondersteuning is niets onmogelijk.”

NAURU: Ware rijkdom vinden

De republiek Nauru, met een bevolking van ongeveer 7000, werd eens beschouwd als een van de rijkste landen ter wereld, maar ook daar hebben de mensen de Koninkrijksboodschap nodig. Veel van hun rijkdom was verkregen ten koste van de verwoesting van een groot deel van hun kleine eiland waar in dagbouw fosfaat werd gewonnen. Het is allesbehalve een echt paradijs. En nu heeft ook dit eiland ernstige financiële problemen.

Toch werden de eerste pogingen om de Koninkrijksboodschap naar Nauru te brengen, afgeslagen. Toen een bezoekende zendeling van de Marshalleilanden in 1979 waarheidszaden uitstrooide op Nauru, werd hij gedeporteerd en met een escorte van drie politieagenten naar het vliegtuig gebracht.

Maar voordat hij gedeporteerd werd, bestudeerde hij de bijbel met Humphrey Tatum. Humphrey ging op eigen houtje door met zijn studie, en toen Nat Miller als reizend opziener Nauru aandeed, vroeg Humphrey gedoopt te worden. „Omdat ons werk als onwettig werd beschouwd, wachtten wij tot het donker”, vertelt broeder Miller hierover. „Samen liepen wij zo’n dertig meter de Stille Zuidzee in en hij werd ondergedompeld zonder dat de plaatselijke bevolking het merkte.”

Vóór 1995 was de van-huis-tot-huispredikingsactiviteit op Nauru verboden. Mensen van buiten mogen nog steeds niet in de van-huis-tot-huisbediening werken, maar de regering laat inheemse Nauruanen nu vrij om te prediken, waardoor het groepje gedoopte Getuigen daar nu openlijk over de bijbel kan spreken.

Tot zijn dood in 1995 heeft broeder Tatum als ouderling in de minigemeente van Nauru gediend. Hij heeft ook dienst gedaan als vertaler, zodat zijn mede-Getuigen beschikken over traktaten en uitnodigingen voor de Gedachtenisviering in het Nauruaans. Hoewel Jehovah’s Getuigen op Nauru gering in aantal zijn, streven zij ernaar de aandacht van hun naasten te richten op de waarde van geestelijke rijkdom, de soort die tot eeuwig leven leidt. — Spr. 3:1, 2, 13-18.

De eilanden van de Stille Zuidzee hebben de reputatie een aards paradijs te zijn, maar achter dat romantische beeld ligt de harde werkelijkheid — veel Micronesiërs moeten worstelen om het hoofd boven water te houden. Hun eens eenvoudige levensstijl is ondermijnd door de gevaren van de beschaving — televisie, misdaad, drugs en besmettelijke ziekten, om er maar eens enkele te noemen. Steeds meer gaan mensen beseffen dat de Koninkrijksboodschap die door Jehovah’s Getuigen gepredikt wordt de enige oplossing is voor hun toenemende problemen.

Het bijkantoor van Guam, dat de leiding heeft over de predikingsinspanningen in Micronesië, voert het opzicht over minder verkondigers dan de meeste van de 103 andere bijkantoren van het Genootschap, maar het gebied dat eronder valt, is een van de grootste ter wereld. Ook al zijn onze broeders en zusters op deze afgelegen eilanden door enorme stukken oceaan van elkaar gescheiden, toch ervaren zij de hechtheid van Jehovah’s organisatie. De bijbelse lectuur die geregeld in hun eigen taal wordt verschaft, de periodieke grote vergaderingen en geregelde geestelijke bezoeken van reizende opzieners scheppen in hen het sterke besef dat zij deel uitmaken van een internationale broederschap.

De zendelingen die in zulke geïsoleerde toewijzingen dienen, worden ook herinnerd aan de liefde die onder Jehovah’s volk bestaat. Elke zomer worden er regelingen voor getroffen dat zij naar Guam kunnen reizen om een districtscongres bij te wonen, dat dikwijls samenvalt met het bezoek van de zoneopziener. Rodney Ajimine, die al meer dan twintig jaar zendeling is en ook als reizend opziener in Micronesië heeft gediend, legde eens uit hoe belangrijk die jaarlijkse tocht naar Guam is. „Het brengt alle zendelingen op de verschillende eilanden nader tot elkaar”, zei hij. „Het is voor ons allemaal een hulp om te volharden.”

Er zijn nog andere voorzieningen die onze broeders op deze verre eilanden helpen. Onder leiding van het Besturende Lichaam werd in 1993 een Ziekenhuisinformatiedienst in het bijkantoor van Guam gevestigd en die heeft sedertdien voor elk van de eilandengroepen in Micronesië Ziekenhuiscontactcomités georganiseerd. Elk jaar wordt er voor hen die in de volle-tijddienst zijn een Pioniersschool gehouden en periodiek worden Koninkrijksbedieningsscholen gehouden om gemeenteopzieners op te leiden. Ook heeft het bijkantoor van Guam in 1994 een bouwafdeling opgericht om de planning en bouw van Koninkrijkszalen en zendelingenhuizen in Micronesië te coördineren.

De niet-aflatende inspanningen van zendelingen en verkondigers gedurende de afgelopen vier decennia hebben vele eilanders geholpen Jehovah te leren kennen en liefhebben. Nu nemen sommige van die eilanders de leiding in de plaatselijke gemeenten en werken hard om Gods voornemen dat de hele aarde tot een paradijs gemaakt zal worden te verkondigen.

Er valt in Micronesië nog veel werk te doen, maar dank zij de liefdevolle bescherming en leiding van Jehovah’s organisatie gaat de profetie uit Jesaja 51:5 in vervulling: „Op mij [Jehovah] zullen zelfs de eilanden hopen, en op mijn arm zullen ze wachten.”

[Kaart op blz. 210]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

JAPAN

MICRONESIË

SAIPAN

ROTA

GUAM

YAP

BELAU

POHNPEI

CHUUK

KOSRAE

NAURU

MARSHALLEILANDEN

KIRIBATI

HAWAII

[Paginagrote illustratie op blz. 208]

[Illustratie op blz. 213]

Sam en Virginia Wiger voor Guams eerste Koninkrijkszaal

[Illustraties op blz. 215]

Boven: Merle en Fern Lowmaster, zendelingen

Nathaniel Miller (met zijn vrouw Allene, nu overleden), eerste coördinator van het bijkantoorcomité van Guam

[Illustraties op blz. 216]

Bijkantoor van Guam, met bijkantoorcomité (v.l.n.r.: Julian Aki, Salvador Soriano en Arthur White)

[Illustratie op blz. 218]

Zendelingen bijeen voor een vergadering tijdens een bezoek van een zoneopziener in 1994

[Illustraties op blz. 223]

1, 2. Koninkrijkszaal/zendelingenhuis in Kiribati, gebouwd met internationale samenwerking

3. Nariki Kautu en zijn vrouw Teniti

4. Bijbelstudie in Kiribati

[Illustratie op blz. 227]

Verkondigers bij de Koninkrijkszaal op Ebeye

[Illustratie op blz. 228]

Augustine Castro, een ijverige plaatselijke ouderling

[Illustratie op blz. 229]

Robert en Sharon Livingstone

[Illustratie op blz. 234]

Hartelijk welkom voor nieuwe zendelingen

[Illustratie op blz. 236]

Als je per boot gaat prediken, wees dan voorbereid op een nat pak

[Illustratie op blz. 237]

Koninkrijkszaal in plaats van kookhuis voor vergaderingen

[Illustratie op blz. 237]

Carl en Rihka Dannis, de eerste plaatselijke Getuigen op Pohnpei

[Illustratie op blz. 238]

Zendeling Neal Maki is tevens vertaler

[Illustraties op blz. 241]

Obasang Mad, pionierster met lange staat van dienst, klaar om uit te trekken

Links: Groepsvelddienst met pick-up

[Illustraties op blz. 243]

Getuigenis geven in Yap

Rechts: Merle Lowmaster en Yapees geld bij de „bank” van het dorp

[Illustratie op blz. 246]

In Kosrae over een brug gaan, vereist een vaste tred

[Illustratie op blz. 246]

Fredy Edwin (links) met vrouw, kinderen en kleinkinderen

[Illustratie op blz. 251]

Getuigen die het hoofd bieden aan de uitdaging op Rota