Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Martinique

Martinique

Martinique

BIJ mensen in veel delen van de aarde wekt de naam Martinique associaties. Misschien roept hij een beeld op van zon, witte zandstranden en azuurblauwe zeeën. Hij kan iemand doen denken aan zoete dingen des levens zoals suikerriet en bananen, en aan rum. In het beeld kunnen ook inheemse mensen voorkomen met een zwarte of bruine huidkleur en een brede glimlach, die bezoekers als blijk van welkom een dienblad met exotische vruchten voorhouden. Anderen doet Martinique denken aan de uitbarsting van de Mont Pelée in 1902 en de volledige verwoesting van de stad Saint Pierre, die destijds de economische en culturele hoofdstad van het gebied was.

Dit eiland is relatief gesproken slechts een nietig stofje. Het is maar 80 kilometer lang en 35 kilometer breed. Toch heeft het in internationale aangelegenheden een onevenredig grote rol gespeeld. Tussen de zeventiende en de negentiende eeuw hebben de koloniale rijken hier meedogenloos gestreden om de heerschappij in Noord- en Zuid-Amerika en het Caribisch gebied. Al naar gelang de uitkomst van de oorlogen veranderden Saint Domingue (Haïti), Guadeloupe, Martinique en andere eilanden in West-Indië van eigenaar.

Vele tientallen jaren vormde Martinique, hoewel het maar een minuscuul eilandje is, het middelpunt van de slavenhandel in het Caribisch gebied. Het is onmogelijk over de Martiniquaanse bevolking te spreken zonder gewag te maken van de ketenen van slavernij die haar verleden hebben getekend en die voor een belangrijk deel de huidige omstandigheden van de mensen verklaren.

Wij spreken over een volk dat, na lange tijd in slavernij te hebben geleefd, er trots op is vrij te zijn. Dit is een volk dat door merkwaardige paradoxen wordt gekenmerkt. Zij waken angstvallig over hun vrijheid en maken dat ook nadrukkelijk kenbaar. Maar tegelijkertijd richten zij zich naar de Franse cultuur, die door kolonisatie werd opgelegd — een cultuur waarvan de waarden en de rijkdom in de meeste opzichten door de meerderheid op prijs worden gesteld. Het volk zegt een eigen godsdienst te hebben — het rooms-katholicisme — hoewel die hun door onderdrukkende meesters werd opgelegd. Hiermee gepaard gaat het feit dat hun geleerd is een God te aanbidden van wie zij heel weinig af weten. Hij wordt hun voorgesteld als een God die een voorstander is van negerslavernij omdat men beweert dat hij hun ras heeft vervloekt. Naar men zegt, bezit hij de hoedanigheden liefde en gerechtigheid, maar deze eigenschappen lijken zich achter een vreemd masker te verbergen. Zij hebben een religie die in hoofdzaak berust op rituelen en tradities waarin nauwkeurig omschreven geloofspunten en theologische analyses van weinig belang zijn. (Terloops zij opgemerkt dat op soortgelijke wijze het naburige eiland Barbados, omdat het door Groot-Brittannië gekoloniseerd werd, belijdt tot de anglicaanse religie te behoren.)

Nu deze eeuw ten einde loopt, tobt het merendeel van de mensen op Martinique, hoewel zij zich graag als vrij bezien, zich af in de kluisters van slavernij aan twee veeleisende meesters. Enerzijds gaan zij gebukt onder een religieus stelsel van rituelen en tradities die echte geestelijke honger niet bevredigen. Anderzijds matten zij zich vruchteloos af om de eindeloze begeerten te bevredigen die door de overweldigende invloed van de materialistische levenswijze van de westerse beschaving worden aangekweekt. — Pred. 5:10.

Een boodschap van een onschatbare vrijheid

Op dit tropische eiland is gedurende de afgelopen halve eeuw steeds intensiever een boodschap van vrijheid bekendgemaakt. Dit is de vrijheid waarop Jezus Christus doelde toen hij zei: „Gij zult de waarheid kennen en de waarheid zal u vrijmaken” (Joh. 8:32). Dit is vrijheid van slavernij aan leugens, vrijheid van knechtschap aan een economisch stelsel dat mensen wreed uitbuit, en vrijheid van zonde en dood.

De zaden van deze waarheid werden in 1946 voor het eerst gezaaid toen Georges Moustache van Guadeloupe twee weken in Fort-de-France en Saint Pierre predikte. Drie jaar later, op 9 augustus 1949, kwamen er op het eiland vier zendelingen aan (een echtpaar en twee jonge zusters), afgestudeerden van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead. Dat waren David en Celia Homer, Mary Lolos en Frances Bailey. Zij kwamen uit de Verenigde Staten en spraken Frans, hoewel niet zo erg goed. Maar in anderhalf jaar slaagden zij erin 631 boeken en meer dan 200 brochures waarin de bijbel werd uitgelegd te verspreiden, en zij richtten bij afzonderlijke personen en gezinnen 32 bijbelstudies op. Maar de katholieke geestelijken, die in die tijd nog heel veel invloed hadden en absoluut niet van zins waren hun gezag in twijfel te laten trekken, gebruikten hun invloed om de zendelingen in januari 1951 te laten uitwijzen. Gedurende meer dan drie jaar kwam de prediking van het goede nieuws op Martinique geheel stil te liggen.

Het werk komt weer op gang

Op 10 juli 1954 kwamen Xavier en Sara Noll uit Marseille (Frankrijk) aan. Beiden waren volle-tijddienaren en Xavier had als gemeenteopziener in Marseille gediend.

Zij herinneren zich nog steeds hun aankomst op dit eiland, dat hun het andere einde van de wereld toescheen, 7000 kilometer van hun vaderland vandaan. Zij zijn hun eerste indrukken van de hitte en de vochtigheid nog niet vergeten, noch zijn zij de jovialiteit, gastvrijheid en gemoedelijkheid van de mensen vergeten.

Vanaf de allereerste dag leerden zij met een minimum aan gerief te leven. Na enkele dagen bij een man gelogeerd te hebben die Jehovah’s Getuigen vriendelijk gezind was, vonden zij een nieuw houten huis, maar dat betekent eenvoudig dat het een optrekje was met houten muren en een houten vloer. Het dak bestond uit golfplaten. Een plafond was er niet, en een toiletgelegenheid al evenmin. Als de avondschemering viel, had broeder Noll de taak de „toiletemmer” in een ravijn te legen. De eerste tocht die hij met de emmer maakte, was op 14 juli, de Franse nationale feestdag. Hij moest een openbaar plein oversteken dat Stalingrad heette en waar allerlei activiteiten in verband met de feestdag gaande waren. Toen hij over het plein liep, met zijn emmer open en bloot voor de geamuseerde blikken van groepen mensen die de straat waren opgegaan om zich te ontspannen en een frisse neus te halen, hielden zij hun buik vast van het lachen. Het was een première! Nog nooit eerder hadden zij een blanke zo’n karweitje zien doen!

Een verrassend welkom

Eerder die dag had broeder Noll uren besteed aan het sorteren van de boeken en brochures die de zendelingen hadden achtergelaten toen zij werden uitgewezen. Vele daarvan waren door insekten beschadigd, maar er waren nog genoeg exemplaren in redelijke staat die de Nolls konden gebruiken toen zij de volgende ochtend in de openbare prediking uittrokken.

Hier volgen enkele herinneringen van broeder Noll aan die eerste dag in de dienst: „Toen mijn vrouw en ik hier voor de eerste keer in de prediking uittrokken, wilden wij graag met de mensen in contact komen, hen leren kennen, weten wat voor ontvangst ons ten deel zou vallen. De werkelijkheid overtrof onze verwachtingen. Wij begonnen te prediken in het centrum van de stad, die toen een bevolking van 60.000 had. Die ochtend kwamen mijn vrouw en ik elkaar tweemaal tegen op weg naar huis om onze velddiensttassen opnieuw te vullen met de boeken De Waarheid Zal U Vrijmaken’ en ’Het Koninkrijk is nabij’ alsook met brochures zoals ’De Vredevorst’.”

Huisbewoners zeiden dikwijls: „Ik zal uw boek nemen als aandenken dat u hier geweest bent”, of: „Als dit over God gaat, neem ik het.” In de eerste twee weken verspreidden zij bijna 200 boeken en honderden brochures. Het was gemakkelijk gesprekken te beginnen omdat de mensen nieuwsgierig waren en bereid vreemdelingen te verwelkomen. Wat een aanmoediging was het zo gastvrij ontvangen te worden!

Broeder en zuster Noll vroegen zich af of zij wel met zoveel mensen zouden kunnen studeren! Maar zij kwamen er al gauw achter dat zij onderscheid moesten maken tussen degenen die alleen maar de gebruikelijke gastvrijheid betoonden en degenen die echt de van God afkomstige waarheid wilden leren kennen en in praktijk brengen. Sommigen waren leergierig. Broeder Noll vertelt: „Degene die ons afhaalde toen wij op Martinique aankwamen, stelde ons aan enkele arbeiders en leerlingen in zijn meubelmakerij voor. Diezelfde avond richtten wij een studie op en in de loop van de eerste week volgden er nog twee.”

Een van die studies was met een jong echtpaar, Paul en Nicole Jacquelin. Zij studeerden driemaal per week en maakten goede vorderingen. Weldra predikten zij samen met de Nolls van huis tot huis. Met deze nieuwe verkondigers kreeg het predikingswerk voor het eerst een plaatselijk tintje.

„To-to-to”

Bij een huis aangekomen, moest men roepen: „To-to-to, is daar iemand?” Vanuit het huis klonk er dan heel vaak een stem: „Waarvoor?” Nadat de verkondiger zich dan weer luidkeels had voorgesteld, antwoordde de huisbewoner: „Kom binnen en ga zitten.” Dan volgden er interessante gesprekken.

Meestal waren de mensen wel bereid om te praten. Stress was in die dagen onbekend op Martinique. Het kwam zelden voor dat iemand zei wat wij tegenwoordig voortdurend horen: „Ik heb geen tijd.” Maar dikwijls was de conclusie: „Ik begrijp alles wat u zegt, maar ik ga de religie van mijn ouders en mijn grootouders niet verlaten.” Zelfs als er enige belangstelling leek te zijn, zodat de verkondigers vroegen: „Mogen wij u binnenkort nog eens opzoeken?”, was het antwoord vaak: „Als God het wil.”

Over het algemeen gaven de mensen blijk van grote achting voor de bijbel. Toch bezaten slechts heel weinigen er een. De katholieke geestelijken deden hun uiterste best om de mensen te beletten met de bijbel in contact te komen. Niettemin waren enkelen erin geslaagd de protestantse Franse vertaling van Louis Segond te bemachtigen. Sommigen hadden hem van venters genomen, anderen van buren die Zevendedagsadventisten waren en weer anderen, wat echter minder vaak voorkwam, van de evangelikalen.

De geestelijken geven blijk van verontrusting

Vijf maanden nadat Jehovah’s Getuigen hun prediking in Fort-de-France hadden hervat, verscheen in een door de Katholieke Kerk uitgegeven krant een artikel over de vraag: „Wie zijn Jehovah’s Getuigen?” Daarin werd een dialoog weergegeven tussen een pastoor en een parochiaan: „Kent u Jehovah, Vader?” „Nee maar! Spreek jij tegenwoordig Hebreeuws?” En dan volgde er een lasterlijke tirade tegen Jehovah’s Getuigen en een kwaadaardige verkeerde voorstelling van hun leringen. In een kerkelijk pamflet verscheen zelfs een karikatuur van zuster Noll.

Enige tijd later verklaarde een pastoor, die duidelijk ontdaan was over de ijver van deze Koninkrijkspredikers, hoewel er slechts een handjevol Getuigen op het eiland was: „Duizenden goede mensen zijn bezig Jehovah’s Getuigen te worden omdat zij hun eigen religie niet goed kennen.” Het was zoals Jezus Christus in zijn gelijkenis van de rijke man en Lazarus had geïllustreerd. De gewone mensen snakten naar geestelijke kruimels van de tafel van de welvarende geestelijken. — Zie Lukas 16:19-31.

Het bezoek van Notre Dame du Grand Retour

Enkele jaren daarvoor, in 1948, was het geloof van veel katholieken geschokt. Het bisdom had een grootscheeps bedrog op touw gezet. Met veel ceremonieel werd uit Frankrijk een beeld van Maria overgebracht. Het werd over heel Martinique rondgereden en door de bevolking op een zelfs tot nu toe ongeëvenaarde wijze verheerlijkt. Het beeld van de „Maagd” werd in een bootje op wielen geplaatst en dit werd door de straten gereden. De mensen langs de route vulden dat bootje met geld en juwelen voor de „Madonna”. In die tijd droegen Martiniquanen, of zij nu rijk waren of arm, alleen gouden sieraden. Het gevolg was dat wat werd ingezameld een grote som geld vertegenwoordigde.

Er zijn veel mensen die zich nog levendig herinneren wat er gebeurde. Marthe Laurent, die nu een van Jehovah’s Getuigen is, herinnert zich de aankomst van de „Madonna”. „Het was op een zaterdagavond, begin maart 1948, op het openbare plein rond de Savannah [een park aan het water] in Fort-de-France”, zegt zij. „Het plein wemelde van de mensen toen wij plotseling op zee een lichtje zagen opdoemen, bij de uitloper van La Pointe des Nègres. De immense menigte kookte van opwinding; de ’Maagd’ kwam per boot!” Pierrette Hantoni ging telkens weer offergaven brengen. Zij en haar man versierden hun huis met bloemen en hingen een spandoek op met de tekst Chez Nous Soyez Reine (Wees koningin in ons huis). In zo’n atmosfeer raakten de mensen in vervoering en waren heel vrijgevig, denkend dat de „Maagd” wonderen zou verrichten. Er was bijvoorbeeld een man wiens dochter aan een spierziekte leed. Op zijn knieën volgde hij het bootje-op-wielen, in de hoop dat de „Maagd” zijn dochter zou genezen.

Na verloop van tijd werd bericht dat het beeld naar Frankrijk was teruggebracht, maar dat was een leugen. Later ontdekte men dat het beeld in een magazijn was verstopt. Volgens een plaatselijk gerucht vervoerde een vliegtuig dat enige tijd daarna in zee neerstortte, het geld en de andere ingezamelde bezittingen, alsook degenen die het bedrog op touw hadden gezet. Volgens de meerderheid was dat hun straf van God. Zelfs nu nog hebben Jehovah’s Getuigen, als mensen over deze gebeurtenis spreken, een gelegenheid om hun te laten zien wat de bijbel over afgoderij zegt. — Ex. 20:4, 5; Ps. 115:4-8; 1 Joh. 5:21.

Trouwen, niet alleen maar samenwonen

Sommige Afrikaanse gebruiken hebben de slavernij overleefd en werden door de Katholieke Kerk geaccepteerd, mits de beoefenaars ook de katholieke rituelen in acht namen. In deze atmosfeer was ongehuwd samenwonen een heel normale zaak. Als zuster Noll in de velddienst was, vroegen mensen haar: „Hebt u kinderen?” Als zij „Nee” antwoordde, vroegen zij: „En uw man?” Het was niet ongewoon dat mannen kinderen hadden bij andere vrouwen dan hun wettige echtgenote. Zij die ware christenen wilden worden, moesten zulke onschriftuurlijke praktijken laten varen. — Hebr. 13:4.

De eerste op Martinique die deze noodzaak erkende, was een vrouw die zes kinderen van drie verschillende mannen had en met de vader van haar jongste kind samenwoonde toen zij de bijbel ging bestuderen. Marguerite Lislet zag al snel in welke enorme veranderingen zij zou moeten aanbrengen als zij Jehovah wilde behagen (1 Kor. 6:9-11). Zij vroeg de man met wie zij samenwoonde te vertrekken en hoewel zij gezondheidsproblemen had, bood zij moedig het hoofd aan financiële moeilijkheden om voor haar zes kinderen te kunnen zorgen. In 1956 is zij gedoopt. Later is zij de eerste speciale pionier van Martinique geworden.

Jeanne Maximin, die kinderen had van de man met wie zij samenwoonde, wilde ook gedoopt worden. Hij had haar vele malen beloofd dat hij vóór de eerstvolgende grote vergadering hun verhouding wettelijk zou laten bekrachtigen, maar hij hield die belofte nooit. Ten slotte maakte zij, toen er in 1959 weer een grote vergadering op komst was, gebruik van zijn afwezigheid om te verhuizen. Wat een verrassing was het voor hem bij zijn thuiskomst te ontdekken dat zij verdwenen was en dat een groot deel van het huisraad ontbrak! De buren schroomden niet hem te vertellen waar zij zich bevond. Hij stond erop dat zij thuis zou komen en beloofde dat zij over twee weken zouden trouwen, en dat hij in de tussentijd de noodzakelijke regelingen zou treffen. Haar antwoord was duidelijk: „Op onze trouwdag kom ik terug, maar eerder niet.” De noodzakelijke regelingen werden getroffen en binnen tien dagen trouwden zij voor de wet. Veel van onze zusters hebben een soortgelijke ervaring gehad.

Jehovah’s Getuigen hebben de reputatie opgebouwd dat zij een religie beoefenen waarin het huwelijk als een goddelijke instelling wordt beschouwd. Een ambtenares in het dorp Le Vauclin zag tot haar verbazing in korte tijd Jacques en Pierrette Nelson, plaatselijke speciale pioniers, als getuigen dienen bij de huwelijken van twee paren die al vele jaren ongehuwd samenwoonden. Die ambtenares had het boek Een gelukkig gezinsleven opbouwen al, maar nu beloofde zij het opnieuw te lezen omdat zij in dezelfde situatie verkeerde als degenen die zij zojuist in de echt had verbonden. Voordat zij hun gesprek beëindigden, zei ze op ontspannen toon tegen onze twee getuigen: „Jamais deux sans trois” („Alle goede dingen bestaan in drieën”). Dat bleek in dit geval op te gaan, want niet al te lang daarna stonden de pioniers weer voor haar, om als getuigen te dienen bij een derde paar met wie zij hadden gestudeerd.

Verlost van alcoholmisbruik

Martinique is bekend om zijn rum. Deze alcoholische drank, die uit suikerriet wordt bereid, is overal op het eiland te vinden. Velen doen zich eraan te goed, maar bij onmatig gebruik kan het heel schadelijk zijn. In de jaren ’50 kon je een bar binnenlopen en voor slechts vijftig centimes (ongeveer tien dollarcent) een tot de rand gevuld glas rum krijgen. Men zette de klant een fles rum, een fles siroop en een paar schijfjes van een plaatselijke groene citroen voor, en hij mocht zichzelf bedienen.

Zou de bijbelse waarheid mensen kunnen helpen die geregeld te diep in het rumglas keken? Ja zeker! (1 Petr. 4:3) De eerste was een vrouw die geregeld zoveel dronk dat het buitengewoon onaangenaam was om tegenover haar te zitten en met haar te praten. Bovendien woonde zij samen met een man die al net zo aan de alcohol verslaafd was als zij. Als gevolg van wat zij van een huisbijbelstudie leerde, stopte zij binnen enkele maanden met drinken en verliet de man met wie zij samenwoonde. Allen die haar kenden, merkten de veranderingen op. Haar gezondheid verbeterde. Met haar werk ging het beter, en zij kreeg een vaste aanstelling als ambtenaar. Toen zij een bedrag aan achterstallig salaris ontving, gebruikte zij het om de internationale „Goddelijke wil”-vergadering van Jehovah’s Getuigen in 1958 in New York (VS) bij te wonen. Tot op de huidige dag heeft Elisa Lafine, hoewel zij negentig jaar oud is, geregeld een aandeel aan de prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk. Ook is zij een voorbeeld in voortreffelijk christelijk gedrag. Gods Woord kan iemand werkelijk verlossen van verslaving aan alcohol.

Vruchten uit het hart van het land

Op de kaart van Martinique lijkt het eiland zich in een krul om de baai van Fort-de-France te leggen. Zonder enige twijfel ligt hier het hart van het gebied. Langs de noordkant van de baai zijn drie elkaar overlappende stedelijke agglomeraties — Fort-de-France, Schoelcher en Le Lamentin. Bijna de helft van de bevolking van Martinique woont in dit gebied. Met uitzondering van de landbouw vinden de meeste activiteiten van het eiland hier plaats. In deze omgeving werd het goede nieuws het eerst gepredikt, en met slechts enkele uitzonderingen kwamen de eerste verkondigers hier vandaan.

Al in 1955 gingen broeder en zuster Noll tochten buiten de hoofdstad maken om de Koninkrijksboodschap te verbreiden. Zij brachten dan de hele dag in de prediking door en keerden ’s avonds naar huis terug. De ene week gingen zij op vrijdag naar Le Lamentin. De volgende week naar het dorp Le François, bij de oostkust. Geleidelijk begonnen mensen de waarheid te aanvaarden. Tot de eersten in Le Lamentin behoorden Jeanne Marie-Annaïs, Suzanne Guiteaud, Liliane Néral en Paulette Jean-Louis. In Le François waren er de families Godard en Cadasse, en Pierre Loiseau. Enige tijd later werden er speciale pioniers naar Le Lamentin gestuurd. Onder hen waren Valentin Carel en Nicolas Rénel. (Broeder Carel is later een lid van het bijkantoorcomité geworden.) In die gemeenschappen en in het gebied even ten zuiden ervan zijn nu zeven gemeenten.

Bepaalde mensen leken goed te beginnen maar hebben later de smalle weg verlaten. Zij zwichtten voor de zorgen des levens, materialisme en immoraliteit. Vele anderen ontvingen het woord van het Koninkrijk in een hart dat als goede aarde bleek te zijn die vele jaren lang vruchten zou opleveren (Matth. 13:18-23). Verreweg de meesten van degenen die al vroeg de ware aanbidding aanvaardden, dienen Jehovah nog steeds loyaal. Onder hen zijn broeders die meer dan dertig jaar geleden op Martinique gedoopt zijn: Leon en Christian Bellay, Jules Nubul, Germain Bertholo, Vincent Muller, Roger Rosamond, Albert Nelson, Vincent Zébo en Philippe Dordonne. Zij allen hebben grote liefde voor Jehovah getoond door hun jeugd in zijn dienst te besteden. Zij zijn nu niet jong meer, maar zij allen dienen nog steeds als ouderlingen in de gemeenten. Anderen zijn gestorven — onder wie Toussaint Lada, die bij oudgedienden in de herinnering voortleeft wegens zijn rustige aard en zijn warme glimlach. Er zouden vele anderen toe te voegen zijn aan de lijst van veteranen die voortreffelijke voorbeelden van geloof en ijver zijn geweest of nog zijn. De jongere generatie treedt in hun voetstappen, en voor de ouderen is dit een bron van grote vreugde.

Vrouwen vertellen loyaal het goede nieuws

In die begindagen deden een aantal zusters die leerkrachten waren bij het Ministerie van Nationaal Onderwijs tevens uitstekend werk als onderwijzers van Gods Woord. Een van hen was Stella Nelzy. Zij was de eerste van de groep die gedoopt werd en zij is zelfs ijverig in de bediening gebleven terwijl zij haar bejaarde moeder verzorgde, die op 102-jarige leeftijd is gestorven. Ook waren er Andrée Zozor, die hoofd van een school was en tevens doeltreffend de waarheid van Gods Woord verdedigde, en zuster Victor Fousse (nu Lasimant), die ondanks krachtige tegenstand van haar familie standvastig is gebleven. Het voortreffelijke voorbeeld van zuster Fousse heeft een goede invloed op haar kinderen gehad. Het resultaat is dat een van haar zoons al vele jaren als ouderling dient, en haar dochter, Marlène, is zendelinge in Mali.

Anderen hebben hun christelijke wedloop voleindigd tengevolge van ouderdom of ziekte. Dat was het geval met Léonide Popincourt, die vervroegd met pensioen was gegaan en zestien jaar gepionierd heeft. Zuster Popincourt is in 1990 gestorven, maar haar dochter Jacqueline dient als zendelinge in Frans Guyana. Emma Ursulet heeft eveneens een voortreffelijk voorbeeld gegeven in het verdedigen van de bijbelse waarheid, en zij heeft zich in het bijzonder ingespannen om haar kinderen te helpen Jehovah’s wegen te bewandelen. Drie van haar dochters zijn in de pioniersdienst gegaan, en haar zoon Henri dient als een lid van het bijkantoorcomité op Martinique.

Sara Noll, die 43 jaar geleden als speciale pionier naar Martinique kwam, is op 82-jarige leeftijd nog altijd ijverig in de volle-tijddienst. Hoewel het gebied dikwijls wordt bewerkt, heeft zij nog steeds bijzonder veel succes met het verspreiden van De Wachttoren en Ontwaakt! Door de suggesties van het Genootschap met betrekking tot het werken in zakengebied toe te passen, heeft zij toegang weten te krijgen tot de meeste overheidsinstanties. Zij heeft een tijdschriftenroute die het stadhuis, het hoofdbureau van politie, het Departement van Openbare Werken, en vele andere omvat. Er zijn maanden geweest dat zij wel 500 tijdschriften verspreidde. In de jaren dat zij op Martinique is, heeft zij meer dan 111.000 tijdschriften verspreid.

Water klimt tegen de bergen op

Martinique is rijk aan bergen. Het verhaal gaat dat een Engelse admiraal die koning George II een indruk wilde geven hoe het land er uitzag, een vel papier nam, het verkreukelde en op tafel gooide. „Mijnheer”, zo sprak hij, „dit is Martinique.” Er is een Creools spreekwoord dat zegt: „D’lo pa ka monté morne” („Water kan geen bergen beklimmen”). Maar op Martinique is er water dat wel tegen de bergen opklimt. De oude stad Fort-de-France ligt op zeeniveau, maar aan de voet van vele heuvels. Het bijbelse waarheidswater is die heuvels opgegaan. — Openb. 22:17.

In 1956 werden er, hoewel er slechts zeven verkondigers en drie pioniers op het eiland waren, 5000 boeken, meer dan 9000 tijdschriften en een groot aantal brochures verspreid. Veel van die lectuur werd bij busstations verspreid, aan reizigers van en naar alle delen van het eiland. Ook gingen broeder en zuster Noll altijd naar de vis- en groentemarkten om tijdschriften aan te bieden, en zij predikten in de talrijke bars in de omgeving van de marktplaatsen. Zo kwam het dat de dorpelingen naar hun huis in de heuvels en daarachter terugkeerden met kostbare bijbelse lectuur in hun tas.

’Het onderling vergaderen niet nalaten’

Slechts enkele weken na hun aankomst op Martinique begonnen broeder en zuster Noll degenen die studeerden aan te moedigen om de vergaderingen te bezoeken (Hebr. 10:23-25). Het gevolg was dat enkelen van hen in de woonkamer van een eenvoudig houten huis in Morne Pichevin in Fort-de-France vergaderden. De kamer kon slechts ongeveer tien personen bevatten. Als de Nolls in de velddienst waren, vroegen mensen vaak of er een vergaderplaats was waar zij naar toe konden komen. De zendelingen verlangden vurig naar iets geschikters.

Toen bood een hotelhouder in Fort-de-France, die zich de eerste zendelingen van de Getuigen (die een tijdje in zijn logement hadden gewoond) nog herinnerde, het gebruik van de eetzaal van zijn restaurant op zondagmiddag aan, aangezien het restaurant op die dag gesloten was. Het lag aan de Schoelcherstraat — zo genoemd naar de Franse politicus die het decreet van 27 april 1848 had opgesteld, waarin de bepalingen voor de afschaffing van de slavernij waren vastgelegd. De kathedraal stond in dezelfde straat. Nu de Getuigen een betere vergaderplaats hadden, dachten zij dat er tientallen mensen zouden komen. Maar een tijdlang vergaderden er daar maar vijf tot tien, in een zaal waar meer dan honderd man in kon. Als zij anderen uitnodigden om te komen, was het antwoord gewoonlijk: „Ik zal komen, als God het wil.” Maar het was een zeldzaamheid als iemand werkelijk serieus nadacht over wat volgens de bijbel Gods wil in deze kwestie is.

Mevrouw Marceau, een gepensioneerde onderwijzeres, had echter de gewoonte eerst naar de dienst in de kathedraal te gaan en daarna naar de bijbelse boodschap te komen luisteren. Ook Alice Lassus, die schoonmaakwerk in de kathedraal deed, bezocht deze vergaderingen. Zij beiden zijn loyale getuigen van Jehovah geworden. Maar eigenlijk hadden de Getuigen behoefte aan een vergaderplaats die beter bij de grootte van de groep paste.

Een paar maanden later verplaatsten zij hun vergaderingen naar Villa Ma Fleur de Mai (Villa Mijn Meibloem), in Clairière in Fort-de-France, die toen als zendelingenhuis in gebruik was. Stella Nelzy, die de vergaderingen begon te bezoeken, stond verbaasd over een opmerking die daar bij een zekere gelegenheid werd gemaakt. Later vertelde zij daarover: „De voorzitter zei: ’Dit is het belangrijkste huis van heel Martinique!’” Maar zij voegde eraan toe: „Ik begreep al kort daarna dat hij gelijk had. Het huis maakte een eenvoudige indruk en was gemeubileerd met banken gemaakt van planken die eerder voor kratten waren gebruikt en waarop kartonnen zittingen waren gelegd. Maar in dat huis leerde men over het wonderbare voornemen, de wil en de onvergelijkelijke persoonlijkheid van Jehovah God, en over zijn Zoon, Jezus Christus. Ja, het was inderdaad het belangrijkste huis!”

In 1960 was het aantal verkondigers tot 47 gestegen. Weer was het noodzakelijk een andere vergaderplaats met voldoende ruimte te vinden. Adrienne Rudier bood ons twee vertrekken aan op de parterre van haar huis in Bellevue. Twee jaar later deed zij het voorstel de overgebleven tussenmuur te verwijderen om onze vergaderplaats te vergroten, en dan zou zijzelf naar boven verhuizen. In slechts twee jaar was het aantal verkondigers verdubbeld. Er waren er nu 94, en er werden 177 huisbijbelstudies geleid. Aangezien sommige verkondigers van de andere kant van Fort-de-France kwamen, leek het verstandig een tweede groep te vormen. Deze vergaderde in het huis van Inoër Puisy in Sainte Thérèse, een kleine gemeenschap in het zuidelijke deel van Fort-de-France.

De expansie hield aan. In 1964 hadden wij een gemiddelde van 157 verkondigers. Om plaats te bieden aan degenen die de vergaderingen bezochten, werd in de wijk Bellevue van Fort-de-France een huis gekocht en tot Koninkrijkszaal verbouwd. Vijf jaar later werd in een ander deel van de stad een nieuwe Koninkrijkszaal gebouwd. Cesaire en Elvíre Quasima waren zo vriendelijk geweest het platte betonnen dak van hun huis beschikbaar te stellen, en daarbovenop werd de Koninkrijkszaal gebouwd.

Toen de grote vergaderingen nog klein waren

De eerste grote vergadering werd in 1955 gehouden. Die werd belegd in het huis van broeder en zuster Noll. Om de vijf Getuigen op Martinique aan te moedigen, maakten 27 personen de reis vanaf Guadeloupe. Het totale aantal aanwezigen haalde de veertig niet. Maar het programma voorzag in een overvloed van geestelijk voedsel. Wat een vreugde was het om in een geestelijk gezinde en broederlijke sfeer samen te zijn!

In die dagen was het moeilijk vergaderingen op tijd te laten beginnen. Als mensen te laat kwamen, ontstonden er soms komische situaties. Tijdens een grote vergadering in 1956 werd in een demonstratie een pastoor uitgebeeld die, in zijn kenmerkende kledij, naar iemands huis ging om hem ervan af te brengen de lectuur van Jehovah’s Getuigen te lezen. Een broeder die in die tijd een baard had, trok een soutane aan om de rol van pastoor te spelen. Een geïnteresseerde die te laat kwam, had niet in de gaten dat het maar een demonstratie was. Na de vergadering zei hij nogal verontwaardigd: ’Ik ben het niet eens met wat die pastoor deed. Jehovah’s Getuigen gaan niet naar de kathedraal om de orde te verstoren, en de pastoor hoort dat hier ook niet te doen!’

Vrijheidsboodschap voor de noordoostkust

Mettertijd werd het nodig meer aandacht te schenken aan de buiten de hoofdstad gelegen delen van het eiland. De westkust van Martinique wordt omspoeld door de Caribische Zee, en de oostkust door de Atlantische Oceaan. Het gevolg is dat de passaatwinden pal op de oostkust staan, en die veroorzaken hevige regens en een hoge vochtigheidsgraad. In de goed bewaterde heuvels en hoogvlakten van dat gebied groeit alles — suikerriet, bladgroenten, bananen en andere vruchten. De grote dorpen, die voor het merendeel langs de kust liggen, zijn mede van de visvangst afhankelijk.

Dit is tevens een gebied waarvan de geschiedenis vertelt over de slavenhandel en de bevrijding van de slaven. In het dorp Le Lorrain herinneren de namen van bepaalde wijken nog aan dat tijdperk, bijvoorbeeld Fond-Gens-Libre (Dal van Bevrijde Mensen) en Fond-Massacre (Dal van de Massamoord). Ondanks de afschaffing van de slavernij troffen Jehovah’s Getuigen toen zij de boodschap van Gods koninkrijk naar dit gebied brachten, mensen aan voor wie toch nog een bevrijding nodig was. De mensen moesten zich bevrijden van valse religie en bijgeloof, hetgeen alleen mogelijk is door de bijbelse waarheid te aanvaarden.

Beelden stukgeslagen en op straat gegooid

Het eerste uitstapje van de zendelingen naar Basse Pointe, aan de noordkust, vijftig kilometer van Fort-de-France, vond plaats op 1 november 1954. De weg naar dit dorp van boeren en vissers was steil. Hij verkeerde in slechte staat, vooral na het regenseizoen, en op bepaalde plaatsen moesten de zendelingen van hun bromfietsen afstappen en ze duwen.

Zij hoopten een bezoek te brengen aan het hoofd van een school in het dorp. Zij had voorheen in Frankrijk contact gehad met Jehovah’s Getuigen en had een abonnement op Ontwaakt!, dat nu echter afliep. Het bezoek bleek bijzonder nuttig te zijn. De dame zette uiteen dat zij, hoewel zij godsdienstonderwijzeres was geweest, niet meer naar de kerk was gegaan nadat de pastoor oneerbiedig over het huwelijk had gesproken. Zij toonde belangstelling voor wat de bijbel over de ziel en over eeuwig leven in een aards paradijs zegt. Kort daarop ging zij naar Frankrijk terug en daar droeg zij zich aan Jehovah op en werd gedoopt.

Destijds werd zij op Martinique als een prominente figuur in de gemeenschap beschouwd en stond zij bekend als een vroom katholiek. Stel u dus de opschudding voor toen zij na haar terugkeer op Martinique al haar afgodsbeelden, groot en klein, stuksloeg en de stukken voor haar huis neergooide om door de vuilophaaldienst te worden meegenomen. (Vergelijk Deuteronomium 9:16, 21.) De pastoor was woedend, en daarom schreef en hield hij een paar vlammende preken om het gedrag van deze ex-katholiek te hekelen. Het gevolg was dat iedereen over „de religie van mevrouw Cressan” sprak. Al 42 jaar nu legt Gabrielle Cressan, 88 jaar oud, zich toe op de vervulling van haar liefste wens: „Dat elke harteklop van mij tot lof van Jehovah mag zijn.”

Een andere katholieke vrouw, een buurvrouw die de pastoor zo fel naar zuster Cressan hoorde uithalen, besloot haar te vragen wat er toch allemaal aan de hand was. Dit was Leónie Ducteil, moeder van elf kinderen en de vrouw van een plaatselijke postbode. Overtuigd dat wat zij van zuster Cressan leerde werkelijk de waarheid was, begon zij met haar kinderen de bijbel te bestuderen. In de jaren daarna zijn zowel zij als negen van haar kinderen opgedragen en gedoopte Getuigen geworden. Een aantal jaren later is een van haar dochters, Edgard, getrouwd met Gérard Trivini, die mettertijd een lid van het bijkantoorcomité werd.

Tien jaar voordat Leónie Ducteil met de hulp van zuster Cressan de waarheid leerde kennen, had een van hun buren, Georgette Josephe, de naam Jehovah gehoord in een gezang dat tijdens een plechtigheid in de adventistenkerk gezongen werd. De naam had haar aandacht getrokken, en nu vertelde een buurvrouw, mevrouw Ducteil, haar dat een dame haar zojuist Jehovah’s Woord had uitgelegd. Daar wilde zij onmiddellijk meer van weten. Zij, haar acht kinderen en later haar man, zijn allen getuigen van Jehovah geworden.

Die paar gezinnen vormden de kern van ware aanbidders aan de noordkust van de Atlantische kant van het eiland. Vanuit Basse Pointe werden in de jaren daarop in alle steden en dorpen aan de Atlantische kust de waarheidszaden gezaaid. Deze kwamen tot groei en bloei in Le Lorrain, Marigot, Sainte Marie, Trinité en Le Robert, alsook in Ajoupa Bouillon, Vert Pré en Gros Morne in het binnenland.

IJverige pioniers droegen bij tot de verbreiding van de waarheid langs de oostkust. Osman Léandre, een weduwe, verhuisde in 1965 naar Sainte Marie en stelde haar huis beschikbaar voor de vergaderingen. Arcade Bellevue en Maryse Mansuéla, speciale pioniers van Guadeloupe, kwamen in december 1967 in Le Robert aan en volhardden ondanks tegenstand van de plaatselijke pastoor. In 1970 begonnen Aline Adélaïde en Jacqueline Popincourt getuigenis te geven in Le Lorrain, waar Aline de Schrift kon gebruiken om een voormalige beoefenaarster van toverij te helpen zich aan de invloed van demonen te ontworstelen. Drie jaar later kregen zij gezelschap van drie anderen, Michèle en Jeanne Ursulet, en Josette Mérine. Deze pioniersters in Le Lorrain hadden ieder hun baan als onderwijzeres opgegeven om een aandeel te hebben aan een veel belangrijker onderwijzingswerk — het onderwijzen van de waarheid die tot eeuwig leven leidt.

Waarom wilde de pastoor het Waarheid-boek?

Jeanne Ursulet vertelt: „In 1974 stuurde het Genootschap ons een brief van iemand die in Le Lorrain woonde. De man bleek er zeer in geïnteresseerd lectuur van Jehovah’s Getuigen te ontvangen, en in het bijzonder het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt, dat hij bij iemand thuis had gezien. De volgende morgen gingen wij op weg om de man te zoeken. Zijn naam zei ons niets, en wij moesten een postbode vragen wie het was. Wat waren wij verbaasd toen wij ontdekten dat de brief door de pastoor naar het Genootschap was gestuurd!

Ons afvragend wat voor ontvangst ons zou wachten, gingen wij naar de pastorie. De man stelde zich voor en gaf ons op kille toon te verstaan dat hij niet met ons wilde praten, dat hij alleen maar in de lectuur geïnteresseerd was. Wij stonden versteld. Maar enige tijd na dat bezoek zeiden de mensen uit de gemeenschap dikwijls tegen ons dat de pastoor hun bepaalde dingen op dezelfde manier had uitgelegd als wij. Daaruit trokken wij de conclusie dat hij bij de voorbereiding van zijn preken ongetwijfeld onze lectuur gebruikte.”

Naar God tasten en hem werkelijk vinden

In 1967 maakten nog vier speciale pioniers — Octave Thélise, zijn vrouw Alvina, en Elie en Lucette Régalade — een begin met wat later de gemeente Trinité werd. De dag na zijn aankomst trok Elie Régalade uit in de prediking. Waar begon hij? Hij sloeg links en rechts huizen over, liep rechtstreeks naar de deur van ene mevrouw Moutoussamy en klopte daar aan. Hij had haar nooit eerder ontmoet en niemand had hem haar naam gegeven. Maar laat zij haar verhaal vertellen:

„Van kindsbeen af was ik heel erg aan mijn katholieke religie gehecht. Jarenlang werkte ik in een kinderdagverblijf dat door paters werd geleid. Maar ik was teleurgesteld over de huichelarij in de kerk. Mijn verknochtheid eraan werd van dag tot dag minder. Toen de tijd aanbrak om mijn twee oudste zoons voor katholiek onderricht aan te melden, werd ik verscheurd door de aandrang van mijn katholieke schoonfamilie, de tegenstand van mijn communistische echtgenoot en de invloed van mijn adventistische zuster. Ik kwam er niet uit. Een groot deel van de nacht bracht ik door met bidden of God mij wilde helpen een oplossing te vinden. De volgende ochtend klopte broeder Régalade bij mij aan de deur en stelde zich voor als een van Jehovah’s Getuigen. Hij was rechtstreeks naar mijn huis gekomen. Ik was de eerste in Trinité die hij aansprak.”

Lisette Moutoussamy werd evenals haar ex-communistische echtgenoot acht maanden daarna gedoopt. Nu, meer dan dertig jaar later, dienen zij met hun hele gezin Jehovah nog steeds. Drie van hun zoons dienen als ouderling. Werkelijk, als mensen oprecht naar de ware God tasten, zullen zij hem vinden, precies zoals de bijbel zegt. — Hand. 17:26, 27.

Het gebied bleek vruchtbaar te zijn, en er ontstonden gemeenten. Een in Trinité, en daaruit kwamen zes andere voort — twee in Le Robert, een in Sainte Marie, een in Gros Morne, een in Vert Pré en nog een in Trinité. Ze blijven allemaal groeien, tot lof van Jehovah.

Geestelijken gaan tot de aanval over

Overal op Martinique waren de geestelijken verbolgen omdat zij steeds minder macht hadden over een bevolking die zij in onwetendheid hadden gehouden. Een pastoor gaf uiting aan zijn woede toen hij twee jonge meisjes tegenkwam die in 1956 een bezoek brachten aan verwanten van een overleden buurman in Basse Pointe. Wetend dat de meisjes met Jehovah’s Getuigen de bijbel bestudeerden, betichtte hij hen van afvalligheid en bedreigde hen met het hellevuur omdat zij niet meer naar de mis gingen. Toen een van de meisjes hem nogal flink van repliek diende, gaf hij haar met volle kracht een klap, sprong witheet van woede in zijn jeep en reed weg.

Nadat in Le Robert in 1967 twee pioniersters waren gearriveerd, verbood de pastoor zijn parochianen de deur voor hen open te doen. Op een dag reed hij hen buiten zichzelf van woede bijna met zijn auto aan. In parochieblaadjes verscheen de ene bittere, nijdige waarschuwing na de andere, en van de kansels staken de pastoors bijtende tirades af tegen degenen die zij beschreven als ’handlangers van Satan die de Roomse vrede kwamen verstoren’.

De andere religieuze denominaties droegen hun steentje bij in de aanval. In het bijzonder de evangelische religies uitten de valse beschuldiging dat wij niet in Jezus Christus geloofden. De adventisten veroordeelden ons omdat wij de sabbat niet respecteerden, terwijl de meesten van hen daaraan slechts lippendienst bewezen. Een tijdlang lieten de broeders zich betrekken in oeverloze discussies met predikanten van die religies. Dikwijls eindigden die besprekingen diep in de nacht en hadden geen enkel resultaat. Geleidelijk leerden wij dank zij de hulp van de getrouwe en beleidvolle slaaf onze tijd te gebruiken om met schapen te vergelijken personen, die werkelijk graag naar de stem van de Voortreffelijke Herder luisteren, te zoeken en te vinden.

Toch openden die discussies de ogen van enkele met schapen te vergelijken personen. Dit was het geval met Jules Nubul in Fort-de-France. Hij bemerkte dat de predikant alleen deed alsof hij de bijbel aanhaalde — maar in werkelijkheid de passages verzon — in een poging om de leer te ondersteunen dat christenen de sabbat moeten onderhouden. (Vergelijk Romeinen 10:4; Kolossenzen 2:13-16.) Nu is broeder Nubul ouderling bij Jehovah’s Getuigen. In Trinité zag Gertrude Buval, die zevendedagsadventiste was, de oneerlijkheid van haar predikant tijdens een gesprek met Octave Thélise, die daar met zijn vrouw Alvina als speciale pionier diende. Jaren later is zuster Buval ondanks een gevorderde leeftijd en een slechte gezondheid nog steeds loyaal met Jehovah’s organisatie verbonden.

Aan de voet van de vulkaan — Zou daar geluisterd worden?

In het noordwestelijke deel van het eiland liggen de plaatsen Saint Pierre, Le Prêcheur, Le Carbet en Le Morne Rouge allemaal rondom de Mont Pelée, die zijn trieste beroemdheid dankt aan de verwoesting van Saint Pierre met zijn 30.000 inwoners in 1902.

Van de uitbarsting op 8 mei van dat jaar herinneren de mensen zich hoofdzakelijk dat de inwoners van Saint Pierre waarschuwingen negeerden en weigerden te vluchten. Een maand lang had de vulkaan rook, as en brokken steen uitgebraakt. Saint Pierre was met as overdekt. Een modderstroom had aan 25 personen het leven gekost. De mensen waren bang, maar toch vluchtten zij niet. Dat kwam ten dele door hun eigen fatalistische houding; ten dele ook doordat de leiders van het volk, met inbegrip van de geestelijken, hen aanspoorden te blijven. Diezelfde factoren beïnvloeden de reactie van velen op de waarschuwing voor de naderende vrees inboezemende dag van Jehovah. — Joël 2:31, 32.

Veel mensen op Martinique zijn fatalistisch, en als zij met moeilijkheden worden geconfronteerd, halen zij hun schouders op en zeggen: „Het is Gods wil.” Dikwijls proberen wij hen te helpen over deze kwestie te redeneren door te bespreken wat er ten tijde van de uitbarsting van de Mont Pelée is gebeurd. „Als zulke voorvallen ’Gods wil’ zijn,” vragen wij hun dan, „waarom was dan de enige overlevende van deze ramp een gewoontemisdadiger die in eenzame opsluiting in een ondergrondse kerker van de gevangenis zat, terwijl alle ’goede christenen’ en de kerken met hun ’heiligen’ vernietigd werden?”

In het begin van de jaren ’60 gingen de verkondigers uit Fort-de-France ertoe over met enige regelmaat naar de gemeenschappen in de buurt van de vulkaan te reizen om hun de Koninkrijksboodschap te brengen. De bevolking werd echter sterk door vrees beïnvloed. „Wat zullen de mensen wel zeggen?”, vroegen zij zich af. Omdat zij bang waren dat hun buren hen met de nek zouden aankijken, wilde niemand zich met Jehovah’s Getuigen identificeren. In 1962 kwam de familie Charpentier uit Frankrijk in Le Morne Rouge wonen, even ten noordoosten van Saint Pierre. De vrouw, Madeleine, was speciale pionierster. Vele jaren hebben zij en haar man René in dit gebied de zaden van Koninkrijkswaarheid gezaaid.

Maar nog altijd is de invloed van de kerk in het noordelijke deel van het eiland sterk. Er zijn enkele grote plantages die worden geëxploiteerd door welgestelde grondbezitters, nazaten van de eerste kolonisten, en zij en de katholieke geestelijken zijn twee handen op één buik. Op heel Martinique is het aantal van deze plaatselijke blanken die de waarheid hebben aanvaard op de vingers te tellen.

Bevrijd van mensenvrees

Hoewel de bevolking in het algemeen er weinig voor voelde met Jehovah’s Getuigen geïdentificeerd te worden, vatten in het midden van de jaren ’60 een man en zijn vrouw, Yoland en Bernadette Hortance, een diepe liefde op voor Jehovah en zijn Woord. Met welke geloofsbeproevingen werden zij geconfronteerd? Zij vertellen: „Omdat wij de eersten waren die de ’nieuwe religie’ aanvaardden, merkten wij dat wij naar de rand van de samenleving werden geschoven. Wij maakten een beproevingsvolle tijd door. In één jaar tijd verloren wij twee kinderen door een ongeluk, hetgeen de mensen ertoe bracht te zeggen dat God ons strafte omdat wij de katholieke religie verlaten hadden. Maar wat wij reeds over Jehovah hadden geleerd, hielp ons standvastig te blijven.”

Na dat alles dreigde Yolands werkgever, een béké (plaatselijke blanke), onder invloed van een pastoor, hem te ontslaan als hij niet tot de kerk terugkeerde. Yoland hield echter voet bij stuk en omdat onze broeder een gewetensvolle werker was, voerde zijn werkgever zijn dreigement niet uit. Hoewel zij beiden nog meer moeilijke tijden hebben doorgemaakt, zijn broeder en zuster Hortance nog steeds loyale dienstknechten van Jehovah.

In 1968 verhuisde de familie Palvair uit Fort-de-France naar Le Morne Rouge. Geleidelijk aanvaardden anderen de ware aanbidding. Thans is er in Le Morne Rouge een gemeente van zestig verkondigers.

Meer hulp in het zicht van de vulkaan

Vanaf 1972 waren twee speciale pioniersters, Anne-Marie Birba en Arlette Girondin, moedig aan het werk om de mensen van Saint Pierre, Le Carbet en Le Prêcheur te helpen. Hoewel zij een boodschap van vrede brachten, gooiden de mensen soms stenen naar hen en sloegen hen met bezems. In dat gebied ondervonden veel vrouwen die de waarheid aanvaardden hevige tegenstand van hun man, maar als gevolg van het goede gedrag van de echtgenotes werden de mannen over het algemeen geleidelijk verdraagzamer. — 1 Petr. 3:1, 2.

Een bejaarde Getuige, Jules Martinon, was een voorbeeld van volharding en heeft meer dan twintig jaar in Saint Pierre gediend. Gedurende de jaren ’60 en ’70 werden de vergaderingen in dit gebied gehouden in faciliteiten die nauwelijks acceptabel waren. Maar toegewijde broeders zoals John Chavigny en later de families Lemoine en Papaya, hebben bijgedragen tot de ontwikkeling van een fijne gemeente in Saint Pierre. Een prachtige Koninkrijkszaal, die plaats biedt aan 200 personen, vormt een bewijs dat Jehovah’s Getuigen aan de voet van de vulkaan stevig wortel geschoten hebben.

Een nacht in de mangoboom

De Koninkrijksboodschap had Le Lamentin al in 1955 bereikt, maar degenen die daar probeerden Jehovah God te aanbidden, werden voortdurend met zware beproevingen geconfronteerd. Dat kwam niet altijd door de geestelijken. Over het algemeen zijn de Martiniquaanse mannen trots op hun mannelijkheid, en velen van hen gaan tamelijk ver in het domineren van hun vrouw. Als een vrouw Jehovah wilde aanbidden, kreeg zij dikwijls met geweld van de kant van haar man te maken.

Een van onze zusters in Le Lamentin vertelt: „Toen de Koninkrijksboodschap in 1972 bij mij aan huis werd gebracht, vormde die het antwoord op alles waarnaar ik had verlangd. Maar mijn man verbood mij te studeren. Toch ging ik in het geheim door met de studie. Toen hij erachter kwam, verbrandde hij mijn bijbel en mijn studieboek en gaf mij een pak slaag. Hij besloot dat wij zouden verhuizen, in de hoop dat daarmee een eind zou komen aan mijn belangstelling voor de bijbel.

Toen ik de vergaderingen ging bezoeken, sloot hij mij dikwijls buiten. Vaak heb ik onder de veranda moeten slapen. Vervolgens brak hij alles af wat als beschutting voor mij zou kunnen dienen, zelfs het kippenhok. Hij sloeg mij dikwijls, en heel wat keren heb ik het zonder eten moeten stellen. Op een keer zat hij mij midden in de nacht met een kapmes achterna! Om hem te ontlopen, moest ik door de bosjes rennen en zo snel als ik kon in een mangoboom klimmen. Ik ontkwam, maar alleen doordat zijn zaklantaarn het begeven had. Hij heeft urenlang naar mij lopen zoeken, waarbij hij vlak langs de plek kwam waar ik ineengedoken in de boom zat te bidden. Die hele nacht heb ik in de mangoboom doorgebracht.” Niettemin is zij in 1977 gedoopt. Later heeft ook haar dochter haar standpunt voor Jehovah ingenomen.

Bevrijding van bijgeloof en quimbois

Als mensen met Jehovah’s Getuigen de bijbel bestuderen en toepassen wat zij leren, worden zij in verschillende opzichten bevrijd. Veel van de geloofsovertuigingen en gebruiken van de Martiniquanen zijn geworteld in rituelen en bijgelovigheden die uit Afrika zijn meegebracht en later in de ontvankelijke aarde van het rooms-katholicisme zijn geplant. Zij die jaren geleden Jehovah’s Getuigen zijn geworden, herinneren zich nog steeds de bijgelovigheden waarvan zij bevrijd werden.

Zij weten nog dat iemand op Goede Vrijdag geacht werd voordat hij iets anders deed het kruis te kussen. Op die dag was het, ter herinnering aan Christus, streng verboden spijkers of hamers te gebruiken. Ook was het verboden met een schop of een riek in de aarde te spitten omdat volgens wat hun geleerd was dan „de aarde zal bloeden”. Op de volgende dag, zaterdagochtend, had naar men veronderstelde het luiden van de klokken van de katholieke kerk voor iedereen een zegen tot gevolg. Om daarvan te profiteren, moesten de mensen na het luiden van de klokken in het water duiken — in de rivier of de zee. Dan baadden zij hun zieke kinderen en rammelden de lijders aan Engelse ziekte door elkaar om er zeker van te zijn dat ook zij ervan zouden profiteren.

Anderen herinneren zich „het begrafenisbal” waaraan het de gewoonte was mee te doen als er iemand stierf. Dit was een zeer luidruchtige wake, met getrommel, dans en gezang, en ook het vertellen van Creoolse verhalen. De mensen geloofden dat dit de ziel van de dode zou beletten in het huis te blijven rondwaren.

Hoewel de mensen zelden de bijbel lazen, bezagen vele hem als een heilig voorwerp. Zij hadden hem in huis openliggen bij een bepaalde psalm, met een schaar erop. De verwachting was dan dat dit het huis tegen de geesten van het kwaad zou beschermen.

Zij herinneren zich ook de drankjes die door toverdokters werden gebrouwen. Quimbois is een Creools woord dat volgens sommigen afgeleid is van de Franse uitdrukking „Tiens, bois!” („Kom, drink op!”) Dit is een toespeling op het feit dat toverdokters hun klanten dikwijls magische drankjes te drinken geven. Hoewel de drankjes op het gebied van toverkracht weinig voorstellen, maken ze veel toverdokters die ze bereiden en verstrekken wel rijk. Als iemand de ware aanbidding gaat beoefenen, wordt hij van al dergelijk bijgeloof bevrijd.

Aandacht voor het zuiden van het eiland

Rondom langs de zuidpunt van het eiland liggen de kustdorpen Le Marin, Sainte Anne en Le Vauclin, en iets verder landinwaarts ligt Rivière Pilote. Dit zijn de plaatsen die maken dat bezoekers Martinique als een eiland met witte zandstranden en azuurblauwe koraalzeeën zien. Dit zijn ook gebieden die lofprijzers van Jehovah hebben voortgebracht.

Het eerste van deze dorpen dat getuigenis kreeg, was Rivière Pilote. Hoe kwam dat? Dokter Maguy Prudent had net in Frankrijk haar medicijnenstudie voltooid. Voor haar terugkeer naar Martinique spraken Jehovah’s Getuigen met haar over Gods liefdevolle voornemen met de mensheid. Toen zij op Martinique aankwam, nam zij daarom contact op met de Getuigen en Sara Noll leidde een bijbelstudie bij haar. In 1959 werd zij gedoopt. In verband met haar medische werk kwam zuster Prudent met een groot aantal mensen in aanraking, zelfs uit de omliggende dorpen, en aan hen vertelde zij de waarheden die zij uit Gods Woord had geleerd.

Ook kwamen er af en toe verkondigers uit Fort-de-France naar het gebied om getuigenis te geven. In die dagen hadden heel weinig Getuigen een auto, en daarom huurden zij een „blik” (een busje), zo genoemd omdat de vorm aan een olievat deed denken. Zij begonnen hun uitstapjes, die de hele dag duurden, met getuigenis te geven aan mensen in het dorp en gingen vervolgens naar degenen die op de steile heuvelhellingen woonden. De activiteiten van de dag werden dan besloten met een Wachttoren-studie in de schaduw van een mangoboom.

Later werden er speciale pioniers naar dit gebied gestuurd. Een van hen was Marie Démas, zeventig jaar oud, uit het moederland Frankrijk. Haar moed en gevoel voor humor lieten een voortreffelijk voorbeeld voor jongeren na. In 1963 kwamen Séphora Martinon en Georgette Charles, speciale pioniersters, de enkele verkondigers helpen. Maar pas in de jaren ’70 begonnen de speciale pioniers in de naburige dorpen Le Vauclin, Le Marin en Sainte Anne enige vruchten van hun harde werk te oogsten, en dat was na jaren zaaien en verzorgen. Tot die pioniers behoorden Stéphanie Victor en Monique en Eugènie Coutinard in Le Vauclin. Opmerkelijk is de moed die aan de dag gelegd werd door Eugènie, die na een grote operatie lichamelijk gehandicapt was. Zij liep met krukken en sprak heel moeizaam, maar zij bleef als gewone pionierster dienen.

In 1966 werden twee speciale pioniersters naar Rivière Pilote gestuurd — Anne-Marie Birba en Arlette Girondin — en binnen twee jaar werd daar een gemeente gevormd. In 1970 werden twee anderen naar Le Marin gestuurd — Hélène Pérasie en Thérèse Padra. Tot 1975 moest een handjevol broeders en zusters uit gemeenschappen in dit gebied helemaal naar Rivière Pilote om de vergaderingen te bezoeken. Daarna werden er, met Jehovah’s zegen op het werk, in 1979 in Le Marin, in 1984 in Le Vauclin, in 1993 in Sainte Luce en in 1997 in Sainte Anne, gemeenten opgericht. De broeders en zusters in al deze dorpen komen nu bijeen in prachtige Koninkrijkszalen, en bloeiende gemeenten dragen zorg voor de geestelijke behoeften van de mensen in deze gebieden.

Accommodaties voor grotere vergaderingen

Al spoedig rees de behoefte aan een geschiktere plaats voor kringvergaderingen en districtscongressen. De grote zalen die destijds ter beschikking stonden, waren danslokalen die paillotes (strohutten) werden genoemd omdat ze omgeven waren met gevlochten kokospalmtakken. De oudgedienden herinneren zich nog de danslokalen in Kerlys en Serge Rouch, waar vele jaren lang onze districtscongressen gehouden zijn. Maar na verloop van tijd voldeed dit type zaal niet meer.

Onze broeders bouwden een verplaatsbare stalen constructie en daarmee konden overal op het eiland grote vergaderingen worden gehouden. Ieder dorp heeft een voetbalveld. Daarom zetten wij jarenlang, als de tijd voor de kringvergadering aanbrak, onze mobiele congreshal op de verschillende speelvelden van het eiland op. Wat een voortreffelijk getuigenis werd er gegeven! En hoe aanmoedigend voor de Getuigen in de dorpen waar de vergaderingen gehouden werden!

Voor districtscongressen maakten wij gebruik van het overdekte sportcomplex van het Louis Achille Stadion in Fort-de-France. Wij herinneren ons nog het internationale „Zegevierend geloof”-congres van 1978, toen wij de eer genoten als voornaamste spreker John C. Booth, een lid van het Besturende Lichaam, te hebben. In een van zijn toespraken verklaarde broeder Booth: „Wij hebben geen enkele reden om het vertrouwen in Jehovah’s organisatie te verliezen”, en hij vervolgde: „Ons onwankelbare geloof zal worden beloond wanneer wij zegevierend zullen triomferen. Nooit zal Jehovah zijn loyale dienstknechten teleurstellen.” De 2886 aanwezigen werden buitengewoon aangemoedigd door dat programma.

Bijbelse drama’s trekken de aandacht

Het eerste bijbelse drama, dat in 1966 werd opgevoerd, maakte een blijvende indruk. Er waren geen cassettespelers waarop de dramabanden konden worden afgedraaid. De deelnemers moesten hun rol uit het hoofd leren en opzeggen. Dat drama, over Jeremia, duurde bijna twee uur! Wij moesten de bewegingen van de verschillende spelers synchroniseren met hun gebruik van de vele microfoons op hun respectieve microfoonstandaards. Bovendien moesten sommigen vanwege het beperkte aantal Getuigen op Martinique in die tijd verschillende rollen spelen, en naar gelang van de persoon die moest worden uitgebeeld van kostuum wisselen. Wat een werk! Maar het publiek liep over van enthousiasme.

Dan waren er de geluidseffecten. Achter het toneel sloeg een broeder op een stuk golfplaat om donder na te bootsen. Van boven het podium gebruikte een broeder, terwijl het licht in de zaal uitging, een camera met flitslicht om bliksem na te bootsen. Op een eiland verspreidt nieuws zich snel. Toen het publiek hoorde over de bijbelse drama’s die wij zouden opvoeren, stuurde het televisiestation vertegenwoordigers om onze repetities te filmen. Hun uitzending daarvan gaf voortreffelijke publiciteit aan de grote vergaderingen.

Omverhalen maar ook bouwen

Zonder enige twijfel heeft de waarheid van Jehovah’s Woord heel wat bolwerken van leugen en bijgeloof op Martinique omvergehaald. Jehovah’s gezalfde dienstknechten hebben net als de profeet Jeremia van God de opdracht gekregen „om uit te rukken en af te breken en om te vernielen en omver te halen”, en ook „om te bouwen en te planten” (Jer. 1:10). Daarom gebruiken Jehovah’s Getuigen Gods Woord niet alleen om aan de kaak te stellen wat door dat Woord wordt veroordeeld, maar ook om nederigen te helpen „de nieuwe persoonlijkheid . . . aan te doen, die naar Gods wil werd geschapen in ware rechtvaardigheid en loyaliteit”. — Ef. 4:24.

Naarmate het aantal mensen dat met waardering op Gods Woord reageerde, toenam, werden ook andere bouwwerkzaamheden noodzakelijk. Het aantal getuigen van Jehovah op Martinique groeide — van 1000 in 1975 tot 1500 in 1984 en vervolgens tot 2000 in 1986. Het aantal aanwezigen op gemeentevergaderingen bedraagt dikwijls het dubbele van het aantal verkondigers, en op de jaarlijkse Gedachtenisviering nog meer. Om in plaats te voorzien voor hen die de vergaderingen bezochten, waren er meer Koninkrijkszalen nodig. Er zijn er 20 gebouwd, elk met tussen de 250 en 300 zitplaatsen. Ook was er behoefte aan geschikte faciliteiten voor het bijkantoor.

Een belangrijke stap

Na jaren van naarstig zoeken vonden de broeders een perceel op een van de heuvels, die uitkeek over het stadscentrum van Fort-de-France en een schitterend uitzicht bood op de baai. Er kwam voor Martinique een buitengewoon gebeuren op gang.

Het aantal vaklieden onder de plaatselijke broeders die full-time beschikbaar konden zijn, was heel beperkt. Daarom gaf het Besturende Lichaam toestemming voor een regeling om bekwame Getuigen uit het buitenland te laten helpen. De eerste die aankwam, in februari 1982, was Robert Weinzaepflen, een architect uit Frankrijk. Enkele dagen later kwam Sylvain Théberge uit Canada om het opzicht te voeren op het bouwterrein. Enkele weken later werd het team gecompleteerd met de komst van nog zo’n twintig broeders en zusters uit Canada en enkele vrijwilligers van Martinique. De plaatselijke broeders ondersteunden dit bouwproject niet alleen door hun toegewijde werk maar ook door hun edelmoedige schenkingen, naar ieders vermogen, waarbij sommigen zelfs hun gouden sieraden aanboden. Wat een voortreffelijk getuigenis is er gegeven als gevolg van de ijver, eenheid en liefde die in verband met dit project aan de dag werden gelegd!

Deed alle inspanning die aan de bouw werd besteed afbreuk aan de openbare prediking van het goede nieuws op Martinique in die tijd? Integendeel, er was een opmerkelijke toename. In maart 1982 waren er 1267 verkondigers actief in de velddienst, van wie er 19 gewone pionier waren, en nog eens 190 hulppionier. Toen het project in 1984 ten einde liep, was het aantal verkondigers tot 1635 gestegen, met 491 hulppioniers in april. Het was duidelijk dat Jehovah onze inspanningen zegende.

Maar er is geen eind gekomen aan de vooruitgang. Tijdens het inwijdingsprogramma op 22 augustus 1984 sprak John Barr, een lid van het Besturende Lichaam, over het onderwerp „Voorwaarts gaan met Jehovah’s organisatie”. Hij beschreef het nieuwe vier verdiepingen tellende bijkantoor en Bethelhuis als „een uitstekend instrument om gelijke tred te houden met de toename en Jehovah’s schapen beter te dienen”. Onder het internationale gehoor dat aanwezig was bij het programma, waren de vier zendelingen die bijna 34 jaar tevoren waren uitgewezen en die zich verheugden over het bewijs dat Jehovah’s zegen op zijn dienstknechten op dit kleine Caribische eiland rustte.

Waardevolle hulp van geestelijk gezinde mannen

Natuurlijk betrof de hulp die werd verleend meer dan gebouwen. Er werd ook liefdevol opzicht gegeven. Vele jaren lang, tot 1977, had het predikingswerk op Martinique onder het opzicht gestaan van het bijkantoor op Guadeloupe. In die tijd werden reizende opzieners, geestelijke herders, vanaf dat zustereiland hierheen gestuurd. De ouderen onder ons herinneren zich Pierre Jahnke en Nicolas Brisart nog. Daarna, met ingang van 1963, was het Armand Faustini die geregeld de gemeenten bezocht.

Na hen hebben andere reizende opzieners, verschillend van aanpak en persoonlijkheid, bijgedragen tot de geestelijke opbouw van de gemeenten. Xavier Noll heeft vele jaren een aandeel gehad aan deze dienst. Ook was er Jean-Pierre Wiecek met zijn vrouw Jeanine. David Moreau heeft met zijn vrouw Marylène eveneens gemeenten hier bezocht, alsook in Frans Guyana, dat in die tijd onder het bijkantoor van Martinique viel. Toen er in Frans Guyana een bijkantoor werd geopend, werd broeder Moreau, die op het bijkantoor op Martinique was opgeleid, als coördinator aangesteld van het bijkantoorcomité in Frans Guyana. Claude Lavigne en zijn vrouw Rose Marie dienden als zendelingen in Kourou in Frans Guyana toen hij een aanstelling kreeg voor het kringwerk op Martinique, en nu dienen zij als zendelingen in Guinee. Ook anderen hebben korte tijd in het kringwerk gediend, maar aan hen allen worden dierbare herinneringen bewaard wegens hun harde werk en loyale geest. Voor de gehuwden onder hen waren hun echtgenotes waardevolle metgezellen en ook waren zij goede voorbeelden voor de zusters in de gemeenten. Op het ogenblik bezoeken Alain Castelneau en Moïse Bellay, vergezeld door hun echtgenotes, gemeenten in de twee kringen, welke gemeenten gemiddeld ongeveer vijf ouderlingen en zeven dienaren in de bediening hebben.

Hoewel Martinique slechts een klein eiland is, hebben leden van het Besturende Lichaam Jehovah’s dienstknechten hier van liefdevol opzicht voorzien. Ewart C. Chitty, Daniel Sydlik, Karl Klein, William K. Jackson, Lloyd Barry en Milton Henschel en ook andere zoneopzieners zijn hier geweest. Deze bezoeken worden door de twaalf broeders en zusters die in het Bethelhuis wonen en werken, evenals de overige getuigen van Jehovah op Martinique, zeer gewaardeerd.

’Jehovah ziet de nederigen’

De psalmist David schreef: „Jehovah is hoog, en toch ziet hij de nederige” (Ps. 138:6). En de discipel Jakobus voegde eraan toe dat God „onverdiende goedheid [geeft] aan de nederigen” (Jak. 4:6). Daarvan zijn bewijzen in overvloed onder degenen die Jehovah op Martinique tot zich getrokken heeft.

Christian Bellay en zijn vrouw Laurette, die destijds in Fort-de-France woonden, hebben die onverdiende goedheid ervaren. Zij verkeerden in verwarring door de aanwezigheid van verschillende religies op Martinique. Welke werd nu door God goedgekeurd? Toen Christian Bellay Openbaring 22:18, 19 las, dacht hij dat hij een sleutel tot het antwoord op die vraag had gevonden. Welke religie voegt noch iets toe aan Gods Woord noch neemt er iets van af? Na de feiten te hebben onderzocht, raakte hij ervan overtuigd dat het Jehovah’s Getuigen zijn. Hij zag ook in dat hij dezelfde regel in zijn eigen leven moest toepassen — noch iets aan Gods Woord toevoegen noch er iets van afnemen, negeren of verwerpen. Tot die tijd had hij samengewoond zonder wettelijk gehuwd te zijn, maar in 1956 liet hij zijn relatie met Laurette wettigen. De huwelijkslezing die bij die gelegenheid gehouden werd, was de eerste die op Martinique door een Getuige werd uitgesproken. Het jaar daarop werden zij in Fort-de-France in de rivier de Madame gedoopt. Zijn broer Leon, zijn vader, en zijn moeder, en ook Laurettes broer Alexandre hebben allen de waarheid aanvaard. Moïse Bellay, een van de zoons van Christian en Laurette, dient op het ogenblik als kringopziener. Wat een overvloed van onverdiende goedheid heeft die familie van de zijde van Jehovah ondervonden!

Eenvoudige daden van goedheid jegens Jehovah’s dienstknechten kunnen voor een vriendelijk mens de weg tot zegeningen openen (Matth. 10:42). Dat was het geval met Ernest Lassus, die een edelsmidse in Fort-de-France had. Hij nam geregeld het tijdschrift Ontwaakt!, niet omdat hij persoonlijk geïnteresseerd was, maar meer als een vriendelijk gebaar. Op een dag legde de Getuige die de tijdschriften kwam brengen uit dat alleen Jezus Christus, de Vredevorst, bij machte zal zijn gerechtigheid op aarde te brengen. Dat was wat Ernest Lassus wilde. Hij stemde erin toe dat de Getuige hem thuis kwam bezoeken. Er werd een bijbelstudie opgericht. „Nu”, zo zegt hij, „heb ik alles wat ik maar zou kunnen wensen. De meeste van mijn kinderen zijn in de waarheid; een van mijn dochters is in de pioniersdienst, een zoon die pionier is, dient tevens als ouderling, en een oudere zoon is lid van de Bethelfamilie op Martinique.”

Vastbesloten Jehovah te dienen

Het is aanmoedigend te zien hoe jongeren zich tot Jehovah wenden en hun waardering voor zijn liefdevolle leiding laten blijken. Velen van hen verkeerden in verwarring doordat zij in de wereld geen deugdelijke leiding kregen. Maar Gods Woord helpt hen te weten te komen wat het werkelijke doel van het leven is (Pred. 12:13). Als zij de inhoud van de bijbel leren kennen, gaan zij onderscheiden dat het werkelijk nut heeft acht te geven op de raad die in Jesaja 30:21 staat opgetekend, namelijk: „Uw eigen oren zullen een woord achter u horen, dat luidt: ’Dit is de weg. Wandelt daarop.’”

Een van hen, een tienjarig meisje dat Claudia heet, stelde de Getuige die haar ouders bezocht allerlei vragen. Wegens ziekte van haar vader werd de studie met haar moeder ongeregeld, maar het meisje bleef studeren en bijbelse raad die zij geleerd had, toepassen. Zij verbrandde haar catechismus en haar missaal, en zij vernietigde haar religieuze beelden. Na de dood van haar vader weigerde zij zwarte rouwkleren te dragen en gaf zij getuigenis aan degenen die voor de ziel van haar vader wilden bidden. Een geest aan de dag leggend als die van het Israëlitische meisje dat de bediende was van de vrouw van Naäman, moedigde zij haar moeder aan de gemeentevergaderingen te bezoeken (2 Kon. 5:2-4). In de Koninkrijkszaal gaf het meisje zich op voor de theocratische bedieningsschool. Al spoedig ging zij mee in de velddienst en in 1985 werd zij op twaalfjarige leeftijd gedoopt, samen met haar moeder. De moeder erkende grif dat haar dochtertje veel had bijgedragen tot haar eigen geestelijke vorderingen.

Sommige jongeren grijpen onbevreesd gelegenheden aan om op school getuigenis te geven. Een lerares Frans in Le François gaf haar leerlingen als huiswerk op nazoekwerk te doen over de verschillende religies op Martinique. Roselaine, toen achttien jaar oud, en een medeleerlinge hadden de gelegenheid een goed getuigenis te geven aan de hand van het boek De mens op zoek naar God. Zij verspreidden zo’n twintig boeken onder de leerlingen en ook de lerares nam een exemplaar.

Hoewel de kwesties die op school worden besproken als uitermate controversieel beschouwd worden, hebben jonge Getuigen hier op Martinique vrijmoedig het woord genomen om de hoge beginselen van Jehovah’s Woord duidelijk te maken. Mary-Suzon Monginy vertelt haar ervaring: „Toen op een dag de problemen in verband met overbevolking werden behandeld, noemde de leraar de moderne methoden van geboortenbeperking. De kwestie van abortus kwam ter sprake en leidde onmiddellijk tot een verhit dispuut. Ik vroeg de leraar of ik de volgende dag wat materiaal mocht bespreken om mijn zienswijze over het onderwerp uiteen te zetten. Dat mocht, en bijna twee uur hebben wij met de hele klas gediscussieerd.” Het materiaal werd genomen uit het tijdschrift Ontwaakt!, onder andere het artikel „Dagboek van een ongeboren kind” in de uitgave van 22 augustus 1980. Het resultaat was een verbeterde houding van de klas ten aanzien van Jehovah’s Getuigen.

Martinique heeft een jonge bevolking. Over het algemeen worden de jongeren hopeloos meegezogen in het vacuüm van een economisch stelsel dat een onredelijke nadruk legt op materiële bezittingen. Maar jongeren die Getuigen zijn, hebben waardering ontwikkeld voor geestelijke waarden. Het is hartverwarmend de Koninkrijkszalen op Martinique gevuld te zien met jonge mensen die Jehovah en zijn wegen willen leren kennen.

Bevrijd van slavernij aan drugs

Evenals in andere landen waar het materialisme de geestelijke waarden verdrongen heeft, hebben veel jongeren op Martinique hun gezondheid geruïneerd en hun leven verknoeid door het gebruik van crack en andere verslavende drugs. Het ware christendom heeft echter sommigen van hen van deze verwoestende praktijken bevrijd. Paul-Henri en Daniel uit Fort-de-France maakten vroeger deel uit van de Rastafari-gemeenschap, waar onbeperkt marihuana werd gebruikt. De Rastafari’s hadden hun eigen uitleg voor wat de Apocalyps over ’bladeren tot genezing van de natiën’ zegt. Zij waagden zich er echter niet aan te proberen het grootste deel van de rest van dat bijbelboek te verklaren. Maar Paul-Henri en Daniel wilden het begrijpen, en Jehovah’s Getuigen boden aan hen te helpen.

Paul-Henri en Daniel zeggen: „Wij aarzelden om naar de vergaderingen van Jehovah’s Getuigen te gaan, omdat wij beducht waren voor een onvriendelijke ontvangst vanwege onze uiterlijke verschijning, die nogal afstotend was.” Maar toen zij gingen, werden zij verrast door de vriendelijkheid, de hartelijkheid en de pretentieloosheid van degenen die zij in de Koninkrijkszaal ontmoetten. De week daarop knipten zij hun haar en begonnen zich wat toonbaarder te kleden. Al gauw hielden zij ook op met roken. Het duurde niet lang of ook zij deelden het goede nieuws met anderen.

Paul-Henri voegt eraan toe: „Toen ik op een dag straatwerk aan het doen was, riep een inspecteur van politie, met wie ik vroeger problemen had gehad vanwege mijn drugsgebruik, stomverbaasd uit: ’Maar dat is Grosdésormaux!’ Ik haalde geen drugs uit mijn tas, maar mijn bijbel en tijdschriften, die hij verheugd aannam, terwijl hij mij feliciteerde en mij aanmoedigde om zo door te gaan. Dat heb ik gedaan. Ik ben in 1984 gedoopt en in 1985 in de gewone pioniersdienst gegaan. Nu ben ik getrouwd en heb een gezin, en ik dien als ouderling in de plaatselijke gemeente. Mijn vriend Daniel heeft soortgelijke vorderingen in de waarheid gemaakt.”

Niet alleen jongeren zoeken oplossingen voor de problemen van het leven. Volwassenen ook. Met het doel allen te helpen die een hart hadden dat bereid was om te leren, stelde het bijkantoor tussen april en mei 1995 250.000 exemplaren ter verspreiding beschikbaar van het Koninkrijksnieuws-traktaat met de titel: „Waarom is het leven zo vol problemen?” Aangezien er slechts 330.000 mensen op het eiland wonen, betekende dit dat iedere volwassene en ook vele jongeren baat zouden kunnen hebben bij die belangrijke boodschap. Ze heeft de weg geopend voor veel vruchtbare gesprekken.

Een kringopziener berichtte dat een plattelandsvrouw na het traktaat gelezen te hebben probeerde het bijkantoor van het Genootschap te bellen. In haar haast draaide zij het verkeerde nummer, maar dat nummer bleek toch wel goed te zijn. De telefoon rinkelde in een Koninkrijkszaal in Fort-de-France. De verkondigers stonden net op het punt om met de kringopziener in de velddienst te gaan. Zij vroeg: „Stuur alstublieft zo snel mogelijk een van Jehovah’s Getuigen naar mij toe. Ik wil de bijbel bestuderen.” De volgende dag kreeg zij de hulp die zij verlangde.

Eindelijk onze congreshal

Accommodatie vinden voor onze congressen begon een serieus probleem te worden. Het aantal aanwezigen bleef groeien. Bovendien was de sporthal in het stadion die wij voor congressen gebruikt hadden niet geschikt meer. Wat te doen?

In die tijd was een ouderling uit de gemeente Rivière Salée op zoek naar grond om er een Koninkrijkszaal op te bouwen. Verbazingwekkend genoeg werd hem een terrein van ongeveer zes hectare aangeboden — veel meer dan voor een Koninkrijkszaal nodig was! Het kwam goed uit dat het in het centrale gedeelte van het eiland lag. Op het terrein stond een oude stalen loods die, hoewel hij zijn beste tijd gehad had, nog wel als tijdelijke congresfaciliteit kon worden gebruikt. In 1985 hielden wij daar ons eerste congres. Er waren 4653 aanwezigen, 600 meer dan het jaar daarvoor.

In 1992 werd met het werk aan een nieuw gebouw begonnen. Er kwamen op eigen kosten een aantal broeders en zusters uit Italië om met de bouw te helpen. Plaatselijke Getuigen droegen edelmoedig tijd en geld bij. Het project is nu klaar. Deze prachtige congreshal heeft 5000 zitplaatsen. Het is zelfs de grootste gehoorzaal op Martinique.

Wij hoeven onze grote vergaderingen niet meer — dikwijls op het laatste moment — uit te stellen vanwege verschoven voetbalwedstrijden. Bovendien is er ook een eind gekomen aan het zware karwei om de verplaatsbare staalconstructie op te zetten, af te breken, te vervoeren en op te slaan. Onze congreshal, gelegen te midden van bloemen, koningspalmen en flamboyanten, strekt Jehovah tot eer.

Een organisatie die Jehovah looft

Jehovah heeft ervoor gezorgd dat in de afgelopen halve eeuw de ware aanbidding op Martinique wortel heeft geschoten en is gaan gedijen. Door middel van zijn organisatie heeft hij in opleiding voorzien voor degenen aan wie het opzicht zou worden toevertrouwd. Xavier Noll en zijn vrouw kregen een zendelingenopleiding als studenten van de 31ste klas van Gilead. Later, in 1964, kreeg broeder Noll een verdere opleiding in een tien maanden durende Gileadcursus. Deze opleiding bleek uitermate nuttig toen het Besturende Lichaam in februari 1977 besloot op Martinique een bijkantoor van het Wachttorengenootschap te vestigen.

De eerste leden van het bijkantoorcomité waren Xavier Noll, de coördinator, Valentin Carel en Gérard Trivini. Later werd Armand Faustini aangesteld, die vele jaren als reizende opziener werkzaam is geweest. Nadat broeder Trivini gestorven was en broeder Carel naar Frankrijk was verhuisd, werd Henri Ursulet in september 1989 als derde lid van het bijkantoorcomité aangesteld. Hij werd in 1954 geboren, in het jaar dat Xavier en Sara Noll uit Frankrijk aankwamen om zich aan de bediening op Martinique te wijden. Van kindsbeen af had Henri geprofiteerd van zijn moeders voorbeeld in geloof, net als Timotheüs, een metgezel van de apostel Paulus. — 2 Tim. 1:5.

In 1975 waren er 1000 verkondigers en in totaal vijftien gemeenten op het eiland. In 1997 werd een hoogtepunt bereikt van ruim 4000 verkondigers. Zij allen dienen in verbondenheid met 46 gemeenten. De laatste twintig jaar hebben wij gemiddeld een toename van zeven procent per jaar gehad.

Er is nu al één Getuige op elke negentig bewoners van Martinique. Er worden duizenden bijbelstudies bij geïnteresseerden geleid. Jehovah’s werk is op het hele eiland bekend. Ook zijn Getuigen zijn welbekend. Het wordt voor anderen steeds moeilijker slechte dingen over de Getuigen te zeggen, want er is altijd wel iemand in de buurt om de lasteraars te bestraffen. Door het getuigeniswerk op straat, op openbare pleinen, op marktplaatsen en op parkeerterreinen van ziekenhuizen en grote winkelcentra wordt de Koninkrijksboodschap de mensen opvallend voor ogen gehouden. En als mensen thuis iemand horen roepen: „To-to-to, il y a du monde?” („Hallo, is daar iemand?”) weten zij onmiddellijk dat Jehovah’s Getuigen gekomen zijn om over Gods koninkrijk te spreken.

In sommige delen van het eiland is het nu geen uitzondering dat gebieden iedere week worden bewerkt. Wanneer verkondigers in de velddienst uittrekken, hebben zij misschien maar tien of vijftien huizen die hun als gebied zijn toegewezen. In zulke gebieden geven zij getuigenis aan mensen die de boodschap keer op keer hebben gehoord. Dit vereist dat de verkondigers afwisseling brengen in hun inleidingen en de thema’s die zij met de huisbewoners bespreken. Zij moeten een doeltreffend gebruik maken van alle hulpmiddelen en suggesties die door de getrouwe en beleidvolle slaaf beschikbaar worden gesteld. Tot voor kort werd in Franse gebieden slechts weinig straatwerk gedaan, maar nu is het een interessant en produktief aspect van de bediening aan het worden.

„Si bon Dié lé”

Martiniquanen zijn gewoon hun zinnen te doorspekken met de uitdrukking „Si bon Dié lé” („Als God het wil”). Wat Gods wil is, staat uiteraard duidelijk in de bijbel. Psalm 97:1 verklaart: „Jehovah zelf is koning geworden! Laat de aarde blij zijn. Laten de vele eilanden zich verheugen.” Psalm 148:13 voegt eraan toe: „Dat zij de naam van Jehovah loven.” En bij monde van zijn profeet Jesaja doet Jehovah de aantrekkelijke uitnodiging: „O indien gij slechts werkelijk aandacht aan mijn geboden zoudt schenken . . . zou uw vrede worden net als een rivier” (Jes. 48:18). God wil in zijn goedheid dat „alle soorten van mensen worden gered en tot een nauwkeurige kennis van de waarheid komen” (1 Tim. 2:4). Het is ook Gods wil zijn schepping te bevrijden, haar ketenen te verbreken en de gehele aarde tot een paradijs te maken, bewoond door mensen van alle rassen en kleuren, die verenigd zijn in de aanbidding van hun Schepper (Rom. 8:19-21). De gelegenheid om voordeel te trekken van dat liefdevolle voornemen staat voor de mensen van Martinique nog steeds open.

Martinique is de laatste tien jaar sterk veranderd, zoals het grootste deel van de planeet. Drugs, materialisme en moreel verval hebben wat eens een idyllisch paradijs was, radicaal veranderd. Gods Woord heeft de veranderingen in de mentaliteit van mensen die tot deze toestanden hebben geleid, voorzegd (2 Tim. 3:1-5). Maar dergelijke omstandigheden zijn niet Gods wil. In plaats daarvan blijft Jehovah diegenen van de mensen trekken die hij beschrijft als „begeerlijke dingen” en hen voorbereiden op leven als deel van een wereldomvattende maatschappij van zijn dienstknechten die het Paradijs zullen bewonen (Hag. 2:7). Dit zijn geen mensen die uit onverschilligheid niet tot handelen overgaan omdat zij geloven dat het als het Gods wil is toch wel zal gebeuren. Nee, het zijn mensen die zorgvuldig de Schrift onderzoeken om te weten te komen wat Gods wil is en vervolgens, door liefde gedreven, ijverig de dingen doen die hem zullen behagen. — Hand. 17:11; Tit. 2:13, 14.

[Kaart op blz. 192]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Zesenveertig gemeenten zijn verdeeld over de genoemde plaatsen

BASSE POINTE

LE LORRAIN

AJOUPA BOUILLON

MARIGOT

LE MORNE ROUGE

SAINTE MARIE

SAINT PIERRE

TRINITÉ (2)

GROS MORNE

VERT PRÉ

CASE PILOTE

LE ROBERT (2)

SAINT JOSEPH (2)

SCHOELCHER (2)

LE LAMENTIN (3)

FORT-DE-FRANCE (14)

LE FRANÇOIS (2)

DUCOS

SAINT ESPRIT

LES TROIS ÎLETS

LE VAUCLIN

RIVIÈRE SALÉE

RIVIÈRE PILOTE

SAINTE LUCE

LE MARIN

SAINTE ANNE

[Paginagrote illustratie op blz. 162]

[Illustratie op blz. 167]

Xavier en Sara Noll, het jaar dat zij op Martinique aankwamen

[Illustraties op blz. 175]

Loyale dienstknechten van Jehovah met een lange staat van dienst: (1) Leon Bellay, (2) Jules Nubul, (3) Germain Bertholo, (4) Philippe Dordonne, (5) Roger Rosamond, (6) Christian Bellay, (7) Albert Nelson, (8) Vincent Zébo, (9) Vincent Muller

[Illustraties op blz. 177]

Vrouwen die een goed voorbeeld gaven als onderwijzers van Gods Woord: (1) Stella Nelzy, (2) Victor Fousse (nu Lasimant), (3) Léonide Popincourt, (4) Andrée Zozor, (5) Emma Ursulet

[Illustratie op blz. 183]

Hun eerste eigen Koninkrijkszaal (in Fort-de-France)

[Illustratie op blz. 186]

De familie Moutoussamy, die allen met de christelijke gemeente verbonden zijn

[Illustratie op blz. 191]

Mont Pelée, met Saint Pierre aan het water

[Illustratie op blz. 199]

De Bethelfamilie op Martinique

[Illustraties op blz. 207]

Eindelijk een congreshal — in Rivière Salée