Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Duitsland

Duitsland

Duitsland

DUITSLAND is een middelpunt van internationale activiteit. Elk jaar komen er gemiddeld zo’n 15.000.000 toeristen op bezoek. Velen van hen brengen hun vakantie door in de Beierse Alpen, het Zwarte Woud, langs de schilderachtige Rijn of bezoeken culturele centra in de steden. Anderen reizen wellicht voor zaken naar Duitsland. Duitsland is een van de belangrijkste handelsnaties ter wereld, met connecties over de hele aarde. Jarenlang trok de bloeiende economie van het land zoveel arbeidskrachten uit andere landen aan dat dit een merkbaar effect had op de samenstelling van de bevolking in de grotere steden. Dit is ook van invloed geweest op de bediening van Jehovah’s Getuigen in Duitsland.

Verder heeft hun bediening invloed ondervonden van gebeurtenissen tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Onder de dictatuur van Adolf Hitler waren de Getuigen het doelwit van barbaarse en aanhoudende aanvallen. Met de zegen van zowel de katholieke als de protestantse geestelijkheid zwoer Hitler dat hij de Ernste Bibelforscher (Ernstige Bijbelonderzoekers), zoals Jehovah’s Getuigen destijds in Duitsland bekendstonden, zou uitroeien. Maar Jehovah’s Getuigen schipperden niet ten aanzien van hun geloof. Zij bleven standvastig in weerwil van meedogenloze terreur.

Twaalf jaar nadat de Getuigen in Duitsland verboden waren verklaard, waren Hitler en zijn politieke partij verdwenen. Jehovah’s Getuigen daarentegen waren druk bezig de mensen te vertellen over Gods koninkrijk en wat het voor de mensheid betekent. Het bericht over wat zij tijdens het nazi-tijdperk hebben meegemaakt en hoe zij er het hoofd aan hebben geboden, vormt nog steeds de basis voor een getuigenis — nu voor de hele wereld.

Waardoor konden de Getuigen als overwinnaars uit de strijd te voorschijn komen? Niet door hun eigen slimheid. En zeker niet door hun aantallen. Zij waren aan het begin van de Tweede Wereldoorlog met minder dan 20.000 in heel Duitsland, in tegenstelling tot het kolossale nazi-regime. De verklaring is gelegen in wat Gamaliël, een wijze leraar, lang geleden zei, zoals staat opgetekend in de bijbel: „Indien dit plan of dit werk uit mensen is, zal het te gronde worden gericht; maar indien het uit God is, zult gij hen niet te gronde kunnen richten” (Hand. 5:34-39). Jehovah’s Getuigen in Duitsland hebben zich loyaal aan God betoond, zelfs onder bedreiging met de dood, en Jehovah heeft de belofte dat hij „zijn loyalen niet [zal] verlaten”, gestand gedaan. — Ps. 37:28.

De naoorlogse gelegenheden goed benutten

Degenen die de ervaringen van de oorlogsjaren hadden overleefd, begrepen dat er werk te doen was. Zij hadden net gebeurtenissen doorgemaakt die een onderdeel vormden van een onmiskenbare vervulling van datgene wat volgens de voorzegging van Jezus Christus het teken zou kenmerken van zijn tegenwoordigheid en van het besluit van het samenstel van dingen. Zij hadden zich midden in een oorlog bevonden van een omvang die ongekend was in de geschiedenis. Zij hadden ondervonden wat het betekent aan vervolging overgeleverd te zijn, verraden te worden, voorwerpen van haat voor alle natiën te zijn en gedood te worden. Zij bevonden zich midden in de voorzegde voedseltekorten. De mensen moesten horen wat deze gebeurtenissen te betekenen hadden. Zelfs in de concentratiekampen waren Jehovah’s Getuigen nooit opgehouden met prediken. Maar zij wisten dat Jezus had voorzegd: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën” (Matth. 24:3-14). Er was nog meer te doen, en zij stonden te popelen om het werk voort te zetten.

Al snel na de oorlog werd de Koninkrijksverkondiging door de Getuigen in Duitsland gereorganiseerd. Erich Frost, die na negen jaar was vrijgekomen, trof er prompt regelingen voor dat rijpe broeders de gemeenten bezochten, reorganiseerden en versterkten. Sommige Getuigen waren zo zwak door de honger dat zij tijdens de vergaderingen flauwvielen, maar zij waren vastbesloten aanwezig te zijn om voordeel te trekken van het geestelijke voedsel. Op de eerste dag na haar vrijlating liep Gertrud Poetzinger de hele dag richting München in de hoop haar man daar te vinden. Maar toen vriendelijke mensen haar ’s avonds voedsel en onderdak aanboden, bleef zij tot na middernacht op om hen over Jehovah’s voornemens te vertellen. Konrad Franke begon na zijn vrijlating meteen in de pioniersdienst, ook al had hij in het begin alleen maar zijn gestreepte gevangenispak om aan te trekken.

In 1947 waren er 15.856 Getuigen in Duitsland die weer in het openbaar aan de velddienst deelnamen en vrijmoedig bekendmaakten dat Gods koninkrijk de enige hoop op blijvende vrede en zekerheid is. Jehovah zegende hun ijverige bediening en in mei 1975, dertig jaar na het einde van de oorlog, waren er in West-Duitsland 100.351 Koninkrijksverkondigers aan het werk.

Gedurende die jaren ontving niet alleen het Duitse veld getuigenis. De ijverige Getuigen in Duitsland bemerkten dat hun bediening op mensen uit vele landen van invloed was. Hoe kwam dat?

Een zendingsveld in eigen land

Om aan de behoeften van zijn bloeiende economie te voldoen, begon Duitsland in het midden van de jaren ’50 Gastarbeiter uit andere landen aan te trekken. Grote aantallen uit Griekenland, Italië, het toenmalige Joegoslavië, Portugal, Spanje en Turkije kwamen het land binnen. In 1972 was het aantal buitenlandse arbeidskrachten tot ruim 2,1 miljoen gestegen.

Na de vloedgolf van gastarbeiders, van de jaren ’50 tot in de jaren ’70, werd Duitsland in de jaren ’80 overspoeld door een stroom vluchtelingen uit Afrika en Azië. In de jaren ’90 kwamen daar vluchtelingen uit Oost-Europa en de Balkanlanden bij. Als gevolg van de destijds liberale wetten op grond waarvan politiek asiel werd aangeboden, had Duitsland uiteindelijk het hoogste aantal buitenlandse inwoners van alle landen in Europa.

Jehovah’s Getuigen zagen dit als een voortreffelijk zendingsgebied dat zomaar in hun land was gekomen. Aangezien „God niet partijdig is” en aangezien mensen die ontworteld zijn omdat zij hun land hebben moeten verlaten beslist de vertroosting nodig hebben die alleen Gods Woord kan geven, voelden Jehovah’s Getuigen zich sterk verplicht het goede nieuws tot deze mensen te prediken (Hand. 10:34, 35; 2 Kor. 1:3, 4). Maar het is niet gemakkelijk geweest om de 7.500.000 buitenlanders in Duitsland in hun eigen taal te bereiken.

Om de bijbelse waarheid doeltreffender met deze mensen uit andere landen te kunnen delen, hebben veel Duitse Getuigen een nieuwe taal geleerd. Wat een schitterend bewijs dat zij hun naaste werkelijk liefhebben, in overeenstemming met wat Jezus zijn volgelingen leerde! (Matth. 22:39) Hoewel de meeste van deze Getuigen geen zendelingen in het buitenland konden zijn, hebben zij de gelegenheden binnen hun eigen land graag ten volle benut. Zodoende waren er in augustus 1998 ruim 23.600 verkondigers van het goede nieuws in 371 anderstalige gemeenten en 219 groepen. Natuurlijk worden anderstalige gemeenten niet gevormd om rassenscheiding toe te passen, maar juist om het voor mensen met onvoldoende kennis van het Duits gemakkelijker te maken de waarheid in hun moedertaal te leren kennen. Veel verkondigers zijn tot het besef gekomen dat een tweede taal misschien wel het verstand bereikt, maar dat vaak de moedertaal nodig is om het hart te bereiken.

Hoewel buitenlanders door sommige groeperingen in Duitsland gehaat en onheus behandeld worden, heeft Jehovah’s volk hen met ware christelijke liefde verwelkomd. Tot de 24 talen waarin Jehovah’s Getuigen momenteel naast het Duits vergaderingen houden, behoren het Albanees, Amharisch, Arabisch, Chinees, Hindi, Hongaars, Japans, Perzisch, Roemeens, Tamil, Tigrinja en Vietnamees. Op de in 1993 gehouden „Goddelijk onderwijs”-districtscongressen in Duitsland bezocht ongeveer tien procent van de 194.751 aanwezigen de anderstalige congressen. En het aantal personen dat op laatstgenoemde congressen werd gedoopt, bedroeg bijna veertien procent van het totaal.

Tot degenen die met waardering op de Koninkrijksboodschap hebben gereageerd, behoort een Hindoegezin dat in 1983 Sri Lanka had verlaten wegens de oorlog die daar woedde en dat een medische behandeling voor hun zesjarige zoontje hoopte te krijgen. Droevig genoeg stierf de jongen. Maar het gezin heeft Jehovah leren kennen, die de doden zal opwekken en hun de gelegenheid zal geven voor eeuwig te leven (Hand. 24:15). Er is ook een Nigeriaanse die als tienermeisje in de Biafraoorlog had gevochten. Nadat zij naar Duitsland was verhuisd, veranderde haar leven toen zij te weten kwam wat Jehovah de mensen over in vrede samenleven leert. — Jes. 2:3, 4.

Onder de Italianen die in Duitsland getuigen van Jehovah zijn geworden, hoort men vaak het gezegde: „Non tutti i mali vengono per nuocere” („Niet alle slechte dingen hebben nadelige gevolgen”). En dat is waar! Veel van die Italianen, en ook mensen uit andere landen, kwamen naar Duitsland om economische problemen te ontvluchten, maar vonden iets van grotere waarde dan materiële dingen — de waarheid omtrent God en zijn voornemen.

De ijverige activiteit van de Getuigen onder deze mensen is niet onopgemerkt gebleven. De gemeente Halberstadt ontving de volgende brief: „Wij hebben hier ter plaatse het centrale kamp voor asielzoekers. Er zijn hier geregeld mensen uit ruim veertig staten. . . . Deze mensen komen uit de meest uiteenlopende culturen en hebben familie, geboorteland, taal en traditie moeten achterlaten. Zij hebben vaak traumatische ervaringen achter de rug en gaan een onzekere toekomst tegemoet. . . . Daarom zoeken velen steun en hoop in het geloof. Wij zijn u zeer dankbaar dat u het door uw edelmoedige gave [van bijbels in verschillende talen] mogelijk hebt gemaakt dat deze mensen door het lezen van de bijbel in hun eigen taal vertroosting en vertrouwen vinden.”

Enkele anderstalige groepen

ENGELS: Vluchtelingen uit Nigeria, Ghana, Sri Lanka, India en andere landen trekken profijt van het werk van de Engelse gemeenten. Een van hen is Steven Kwakye uit Ghana. Toen in Duitsland een jonge man uit Bangladesh Steven vertelde dat hij de Getuigen probeerde te ontlopen, stelde Steven voor dat hij hen in plaats daarvan naar hem toe zou sturen. Toen Steven een jonge man was, had een Getuige in Ghana met hem gesproken. Nu Steven niet meer met de druk van de zijde van familieleden te maken had, wilde hij meer weten. Thans is hij een christelijke ouderling en dient Jehovah samen met zijn gezin.

TURKS: Rasims vrouw en zonen waren al meer dan tien jaar getuigen van Jehovah, maar Rasim zelf bleef het islamitische geloof aanhangen. Hij werd zich er echter van bewust dat de uitleg van de koran van moskee tot moskee zoveel verschilde dat sommige moslims alleen maar naar hun eigen moskee gingen. Tijdens een bezoek aan Turkije ging hij naar een moskee én naar de vergaderingen van Jehovah’s Getuigen. In de moskee hoorde hij uitleggingen van de islam die anders waren dan wat in Duitsland werd geleerd. Er was geen eenheid. Maar toen hij in Duitsland terugkwam, zei hij: „In de Koninkrijkszaal hier vind je dezelfde liefde en hetzelfde programma als in de Koninkrijkszaal in Turkije. Dit is de waarheid.”

HINDI: In 1985 kwamen twee Getuigen bij Sharda Aggarwal aan de deur, net nadat zij had gebeden of zij een god mocht vinden bij wie zij haar hart kon uitstorten. Haar man had longkanker. Zij was wanhopig, want zij had het gevoel dat de hindoegoden haar gebeden negeerden. Zij vroeg de Getuigen of Jezus God was. Hun uitleg overtuigde haar ervan dat haar gebed was verhoord. Jehovah leek haar de soort god over wie zij meer wilde weten. Hoewel zij aanvankelijk uit vrees hen te mishagen aarzelde om de goden van het hindoeïsme de rug toe te keren, wierp zij al gauw hun afbeeldingen weg en aanvaardde Jehovah als de ware God. Zij werd in 1987 gedoopt. Nu is zij gewone pionierster, dankbaar dat zij een persoonlijke God dient in wie zij vertrouwen kan stellen. Haar man en haar zoon zijn beiden dienaar in de bediening. — Ps. 62:8.

POOLS: In 1992 werd er in Berlijn een Poolse gemeente gevormd, en in datzelfde jaar werd er een speciale dagvergadering in het Pools gehouden. Ook al werd die vergadering gehouden in een deel van Duitsland waar veel mensen met een Poolse achtergrond wonen, niemand had verwacht dat de congreshal, de aangrenzende Koninkrijkszaal en de cafetaria stampvol zouden zijn. Er was een bijna ongelofelijk aantal van 2523 personen naar de vergadering gekomen! Sommigen van hen waren Poolse Getuigen die met een Duitse gemeente verbonden waren, maar zij waren opgetogen te zien dat er een begin was gemaakt met de Koninkrijksprediking in het Poolse veld, en zijzelf waren dankbaar de bijbelse waarheden in hun moedertaal te kunnen horen.

Zelfs Russisch, Servo-Kroatisch en Chinees!

RUSSISCH: Na het einde van de Koude Oorlog keerden veel mensen die in Rusland waren opgegroeid en Russisch spraken maar van Duitse afkomst waren, naar het land van hun voorouders terug. Er waren ook leden van het sovjetleger die in het toenmalige Oost-Duitsland hadden gediend, met degenen die van hen afhankelijk waren. Alle mensen worden geboren met een geestelijke behoefte, en die van hen was niet bevredigd.

De familie Schlegel bestaat uit etnische Duitsers die in 1992 van het schiereiland de Krim in Oekraïne naar het land van hun voorouders verhuisden. Daar kwamen zij in contact met een van Jehovah’s Getuigen die oorspronkelijk uit Oezbekistan kwam en die in Duitsland een Getuige was geworden. Na een studie van de bijbel werd het hele gezin gedoopt.

Sergej en zijn vrouw Zhenya waren atheïsten. Maar toen hun in de bijbel het antwoord op hun vragen, vooral over de toekomst, werd getoond, waren zij verbaasd. Nederig ontwikkelden zij geloof in Jehovah en brachten veranderingen in hun leven aan, ook al betekende dit dat Sergej van baan moest veranderen en afstand moest doen van zijn rechten op een pensioen waarvan hij binnenkort zou gaan genieten.

Marina, een verpleegster in een militair hospitaal, was op zoek naar de zin van het leven. Toen zij het boek U kunt voor eeuwig in een paradijs op aarde leven ontving, las zij het onmiddellijk en besefte al gauw dat zij gevonden had wat zij zocht. Nadat zij naar Rusland was teruggekeerd, bezocht zij anderen die in Duitsland met Jehovah’s Getuigen hadden gestudeerd, om hen aan te moedigen. Al gauw begon zij als pionierster haar doel in het leven na te streven.

In augustus 1998 waren er 31 Russische gemeenten en 63 kleinere groepen, met in totaal 2119 verkondigers — een toename van 27 procent over het voorgaande jaar.

SERVO-KROATISCH: Johann Strecker, reizend opziener in het Servo-Kroatische veld, vertelt dat er in het voormalige Joegoslavië minstens zestien verschillende nationaliteiten woonden. Hij zegt: „Het is geweldig te zien hoe de waarheid hen nu verenigt.” Toen Munib, een moslim die acht jaar in het Joegoslavische leger had gediend, in Duitsland voor een vergadering van Jehovah’s Getuigen werd uitgenodigd, trof hij daar Kroaten, Serviërs en mensen met een moslim-achtergrond aan die vredig bijeenkwamen. Voor hem was dit bijna onvoorstelbaar! Een maand lang keek hij alleen maar toe. Toen hij ervan overtuigd raakte dat de vrede en eenheid onder de Getuigen echt is, stemde hij erin toe de bijbel te gaan bestuderen. In 1994 werd hij gedoopt.

Rosanda, een rooms-katholieke vrouw uit Kroatië die verscheidene jaren in een klooster had doorgebracht, bezocht familieleden die in Duitsland Getuigen waren geworden. Nadat zij met hen de theocratische bedieningsschool en de dienstvergadering had bezocht, gaf zij toe: „Jullie hebben de waarheid. Ik heb me altijd afgevraagd hoe de eerste christenen het evangelie hebben verkondigd. Toen ik de twee zusters op het podium zag, hoe de een de ander de boodschap verkondigde, schoot het door mijn hoofd: ’Precies zo moeten de eerste christenen het gedaan hebben.’” Nu is zij pionierster en volgt het voorbeeld van de eerste christenen.

Enkele van de Duitse Getuigen die de taal van deze groepen hebben geleerd om tot hen te kunnen prediken, zijn later toen dat mogelijk werd daadwerkelijk naar deze landen verhuisd om daar te dienen.

CHINEES: Het werk in het Chinese veld in Duitsland is wat later van start gegaan. „De meeste mensen uit China hebben nog nooit van ons gehoord, laat staan dat zij ooit de bijbel hebben gelezen”, zegt Egidius Rühle, vroeger zendeling op Taiwan. Hij vervolgt: „Daar de meeste Chinezen erg leergierig zijn, zuigen zij het geleerde op zoals een droge spons water opzuigt.”

Toen de twaalfde klas van de Bedienarenopleidingsschool in oktober 1996 aan de Bethelfamilie in Selters werd voorgesteld, was het een bijzondere ervaring de eerste Chinese student te ontmoeten die de school in Duitsland bezocht. Hij had de waarheid in Duitsland leren kennen. Op zijn beurt had hij getuigenis gegeven aan een Chinese hoogleraar in de geologie en had haar het boek Leven — Hoe is het ontstaan? Door evolutie of door schepping? gegeven. Zij las het hele boek binnen een week uit. In plaats van de evolutie te onderwijzen, leidt zij nu huisbijbelstudies — eind 1996 waren dat er zestien.

Het geleerde graag aan anderen vertellen

Letterlijk honderden buitenlandse inwoners hebben in de loop der jaren in Duitsland de waarheid leren kennen en zijn vervolgens naar hun geboorteland teruggekeerd om daar de prediking van het goede nieuws voort te zetten. Velen dienen nu als ouderling of dienaar in de bediening of in andere verantwoordelijke posities. Petros Karakaris is een lid van de Bethelfamilie in Griekenland; Mamadou Keita dient als zendeling in Mali; en Paulin Kangala — bij velen bekend als Pepe — is samen met zijn vrouw Anke zendeling in de Centraal-Afrikaanse Republiek.

Sinds het begin van de jaren ’90 zijn ruim 1500 Griekssprekende verkondigers naar Griekenland teruggekeerd, sommigen van hen als bekwame ouderlingen. Anderen zijn verhuisd naar Zweden, België, Groot-Brittannië en Canada om de prediking onder de Griekssprekende bevolking daar te bevorderen. En toch zijn er waarschijnlijk in geen enkel land ter wereld, behalve in Griekenland zelf, zoveel Griekssprekende verkondigers als in Duitsland.

Wat gebeurde er in Oost-Duitsland?

Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog werd Duitsland bezet door de legers van Frankrijk, Groot-Brittannië, de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten. De overwonnen natie werd in vier bezettingszones verdeeld; elk van de vier overwinnende machten kreeg zeggenschap over één zone. (Berlijn, de hoofdstad, werd eveneens in vier bezettingssectoren verdeeld.) Aangezien de Russische bezettingszone het oostelijke deel van het land vormde, kwam deze al gauw als de Oostzone bekend te staan. In 1949 kreeg dit deel van Duitsland weer zelfbestuur als de Duitse Democratische Republiek. Maar in de praktijk werd de naam „Oostzone” eenvoudig vervangen door de naam Oost-Duitsland. Toen de drie resterende bezettingszones in 1955 de Bondsrepubliek Duitsland werden, kwamen deze dus, in overeenstemming met het algemene spraakgebruik, als West-Duitsland bekend te staan.

Na de val van de nazi-staat maakten Jehovah’s Getuigen in de Oostzone onmiddellijk gebruik van de gelegenheid om in het openbaar vergaderingen te houden en een ijverig aandeel aan de velddienst te hebben. Tegen het midden van 1949 waren er ruim 17.000 verkondigers in Oost-Duitsland. Maar de opluchting die zij na de val van het nazi-regime hadden gevoeld, was van korte duur. Opnieuw werden gemeentevergaderingen door de politie ontbonden. Lectuur werd in beslag genomen. Wegen werden geblokkeerd om de Getuigen te verhinderen een congres bij te wonen. Broeders werden gearresteerd. Op 31 augustus 1950 werd er een officieel verbod uitgevaardigd. De Getuigen in Oost-Duitsland werden opnieuw gedwongen ondergronds te gaan, dit keer door een communistisch regime, om bijna veertig jaar later pas weer boven te komen.

De vervolging in Oost-Duitsland was de eerste tijd na het ingaan van het verbod bijzonder hevig. In 1990 schreef de Berliner Morgenpost: „Van 1950 tot 1961 [toen de Muur werd gebouwd] werden door de DDR-autoriteiten 2891 getuigen van Jehovah gearresteerd; 2202 van hen, onder wie 674 vrouwen, werden berecht en tot in totaal 12.013 jaar gevangenisstraf veroordeeld. Tijdens hun gevangenschap zijn 37 mannen en 13 vrouwen ten gevolge van mishandeling, ziekte, ondervoeding of ouderdom gestorven. De gerechtshoven veroordeelden 12 mannen tot levenslange hechtenis, later werden deze veroordelingen tot 15 jaar teruggebracht.”

Dat was natuurlijk nog maar het begin. Het verbod duurde veertig jaar. Er waren periodes dat de druk op de Getuigen schijnbaar wat afnam. En vervolgens werden er opnieuw invallen in huizen gedaan en vonden er nog meer arrestaties plaats. Hoewel er enige onzekerheid bestaat over de precieze aantallen, blijkt uit de historische verslagen van het Genootschap zelf dat er in de jaren waarin het verbod van kracht was, 4940 Getuigen op 231 verschillende plaatsen in Oost-Duitsland gevangen hebben gezeten.

Onopvallend vergaderen

Zelfs onder zulke moeilijke omstandigheden vonden Jehovah’s Getuigen meestal wel een manier om aan bijbelse lectuur voor studie te komen. Honderden moedige broeders en zusters riskeerden hun vrijheid en soms zelfs hun leven om in geestelijke behoeften te voorzien. De zusters speelden vaak een belangrijke rol. Voordat in 1961 de Berlijnse muur werd gebouwd, reisden zij geregeld naar de westelijke sector van Berlijn, haalden lectuur op bij het bureau van het Genootschap dat zich daar bevond en namen deze lectuur mee terug. Toen Oost-Duitse spionnen het bureau in de gaten begonnen te houden om te zien wie er lectuur kreeg, werden sommige van de koeriers gearresteerd. Dus werden er andere tactieken gebruikt. De zusters die als koerier optraden, haalden de lectuur op in de huizen van andere Getuigen in Berlijn en gingen dan weer naar huis. Ondanks het feit dat enkelen werden gearresteerd, voor het gerecht werden gesleept en gevangenisstraf kregen, is de stroom geestelijke voorzieningen nooit helemaal opgedroogd.

Konden zij onder zulke omstandigheden christelijke vergaderingen houden? Het is begrijpelijk dat sommigen aanvankelijk wat bevreesd waren. Maar zij beseften dat bijeenkomen met medechristenen belangrijk was om geestelijk sterk te blijven (Hebr. 10:23-25). Zij troffen regelingen om onopvallend, in kleine groepen, te vergaderen. Om veiligheidsredenen noemden zij elkaar alleen bij de voornaam. De vergaderingen werden gewoonlijk na zonsondergang gehouden, op verschillende plaatsen en op verschillende dagen. In de zomer konden de vergaderingen pas om tien uur ’s avonds beginnen. Maar de broeders en zusters vonden dat allemaal geen probleem.

De Koninkrijkszalen konden niet gebruikt worden, maar een vriendelijke boer in Saksen bood het gebruik van zijn schuur aan. Die had een achterdeur die uitkwam op een pad dat achter struiken schuilging. Een hele winter lang bood die schuur plaats aan een groep van ongeveer twintig personen, die bij kaarslicht bijeenkwamen. Het duurde niet lang of ook de boer werd een Getuige.

Bovenal troffen zij regelingen om het Avondmaal des Heren te vieren. Manfred Tamme herinnert zich een gelegenheid waarbij hij enkele van de broeders die gevangenzaten, van de Gedachtenissymbolen voorzag: „Ik vulde een flesje waar een haargroeimiddel in had gezeten met wijn en vroeg of dat aan een gevangengezette broeder kon worden gegeven. De beambte opende het flesje, rook eraan en zei: ’En dat moet tegen haaruitval helpen?’ ’Nou ja, dat staat er tenminste op’, antwoordde ik. Hij schroefde de dop er weer op en gaf het flesje aan de broeder voor wie het bedoeld was!”

Onder verbodsbepalingen leren prediken

De prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk in Oost-Duitsland kwam niet stil te liggen. De bijbel was niet verboden, dus begonnen de broeders en zusters vaak een gesprek door gewoon de bijbel aan te halen. Omdat zij weinig of geen lectuur aan te bieden hadden, voerden zij bijbelse gesprekken over verschillende onderwerpen op basis van een reeks schriftplaatsen die zij hadden uitgewerkt. Natuurlijk was prediken gevaarlijk. Elke dag in de dienst kon de laatste dag in vrijheid zijn. De Getuigen maakten het gebed tot hun „vaste begeleider”, zoals een van hen het onder woorden bracht, en hij voegde eraan toe: „Het gaf een zekere innerlijke rust en kalmte. Wij voelden ons nooit alleen. Voortdurende waakzaamheid was echter geboden.”

Ondanks pogingen om voorzichtig te zijn, kwamen zij soms toch oog in oog met de politie te staan. Bij één gelegenheid, toen Hermann en Margit Laube adressen bezochten die waren doorgegeven door mensen die zij al kenden, zagen zij achter de man die de deur opendeed een politie-uniform aan de kapstok hangen. Margit werd bleek; Hermanns hart bonsde. Zij zonden een stil gebed op. Dit zou vast en zeker de gevangenis betekenen! „Wie bent u?”, vroeg de man kortaf. Margit was degene die antwoordde: „Ik weet zeker dat ik u ergens van ken, maar ik kom er maar niet op. O ja, u bent een politieagent, ik zal u wel gezien hebben toen u dienst had.” Op een wat vriendelijker toon zei hij: „Zijn jullie Jehovah’s?” „Ja,” antwoordde Hermann, „inderdaad, en u moet wel toegeven dat het moed vereist om aan uw deur te kloppen. Wij zijn in u persoonlijk geïnteresseerd.” Zij werden binnengenodigd. Na een aantal bezoeken richtten zij een bijbelstudie op, en mettertijd werd hij een christelijke broeder.

Soms werd er in de gevangenis zelf gepredikt. Wolfgang Meise zat in de gevangenis in Waldheim. Op een dag kreeg hij een brief van zijn vrouw waarin stond dat zij „in Berlijn was geweest en Knorr-soep had gegeten”. Wolfgang maakte van de gelegenheid gebruik om aan een medegevangene uit te leggen dat dit betekende dat er een congres in Berlijn was geweest en dat N. H. Knorr, de president van het Wachttorengenootschap, daar had gesproken. De man is nooit vergeten hoe Wolfgangs ogen straalden van vreugde toen hij uitlegde wat er in de brief van zijn vrouw stond. Ongeveer veertien jaar later, nadat hij naar West-Duitsland was verhuisd, begon deze man de bijbel te bestuderen, en twee jaar daarna werd hij in Würzburg gedoopt.

Hildegard Seliger, die al vele jaren in nazi-concentratiekampen had doorgebracht, werd door een communistisch gerechtshof in Leipzig tot nog eens tien jaar veroordeeld. Later hoorde Hildegard van een bewaakster van de gevangenis in Halle dat zij als bijzonder gevaarlijk werd beschouwd omdat zij ’de hele dag over de bijbel sprak’.

Ondanks het verbod voortdurend toename

De ijver die de broeders en zusters toonden, wierp goede vruchten af. Horst Schramm vertelt dat er in het begin van de jaren ’50 in de gemeente Königs Wusterhausen 25 verkondigers waren, maar toen de Berlijnse muur viel, waren dat er 161. Toch waren er 43 verkondigers naar het Westen verhuisd, en verscheidene waren overleden. In sommige gemeenten is het zelfs zo dat ruim zeventig procent van de Getuigen die daar nu actief zijn, de waarheid tijdens het verbod heeft leren kennen.

Neem bijvoorbeeld de familie Chemnitz. Bernd en Waltraud leerden de waarheid kennen en werden gedoopt toen zij nog heel jong waren, in de eerste jaren van het verbod. Nadat zij waren getrouwd en een gezin begonnen te stichten, lieten zij zich er door het verbod niet van weerhouden hun kinderen tot dienstknechten van Jehovah op te voeden. In de jaren ’80, toen het werk nog steeds verboden was, volgden Andrea, Gabriela, Ruben en Esther het voorbeeld van hun ouders door zich aan Jehovah op te dragen en zich te laten dopen. Alleen Matthias, de jongste, werd gedoopt nadat het verbod was opgeheven. Jehovah heeft de vastberadenheid die dit echtpaar ondanks tegenstand aan de dag heeft gelegd, rijkelijk gezegend. Wat een beloning voor hen te weten dat alle vijf hun kinderen nu leden van de Bethelfamilie in Selters zijn!

Een ouderling die heeft geholpen de maandelijkse velddienstberichten voor het Genootschap op te stellen, zegt: „In al de veertig jaar van het verbod was er geen maand waarin er geen dopeling bericht werd.” Dan vertelt hij wat meer details: „Er werd meestal op kleine schaal in particuliere huizen gedoopt. Na een lezing werden de doopkandidaten in een badkuip ondergedompeld. Het probleem was vaak hen helemaal onder water te krijgen. Ondanks zulke kleine moeilijkheden denken zij allemaal nog graag aan de dag van hun doop terug.”

Wat een vreugde was het, toen het eenmaal weer mogelijk was om velddienstberichten voor Oost-Duitsland te publiceren, te vernemen dat er in de jaren ’80 wel 20.704 actieve verkondigers in dat gebied waren! Nu zijn gescheiden berichten uiteraard niet meer nodig. In 1990 steeg het aantal verkondigers in het herenigde Duitsland tot 154.108.

Reorganisatie om de broederschap te versterken

In de periode waarin de communistische heersers de Getuigen in dat deel van de wereld afgesneden probeerden te houden van hun christelijke broeders in andere landen, werden er over de hele wereld belangrijke veranderingen in de organisatie van Jehovah’s Getuigen zelf aangebracht. Deze veranderingen, die ten doel hadden meer in overeenstemming te zijn met wat de bijbel over de eerste-eeuwse christelijke gemeente zegt, versterkten de internationale broederschap en bereidden de organisatie voor op de snelle groei in de komende jaren. — Vergelijk Handelingen 20:17, 28.

Zo stonden de gemeenten met ingang van oktober 1972 niet langer onder het opzicht van slechts één man, bekend als de gemeentedienaar, die met de hulp van assistenten het noodzakelijke werk deed. In plaats daarvan werd er een lichaam van ouderlingen aangesteld om het opzicht te voeren over elke afzonderlijke gemeente. Tegen 1975 werden de goede resultaten van deze verandering reeds duidelijk.

Erwin Herzig, die een lange staat van dienst als reizende opziener heeft, herinnert zich echter dat de verandering niet door iedereen werd toegejuicht. Het „bracht de hartentoestand van sommige gemeentedienaren aan het licht”, zegt hij. Hoewel de overgrote meerderheid een loyaal hart had, werden door de verandering de enkelen uitgezift die eerzuchtig waren en liever „nummer één” wilden zijn dan hun broeders dienen.

Er waren meer veranderingen op komst. In de jaren ’70 werd het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen uitgebreid en vervolgens gereorganiseerd, waarbij het werk over zes comités werd verdeeld die op 1 januari 1976 begonnen te functioneren. Een maand later, op 1 februari 1976, werd het opzicht over de bijkantoren in de hele wereld gewijzigd. Een bijkantoor viel niet langer onder de jurisdictie van één bijkantoordienaar. In plaats daarvan stond elk bijkantoor onder het opzicht van een bijkantoorcomité dat door het Besturende Lichaam was aangesteld.

De broeders Frost, Franke en Kelsey hadden elk al verschillende periodes als bijkantoordienaar in Duitsland gediend. Broeder Frost had zich genoodzaakt gezien Bethel om gezondheidsredenen te verlaten. (Hij stierf in 1987 op 86-jarige leeftijd. Zijn levensgeschiedenis staat in De Wachttoren van 15 september 1961.) Toen er in 1976 in Duitsland een bijkantoorcomité van vijf leden werd aangesteld, waren zowel Konrad Franke (die tijdens het nazi-tijdperk herhaaldelijk was gevangengezet) als Richard Kelsey (een afgestudeerde van Gilead die tegen die tijd al 25 jaar in Duitsland diende) daarin opgenomen, alsook Willi Pohl (een overlevende van de nazi-concentratiekampen, die de 15de klas van Gilead had bijgewoond), Günter Künz (een afgestudeerde van de 37ste klas van Gilead) en Werner Rudtke (een vroegere reizende opziener).

Deze oorspronkelijke leden, met uitzondering van broeder Franke, die in 1983 is gestorven, dienen nog steeds in het bijkantoorcomité. (De levensgeschiedenis van Konrad Franke staat in De Wachttoren van 15 november 1963.) Twee andere broeders hebben voor hun dood een tijdlang in het comité gediend: Egon Peter van 1978 tot 1989, en Wolfgang Krolop van 1989 tot 1992.

Momenteel telt het bijkantoorcomité acht leden. Behalve degenen die wij al genoemd hebben, zijn dat Edmund Anstadt (sinds 1978), Peter Mitrega (sinds 1989), en ook Eberhard Fabian en Ramon Templeton (sinds 1992).

Toen de gewijzigde regeling voor het bijkantooropzicht in 1976 werd ingevoerd, telde de Bethelfamilie in Wiesbaden (West-Duitsland) slechts 187 leden. Sindsdien is het aantal werkers uitgebreid tot 1134, en daar zijn personen uit dertig landen bij. Dit vormt min of meer een weerspiegeling van de internationale aspecten van het werk waaraan het bijkantoor het voorrecht heeft een aandeel te hebben.

Drukkerijfaciliteiten om aan de toenemende behoefte te voldoen

In het midden van de jaren ’70 lag het bijkantoor in Duitsland in een gedeelte van Wiesbaden dat bekendstond als Kohlheck, eens een slaperig voorstadje aan de rand van een bos, maar nu een snelgroeiend stadsdeel. Het Genootschap had zijn gebouwen in dit gebied al dertien keer uitgebreid. Maar het aantal Koninkrijksverkondigers in West-Duitsland was tot ongeveer 100.000 gegroeid. Er was een groter bureau nodig om het opzicht uit te oefenen over het veld. Er moest een grotere drukkerij komen om in bijbelse lectuur te voorzien. Het werd heel moeilijk meer grond te verkrijgen om uit te breiden. Hoe moest het probleem opgelost worden? Het bijkantoorcomité bad om Jehovah’s leiding.

Eind 1977 begonnen de leden van het pas aangestelde bijkantoorcomité de mogelijkheid van de bouw van een nieuw Bethelhuis op een andere plaats te beschouwen. Maar was dit echt nodig? De algemene gedachte was dat het einde van het oude samenstel heel nabij moest zijn. Maar er moest ook een andere factor bekeken worden. De drukmethoden waren aan het veranderen, en het Genootschap zou hierop moeten overstappen als men op grote schaal wilde blijven drukken zolang het oude samenstel er nog was. Interessant is dat het door de opgedane ervaring met de situatie in Oost-Duitsland tijdens het verbod op Jehovah’s Getuigen aldaar, voor de broeders in Wiesbaden gemakkelijker was om wijzigingen aan te brengen toen dit noodzakelijk werd. Hoe dat zo?

Het besluit om op offsetdruk over te gaan

Nadat in 1961 de Berlijnse muur was gebouwd, werd het steeds moeilijker Jehovah’s Getuigen in Oost-Duitsland van lectuur te voorzien. Om dit gemakkelijker te maken, werd er voor hen een speciale uitgave van De Wachttoren in kleiner formaat vervaardigd. Deze bevatte alleen de studieartikelen. Het vervaardigen van deze uitgave betekende dat de artikelen opnieuw gezet moesten worden. Het drukken op extra dun papier was moeilijk, en het vouwen van de bedrukte vellen was eveneens een uitdaging. Toen de broeders een automatische vouwmachine vonden die het werk kon doen, ontdekten zij dat de machine in Leipzig (Oost-Duitsland) gebouwd was — paradoxaal genoeg daar waar Jehovah’s Getuigen verboden waren en uitgerekend het land waarvoor deze minder opvallende uitgave van De Wachttoren bestemd was.

Een broeder die offsetdrukken had geleerd voordat hij naar Bethel kwam, stelde voor om de tijdschriften met die methode te vervaardigen teneinde het werk te vereenvoudigen. De studieartikelen konden dan gefotografeerd en verkleind worden en vervolgens door belichting op een offsetplaat worden overgebracht. Het bijkantoor kreeg een kleine vellen-offsetpers als geschenk aangeboden. Mettertijd werd het mogelijk niet alleen de studieartikelen maar het hele tijdschrift uit te geven, eerst in zwart-wit en uiteindelijk in vierkleurendruk. Op dezelfde manier werden er zelfs boeken in klein formaat vervaardigd.

Toen Nathan Knorr, de toenmalige president van het Wachttorengenootschap, in 1975 een bezoek bracht aan Wiesbaden, sloeg hij het gebeuren met belangstelling gade. „Niet slecht”, zei hij na het gedrukte materiaal bekeken te hebben. Toen werd uitgelegd dat dit een speciale uitgave voor Oost-Duitsland was en dat de nieuwe productiemethode ons goed beviel, antwoordde broeder Knorr: „Broeders en zusters die zoveel doormaken, verdienen het beste wat wij hun kunnen geven.” Hij gaf onmiddellijk toestemming voor de aankoop van meer machines om het werk te kunnen doen.

Dus toen Grant Suiter, een lid van het Besturende Lichaam, in 1977 een bezoek bracht aan Duitsland en vertelde dat het Genootschap lang en serieus had overwogen om op offsetdruk over te gaan en nu had besloten dat op grote schaal te doen, hadden de broeders in Wiesbaden al enige ervaring op dat terrein. Indirect had het verbod in Oost-Duitsland hen op deze verandering voorbereid.

Er kwam echter meer voor kijken dan slechts het idee aanvaarden dat er een wijziging in drukmethoden noodzakelijk was. Broeder Suiter legde uit dat er grotere en zwaardere drukpersen nodig zouden zijn. Maar waar konden die geplaatst worden? Dromen van offset-rotatiepersen die in vier kleuren drukken, is iets heel anders dan die droom verwezenlijken. Er werden verscheidene mogelijkheden voor uitbreiding in Kohlheck onderzocht, maar die bleken alle problematisch te zijn. Wat moest er gedaan worden?

Een nieuw bijkantoorcomplex

Het zoeken naar een stuk grond op een andere locatie begon. Op 30 juli 1978 kregen zo’n 50.000 Getuigen die op een congres in Düsseldorf bijeenwaren en een menigte van bijna 60.000 in München tot hun verbazing te horen dat er plannen werden gemaakt voor de aankoop van een stuk grond waarop een geheel nieuw bijkantoorcomplex kon worden gebouwd.

In de loop van bijna een jaar werden 123 locaties onderzocht. Ten slotte werd er een stuk grond gekozen op een heuvel die uitzag over het dorp Selters. Met goedkeuring van het Besturende Lichaam werd het op 9 maart 1979 gekocht. Verdere onderhandelingen met 18 grondbezitters maakten het mogelijk nog eens 65 percelen aangrenzend land te verkrijgen, waardoor er 30 hectare voor bebouwing ontstond. Gelegen op zo’n 40 kilometer ten noorden van Wiesbaden bood Selters gemakkelijk toegang aan vrachtverkeer over de weg. Frankfurts internationale Rhein-Main-vliegveld lag op een afstand van minder dan 65 kilometer.

Het grootste bouwproject in de geschiedenis van Jehovah’s Getuigen in Duitsland stond op het punt van start te gaan. Waren wij echt wel opgewassen tegen de taak? Rolf Neufert, een lid van het bouwcomité, vertelt: „Niemand, behalve de broeder die onze architect was, had ooit aan zo’n groot project gewerkt. Het is bijna niet voor te stellen hoe moeilijk de taak was. Normaal zou zo’n groot en ingewikkeld project alleen aangepakt worden door een bureau met jaren ervaring en alle noodzakelijke experts.” Maar de broeders redeneerden dat als Jehovah wilde dat zij bouwden, hij ook de afloop zou zegenen.

Er waren veertig verschillende bouwvergunningen nodig, maar de plaatselijke ambtenaren verleenden vriendelijk hun medewerking en dit werd zeer op prijs gesteld. O, er was aanvankelijk wel wat tegenstand, maar die kwam voornamelijk van de geestelijken, die bijeenkomsten organiseerden om tot tegenstand aan te zetten, doch zonder resultaat.

Getuigen uit het hele land boden zich aan om met het werk te helpen. De geest die zij aan de dag legden, was opmerkelijk. Er waren dagelijks gemiddeld 400 geregelde werkers op het bouwterrein, samen met steeds zo’n 200 „vakantie”-werkers. Tijdens de vier jaar durende bouw hebben niet minder dan 15.000 verschillende Getuigen hun diensten vrijwillig aangeboden.

Eén broeder vertelt: „Wat voor weer het ook was, wat voor moeilijkheden zich ook voordeden, of het nu warm was of koud, of heel koud, het werk ging altijd door. Waar anderen hun bezigheden gestaakt zouden hebben, ging het bij ons pas echt beginnen.”

Er kwam ook hulp uit andere landen. Voor Jack en Nora Smith en hun vijftienjarige dochter Becky uit Oregon in de Verenigde Staten was zelfs een reis van duizenden kilometers niet te ver om te komen helpen. Zij waren op het internationale congres in München toen werd aangekondigd dat het Genootschap plannen maakte om in Duitsland een nieuw bijkantoor te bouwen. „Wat een voorrecht zou het zijn aan de bouw van een nieuw Bethelhuis te werken!”, zeiden zij. Zij lieten weten dat zij beschikbaar waren. Jack vertelt: „Terwijl wij in 1979 met de congresvoorbereidingen bezig waren, ontvingen wij een aanvraagformulier en een uitnodiging om zo snel mogelijk te komen. Wij waren zo opgewonden dat wij ons nauwelijks op ons werk of op het congres konden concentreren.”

Om de bouwers te huisvesten, moesten gebouwen die al op het terrein stonden, gerenoveerd worden. Tegen de winter van 1979/80 was het eerste huis klaar. In september 1980 werd het fundament voor een nieuw Bethelhuis gelegd. Ook het werk aan de drukkerij ging van start, en dat was niets te vroeg. De 27 meter lange offset-rotatiepers die in januari 1978 was besteld, zou begin 1982 geleverd worden. Tegen die tijd moest de drukkerij, op zijn minst gedeeltelijk, klaar zijn.

Het meeste werk konden wij zelf doen. Een broeder zegt nog steeds verwonderd: „Wij hadden geen van allen ervaring in het werken aan zo’n groot project met een voortdurend veranderende werkploeg. Vaak dachten wij dat er op een of ander gebied stagnatie zou optreden, omdat wij voor bepaalde werkzaamheden de benodigde vaklieden niet hadden. Maar dikwijls was het zo dat er op het laatste ogenblik plotseling een aanvraag binnenkwam van een broeder die veel ervaring had op het desbetreffende gebied. De broeders kwamen op het moment dat wij ze nodig hadden.” Zij dankten Jehovah voor zijn leiding en zegen.

De verhuizing naar Selters

Met het verhuizen van de meubels en de persoonlijke bezittingen van zo’n 200 Bethelleden was heel wat werk gemoeid, om nog maar niet te spreken van alle machines en uitrusting die zij voor hun werk nodig hadden. Het was een veel te groot karwei om het in één keer te doen. Geleidelijk, naarmate de bouw vorderde, kwam de Bethelfamilie afdeling voor afdeling naar Selters.

Tot de eersten die verhuisden, behoorden degenen die in de drukkerij werkten, aangezien dat deel van het complex het eerst klaar was. Stukje bij beetje werden de machines in Wiesbaden ontmanteld en naar Selters verhuisd. Intussen begon op 19 februari 1982 het drukken in vier kleuren op de nieuwe offset-rotatiepers in Selters. Wat een feestelijke gebeurtenis! In mei werd het werk in de drukkerij in Wiesbaden gestaakt. Na 34 jaar was er aan ons drukken in Wiesbaden een einde gekomen.

Het eerste grote karwei voor de nieuwe offsetpers was het drukken van het boek U kunt voor eeuwig in een paradijs op aarde leven. Deze nieuwe publicatie zou op de districtscongressen van 1982 vrijgegeven worden, en Duitsland was gevraagd om dit boek in zeven talen te vervaardigen. Het probleem was dat de boekbinderij zich nog in Wiesbaden bevond. Die werd in feite pas ruim een jaar later naar Selters verhuisd. Dus nadat de katernen in Selters van de pers waren gerold, werden ze met de vrachtwagen van het Genootschap snel naar Wiesbaden gebracht om gebonden te worden. Ondanks het extra werk dat dit met zich meebracht, slaagden de broeders erin om 485.365 exemplaren van de 1.348.582 voor de eerste druk klaar te krijgen, zodat internationale menigten op congressen in verscheidene landen zich over de nieuwe vrijgave konden verheugen.

Het is begrijpelijk dat er met gemengde gevoelens over de verhuizing werd gedacht. Voor enkele leden van de Bethelfamilie was Wiesbaden bijna 35 jaar hun thuis geweest. Maar het duurde niet lang of het Bethelcomplex in Wiesbaden werd in stukken opgedeeld en aan verschillende personen verkocht. Slechts één klein gedeelte van de voormalige boekbinderij werd niet verkocht, maar tot een Koninkrijkszaal verbouwd. Het is kenmerkend voor de internationale eenheid van Jehovah’s volk dat deze zaal nu vier gemeenten huisvest — twee Duitse, een Engelse en een Russische.

De inwijdingsdag

Nadat de laatste hand was gelegd aan het Bethelcomplex in Selters, werd er op 21 april 1984 een inwijdingsprogramma gehouden. Allen die aan het project hadden deelgenomen, waren er vast van overtuigd dat Jehovah’s hand met hen was geweest. Zij hadden naar hem opgezien voor leiding en hadden hem gedankt wanneer schijnbaar onoverkomelijke hindernissen uit de weg waren geruimd. Nu zagen zij het tastbare bewijs van zijn zegen in deze voltooide gebouwen, die reeds in gebruik waren om de ware aanbidding te bevorderen (Ps. 127:1). Ja, het was een tijd voor speciale verheuging.

Eerder die week opende het complex zijn deuren voor bezoekers. Verschillende ambtenaren met wie het Genootschap te maken had gehad, werden uitgenodigd voor een rondleiding door de gebouwen. Ook de buren werden welkom geheten. Eén bezoeker liet weten dat hij dankzij zijn predikant gekomen was. Hij legde uit dat de predikant de afgelopen jaren zo vaak gemopperd had op de Getuigen, dat de hele gemeente er genoeg van had. De vorige zondag had hij weer tegen de Getuigen uitgehaald en zijn kudde gewaarschuwd dat zij niet op hun „open huis”-uitnodiging moesten ingaan. „Ik wist van jullie uitnodiging af”, zei de bezoeker, „maar ik was de datum vergeten. Als de predikant het er afgelopen zondag niet over had gehad, zou ik het beslist vergeten zijn.”

Na de rondleidingen vooraf brak eindelijk de dag van de inwijding aan. Toen het programma ’s morgens om 9.20 uur met muziek begon, was het een geweldige vreugde te weten dat er dertien van het destijds veertien leden tellende Besturende Lichaam de uitnodiging om aanwezig te zijn hadden kunnen aannemen! Aangezien onmogelijk iedereen die op de een of andere manier had bijgedragen tot het welslagen van het project persoonlijk aanwezig kon zijn, werden er regelingen getroffen voor een telefoonverbinding met elf andere locaties in het hele land. Op deze wijze kon een menigte van 97.562 personen van het voortreffelijke programma genieten.

Tot degenen die op die gedenkwaardige dag in Selters aanwezig waren, behoorden velen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in de nazi-concentratiekampen hun geloof hadden bewezen, en ook enkelen die nog niet zo lang geleden waren vrijgekomen na in Oost-Duitsland gevangengezeten te hebben. Tot hen behoorden Ernst en Hildegard Seliger. Broeder Seliger was precies zestig jaar daarvoor zijn loopbaan in de volletijddienst begonnen, en hij en zijn vrouw samen hadden onder het nazi- en het communistische regime meer dan veertig jaar in gevangenissen en concentratiekampen doorgebracht. Nadat zij het inwijdingsprogramma hadden bijgewoond, schreven zij: „Kunnen jullie je voorstellen hoe wij ons voelden toen wij dit geweldige geestelijke feestmaal in ons geestelijke paradijs mochten bijwonen? Van de eerste tot de laatste minuut van dit heerlijke programma klonk het in onze oren als een goddelijke symfonie van theocratische eenheid en harmonie.” (Zie voor bijzonderheden over de geloofsbeproevingen die zij hebben ondergaan De Wachttoren van 1 november 1975.)

’Huizen voor de naam van Jehovah’

Mensen zijn vaak verbaasd te zien dat Jehovah’s Getuigen binnen enkele weken — of mogelijk slechts dagen — Koninkrijkszalen bouwen, met vrijwillige werkers grote congreshallen opzetten en met vrijwillige bijdragen Bethelcomplexen van miljoenen dollars financieren. De inwoners van Duitsland hebben veel gelegenheden gehad om al deze activiteiten van nabij te bekijken.

De eerste congreshal in West-Duitsland werd in de jaren ’70 in West-Berlijn ingewijd. Andere volgden, zodat in 1986 alle West-Duitse kringvergaderingen werden gehouden in hallen die eigendom waren van de Getuigen.

Terwijl de broeders aan deze projecten werkten, is Jehovah’s zegen duidelijk gebleken. In München werd, dankzij de medewerking van stadsfunctionarissen, voor een bijzonder redelijke prijs een stuk grond voor een congreshal gekocht tegenover het reusachtige Olympisch Stadion, aan de overkant van de snelweg, aan de rand van het prachtig aangelegde Olympisch Park.

Er werd ijverig moeite gedaan om de uitgaven voor de bouw en uitrusting tot een minimum te beperken. Omdat er een krachtcentrale werd verplaatst en er elektrische schakelkasten en een telefoonschakelpaneel te koop werden aangeboden, konden de broeders deze aanschaffen voor minder dan vijf procent van de oorspronkelijke prijs. De afbraak van een gebouwencomplex vond precies op het juiste moment plaats om voor een zacht prijsje de benodigde wasbakken, toiletpotten, deuren, ramen en honderden meters buizen voor water, gas en luchtverversing te kunnen kopen. Verder werd er geld bespaard door zelf de stoelen en de tafels te maken. Overeenkomstig het beleid van de stedelijke plantsoenendienst moesten de broeders 27 lindebomen op het terrein van de congreshal planten. Een kwekerij die gesloten werd, had precies het vereiste aantal, elk van precies de vereiste hoogte, en die werden gekocht voor een tiende van de normale prijs. Nadat de stad München de meeste van haar met keien bestrate wegen geplaveid had, waren er tonnen straatkeien bijna voor niets verkrijgbaar, en die werden gebruikt voor de looppaden rond de hal en voor het aangrenzende parkeerterrein.

Soortgelijke verhalen zouden over de andere congreshallen in Duitsland verteld kunnen worden, die elk afzonderlijk ontworpen zijn en elk hun eigen schoonheid hebben. Elk daarvan is werkelijk, zoals koning Salomo ruim 3000 jaar geleden de tempel in Jeruzalem beschreef, „een huis voor de naam van Jehovah”. — 1 Kon. 5:5.

Ook de bouw van Koninkrijkszalen vordert snel om aan de behoeften van de 2083 gemeenten in Duitsland te voldoen. Er zijn nu 17 Regionale bouwcomités. Voordat het eerste hiervan in 1984 werd gevormd, bezaten de Getuigen in heel Duitsland slechts 230 Koninkrijkszalen. Sindsdien zijn er tot augustus 1998 jaarlijks gemiddeld 58 nieuwe zalen gebouwd — meer dan één per week gedurende de afgelopen twaalf jaar!

Ook in bouwaangelegenheden kijken Jehovah’s Getuigen in Duitsland verder dan de nationale grenzen. Zij maken deel uit van een wereldomvattende familie. Ruim veertig personen uit Duitsland hebben dienst verricht als internationale dienaren, bereid om aan bouwwerkzaamheden deel te nemen waar het Genootschap hen ook maar heen zou sturen en zo lang als maar nodig zou zijn. Nog eens 242 hebben verschillende periodes aan dergelijke projecten in andere landen gewerkt.

Reizende opzieners weiden de kudde

Het werk van de reizende opzieners speelt een belangrijke rol in de geestelijke staat waarin de organisatie verkeert. Deze mannen zijn werkelijk herders van de kudde Gods (1 Petr. 5:1-3). Zij zijn, zoals de apostel Paulus hen beschreef, „gaven in mensen”. — Ef. 4:8.

Na de Tweede Wereldoorlog bezochten reizende opzieners de gemeenten, bouwden hen op en werkten met hen samen in de velddienst. Tot deze reizende bedienaren behoorden broeders zoals Gerhard Oltmanns, Josef Scharner en Paul Wrobel, die allen in 1925 waren gedoopt. Dan waren er ook nog Otto Wulle en Max Sandner, die beiden in de jaren ’30 waren gedoopt.

Naar gelang van de behoefte werden er meer broeders aan de lijst van reizende opzieners toegevoegd. Vanaf het einde van de wereldoorlog tot op heden hebben meer dan 290 broeders een aandeel aan het reizende werk in West-Duitsland gehad en ruim 40 andere in Oost-Duitsland. Zij hebben zich werkelijk ingespannen om de Koninkrijksbelangen te bevorderen. Voor sommigen heeft dit betekend dat zij hun volwassen kinderen of hun kleinkinderen niet vaak zagen. Anderen hebben er, terwijl zij zich van hun toewijzing kweten, tevens voor gezorgd dat zij geregeld tijd met hun bejaarde of zieke ouders doorbrachten.

Sommige van deze reizende bedienaren doen dit inspannende en toch lonende werk al tientallen jaren. Horst en Gertrud Kretschmer bijvoorbeeld zijn al sinds het midden van de jaren ’50 in het reizende werk, en zij hebben overal in Duitsland dienst verricht. Broeder Kretschmer herinnert zich nog dat toen hij in 1950 voor een kort verblijf op Bethel in Wiesbaden was, Erich Frost liefdevol zijn hand op zijn schouder legde en zei: „Horst, maak je nooit bezorgd. Als je Jehovah trouw blijft, zal hij voor je zorgen. Ik heb dit ondervonden, jij zult het ook ondervinden. Blijf alleen trouw.”

Nu, in 1998, zijn er in Duitsland 125 broeders die als kring- of districtsopziener werken. Dit zijn rijpe mannen met een gemiddelde van dertig jaar volletijddienst voor Jehovah. Hun vrouwen zijn eveneens ijverig in de dienst en zijn een speciale aanmoediging voor de zusters in de gemeenten die zij bezoeken.

Een reizende opziener gaat naar Brooklyn

Martin en Gertrud Poetzinger waren welbekend onder Jehovah’s volk in Duitsland. Beiden hadden Jehovah voor, tijdens en na Hitlers Derde Rijk trouw gediend. Na hun vrijlating uit nazi-gevangenschap hadden zij onmiddellijk de volletijddienst hervat. Ruim dertig jaar waren zij in de reizende dienst geweest en hadden in kringen in heel Duitsland gediend. Duizenden Getuigen hadden hen leren liefhebben en respecteren.

In 1959 bezocht broeder Poetzinger de 32ste klas van Gilead. Gertrud, die geen Engels kende, had hem niet vergezeld maar verheugde zich niettemin samen met hem over zijn voorrecht. Gescheiden te zijn van haar man was niet nieuw voor haar. De nazi-vervolging had hen negen jaar lang gedwongen gescheiden, en dat toen zij pas enkele maanden getrouwd waren. Nu Jehovah’s organisatie hen vroeg vrijwillig uit elkaar te gaan ten behoeve van theocratische activiteit, aarzelden zij niet, laat staan dat zij klaagden.

Geen van beiden hadden zij Jehovah ooit uit eigenbelang gediend. Zij hadden theocratische toewijzingen altijd bereidwillig aanvaard. Toch kwam het als een verrassing toen zij in 1977 werden uitgenodigd om leden van de Bethelfamilie op het hoofdbureau in Brooklyn (New York, VS) te worden. Broeder Poetzinger zou een lid van het Besturende Lichaam worden!

Zij kregen instructies om op Bethel in Wiesbaden te blijven totdat zij een verblijfsvergunning voor de VS konden krijgen. Dat bleek langer te duren dan zij verwacht hadden, namelijk enkele maanden. Terwijl Martin zijn Engels ophaalde, ging zijn energieke vrouw, Gertrud, ook Engels leren. Een nieuwe taal leren is geen gemakkelijke opgave voor een vrouw van in de zestig. Maar zij was bereid alles te doen ter wille van Jehovah’s dienst!

Verscheidene Engelssprekende leden van de Bethelfamilie in Wiesbaden wilden Martin en Gertrud graag met de taal helpen. Telkens wanneer Gertrud zich bij het Engels leren te veel opwond, vermaande haar man haar vriendelijk: „Kalm aan, Gertrud, kalm aan.” Maar Gertrud was er nooit goed in geweest het ’kalm aan te doen’. Haar hele leven in Jehovah’s dienst was gekenmerkt geweest door een onverdeelde betrokkenheid en vastberadenheid. Met diezelfde geest legde zij zich toe op het leren van de taal, en in november 1978, zodra de permanente visa binnen waren, vergezelde zij haar man naar Brooklyn.

Hoewel de broeders en zusters in Duitsland gemengde gevoelens hadden bij hun vertrek, verheugden zij zich met hen over hun nieuwe dienstvoorrechten. Zij waren eveneens diep geroerd toen zij ongeveer tien jaar later vernamen dat Martin op 16 juni 1988 op 83-jarige leeftijd zijn aardse loopbaan had beëindigd.

Na de dood van haar man keerde Gertrud naar Duitsland terug, waar zij als een lid van de Bethelfamilie dient. Zij doet het nog steeds niet „kalm aan”. En het lijkt erop dat zij dat nooit zal doen. Behalve dat zij zich van haar toewijzing op Bethel kwijt, brengt Gertrud haar vakanties vaak in de hulppioniersdienst door. (Zie voor meer informatie over de Poetzingers de Ontwaakt! van 22 november 1971 en De Wachttoren van 1 november 1984 en 15 september 1988.)

Speciale scholen helpen in internationale behoeften voorzien

Sinds 1978, kort voordat de Poetzingers naar Brooklyn vertrokken, heeft de Pioniersschool, een tiendaagse cursus die praktische opleiding biedt, ertoe bijgedragen de pioniers in Duitsland te versterken. Elk jaar wordt de school in kringen in het hele land gehouden. Alle pioniers die minstens een jaar staan ingeschreven en de school niet eerder hebben bezocht, worden uitgenodigd. Tegen het begin van 1998 hadden 16.812 pioniers de school bijgewoond. Behalve in het Duits is de Pioniersschool gehouden in het Engels, Frans, Grieks, Italiaans, Pools, Portugees, Russisch, Servo-Kroatisch, Spaans en Turks.

Sommigen die de Pioniersschool bijwoonden, deden dat in weerwil van bijzonder moeilijke omstandigheden. Iets meer dan een week voordat Christine Amos de school zou bijwonen, kwam haar zoon op weg naar huis van een vergadering bij een auto-ongeluk om het leven. Zou zij onder deze omstandigheden profijt hebben van de school? Hoe zou het haar man vergaan als hij die periode alleen thuis zou zijn? Zij besloten dat zij naar de school moest gaan; het zou een zegen zijn haar geest volledig in beslag te laten nemen door geestelijke zaken. Haar man werd uitgenodigd om die periode op Bethel te komen werken. Kort daarna werden zij beiden uitgenodigd naar Selters te komen voor bouwwerkzaamheden. Toen die klaar waren, smaakten zij de vreugde mee te werken aan bouwprojecten in Griekenland, Spanje en Zimbabwe. En nu pionieren zij weer in Duitsland.

Tot degenen die de Pioniersschool hebben bijgewoond, behoren sommigen die de pioniersdienst tot hun loopbaan hebben kunnen maken — een loopbaan die volgens hen voortdurend nieuwe uitdagingen biedt en diepe voldoening schenkt. Inge Korth, die sinds 1958 pioniert, zegt: „De volletijddienst biedt een speciale gelegenheid om dagelijks mijn diepe liefde en dankbaarheid jegens Jehovah te tonen.” Waldtraut Gann, die in 1959 begon te pionieren, voegt daaraan toe: „De pioniersdienst is een bescherming in dit goddeloze stelsel. Jehovah’s helpende hand te voelen, brengt waar geluk en innerlijke voldoening. Materiële waarden zijn er niet mee te vergelijken.” Martina Schaks, die samen met haar man pioniert, zegt bovendien: „De pioniersdienst is een ’school voor het leven’, omdat ik erdoor word geholpen bepaalde eigenschappen, zoals zelfbeheersing en geduld, aan te kweken. Als pionier voel ik mij heel dicht bij Jehovah en zijn organisatie.” Voor anderen bleek de pioniersdienst een springplank te zijn naar de Betheldienst, het zendingswerk of het kringwerk.

Om aan de dringende behoefte aan meer zendelingen te helpen voldoen, werd er in 1981 in Duitsland een toegevoegde Gileadschool opgericht om deze voortreffelijke cursus beschikbaar te stellen voor Duitssprekende pioniers. Omdat het nieuwe Bethelcomplex in Selters nog niet klaar was, werden de eerste twee klassen in Wiesbaden gehouden. Na de verhuizing naar Selters is de school daar drie keer gehouden. Deze vijf klassen werden behalve door honderd studenten uit Duitsland ook door Duitssprekende studenten uit Luxemburg, Zwitserland en Nederland bijgewoond. Na de graduatie werden de studenten over in totaal 24 landen verspreid, waaronder plaatsen in Afrika, Latijns-Amerika, Oost-Europa en het gebied van de Grote Oceaan.

Tegen het midden van de jaren ’70 hadden 183 volletijddienaren uit Duitsland de Wachttoren-Bijbelschool Gilead bijgewoond. Eind 1996 was dat aantal, voor een deel dankzij de toegevoegde Gileadschool, tot 368 gestegen. Wat stemt het dankbaar te weten dat in januari 1997 ongeveer de helft van deze studenten nog steeds als zendeling in een buitenlandse toewijzing diende! Tot hen behoren Paul Engler, die sinds 1954 in Thailand is; Günter Buschbeck, die vanaf 1962 in Spanje heeft gediend totdat hij in 1980 aan Oostenrijk werd toegewezen; Karl Sömisch, die in Indonesië en het Midden-Oosten diende voordat hij naar Kenia werd overgeplaatst; Manfred Tonak, die nadat hij in Kenia had gediend gevraagd werd in een behoefte te voorzien op het bijkantoor in Ethiopië; en Margarita Königer, wier zendingsdienst haar de afgelopen 32 jaar naar Madagaskar, Kenia, Benin en Boerkina Faso heeft gevoerd.

Weer een andere school, de Bedienarenopleidingsschool, biedt onderricht voor ongehuwde ouderlingen en dienaren in de bediening en is sinds 1991 geregeld in Duitsland gehouden. Duitssprekende broeders uit België, Denemarken, Hongarije, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Tsjechië en Zwitserland hebben samen met broeders uit Duitsland de uitmuntende opleiding genoten waarin de school voorziet. En sommige studenten hebben na de graduatie extra verantwoordelijkheden op zich genomen en zijn naar Afrika, Oost-Europa of andere gebieden met speciale behoeften gezonden.

Het Bethelhuis en de drukkerij in Selters zelf zijn feitelijk ook een „school” gebleken waar broeders bekwaamheid hebben opgedaan om in behoeften te voorzien toen het werk in Oost-Europa vrijkwam. Het Bethelleven heeft hun geleerd met alle soorten van mensen samen te werken en te beseffen dat Jehovah alle soorten van mensen kan gebruiken, ondanks menselijke onvolmaaktheid, om dit werk gedaan te krijgen. Broeders die op de Dienstafdeling hadden gewerkt, waren gaan begrijpen dat problemen opgelost kunnen worden door consequent bijbelse beginselen toe te passen en zorgvuldig de richtlijnen van het Besturende Lichaam op te volgen. Zij waren onderwezen door broeders die, zelfs onder grote druk, de vruchten van de geest tentoon bleven spreiden, een evenwichtige houding aan de dag bleven leggen en een absoluut vertrouwen in Jehovah bleven stellen. Wat een waardevolle lessen konden zij met hun broeders op andere bijkantoren delen!

Met voorlichting en liefde een hindernis uit de weg ruimen

De afgelopen tien jaar is er een wereldomvattend voorlichtingsprogramma ten uitvoer gebracht om de positie van Jehovah’s Getuigen te versterken in hun vastberadenheid om het bijbelse verbod inzake het gebruik van bloed te gehoorzamen (Hand. 15:28, 29). In het kader hiervan moest er een muur van vooroordeel en onjuiste informatie geslecht worden. In samenhang met dit programma werd in 1990 de Ziekenhuisinformatiedienst in Duitsland geïntroduceerd. In november van dat jaar woonden 427 broeders een seminar in Duitsland bij, van wie velen uit Duitsland kwamen, maar de overigen uit negen andere landen. Dit versterkte de internationale banden. De ouderlingen waren heel dankbaar voor de hulp die zij ontvingen. Een ouderling uit Mannheim merkte op: „Wij werden toegerust om ons standpunt krachtig en met gepast respect duidelijk te maken, maar zonder door vrees gehinderd te worden.” Een ouderling uit Oostenrijk zei: „Ik heb nog nooit een seminar bijgewoond waarop zo’n uitgebreid terrein van informatie op zo’n eenvoudige en gemakkelijke manier werd behandeld.”

Sindsdien zijn er verscheidene andere seminars gehouden teneinde de 55 Ziekenhuiscontactcomités te instrueren die inmiddels in Duitsland zijn gevormd om in de behoeften van de Getuigen betreffende bloedvrije medische behandeling te voorzien. Het werk dat deze comités hebben gedaan, heeft goede vruchten afgeworpen. Tegen augustus 1998 hadden ruim 3560 artsen in heel Duitsland zich bereid verklaard mee te werken aan een bloedvrije behandeling voor Getuigen. Dit aantal omvat een kwart van de artsen die door het tijdschrift Focus enkele jaren geleden als „de 1000 beste artsen in Duitsland” werden betiteld.

In januari 1996 begonnen de Ziekenhuiscontactcomités het speciaal ontworpen handboek Het gezin — Zorg en bescherming. Medische behandeling voor Jehovah’s Getuigen te verspreiden. (Dit aantrekkelijk uitziende handboek, dat exclusief bedoeld is voor de medische staf en autoriteiten, bevat informatie over bloedvrije medische alternatieven. Er zijn doelbewuste pogingen in het werk gesteld om het te overhandigen aan rechters, maatschappelijk werkers, neonatologen en kinderartsen.) De meeste rechters uitten hun waardering en maakten veelvuldig opmerkingen over de hoge kwaliteit en het praktische nut van het handboek. Velen waren verrast te vernemen dat er talloze bloedvrije alternatieve behandelingen beschikbaar zijn voor mensen die geen bloedtransfusies willen aanvaarden. Een rechter in Nördlingen zei: „Dit is precies wat ik nodig heb.” Een hoogleraar aan de Universiteit van Saarland gebruikte materiaal uit het handboek als basis voor discussie en een schriftelijk examen voor een groep gevorderden die een cursus burgerrecht volgden.

Aangezien er nu over de hele wereld Ziekenhuiscontactcomités werkzaam zijn, is internationale samenwerking in noodsituaties mogelijk. In situaties waarin bepaalde medicijnen door een arts werden voorgeschreven maar niet beschikbaar waren in het land waar de patiënt zich bevond, heeft ons internationale netwerk het verkrijgen van deze medicijnen en de verzending vanuit Duitsland vergemakkelijkt. Bovendien zijn er voor broeders en zusters uit meer dan een dozijn landen regelingen getroffen om in contact te komen met welwillende artsen in Duitsland, met het doel maatregelen te treffen voor een behandeling die zij zich konden veroorloven.

Natuurlijk trekken ook broeders en zusters in Duitsland profijt van deze internationale samenwerking. In 1995 kreeg een zuster tijdens een reis naar Noorwegen een ongeluk en werd in het ziekenhuis opgenomen. Nadat haar zoon in Duitsland daarvan in kennis was gesteld, vroeg hij onmiddellijk de Ziekenhuisinformatiedienst om hulp. Zij stelden het bijkantoor in Noorwegen op de hoogte. De volgende dag werd de zuster bezocht door een Noorse Getuige die, om beter hulp te kunnen bieden, 130 kilometer had gereden om een geïnteresseerde op te halen die Duits sprak. Later uitte de zoon zijn dankbaarheid en schreef: „Wat een organisatie! Wat een liefde! . . . Woorden schieten vaak tekort om de gevoelens uit te drukken. Zoiets is werkelijk uniek.”

Met voorlichting en liefde is er dus veel vooruitgang geboekt in het uit de weg ruimen van een voorheen reusachtige hindernis. Kort hiervoor was er nog een andere hindernis verwijderd.

Plotseling valt de Berlijnse muur!

De plotselinge gebeurtenis deed de wereld verbaasd staan! Mensen over de hele wereld zagen het op de televisie. In Berlijn werd het door duizenden luidruchtig gevierd. De barrière tussen Oost en West was verwijderd. Het was 9 november 1989.

Ruim 25 jaar daarvoor, in de ochtenduren van 13 augustus 1961, ontdekten Berlijnse burgers tot hun ontzetting dat de Oost-Berlijnse autoriteiten bezig waren een muur te bouwen die de door de communisten bestuurde sector van de rest van de stad scheidde. Berlijn werd letterlijk in oost en west verdeeld en vormde aldus een afspiegeling van de staten Oost- en West-Duitsland. Misschien indrukwekkender dan iets anders werd de Berlijnse muur het symbool van de strijd tussen twee supermachten in de Koude Oorlog.

Toen, op 12 juni 1987, iets meer dan twee jaar voor de verbazingwekkende gebeurtenissen van 1989, deed de Amerikaanse president Ronald Reagan, met de Brandenburger Tor in zicht en de Berlijnse muur achter zijn rug, de oproep: „Mr. Gorbatsjov, open deze poort. Mr. Gorbatsjov, haal deze muur neer.” Maar bestond er enige aanwijzing dat zijn verzoek ingewilligd zou worden? Was het ook maar iets meer dan Koude-Oorlogretoriek? Eigenlijk niet. Zelfs nog in het begin van 1989 zei Erich Honecker, hoofd van het Oost-Duitse regime, als was het in antwoord daarop, dat de Muur „nog 50 of 100 jaar zou blijven bestaan”.

Toch werd onverwacht snel de Brandenburger Tor geopend en stortte de Berlijnse muur in. Een lid van de Bethelfamilie in Selters herinnert zich dat hij op de avond van donderdag 9 november een gemeentevergadering bijwoonde en bij thuiskomst zijn tv aanzette om naar het late nieuws te kijken. Vol ongeloof volgde hij de berichten dat de grens tussen Oost- en West-Berlijn was opengesteld. De burgers van Oost-Berlijn kwamen voor het eerst in 27 jaar zonder belemmeringen West-Berlijn binnen! Hij kon nauwelijks geloven wat hij zag: auto’s die de grens overstaken, toeterend in de feestvreugde, terwijl steeds meer West-Berlijners — sommigen uit hun slaap opgeschrikt — op weg gingen naar de grens om langs de route te gaan staan en hun onverwachte bezoekers te omhelzen. Tranen stroomden overvloedig. De muur was gevallen — letterlijk van de ene dag op de andere!

De eerstvolgende 24 uur konden mensen over de hele wereld zich moeilijk van hun tv losrukken. Hier werd geschiedenis gemaakt. Wat zou het voor Jehovah’s Getuigen in Duitsland betekenen? Wat zou het voor Getuigen in de hele wereld betekenen?

Er komt een Trabi op bezoek

De daaropvolgende zaterdagochtend, even voor acht uur, kwam een Bethelbroeder in Selters op weg naar zijn werk een mede-Betheliet tegen, Karlheinz Hartkopf, die nu in Hongarije dient. Opgewonden zei de broeder: „Ik weet zeker dat het niet lang zal duren of de eerste broeders uit Oost-Duitsland komen hier in Selters opdagen!” Broeder Hartkopf antwoordde op zijn gebruikelijke kalme en nuchtere manier: „Ze zijn er al.” En inderdaad waren er in de vroege ochtenduren twee broeders in hun Oost-Duitse tweetakt Trabi gearriveerd. Zij stonden buiten de Bethelpoort geparkeerd en wachtten totdat de werkdag zou beginnen.

Het nieuws verspreidde zich snel door Bethel. Maar voordat iedereen ook maar de kans had gekregen om deze onverwachte maar welkome bezoekers te zien en te begroeten, waren zij al weer op weg terug naar Oost-Duitsland, hun auto afgeladen met lectuur. Hoewel de lectuur daar evenals het werk van Jehovah’s Getuigen nog steeds officieel verboden was, gaf de opwinding van het moment de broeders hernieuwde moed. „Wij moeten vóór de vergadering morgenochtend terug zijn”, legden zij uit. Stelt u zich de vreugde van de gemeente eens voor toen deze broeders kwamen opdagen met dozen lectuur, waaraan zij zo lang gebrek hadden gehad!

De eerste paar weken daarna stroomden duizenden Oost-Duitsers de grens over naar West-Duitsland, velen van hen voor het eerst in hun leven. Zij genoten zichtbaar van een bewegingsvrijheid die zij lange tijd niet hadden gehad. Aan de grens werden zij begroet door wuivende West-Duitsers. Ook Jehovah’s Getuigen waren daar om de bezoekers te begroeten — maar met iets wezenlijkers dan alleen een uiterlijk vertoon van emotie. Zij deelden overvloedig bijbelse lectuur uit aan deze bezoekers uit het oosten.

In sommige grenssteden stelden de gemeenten speciale krachtsinspanningen in het werk om de bezoekers uit Oost-Duitsland te bereiken. Aangezien de lectuur van Jehovah’s Getuigen tientallen jaren verboden was geweest, wisten velen er weinig of niets van af. In plaats van de van-deur-tot-deuractiviteit werd het de gewoonte om „van Trabi tot Trabi” te werken. De mensen wilden dolgraag alles wat nieuw was onderzoeken, met inbegrip van religie. Soms zeiden de verkondigers eenvoudig: „U hebt deze twee tijdschriften waarschijnlijk nog nooit gelezen, want ze zijn in uw land bijna veertig jaar verboden geweest.” Het vaak gehoorde antwoord was: „Wel, als ze verboden waren, dan moeten ze goed zijn. Geef ze maar.” Twee verkondigers in de grensstad Hof verspreidden meer dan 1000 tijdschriften per maand. Onnodig te zeggen dat plaatselijke en buurgemeenten al gauw door hun extra tijdschriftenvoorraad heen waren.

Intussen genoten de Oost-Duitse broeders en zusters van hun pasverworven vrijheid, hoewel aanvankelijk wat voorzichtig. Wilfried Schröter, die de waarheid in 1972 tijdens het verbod heeft leren kennen, vertelt: „De eerste paar dagen na de val van de muur waren wij natuurlijk nog wat bang dat het allemaal ineens weer ongedaan gemaakt zou worden.” Nog geen twee maanden daarna bezocht hij een grote vergadering in de congreshal in Berlijn. Over die vergadering zei hij later: „Voor het eerst omgang hebben met zo veel broeders en zusters was gewoon overweldigend. Bij het zingen van de Koninkrijksliederen stonden de tranen me in de ogen, en vele anderen verging het net zo. De vreugde een grote vergadering ’live’ mee te maken, was reusachtig.”

Eenzelfde uiting van dankbaarheid komt van Manfred Tamme. Tijdens het verbod waren er kleine vergaderingen gehouden en was er geen geluidsapparatuur nodig geweest. Maar nu zegt hij: „Hoewel ik al ruim dertig jaar speciale pionier was, sprak ik nu voor het eerst in mijn leven door een microfoon. Ik herinner me nog hoe ik schrok toen ik mijn stem uit de luidsprekers hoorde komen.” Toch zegt hij: „Het was een geweldige belevenis om plotseling in een gehuurde zaal met de hele gemeente samen te zijn.”

Het deed ook goed om andere stemmen te horen, zoals Manfred enkele maanden later meemaakte. Hij zegt: „In januari 1990 was ik voor een medische behandeling in een sauna. Daar was ook onze vroegere wijkagent van de volkspolitie. Tijdens een vriendelijk gesprek zei hij: ’Manfred, ik besef nu dat wij tegen de verkeerde mensen hebben gestreden.’”

Geestelijk voedsel in overvloed!

„De mens moet niet van brood alleen leven, doch van elke uitspraak die uit Jehovah’s mond voortkomt.” Jehovah’s Getuigen overal ter wereld zijn goed bekend met die fundamentele waarheid die door Jezus Christus uit de geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften werd aangehaald (Matth. 4:4; Deut. 8:3). Met de liefdevolle hulp van de internationale broederschap ontvingen de Getuigen in Oost-Duitsland zelfs tijdens de jaren van het verbod geestelijk voedsel, maar in beperkte hoeveelheden. Wat verlangden zij ernaar toegang te hebben tot de geestelijke overvloed waarin hun broeders en zusters in andere landen zich verheugden!

Zodra de Berlijnse muur was gevallen, begonnen afzonderlijke Getuigen voorraden lectuur naar het oosten mee te nemen. Ongeveer vier maanden later, op 14 maart 1990, werden Jehovah’s Getuigen in de Duitse Democratische Republiek officieel erkend. Nu kon het Genootschap de lectuur rechtstreeks verzenden. Op 30 maart reed een vrachtwagen met 25 ton geestelijk voedsel het Selterscomplex uit, op weg naar het oosten. Later werd in het 1991 Britannica Book of the Year opgemerkt: „In slechts twee maanden heeft het West-Duitse bijkantoor van het Wachttorengenootschap alleen al naar Oost-Duitsland 275 ton op de bijbel gebaseerde lectuur verzonden, waaronder ook 115.000 bijbels.”

Rond die tijd schreef een broeder uit Leipzig aan een mede-Getuige in West-Duitsland: „Een week geleden hebben wij nog heimelijk in kleine hoeveelheden voedsel binnengehaald; eerdaags komt er een vrachtwagen met vier ton!”

„De eerste lectuurzending kwam zo snel,” vertelt Heinz Görlach uit Chemnitz, „dat wij er nauwelijks op voorbereid waren. Nadat de eerste zending was gearriveerd, kon ik slechts met moeite mijn bed bereiken — mijn hele slaapkamer stond vol met dozen. Ik had het gevoel alsof ik in een schatkamer sliep.”

De broeders in Selters gingen ook enigszins beseffen wat de nieuwe situatie betekende voor degenen die zo lang afgesneden waren geweest van de dingen die Getuigen in vrijheid vaak als vanzelfsprekend beschouwen. Een opziener in de drukkerij vertelt: „Een oudere, eenvoudig geklede broeder stond naar een van onze drukpersen te kijken. De groep bezoekers waar hij bij hoorde, was al verder gelopen, maar hij bleef talmen en keek in gedachten verzonken naar de tijdschriften die op topsnelheid uit de machine kwamen. Met tranen in zijn ogen ging hij naar een van de broeders toe; hij was duidelijk diep geroerd. Hij probeerde in gebroken Duits iets te zeggen, maar zijn stem liet hem in de steek. Wij begrepen echter zijn glimlach toen hij een paar blaadjes uit de binnenzak van zijn jasje haalde, ze aan ons gaf, en snel verder liep. Wat had hij ons gegeven? Een bijna onleesbare Wachttoren in het Russisch, overgeschreven op de blaadjes van een schoolschrift. Hoeveel tijd had het gekost om dit exemplaar van het tijdschrift te vervaardigen? Wij hebben geen idee, maar beslist honderden malen meer dan de fractie van een seconde die wij nodig hebben om op de pers een tijdschrift te produceren.”

Niet langer hoefden de Getuigen in elke studiegroep zich te behelpen met een paar in kleine letters gedrukte of met de hand geschreven tijdschriften die zij maar enkele dagen mochten houden. Nu had iedereen zijn eigen exemplaar — met vierkleurenillustraties — plus nog extra exemplaren om in de velddienst te gebruiken.

Wennen aan openlijke aanbidding

De grotere vrijheid bracht haar eigen uitdagingen met zich. Prediken onder een regeringsverbod vereiste moed. Het leerde degenen die dit deden tevens zich volledig op Jehovah te verlaten. Nadat het verbod was opgeheven, zei Ralf Schwarz, een christelijke ouderling in Limbach-Oberfrohna, echter: „Wij moeten nu meer oppassen dat wij ons niet door het materialisme en de zorgen des levens in beslag laten nemen.” In sommige gevallen zijn Getuige-gezinnen in het oosten, nadat Oost-Duitsland in oktober 1990 deel was gaan uitmaken van de Bondsrepubliek, naar een wat eenvoudiger woning verhuisd zodat zij de huur konden betalen zonder te hoeven overwerken en vergaderingen te hoeven missen wanneer de huur werd verhoogd. — Matth. 6:22, 24.

Zelfs tijdens de moeilijke jaren onder het communistische bewind waren de broeders en zusters met de velddienst doorgegaan. Zij gingen zelfs van huis tot huis — maar voorzichtig, door misschien één huis in een blok te bezoeken en dan naar een ander blok te gaan om nog een huis te bezoeken. Sommigen hebben dit zelfs gedaan toen het gevaar om gevangengezet te worden bijzonder groot was. Martin Jahn, die nog maar elf jaar was toen het verbod van kracht werd, legde uit met wat voor veranderingen zij nu zoal te maken kregen: „De gebieden moesten allemaal opnieuw ingedeeld worden, zodat de verkondigers nu hele huizenblokken konden bewerken. Wij waren gewend aan het oude systeem van alleen bepaalde huisnummers of bepaalde etages bewerken. Dit was al zo lang de gebruikelijke manier van doen geweest dat wij geduld moesten hebben met degenen die het moeilijk vonden zich aan te passen. Niet langer lectuur uitlenen maar verspreiden was voor zowel de verkondigers als de geïnteresseerden nieuw. Omdat wij gewend waren het anders te doen, hadden de verkondigers aan het eind van de velddienst soms meer lectuur in hun tas dan aan het begin.”

Ook de houding van de mensen veranderde. Tijdens de jaren van het verbod hadden veel mensen Jehovah’s Getuigen als helden beschouwd omdat de Getuigen de moed hadden om voor hun overtuiging uit te komen. Daardoor genoten zij respect. Nu er meer vrijheid was, werden de Getuigen door velen met enig enthousiasme verwelkomd. Maar binnen enkele jaren veranderde dat. De mensen werden geheel in beslag genomen door de leefwijze die bij een markteconomie hoort. Sommigen begonnen de bezoeken van de Getuigen als een verstoring van hun rust en vrede, ja zelfs als hinderlijk te bezien.

Er was moed nodig geweest om onder verbodsbepalingen getuigenis te geven. Er was niet minder vastberadenheid vereist om zich aan de nieuwe situatie aan te passen. Ja, veel Getuigen zijn het eens met de uitspraak van een opziener in een West-Europees land waar het werk lang verboden was geweest, namelijk: „Werken onder verbodsbepalingen is gemakkelijker dan in vrijheid werken.”

Tegenstanders slagen er niet in het werk te vertragen

Hoewel de prediking van het goede nieuws in Oost-Duitsland met hernieuwde energie ter hand werd genomen, toonden de geestelijken van de christenheid aanvankelijk weinig bezorgdheid. Toen echter duidelijk werd dat de mensen echt naar Jehovah’s Getuigen luisterden, groeide het onbehagen van de geestelijken. Volgens het Deutsches Allgemeines Sonntagsblatt beweerde een predikant uit Dresden die zichzelf als een expert op het gebied van godsdiensten beschouwde, dat „Jehovah’s Getuigen met de communistische partij te vergelijken zijn”. Dus in plaats van te beweren dat de Getuigen Amerikaanse spionnen waren, tegenstanders van het communisme, zoals de geestelijken in de jaren ’50 hadden gedaan, probeerden zij nu de Getuigen met de communisten in verband te brengen. Natuurlijk beseften de mensen die wisten dat de Getuigen veertig jaar lang door de communistische regering verboden waren geweest, dat dit een totaal verkeerde voorstelling van zaken was.

Wat had dit ten doel? De geestelijken hoopten dat Jehovah’s Getuigen weer verboden zouden worden, net zoals dat in het nazi-tijdperk en opnieuw onder het communistische bewind het geval was geweest. Hoewel godsdienstige elementen, gesteund door afvalligen, hun best deden om te voorkomen dat Jehovah’s Getuigen grondwettelijk beschermde vrijheden genoten, maakten de Getuigen volop gebruik van gelegenheden om getuigenis te geven, zoals Jezus Christus geboden had. — Mark. 13:10.

Enkelen die de waarheid aanvaardden

Tot degenen die gunstig op de Koninkrijksboodschap reageerden, behoorden enkelen die diep verwikkeld waren geweest in het oude systeem. Egon was 38 jaar bij de Oost-Duitse politie geweest. Toen zijn vrouw met Jehovah’s Getuigen begon te studeren, vond hij dat helemaal niet prettig. Hij kwam echter onder de indruk van hun vriendelijke, liefdevolle, gedisciplineerde gedrag, en ook van de actuele Ontwaakt!-artikelen die zij vaak meebrachten. Toen hij met zijn vrouw een speciale dagvergadering bijwoonde, kwam hij tot zijn schrik oog in oog te staan met een broeder die hij eens had gearresteerd. Onnodig te zeggen dat hij zich niet erg op zijn gemak, ja zelfs schuldig voelde. Maar ondanks het verleden ontwikkelde zich een vriendschap tussen hen. Nu zijn zowel Egon als zijn vrouw gedoopte Getuigen.

Günter was al negentien jaar lid van de Staatsveiligheidsdienst, en hij had het tot de rang van majoor gebracht. Verbitterd en gedesillusioneerd na de ineenstorting van het systeem waarvoor hij zo lang had gewerkt, kwam hij in 1991 voor het eerst in contact met de Getuigen. Hij was onder de indruk van hun gedrag en van het begrip dat zij voor hem en zijn problemen toonden. Er werd een bijbelstudie begonnen en hoewel hij een atheïst was, raakte hij er uiteindelijk van overtuigd dat God inderdaad bestaat. In 1993 was hij gereed voor de doop. Nu maakt het hem gelukkig ter ondersteuning van Gods koninkrijk te werken.

Een andere man, die niet in God geloofde en er volledig van overtuigd was dat het communisme de enige hoop was voor de mensheid, was er niet voor teruggedeinsd zich in Jehovah’s organisatie te infiltreren om inlichtingen over hun activiteiten aan de Staatsveiligheidsdienst door te geven. Na in 1978 „gedoopt” te zijn, leidde hij tien jaar lang een dubbel leven. Maar nu geeft hij toe: „Het gedrag van Jehovah’s Getuigen, dat ik van nabij heb kunnen waarnemen, en een studie van het Schepping-boek en het Openbaring-boek, overtuigden mij ervan dat veel van wat vijanden over de Getuigen zeggen, niet waar is. De bewijzen van het bestaan van een Schepper zijn overweldigend.” Kort voordat de Berlijnse muur viel, stond hij voor een moeilijke beslissing: óf een excuus vinden om zich van Jehovah’s volk terug te trekken en een systeem blijven steunen waarin hij niet langer geloofde, óf bekennen dat hij een verrader was en vervolgens zijn best doen om een echte dienstknecht van Jehovah te worden. Hij koos het laatste. Zijn oprechte berouw leidde tot een bijbelstudie en tot een tweede doop, deze keer gebaseerd op nauwkeurige kennis en ware opdracht.

Nu konden zij erover vertellen

Nadat het verbod was opgeheven, konden de Getuigen uit het oosten meer vrijuit spreken over hun ervaringen onder het communistische bewind. Tijdens de inwijdingsplechtigheid van een kantoorgebouw van Jehovah’s Getuigen in Berlijn, op 7 december 1996, haalden verscheidene ouderlingen die een belangrijke rol hadden gespeeld in het geestelijk sterk houden van de kudde in Oost-Duitsland, herinneringen uit het verleden op.

Wolfgang Meise, die al vijftig jaar een Getuige is, vertelde wat er in juni 1951 was voorgevallen, toen hij twintig jaar was. In een schijnproces waaraan veel ruchtbaarheid was gegeven, werd hij tot vier jaar gevangenisstraf veroordeeld. Terwijl hij en verscheidene andere veroordeelde broeders werden weggeleid, werden zij door zo’n 150 Getuigen die ook bij de rechtszaak aanwezig waren, omringd. De Getuigen schudden hun de hand en begonnen een Koninkrijkslied te zingen. Uit alle ramen van het gerechtsgebouw kwamen hoofden te voorschijn, want de mensen wilden zien wat er gaande was. Dat was niet de soort indruk die de autoriteiten in de geest van het publiek wilden achterlaten. Hiermee kwam er een eind aan deze schijnprocessen tegen de Getuigen.

Egon Ringk vertelde dat in de eerste tijd van het verbod afzonderlijke Wachttoren-artikelen met zes tot negen doorslagen werden getypt. „Een West-Berlijnse broeder, die vrachtwagenchauffeur was en tussen West-Berlijn en Oost-Duitsland heen en weer reed, stelde zich beschikbaar om de gemeenten van geestelijk voedsel te voorzien. Het ’voedsel’ werd snel overgeladen — in slechts drie of vier seconden — terwijl ook twee even grote teddyberen van het ene voertuig in het andere werden overgeladen. Nadat ze op hun bestemming waren gearriveerd, werd hun maag ’geleegd’ en kwamen er belangrijke boodschappen en informatie over nieuwe aanstellingen te voorschijn.” — Vergelijk Ezechiël 3:3.

Er werden ervaringen verteld over de moed van de koeriers die voordat de muur werd gebouwd, lectuur in West-Berlijn ophaalden en Oost-Duitsland binnensmokkelden. De mogelijkheid bestond natuurlijk dat de toegang naar West-Berlijn op een dag afgesloten zou worden. Juist om die mogelijkheid te bespreken, werd een aantal Oost-Duitse broeders uitgenodigd voor een vergadering op 25 december 1960. „Dit was kennelijk Jehovah’s leiding,” zei broeder Meise, „want toen op 13 augustus 1961 plotseling de muur werd gebouwd, was onze organisatie voorbereid.”

Hermann Laube vertelde dat hij voor het eerst met de waarheid in aanraking kwam als krijgsgevangene in Schotland. Terug in Oost-Duitsland, nadat het verbod van kracht was geworden, begreep hij dat het nodig was de broeders en zusters van zoveel mogelijk geestelijk voedsel te voorzien. Dus zetten de Getuigen hun eigen drukkerij op, met een geïmproviseerde pers. „Maar zonder papier is de beste drukpers nutteloos”, merkte broeder Laube op, die zich de dag herinnerde waarop hem werd gezegd dat er nog maar papier was voor drie uitgaven. Wat nu?

Broeder Laube vervolgde: „Een paar dagen later hoorden wij iemand op de dakrand van ons huis tikken. Het was een broeder uit Bautzen, die zei: ’Jij bent toch drukker? Op de vuilnisbelt in Bautzen liggen wat rollen krantenpapier, restanten van de krantendrukkerij. Die willen ze begraven. Zou jij ze kunnen gebruiken?’”

De broeders lieten geen tijd verloren gaan. „Diezelfde nacht trommelden wij een groepje op en reden naar Bautzen. Nee, het waren niet zomaar een paar rollen; het was bijna twee ton papier! Het grenst aan het ongelofelijke dat onze gammele auto’s het papier konden vervoeren, maar in korte tijd was alles weggehaald. Toen hadden wij genoeg papier om ons aan de gang te houden totdat het Genootschap regelingen trof om ons de publicaties kleingedrukt en op dun papier te verschaffen.”

De omstandigheden vereisten de grootste zorg om de identiteit van de afzonderlijke leden van de kudde geheim te houden. Rolf Hintermeyer vertelde: „Op een keer werd ik na een ontmoeting met broeders aangehouden en voor ondervraging naar een gebouw gebracht. Ik had verscheidene papiertjes met adressen en andere informatie bij me. Bij aankomst moesten wij een wenteltrap op. Dit gaf mij de gelegenheid om de papiertjes op te eten. Maar omdat het er zo veel waren, ging dat niet zo snel. Boven aan de trap kregen de beambten in de gaten waar ik mee bezig was en grepen me bij de keel. Ik greep ook naar mijn keel en zei moeizaam: ’Zo, dat is eindelijk naar binnen.’ Daarop lieten zij me los en kon ik de papiertjes, nu ze geweekt en kleiner waren, echt doorslikken.”

Horst Schleussner kwam in het midden van de jaren ’50, toen de vervolging op haar hevigst was, in de waarheid, dus hij wist waar hij over sprak toen hij zei: „Jehovah God heeft zijn dienstknechten tijdens de bijna veertig jaar dat zij onder verbodsbepalingen stonden, zeer beslist liefdevol beschermd.”

In Berlijn wordt een overwinning gevierd

Met dat tijdperk van communistische onderdrukking achter zich móésten de broeders wel iets feestelijks organiseren. Bovenal verlangden zij ernaar om Jehovah in een openbare bijeenkomst hun dankbaarheid te tonen voor de gelegenheid die nu voor hen openstond om hem in grotere vrijheid te dienen.

Zodra de Berlijnse muur in november 1989 was gevallen, gaf het Besturende Lichaam instructies om plannen te gaan maken voor een internationaal congres in Berlijn. Snel werd er een congresorganisatie opgezet. Op de avond van 14 maart 1990 zou de groep bijeenkomen om de congresregelingen te bespreken. Helmut Martin kan zich nog goed herinneren dat de aangestelde congresopziener, Dietrich Förster, hem vroeg om aan de bijeengekomen broeders bekend te maken dat er eerder die dag officiële erkenning was verleend aan Jehovah’s Getuigen in Oost-Duitsland. Ja, het verbod was officieel voorbij!

Omdat het congres op zo’n betrekkelijk laat tijdstip werd gepland, was het Olympisch Stadion niet meer in het weekend beschikbaar. Dus werd het congres georganiseerd voor dinsdag tot en met vrijdag, van 24 tot 27 juli. Toen het moment aanbrak om het stadion te betrekken, hadden de broeders maar één dag om het in gereedheid te brengen en slechts een paar uur om alles na afloop weer te ontmantelen.

Dus waren er op maandag 23 juli om vijf uur ’s morgens al honderden vrijwilligers in het stadion. Gregor Reichart, een lid van de Bethelfamilie in Selters, vertelt dat „de broeders en zusters uit Oost-Duitsland het werk met een ijver ter hand namen alsof ze het al jaren deden”. Iemand van het stadionbestuur merkte later op dat het hem genoegen deed dat „het stadion voor het eerst een grondige schoonmaakbeurt had gekregen”.

Zo’n 9500 Oost-Duitsers reisden met 13 gecharterde treinen naar het congres. Anderen kwamen met de 200 gecharterde bussen. Een ouderling vertelt dat toen hij regelingen trof voor een van de gecharterde treinen, hij een spoorwegbeambte vertelde dat er alleen al voor het gebied van Dresden drie treinen waren gepland. De ogen van de man werden groot van verbazing toen hij vroeg: „Zijn er dan zo veel Jehovah’s Getuigen in Oost-Duitsland?”

Voor degenen die per gecharterde trein reisden, begon het congres al voordat zij in Berlijn aankwamen. „Wij verzamelden ons op het station van Chemnitz om op de trein te stappen die voor ons gereserveerd was”, vertelt Harald Pässler, een ouderling uit Limbach-Oberfrohna. „De reis naar Berlijn was onvergetelijk. Na al die jaren onder het verbod, waarin wij ons werk ondergronds in kleine groepjes verrichtten, was het plotseling mogelijk om zo veel broeders en zusters tegelijk te zien. De hele reis gingen wij van de ene coupé naar de andere en spraken met broeders en zusters die wij jaren, ja zelfs tientallen jaren niet gezien hadden. Het was een onbeschrijfelijke vreugde hen weer te zien. Iedereen was een paar jaar ouder geworden, maar allen hadden getrouw volhard. Wij werden op het station Berlijn-Lichtenberg welkom geheten en via luidsprekers naar verschillende verzamelpunten geleid, waar onze Berlijnse broeders ons met grote borden stonden op te wachten. Wat een compleet nieuwe ervaring — weg uit de anonimiteit! Wij ondervonden persoonlijk wat wij tot dan toe alleen maar gehoord of gelezen hadden: Wij zijn echt een grote internationale broederschap!”

Ja, voor veel Getuigen was dit hun eerste congres. „Wij waren allemaal opgewonden toen wij de uitnodiging kregen”, vertelt Wilfried Schröter. Omdat hij zich in 1972 tijdens het verbod heeft opgedragen, kunnen wij zijn gevoelens begrijpen. „Weken van tevoren leefden wij met een koortsachtig verlangen naar deze gebeurtenis toe. Ik had nog nooit zoiets meegemaakt, en veel andere broeders evenmin. Het was gewoon niet te bevatten dat wij een internationale broederschap in een groot stadion bijeen zouden zien.”

Hoe dikwijls hadden de broeders in Oost-Berlijn ernaar verlangd de paar kilometer naar de andere kant van de stad te reizen, waar hun broeders op een congres bijeenwaren! En nu kon dat eindelijk.

Er waren bijna 45.000 aanwezigen uit 64 landen. Onder hen waren ook zeven leden van het Besturende Lichaam. Zij waren gekomen om zich bij deze gedenkwaardige gelegenheid samen met hun christelijke broeders uit Oost-Duitsland te verheugen. In dit stadion had het Derde Rijk geprobeerd de Olympische Spelen van 1936 te gebruiken om met hun prestaties indruk te maken op de wereld. Nu weergalmde het stadion opnieuw van donderend applaus, maar deze keer niet tot lof van sportlieden of uit nationale trots. Dit waren leden van een werkelijk gelukkige, internationale familie van Jehovah’s dienstknechten, en hun applaus klonk uit dankbaarheid jegens Jehovah en uit waardering voor de kostbare waarheden in zijn Woord. Bij deze gelegenheid boden 1018 personen zich voor de waterdoop aan, van wie de meesten de waarheid tijdens het verbod in Oost-Duitsland hadden leren kennen.

Misschien waren de ongeveer 4500 enthousiaste afgevaardigden uit Polen, het naaste buurland van Oost-Duitsland, wel degenen die de gevoelens van de Oost-Duitse broeders en zusters het beste konden begrijpen. Ook zij hadden jarenlang onder verbodsbepalingen volhard en hadden nog niet zo lang geleden hun eerste grote congres in vele jaren beleefd. Een Poolse Getuige schreef later: „De broeders en zusters uit Polen stellen de opofferingsgezindheid van hun buren uit het westen heel erg op prijs. Zij kregen namelijk gratis huisvesting, gratis voedsel en gratis vervoer van en naar het congres. Zonder dat zou het voor velen van ons onmogelijk zijn geweest te komen.”

De broeders en zusters uit West-Duitsland, voor wie het heel gewoon was in vrijheid een congres te kunnen bezoeken, waren niettemin diep onder de indruk. „Het was hartverwarmend enkele van onze oudere getrouwe broeders en zusters — van wie sommige niet alleen gedurende veertig jaar communistisch bewind maar ook tijdens het Derde Rijk waren vervolgd — op de eretribune te zien zitten waar Adolf Hitler en andere nazi-groten eens hadden gezeten”, zei Klaus Feige van de Bethelfamilie in Selters. Dit uitgelezen gedeelte van het stadion was liefdevol voor de bejaarden en invaliden gereserveerd. Wat een treffend symbool van Gods koninkrijk, dat nu zegevierde over politieke machten die hadden samengespannen om de opmars van dat koninkrijk naar de uiteindelijke overwinning een halt toe te roepen!

In vergaderplaatsen voorzien

Direct na het opheffen van het verbod in Oost-Duitsland werden er regelingen voor getroffen dat de broeders en zusters daar voordeel konden trekken van het geregelde programma van speciale dagvergaderingen en kringvergaderingen waarin Jehovah’s dienstknechten over de hele wereld zich verheugen. Zelfs al voordat de kringen volledig waren gereorganiseerd, werden de gemeenten uitgenodigd om speciale dagvergaderingen en kringvergaderingen in West-Duitsland bij te wonen. Aanvankelijk werd er een gelijk aantal verkondigers uit West-Duitsland en uit Oost-Duitsland uitgenodigd. Dit versterkte de banden van broederschap en bood de Oost-Duitse broeders tevens de gelegenheid om de procedures voor grote vergaderingen te leren door met hun West-Duitse tegenhangers samen te werken.

Toen de kringen waren gevormd, werden de broeders uit het oosten uitgenodigd om gebruik te maken van reeds bestaande congreshallen in West-Duitsland. Vijf daarvan — die in Berlijn, München, Büchenbach, Möllbergen en Trappenkamp — lagen dicht genoeg bij de voormalige grens om dit doenlijk te maken. Toch werd er zo snel mogelijk begonnen met de bouw van een congreshal in Oost-Duitsland. Dat gebeurde in Glauchau, bij Dresden, en hij werd op 13 augustus 1994 ingewijd. Momenteel is het de grootste congreshal van Jehovah’s Getuigen in Duitsland, met plaats voor 4000 personen.

Ook werd aandacht geschonken aan de bouw van Koninkrijkszalen. Deze waren voorheen in de Duitse Democratische Republiek niet toegestaan, maar nu waren ze nodig voor de ruim 20.000 Getuigen in dat gebied. De manier waarop er werd gebouwd, deed anderen vol bewondering toekijken.

Over de bouw van een Koninkrijkszaal in Stavenhagen schreef een krant: „De manier waarop en het tempo waarin het gebouw wordt opgetrokken heeft al talloze toeschouwers verbaasd doen staan. . . . Het werd gebouwd door zo’n 240 vaklieden uit 35 ambachten, allen vrijwilligers en allen getuigen van Jehovah. En dat alles in een weekend en zonder betaling.”

Een andere krant schreef over een zaal die in Sagard op het eiland Rügen in de Oostzee werd gebouwd: „Zo’n 50 mannen en vrouwen zijn als bezige bijen de fundering van het gebouw aan het voorbereiden. Maar het gaat er niet hectisch aan toe. De sfeer is ongewoon ontspannen en vriendelijk. Ondanks het zichtbaar hoge werktempo lijkt niemand nerveus, en niemand snauwt tegen anderen zoals dat op de meeste bouwterreinen gebeurt.”

Tegen het einde van 1992 waren er zeven Koninkrijkszalen gebouwd, die door zestien gemeenten werden gebruikt. Zo’n dertig andere waren in de planningsfase. In 1998 vergaderde meer dan zeventig procent van de gemeenten in het voormalige Oost-Duitsland al in hun eigen Koninkrijkszaal.

Bezielende internationale congressen

Terwijl in het ene Oost-Europese land na het andere de restricties van overheidswege werden opgeheven, trof het Besturende Lichaam regelingen voor congressen in die landen. Dit waren geestelijk opbouwende gelegenheden waar de aanmoediging werd gegeven om het werk dat God zijn dienstknechten heeft opgedragen, goed voor ogen te houden (Matth. 6:19-24, 31-33; 24:14). Omdat veel van de Getuigen in die landen jarenlang alleen maar in kleine groepen hadden kunnen bijeenkomen, maakten deze congressen het hun mogelijk mede-Getuigen te leren kennen en aangemoedigd te worden door de bewijzen van Jehovah’s zegen op hun getrouwe volharding. Er werden ook afgevaardigden uit andere landen uitgenodigd zodat de broeders en zusters de internationale broederschap waarvan zij deel uitmaken, vollediger konden ervaren. Onder die afgevaardigden waren velen uit Duitsland. Zij waren goed vertegenwoordigd op de internationale congressen die tussen 1989 en 1993 in Polen, Hongarije, Tsjechoslowakije en de voormalige Sovjet-Unie zijn gehouden.

De dag voordat in Praag, in wat nu Tsjechië is, het internationale „’Goddelijke vrijheid’-lievende mensen”-congres 1991 begon, deed de krant Lidové noviny verslag over het buitengewone werk van een team van ongeveer veertig Getuigen om „de geluidsapparatuur die hun door hun ’broeders uit Duitsland’ geleend was” te installeren. De Duitse broeders leenden de geluidsapparatuur niet alleen, zij behoorden ook tot het team dat de apparatuur installeerde. Zij waren blij dat zij op deze manier iets van de voordelen van tientallen jaren congreservaring met hun Tsjechische broeders konden delen. Terwijl de Duitse afvaardigingen naar internationale congressen meestal beperkt werden tot enkele honderden, werden voor dit congres in Praag 30.000 afgevaardigden uitgenodigd. En wat was het een geweldig congres!

Dieter Kabus, die in 1955 als districtsopziener in Tsjechoslowakije had gediend en die op dit congres als een afgevaardigde van Duitsland aanwezig was, schreef: „Toen de Nieuwe-Wereldvertaling [nu op de persen van het Genootschap gedrukt] werd vrijgegeven, stond iedereen van zijn zitplaats op en barstte het hele stadion los in een spontaan applaus waaraan geen eind leek te komen. Wij allen omhelsden elkaar; duizenden lieten zonder schaamte hun vreugdetranen de vrije loop. Wij dachten terug aan de tijd in het gevangenkamp, toen wij met zestien broeders slechts één bijbel hadden. Velen bleven nog een uur of langer na afloop van het programma, terwijl zij liederen zongen en genoten van de fijne omgang.”

Het jaar daarop, 1992, waren er ook Duitse afgevaardigden aanwezig op het internationale congres in Sint-Petersburg (Rusland). Sommige afgevaardigden herinneren zich misschien dat niet alles soepel verliep, althans wat de huisvesting van de Duitse afvaardiging betreft. Maar zelfs dat liep op een getuigenis uit. Toen een groep afgevaardigden op korte termijn naar een ander hotel moest verhuizen, was de vijftigjarige Russische vertaalster voor de groep zo onder de indruk van het gedrag van de Getuigen dat zij uitriep: „Jullie zijn geen normale mensen; jullie schreeuwen niet en winden je niet op!” Maar wat deze afgevaardigden belangrijker vonden, was de geest die hun geliefde Russische broeders en zusters aan de dag legden. Eén Duitse afgevaardigde schreef na het congres: „Woorden kunnen niet beschrijven wat een waardering de broeders en zusters voor het programma hadden. Zonder bijbel, zonder liederenbundel [die beide op dat moment in Rusland nog beperkt voorhanden waren], zaten zij vol verwachting en aandachtig te luisteren naar wat Jehovah hun te zeggen had.”

Het volgende jaar bezochten ruim 1200 Duitse Getuigen de internationale congressen in Moskou (Rusland) en Kiëv (Oekraïne). Wat een opwindende verhalen hadden zij te vertellen toen zij thuiskwamen! Een van de afgevaardigden was Titus Teubner, reizend opziener sinds 1950, die zei: „Ik had mijn vrouw beloofd dat als het werk in het oosten ooit vrij zou komen, ik een van degenen zou zijn die het eerste congres in Moskou zou bezoeken.” Na dat in 1993 inderdaad gedaan te hebben zei hij: „Het lijkt bijna een wonder dat ik op het Rode Plein tijdschriften over de goddelijke regering kon uitdelen.” Een andere afgevaardigde schreef: „Wij bezochten dit congres om onze Russische broeders en zusters aan te moedigen — en dat hebben wij ongetwijfeld gedaan. Maar ook het omgekeerde was waar. Onze Russische broeders en zusters hebben ons op een geweldige manier aangemoedigd door hun voorbeeld van liefde, dankbaarheid, getrouwheid en waardering.”

De leden van de Bethelfamilie in Selters konden niet anders dan dankbaar zijn voor het voorrecht zulke getrouwe broeders en zusters van dienst te zijn. Hun waardering voor dat voorrecht werd nog verder verdiept toen zij verhalen hoorden van de vrachtwagenchauffeurs van Bethel, die terugkwamen na het afleveren van goederen in andere landen en vertelden over het enthousiasme waarmee zij waren verwelkomd, over de vreugde van de broeders omdat zij konden meehelpen met het uitladen, ook al was het ’s avonds laat, en over de gezamenlijke gebeden die de broeders opzonden voordat zij degenen uitzwaaiden die de goederen hadden gebracht.

Nog meer bouwen om aan dringende behoeften te voldoen

In het ene deel van Oost-Europa na het andere werden verbodsbepalingen opgeheven. Er werden grote congressen gehouden. De prediking van het goede nieuws werd versneld. De vraag naar bijbelse lectuur om in de behoeften in dat deel van het veld te voorzien, steeg snel. Hoe kon daaraan worden voldaan? Het bijkantoor in Duitsland werd gevraagd daar een verdere rol in te spelen.

Reeds in 1988, voordat de Berlijnse muur instortte, had het Besturende Lichaam toestemming gegeven voor een uitbreiding van vijftig procent van de bijkantoorfaciliteiten in Duitsland. Aanvankelijk had het bijkantoorcomité het moeilijk gevonden in te zien waarom zo’n uitbreiding nodig was. Net vier jaar daarvoor was er een groot, volkomen nieuw complex ingewijd. Maar de broeders dienden een aanvraag in bij de plaatselijke overheid. Broeder Rudtke vertelt: „Toen wij onze plannen voorlegden, zei een lid van de bouwcommissie van Selters bijna fluisterend tegen mij: ’Ik zou u willen adviseren zo groot mogelijk te bouwen, want de autoriteiten zullen u nooit toestemming geven om nog eens uit te breiden.’ Dit zette ons aan het denken.” Opmerkelijk genoeg hadden al de verschillende overheidsinstanties binnen enkele maanden hun toestemming gegeven, en de oorspronkelijk voorgestelde uitbreiding van 50 procent had plaatsgemaakt voor 120 procent!

De eigenlijke bouw begon in januari 1991. Kennelijk waren echter niet allen in de broederschap van de noodzaak overtuigd, wat bleek uit de trage reactie op aankondigingen omtrent de behoefte aan vaklieden om aan het project deel te nemen, alsook uit de beperkte financiële ondersteuning. Wat konden wij doen?

Blijkbaar moesten de broeders en zusters gewoon beter geïnformeerd worden, en dus werd er op 3 oktober 1991 in alle congreshallen in Duitsland een speciale vergadering gehouden met daarvoor uitgekozen ouderlingen. Er werd uitgelegd dat de productie van boeken op het Duitse bijkantoor de afgelopen tien jaar bijna verdrievoudigd was. In Polen, Hongarije, Oost-Duitsland, Roemenië, Bulgarije, Oekraïne en de Sovjet-Unie waren de verbodsbepalingen opgeheven. Er werd lectuur verschaft aan landen ver buiten de Duitse grens. De verkondigers in deze landen smeekten om lectuur. Selters werd gevraagd een belangrijke rol te spelen in het voldoen aan die vraag. Toen de broeders en zusters eenmaal duidelijk de noodzaak inzagen, gaven zij edelmoedig hun ondersteuning.

In werkelijkheid bleek het aanvankelijke uitblijven van een reactie een zegen te zijn. Hoe dat zo? In plaats van alleen op vrijwilligers uit Duitsland te rekenen, besloot het bijkantoor gebruik te maken van een regeling die het Besturende Lichaam in 1985 in het leven had geroepen. In dat jaar was het internationale vrijwilligersbouwploeg-programma ingevoerd. Voordat het werk aan het Duitse bijkantoor was voltooid, hadden 331 vrijwilligers uit 19 verschillende landen met de Bethelfamilie samengewerkt.

Er waren ook veel Getuigen uit Duitsland die met het werk hielpen; de meesten van hen deden dit in hun vakantie. Tot hen behoorden ook 2000 verkondigers uit het voormalige Oost-Duitsland, van wie de meesten tijdens het verbod waarschijnlijk nooit hadden gedroomd dat zij eens op Bethel zouden kunnen werken.

Het inwijdingsweekend

Alle getuigen van Jehovah in Duitsland hadden, hetzij door fysieke of financiële ondersteuning of door gebeden, aan dit bouwproject meegeholpen. Selters was hun Bethel, een enorm vergroot gebouwencomplex dat zij nu aan Jehovah wilden opdragen. Dus werden er lang voordat de bouwwerkzaamheden ten einde liepen, regelingen voor getroffen dat alle broeders en zusters in Duitsland, en ook veel buitenlandse gasten, voor deze feestelijke gelegenheid bijeen konden komen.

Het programma begon op zaterdagmorgen 14 mei 1994, met nadruk op de „grote deur die tot activiteit leidt” die in Oost-Europa werd geopend (1 Kor. 16:9). Het was geloofversterkend om broeders uit deze landen persoonlijk verslag te horen uitbrengen over de fijne toename waarin zij zich reeds verheugden en de vooruitzichten voor verdere groei. Het enthousiasme van die door 3658 personen in Selters bijgewoonde dag sloeg over naar de zondag. Alle getuigen van Jehovah in Duitsland waren uitgenodigd om in zes voor die gelegenheid afgehuurde stadions bijeen te komen — in Bremen, Gelsenkirchen, Keulen, Leipzig, Neurenberg en Stuttgart.

Terwijl tienduizenden vol verwachting zwegen, begon het programma gelijktijdig op alle zes de locaties. Na een kort overzicht van het inwijdingsprogramma van zaterdag in Selters waren er verdere hartverwarmende verslagen van buitenlandse afgevaardigden. Het hoogtepunt werd gevormd door toespraken in Gelsenkirchen, Leipzig en Stuttgart, elk gehouden door een van de aanwezige leden van het Besturende Lichaam. De toehoorders in de drie andere locaties konden deze toespraken via een telefoonverbinding beluisteren. Alle 177.902 aanwezigen werden aangemoedigd sterk te blijven in het geloof en elke poging om hen ertoe te brengen het kalmer aan te doen, te weerstaan. Nu was het de tijd voor actie! Jehovah had onverwachts de deur tot expansie in Oost-Europa geopend, en zij moesten de voltooiing van dit werk door niets in de weg laten staan. Voordat zij hun hoofd in dankbaarheid voor Jehovah bogen, zongen zij gezamenlijk: „Vele tienduizenden broeders/ Staan naast mij in de strijd./ Elk is een trouw getuige,/ Houdt zijn rechtschapenheid.” Zelden was er een grootsere manifestatie geweest van de eenheid en de vastberadenheid die kenmerkend zijn voor Jehovah’s volk.

Een schitterend inwijdingsweekend was ten einde, maar het uitbreiden ging door. De volgende morgen vroeg waren de bouwers al weer druk bezig. Een nieuw magazijnsysteem dat onlangs door het Genootschap was opgezet om nodeloze vermeerdering van werk en uitgaven te voorkomen, vereiste meer expeditieruimte in Selters.

In 1975 produceerde het Duitse bijkantoor 5.838.095 boeken en 25.289.120 tijdschriften. Ruim twintig jaar later, in het dienstjaar 1998, was de productie toegenomen tot 12.330.998 boeken, 199.668.630 tijdschriften en 2.656.184 audiocassettes. Deze geweldige groei was voornamelijk toe te schrijven aan de vraag vanuit Oost-Europese landen.

Naarmate het ene verbod na het andere werd opgeheven, begon Selters lectuur naar meer landen in Oost-Europa te verzenden. Ja, 68 procent van de lectuur die tussen mei 1989 en augustus 1998 in Selters werd geproduceerd, dat wil zeggen 50.583 ton, werd naar 21 Oost-Europese en Aziatische landen verzonden. Dit komt neer op een rij van 2529 vrachtwagens, elk geladen met 20 ton lectuur.

Bouwen, maar ook prediken

Sinds 1975 hebben Jehovah’s Getuigen heel wat gebouwd. En net als Noach, die behalve een bouwer ook „een prediker van rechtvaardigheid” was, streven de Getuigen ernaar hun verantwoordelijkheden met elkaar in evenwicht te houden (2 Petr. 2:5). Zij beseffen dat bouwen in deze tijd een belangrijk onderdeel van de ware aanbidding is. Terzelfder tijd houden zij hun ogen scherp gericht op het belang en de dringendheid van de prediking van het goede nieuws.

De Dienstafdeling merkt op dat de extra activiteit in verband met de bouwwerkzaamheden in Selters er in werkelijkheid zelfs toe leidde dat er meer tijd aan de velddienst werd besteed. En natuurlijk was het optrekken van theocratische gebouwen op zich al een getuigenis. Snelbouw-Koninkrijkszalen en ook congreshallen hebben toeschouwers voortdurend verbaasd doen staan. De bouwwerkzaamheden van Jehovah’s Getuigen, met ijver en toewijding verricht, vestigen dus mede rechtstreeks de aandacht op het goede nieuws dat zij prediken. Oprechte mensen willen graag weten wat de kracht is die Jehovah’s Getuigen motiveert op een manier die bij geen enkele andere religieuze groepering te zien is.

Wat gebeurde er met Maagdenburg?

Een van de Koninkrijkszalen die in deze periode werden ingewijd, stond in Maagdenburg. In 1923 had het Genootschap het Duitse bureau van Barmen naar Maagdenburg verhuisd. In 1927/28 werd daar een waardige congreshal gebouwd die plaats bood aan zo’n 800 personen. Uit waardering voor het door het Wachttorengenootschap uitgegeven boek De Harp Gods noemden de broeders deze zaal de Harpenzaal. De achterwand was verfraaid met een reliëf van koning David die op de harp speelt.

In juni 1933 namen de nazi’s de gebouwen van het Genootschap in Maagdenburg in beslag, sloten de drukkerij en hesen de hakenkruisvlag op de gebouwen. Na de Tweede Wereldoorlog werden de gebouwen aan de Getuigen teruggegeven, maar niet voor lang. In augustus 1950 werden ze door de communistische overheid onteigend.

In 1993, na de Duitse eenwording, werd een groot deel van de gebouwen aan het Genootschap teruggegeven, en voor veel van de overige werd schadevergoeding verleend. Tot het gedeelte dat werd teruggegeven, behoorde de voormalige Harpenzaal. Na verscheidene maanden van renovatie van het gebouw had Maagdenburg een geschikte en nodige Koninkrijkszaal.

„Dit is de derde keer dat dit pand wordt ingewijd — eerst in de jaren ’20, toen in 1948, en nu opnieuw in 1995”, zei Peter Konschak tijdens de inwijdingsplechtigheid. Willi Pohl, die het Duitse bijkantoorcomité vertegenwoordigde, sprak de inwijdingslezing uit. Als jonge man had hij op Bethel in Maagdenburg gediend. In 1947, toen Hayden Covington van het hoofdbureau op bezoek was en in deze zelfde hal een lezing hield, had broeder Pohl zelfs als zijn vertaler gediend. „Jullie kunnen je voorstellen hoe ik me voel nu ik deze lezing mag houden”, vertrouwde hij de 450 genodigden toe.

Thans vormen de verschillende Maagdenburgse gemeenten die geregeld in de voormalige Harpenzaal bijeenkomen, een levend bewijs van de waarheid van Jehovah’s woorden tot zijn dienstknechten, ruim 2700 jaar geleden opgetekend door Jesaja: „Geen enkel wapen dat tegen u gesmeed zal worden, zal succes hebben.” Of, zoals koning Hizkia zijn mannen eens onder de aandacht bracht: „Met ons is Jehovah, onze God, om ons te helpen en onze oorlogen te voeren.” — Jes. 54:17; 2 Kron. 32:8.

Een vertaalkantoor

Een belangrijk aspect van het werk op het Duitse bijkantoor houdt verband met vertalen. De Duitse Vertaalafdeling werd in 1956 van Bern (Zwitserland) naar Wiesbaden overgebracht. Destijds bestond ze uit slechts vier personen. Alice Berner en Erika Surber, die tot die groep behoorden, hebben daar getrouw tot aan hun dood dienst verricht. Anny Surber, een van de oorspronkelijke vier, dient nog steeds op deze afdeling. Die is in de loop der jaren gegroeid, zodat de Duitse Getuigen nu in de meeste gevallen niet alleen De Wachttoren en Ontwaakt! maar ook de gebonden boeken in hun taal tegelijk met de vrijgave in het Engels ontvangen.

Behalve vertaalwerk in het Duits werd er al in de jaren ’60 in Duitsland ook wat vertaalwerk in het Russisch en het Pools gedaan. Dit gebeurde onder toezicht van de Dienstafdeling voor het buitenland, die zorg droeg voor het werk in verscheidene landen waar het werk verboden was, met inbegrip van Oost-Duitsland, Polen en de Sovjet-Unie.

Zodra dit mogelijk was, werden enkele ervaren vertalers uit Polen en een aantal toekomstige vertalers uit de Sovjet-Unie in Selters uitgenodigd. Daar beschikten zij over de noodzakelijke uitrusting en de geschikte omgeving om verder te worden opgeleid voor het werk. Zij konden ook voordeel trekken van de ervaring van de Duitse vertalers, die nuttige suggesties gaven voor het oplossen van problemen waarmee alle vertalers ongeacht de taal te maken hebben. Die vertalers werden al snel zeer geliefd bij de leden van de Bethelfamilie in Selters.

Natuurlijk was de regeling voor opleiding tijdelijk. Na verloop van tijd zouden de vertalers naar hun geboorteland terugkeren. Dus nadat in 1992 het nieuwe Bethelcomplex bij Warschau (Polen) was ingewijd en nadat de vertalers een groot project hadden afgerond, voegden de Poolse vertalers in Duitsland zich bij de rest van het Poolse vertaalteam in Polen.

Voordat zij vertrokken, begonnen er echter nog meer toekomstige vertalers — Russische en Oekraïense — voor opleiding te arriveren. De eerste vijf maakten hun opwachting op 27 september 1991, en anderen kwamen later. In totaal waren het er ruim dertig.

In januari 1994 vertrokken de Russische vertalers om hun intrek te nemen in het destijds in aanbouw zijnde Bethelhuis in Solnetsjnoje, bij Sint-Petersburg. De Oekraïense vertalers daarentegen zijn op het moment dat dit geschreven wordt in afwachting van een verhuizing in de nabije toekomst naar een nieuw Bethelhuis dat voor Oekraïne gepland wordt. Van tijd tot tijd hebben ook andere vertaalteams in Selters gewerkt en voordeel getrokken van de hulp die zij ontvingen. Dit alles dient als een voortdurende herinnering aan Jehovah’s voornemen om mensen „uit alle natiën en stammen en volken en talen” bijeen te vergaderen met het doel „een nieuwe aarde” te vormen, het fundament van een mensenmaatschappij die geheel gewijd is aan het dienen van de ene ware God, Jehovah. — Openb. 7:9, 10; 2 Petr. 3:13.

Een plaats voor internationale seminars

De gunstige ligging van het Duitse bijkantoor heeft veel bezoekers aangetrokken. Frankfurt maakt er aanspraak op de grootste toegangspoort tot het Europese continent te hebben, namelijk het Rhein-Main-vliegveld. Omdat Selters op minder dan 65 kilometer van het vliegveld van Frankfurt ligt, hebben veel Getuigen, ook al waren zij op doorreis naar een andere bestemming, het verkwikkend gevonden een kort bezoek te brengen om de gebouwen te bezichtigen en even de gastvrijheid van de bijkantoorfamilie te genieten.

Selters is ook een goede locatie gebleken voor internationale seminars en voor vergaderingen waarop vertegenwoordigers van verschillende bijkantoren met elkaar van gedachten kunnen wisselen. Zo trof het Uitgeverscomité van het Besturende Lichaam er regelingen voor dat vertegenwoordigers van zestien Europese bijkantoren in 1992 vier dagen met broeders uit Brooklyn bijeenkwamen. Hun doel was het coördineren van hun werk om ervoor te zorgen dat alle bijkantoren in Europa ruim voldoende geestelijk voedsel zouden hebben, ook de bijkantoren in minder welvarende landen.

Zelfs al voor die tijd hadden Jehovah’s Getuigen in Duitsland bijbelse lectuur kosteloos aangeboden aan iedereen die er belangstelling voor had ze te lezen. Dit vormt beslist een bewijs dat de door tegenstanders geuite beschuldiging dat het Wachttorengenootschap lectuur verkoopt met winstoogmerk, vals is.

Na het seminar in Selters werd deze regeling in heel Europa doorgevoerd. Dit is vooral een voordeel gebleken in Oost-Europa, waar grote aantallen mensen naar geestelijke zaken hongeren maar het financieel vaak heel moeilijk hebben. Hoe worden de onkosten van het wereldwijde Koninkrijkswerk dan gedekt? Door vrijwillige bijdragen van Jehovah’s Getuigen en andere waarderende mensen. En waarom geven zij die bijdragen? Sommigen doen dit omdat zij er de waarde van inzien dat zoveel mogelijk mensen de gelegenheid krijgen te vernemen hoe het toepassen van bijbelse beginselen hun huidige leven kan verbeteren (Jes. 48:17; 1 Tim. 4:8). Anderen worden ook gemotiveerd door de wens op deze manier mede mogelijk te maken dat het goede nieuws van Gods koninkrijk mensen in alle landen bereikt voordat God een eind maakt aan het huidige goddeloze samenstel. — Matth. 24:14.

Een tweede seminar, later in 1992, handelde over een voorstel om het Duitse bijkantoor lectuur rechtstreeks naar de afzonderlijke gemeenten in Europese landen te laten verzenden in plaats van naar de bijkantoren voor verdere afhandeling, zoals tot dan toe de regeling was geweest. Op een derde seminar, in april 1993, werden maatregelen genomen om zes Midden-Europese landen in deze regeling op te nemen. In februari 1994 werd er in Wenen (Oostenrijk) een seminar voor Oost-Europese landen gehouden en werden er voorzieningen getroffen voor gemeenten in nog eens negentien landen.

De voordelen van deze regeling zijn duidelijk. Er worden kosten bespaard doordat niet elk bijkantoor lectuur hoeft op te slaan; er zijn dus geen grote afzonderlijke verzendafdelingen in elk land meer nodig. In sommige landen heeft deze regeling het onnodig gemaakt de bestaande Bethelfaciliteiten uit te breiden, en wanneer er nieuwe Bethelhuizen worden gebouwd, hoeven ze niet meer zo groot te zijn, want het opslaan, inpakken en verzenden van de lectuur wordt in Duitsland gedaan.

Terwijl het bijkantoor in Duitsland in 1989 zo’n 2000 uitgaven in 59 talen in voorraad had, waren dat in 1998 8900 uitgaven in 226 talen. In april 1998 voorzag het bijkantoor in Selters 742.144 verkondigers in 8857 gemeenten in 32 landen van hun benodigde lectuur.

Ware christenen gehaat — Niet alleen in het verleden

Op de laatste avond voor zijn dood zei Jezus Christus tot zijn apostelen: „Omdat gij . . . geen deel van de wereld zijt, maar ik u uit de wereld heb uitgekozen, daarom haat de wereld u. . . . Indien zij mij hebben vervolgd, zullen zij ook u vervolgen” (Joh. 15:19, 20). Het was dus te verwachten dat de vervolging van Jehovah’s Getuigen na de val van Hitlers Derde Rijk niet geheel en al zou ophouden in Duitsland. En waar de door communistische regimes opgelegde verbodsbepalingen werden opgeheven, hield de vervolging van Jehovah’s Getuigen evenmin op, ook al hadden de mensen over het algemeen een grotere persoonlijke vrijheid. De vervolging nam eenvoudig andere vormen aan. — 2 Tim. 3:12.

Nu namen afvalligen de plaats van de vroegere vervolgers van Jehovah’s volk in en grepen maar al te graag hun kans om hun voormalige christelijke metgezellen te slaan (Matth. 24:48-51). Aan het eind van de jaren ’80 en het begin van de jaren ’90 lieten deze afvalligen hun stem steeds luider horen en werden hun valse beschuldigingen talrijker en boosaardiger. Samenstellers van sommige praatprogramma’s op tv presenteerden de afvalligen als „experts” op het gebied van Jehovah’s Getuigen. Sommige oprechte mensen betwijfelden echter of het wel verstandig was de Getuigen te beoordelen op basis van uitspraken van zulke ontstemde voormalige leden. Na één zo’n tv-programma belde een jonge man het bureau van het Genootschap in Selters op en vertelde dat de voormalige Getuige die werd geïnterviewd enige jaren daarvoor de bijbel met hem had bestudeerd. Om persoonlijke redenen was de jonge man met zijn studie gestopt. Maar toen hij het tv-programma zag en zijn vroegere onderwijzer herkende, raakte hij behoorlijk geërgerd. Hij vroeg: „Hoe kan hij zulke dingen zeggen? Hij weet dat het niet waar is wat hij over de Getuigen zegt.” Het gevolg was dat de jonge man zijn bijbelstudie hervatte, deze keer met een ouderling in de plaatselijke gemeente.

Natuurlijk zijn er veel mensen die zonder meer aanvaarden wat zij op de tv horen of in de krant lezen. Gezien de veelvuldige aanvallen op Jehovah’s Getuigen in de media heeft het Genootschap een 32 bladzijden tellende brochure vervaardigd, speciaal om deze stroom misleidende propaganda te bestrijden. De brochure is getiteld: Jehovas Zeugen, Menschen aus der Nachbarschaft — Wer sind sie? (Uw buren, Jehovah’s Getuigen — Wie zijn zij?)

De brochure bevat feitenmateriaal, afkomstig van een in 1994 gehouden enquête waaraan naar schatting 146.000 Getuigen in Duitsland hebben deelgenomen. De resultaten van de enquête hebben veel van de onjuiste ideeën die mensen over de Getuigen hadden, gemakkelijk weerlegd. Een religie van oude vrouwen? Vier op de tien Getuigen in Duitsland zijn mannen en de gemiddelde leeftijd van de Getuigen is 44 jaar. Een religie van mensen die van kindsbeen af gehersenspoeld zijn? Tweeënvijftig procent van alle Getuigen is als volwassene een Getuige geworden. Een religie die gezinnen kapotmaakt? Negentien procent van de Getuigen is alleenstaand, 68 procent is gehuwd, 9 procent is weduwe of weduwnaar en slechts 4 procent is gescheiden, van wie een behoorlijk aantal reeds gescheiden was voordat zij Getuigen werden. Een religie die gekant is tegen het hebben van kinderen? Bijna vier vijfde van de gehuwde Getuigen heeft een gezin. Samengesteld uit mensen met verstandelijke vermogens die onder het gemiddelde liggen? Een derde van de Getuigen spreekt op zijn minst één vreemde taal, en 69 procent houdt zich geregeld op de hoogte van actuele gebeurtenissen. Een religie die haar leden verbiedt van het leven te genieten? Wekelijks besteedt elke Getuige 14,2 uur aan verschillende vormen van ontspanning. Terzelfder tijd geeft hij prioriteit aan geestelijke belangen door gemiddeld 17,5 uur per week aan religieuze activiteiten te besteden.

Een kwestie die speciale aandacht in de brochure kreeg, was die van „de kleine Oliver”. Kort na zijn geboorte in 1991 ontdekten artsen een gaatje in zijn hart. Te zijner tijd ondernam Olivers moeder stappen voor een operatie, en zij vond artsen die dat in overeenstemming met haar geloofsovertuiging zonder bloed wilden doen. Maar tegenstanders verdraaiden het verhaal in een poging Jehovah’s Getuigen in diskrediet te brengen. Zelfs nadat de operatie succesvol was verlopen zonder gebruik van bloed, maakte een krant de zaak tot voorpaginanieuws en schreef dat Oliver ondanks tegenstand van een „fanatieke” moeder nu gered was doordat hem ’levensreddend bloed’ was gegeven. Die regelrechte leugen werd in de brochure weerlegd.

Aanvankelijk was de brochure alleen bedoeld voor mensen die vragen stelden over de valse beschuldigingen die tegen de Getuigen werden ingebracht. Maar in 1996 kreeg de brochure een andere voorplaat, werd op de achterkant een gratis huisbijbelstudie aangeboden en werden er in heel Duitsland 1.800.000 exemplaren van verspreid.

De media van feitenmateriaal voorzien

In datzelfde jaar werd er nog een stap ondernomen tegen de hardnekkige pogingen van tegenstanders die de media wilden gebruiken om een verdraaid beeld van Jehovah’s Getuigen te schilderen. Walter Köbe werd aangesteld als voorzitter van een comité dat aan het hoofd stond van de Informatiedienst. Hij legt uit: „De massale campagne van onze tegenstanders heeft een gecontroleerde reactie in de vorm van toegankelijke informatie noodzakelijk gemaakt.” Er werden personen gezocht die de mogelijkheid hadden doeltreffend public-relationswerk te doen. Er werden seminars gehouden om hen op te leiden. Het land werd in 22 geschikte regio’s verdeeld, en in 1998 waren er honderden opgeleide informatiedienstmedewerkers die in deze regio’s zorg dragen voor de behoeften. Zij besteden speciale aandacht aan persoonlijk contact met redacteuren en journalisten.

In samenhang met het werk van deze afdeling werden er ook regelingen getroffen voor openbare presentaties van de video Jehovah’s Getuigen — Standvastig onder nazi-terreur. De wereldpremière van de Duitse editie van de Standvastig-video vond plaats op 6 november 1996 in het herinneringscentrum van het kamp Ravensbrück, waar veel getuigen van Jehovah hadden gevangengezeten. Er waren leden van de pers en vooraanstaande historici aanwezig.

Op 1 september 1998 hadden in totaal ruim 269.000 personen de 331 openbare presentaties van deze video bijgewoond. Tot de aanwezigen behoorden niet alleen Getuigen maar ook vertegenwoordigers van de pers, overheidsfunctionarissen en het publiek. Honderden kranten hebben over deze presentaties geschreven, in artikelen die over het algemeen positief van toon waren. Bij 176 van deze videopresentaties werd tegelijkertijd een tentoonstelling gehouden over de nazi-vervolging van Jehovah’s Getuigen.

Steeds meer vertegenwoordigers van de media delen de gevoelens van de journalist die in november 1993 in de Meissner Zeitung schreef: „Zij die van mening zijn dat Jehovah’s Getuigen blind en lichtgelovig een irrealistische bijbelse leer volgen, zullen verrast zijn te ontdekken hoe nauwkeurig zij hun Voorbeeld, Jezus Christus, kennen en hoe zij deze kennis in een zinvol leven kunnen omzetten.”

Na een halve eeuw nog steeds standvastig

Ruim een halve eeuw is er verstreken sinds Jehovah’s Getuigen in Duitsland uit de concentratiekampen zijn bevrijd. Maar het bericht over hun rechtschapenheid is niet in vergetelheid geraakt. Het vormt nog steeds een middel waardoor er een krachtig getuigenis aan de wereld wordt gegeven. Sommigen die wegens hun onwrikbare geloof in de concentratiekampen hebben gezeten, zijn op het moment dat dit geschreven wordt nog steeds in leven, en zij zijn nu nog even ijverig voor Jehovah’s dienst als toen. Hun moedige standpunt getuigt ervan dat Jehovah zijn volk kan bewaren. Luister eens naar wat enkele van die concentratiekampoverlevenden, sprekend voor honderden net als zij, te zeggen hebben en let daarbij op hun leeftijd (begin 1998), die tussen haakjes wordt vermeld:

Heinrich Dickmann (95): „In Sachsenhausen moest ik toezien hoe mijn broer August voor de ogen van het hele kamp werd doodgeschoten. Mij werd de gelegenheid geboden onmiddellijk vrijgelaten te worden wanneer ik mijn geloof zou afzweren. Omdat ik geen compromis aanging, zei de kampcommandant: ’Dan kun je bedenken hoe lang je nog leeft.’ Hij was vijf maanden later dood, en ik niet. Mijn motto was: ’Vertrouw op Jehovah met heel je hart.’ Dat is het nog steeds.”

Änne Dickmann (89): „Ik bezie het [de concentratiekampervaring] als een opleiding om mij te helpen mijn rechtschapenheid jegens de grote Schepper en Levengever, Jehovah, te bewaren. Al mijn ervaringen hebben mijn leven verrijkt en mij nader tot God gebracht. Geloof en liefde voor God zijn al die jaren mijn drijfveer geweest. Niemand heeft mij ooit gedwongen.”

Josef Rehwald (86): „Ik kijk met voldoening op die tijd van zware beproevingen terug, omdat ik ondanks druk en lijden mijn christelijke geloof en mijn neutraliteit bewaard heb. Ik ben ervan overtuigd dat ik het alleen heb overleefd dankzij de hulp van de Almachtige God, Jehovah! Nu is mijn christelijke overtuiging nog sterker dan toen, en het is mijn wens onwrikbaar aan Gods zijde te blijven staan.”

Elfriede Löhr (87): „Wanneer ik over alles nadenk wat ik tijdens mijn achtjarige gevangenschap onder Hitler heb meegemaakt, moet ik zeggen dat niets onverwacht was. Het was duidelijk dat de weg der waarheid enerzijds strijd en vervolging betekent, maar anderzijds vreugde en overwinning. Ik bezie die tijd niet als verspild of tevergeefs.”

Maria Hombach (97): „Ik ben overgelukkig te weten dat ik het unieke voorrecht heb gehad Jehovah onder de vreselijkste omstandigheden mijn liefde en dankbaarheid te tonen. Niemand heeft mij daartoe gedwongen! Integendeel, degenen die ons trachtten te dwingen, waren onze vijanden die ons er door bedreigingen toe probeerden te brengen Hitler meer te gehoorzamen dan God. Maar zonder succes! Doordat ik een goed geweten had, was ik zelfs achter gevangenismuren gelukkig.”

Gertrud Poetzinger (86): „Ik werd tot drie en een half jaar eenzame opsluiting veroordeeld. Toen ik na mijn veroordeling naar mijn cel werd teruggebracht, zei de gerechtsdienaar: ’Dank u. U hebt mij aangemoedigd weer in God te geloven. Blijf zo moedig als u bent, dan zult u gemakkelijk die drie en een half jaar doorkomen.’ Inderdaad heb ik vooral tijdens die eenzame opsluiting Jehovah’s liefde en kracht ervaren.”

Ja, de concentratiekampoverlevenden blijven standvastig. Nu, ruim een halve eeuw na hun vrijlating, dient de rechtschapen handelwijze van deze Getuigen nog steeds als een getuigenis voor de wereld en tot lof van Jehovah. Wat een aanmoediging voor al Gods dienstknechten!

Aan de prediking van het goede nieuws is in Duitsland nog geen einde gekomen. Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog is er ruim 800.000.000 uur aan besteed de mensen hier te vertellen over Gods koninkrijk. Tegelijkertijd heeft de bediening van Jehovah’s Getuigen in Duitsland het leven van mensen in veel andere landen geraakt. Zij bezien zichzelf niet als een afzonderlijke nationale groep maar als deel van een wereldomvattende familie, bestaande uit aanbidders van Jehovah.

Een treffend bewijs van deze internationale eenheid was in 1998 te zien toen 217.472 personen de vijf internationale „Gods weg ten leven”-congressen in Duitsland bijwoonden. Er kwamen afgevaardigden uit vele landen; het hele programma werd in dertien talen gepresenteerd. De congressen beklemtoonden de noodzaak getrouw te blijven en te volharden in de prediking van het goede nieuws. Jehovah’s Getuigen in Duitsland zijn vastbesloten met Jehovah’s hulp loyaal Gods weg ten leven te blijven bewandelen.

[Kaart op blz. 79]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

WEST-DUITSLAND

Hamburg

Meckenheim

Selters

Frankfurt

Wiesbaden

Reutlingen

München

OOST-DUITSLAND

Berlijn

Maagdenburg

Glauchau

[Paginagrote illustratie op blz. 66]

[Illustratie op blz. 69]

De internationale „Zegevierend Koninkrijk”-vergadering, Neurenberg, 1955

[Illustraties op blz. 73]

Duitse Getuigen hebben veel immigranten geholpen voordeel te trekken van de bijbelse waarheid

[Illustratie op blz. 88]

Het Bethelcomplex in Wiesbaden in 1980

[Illustratie op blz. 90]

Het bijkantoorcomité (van links naar rechts). Voorste rij: Günter Künz, Edmund Anstadt, Ramon Templeton, Willi Pohl. Achterste rij: Eberhard Fabian, Richard Kelsey, Werner Rudtke, Peter Mitrega

[Illustraties op blz. 95]

Enkele van de tien congreshallen in Duitsland

1. Glauchau

2. Reutlingen

3. München

4. Meckenheim

5. Berlijn

[Illustratie op blz. 99]

Martin en Gertrud Poetzinger

[Illustraties op blz. 100, 101]

Het bijkantoor in Selters

[Illustraties op blz. 102]

Enkelen uit Duitsland in buitenlandse zendingsdienst: (1) Manfred Tonak, (2) Margarita Königer, (3) Paul Engler, (4) Karl Sömisch, (5) Günter Buschbeck

[Illustraties op blz. 110]

Toen de verbodsbepalingen werden opgeheven, werden er grote hoeveelheden lectuur naar Oost-Europa verzonden

[Illustraties op blz. 118]

Congres in Berlijn, 1990

[Illustraties op blz. 124]

De eerste Koninkrijkszaal die in het voormalige Oost-Duitsland werd gebouwd

[Illustraties op blz. 132, 133]

Inwijdingsprogramma — in Selters (boven), en vervolgens in zes stadions verspreid over Duitsland

[Illustratie op blz. 139]

Werktuigen om een stroom van onjuiste informatie te bestrijden

[Illustraties op blz. 140, 141]

Ondanks opsluiting in concentratiekampen (waar Jehovah’s Getuigen door een paarse driehoek werden geïdentificeerd) zijn deze loyale christenen (hier te zien in Brandenburg in 1995) standvastig in het geloof gebleven

[Illustraties op blz. 147]

Bladzijde hiernaast, met de klok mee: Heinrich Dickmann, Änne Dickmann, Gertrud Poetzinger, Maria Hombach, Josef Rehwald, Elfriede Löhr