Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Groot-Brittannië

Groot-Brittannië

Groot-Brittannië

Op het hoogtepunt van zijn bloei omspande het Britse Rijk de hele wereld. In de dagen van koningin Victoria (1837–1901) werd er gezegd dat „de zon nooit onderging” in het domein van het rijk. In de twintigste eeuw werd dat grote wereldrijk echter vervangen door het Britse Gemenebest.

Hoe omvangrijk is het Gemenebest? Het beslaat ongeveer een kwart van het landoppervlak van de aarde en bevat ongeveer een kwart van haar bevolking. Hoewel de 53 leden van het Gemenebest politiek onafhankelijk zijn, erkennen ze de koningin van Groot-Brittannië als het symbolische hoofd van hun culturele en economische associatie.

Gedurende de afgelopen vijftig jaar hebben immigranten uit deze en andere landen het aanzien van Groot-Brittannië zelf gewijzigd. Het is een kosmopolitische samenleving van zo’n 58 miljoen inwoners geworden.

Multiraciaal, multireligieus

Op 22 juni 1948 meerde de Empire Windrush, een omgebouwd troepenschip, af in Tilbury bij Londen en stapten 492 Jamaicanen aan land — de eersten van een kwart miljoen Caribische immigranten. Deze opgewekte, levendige West-Indiërs hadden een oprechte eerbied voor de bijbel. Maar het was een schok voor hen te ontdekken dat veel Britten niet langer een diep geloof in God beleden. Waardoor was die verandering teweeggebracht? De mensen hadden een afkeer gekregen van de betrokkenheid van religie bij de zinloze slachting tijdens de twee wereldoorlogen. Bovendien was het geloof in de bijbel ernstig ondermijnd door critici die beweerden dat wetenschap en religie onverenigbaar waren.

Sinds de jaren ’60 zijn er Indiërs, Pakistani en, meer recent, mensen uit Bangladesh, in drommen naar Groot-Brittannië gekomen. De jaren ’70 gaven een toevloed te zien van Aziaten die in Oost-Afrika hadden gewoond en nu hier hun toevlucht kwamen zoeken. Van buiten het Gemenebest kwamen er Grieks- en Turks-Cyprioten, alsook Polen en Oekraïeners. Na de revolutie van 1956 in Hongarije weken 20.000 vluchtelingen daarvandaan naar Groot-Brittannië uit. In recenter tijd hebben onder anderen Vietnamezen, Koerden, Chinezen, Eritreeërs, Irakezen, Iraniërs, Brazilianen en Colombianen zich hier gevestigd. Tegen het midden van de jaren ’90 behoorden zes van elke honderd inwoners van Groot-Brittannië tot een etnische minderheid.

Nergens treedt dit duidelijker aan het licht dan in Londen, de hoofdstad van Groot-Brittannië. Bezoekers die op straat wandelen, met de dubbeldeksbussen reizen of in de ondergrondse of metrotreinen rijden, valt al snel de multiraciale mengeling van stedelingen op. Ja, bijna een kwart van de bevolking van Londen is van overzee gekomen. De scholen weerspiegelen deze diversiteit door kinderen nu onderwijs te bieden dat aan verschillende religieuze voorkeuren — waaronder christelijk, islamitisch en hindoeïstisch — tegemoetkomt. Dit betekent niet dat Groot-Brittannië bijzonder godsdienstig is. Integendeel, de overgrote meerderheid van de bevolking van Groot-Brittannië heeft tegenwoordig een overwegend wereldse, materialistische kijk op het leven.

In tegenstelling hiermee zijn er meer dan 126.000 Jehovah’s Getuigen in Groot-Brittannië. Ook zij hebben uiteenlopende achtergronden. Zij geloven echter vast in God — niet in een naamloze godheid, maar in Jehovah, die mensen van alle nationale achtergronden hartelijk uitnodigt zijn wegen te bewandelen en zichzelf baat te verschaffen door zijn liefdevolle raad toe te passen (Ex. 34:6; Jes. 48:17, 18; Hand. 10:34, 35; Openb. 7:9, 10). Jehovah’s Getuigen zien in dat de bijbel Gods geïnspireerde Woord is. Zij hebben een diepgeworteld geloof in Gods voorziening voor redding door bemiddeling van Jezus Christus. Hun toekomstverwachtingen zijn opgebouwd rond Gods koninkrijk en de bijbelse leer dat het Gods voornemen is dat de aarde een paradijs wordt (Gen. 1:28; 2:8, 9; Matth. 6:10; Luk. 23:43). IJverig verkondigen zij dit goede nieuws aan anderen. Zij hebben het oprechte verlangen ’alles ter wille van het goede nieuws te doen’ om het met anderen te kunnen delen. — 1 Kor. 9:23; Matth. 24:14.

Hoe is de activiteit van Jehovah’s Getuigen in dit deel van de wereld begonnen?

Met anderen delen

Gedurende de laatste twee decennia van de negentiende eeuw worstelde Groot-Brittannië met de verstedelijking. Vanuit de dorpen van het platteland van Engeland, Schotland en Wales stroomden de mensen naar kleine en grote steden. De traditionele ambachtslieden kregen gezelschap van vele ongeschoolde en halfgeschoolde arbeiders. Na 1870 luidde het verplichte schoolonderwijs een tijdperk in waarin kennis voor meer mensen gemakkelijk beschikbaar zou zijn.

In 1881 arriveerden J. C. Sunderlin en J. J. Bender — twee naaste medewerkers van Charles T. Russell, die toen de leiding had over het werk van het Wachttorengenootschap — uit de Verenigde Staten van Amerika. Zij brachten een boodschap die het leven van duizenden in Groot-Brittannië ten goede heeft veranderd. De een begon in Schotland en de ander in Engeland met het verspreiden van de bezielende publicatie Food for Thinking Christians (Voedsel voor denkende christenen). In Londen aanvaardde Tom Hart, een treinrangeerder, een exemplaar toen hij op een ochtend vroeg van zijn werk huiswaarts keerde. Wat hij las, wekte zijn belangstelling en leidde tot vele gesprekken over Christus’ wederkomst. Gedreven door wat hij geleerd had, deelde Tom enthousiast zijn pasgevonden kennis met zijn vrouw en zijn collega’s. Al snel begon dit groepje, dat als Bijbelonderzoekers bekend kwam te staan, traktaten te verspreiden aan voorbijgangers in hun omgeving. Soortgelijke groepen ontstonden in andere grote steden in heel Groot-Brittannië. Zij waren er allemaal fel op gebrand bijbelse waarheden te verbreiden.

In 1891, toen C. T. Russell zijn eerste bezoek aan Groot-Brittannië bracht, bewoog belangstelling voor de bijbelse boodschap zo’n 150 personen in Londen en ongeveer evenveel in Liverpool ertoe een lezing bij te wonen over het onderwerp „Gaat uit van haar, mijn volk” — dat wil zeggen, verlaat religies die het stempel van het oude Babylon dragen (Openb. 18:4). „Engeland, Ierland en Schotland zijn velden die rijp zijn en erop wachten geoogst te worden”, berichtte broeder Russell. Het delen van het goede nieuws met anderen bleek een vruchtbaar werk te zijn, en tegen de eeuwwisseling waren er tien kleine christelijke gemeenten gevormd. Om geestelijk voedsel in de vorm van bijbelse publicaties gemakkelijker verkrijgbaar voor hen te maken, vestigde het Wachttorengenootschap een kantoor in Londen.

Het eerste bijkantoor

In 1900 kwam E. C. Henninges, eveneens een naaste medewerker van C. T. Russell, aan in de haven van Liverpool, in het noordwesten van Engeland, en reisde naar Londen op zoek naar een ruimte die gehuurd en als lectuurdepot gebruikt kon worden. Op 23 april wist hij de hand te leggen op een pand aan Gipsy Lane 131, Forest Gate, in het oosten van Londen. Daar begon het eerste bijkantoor van het Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap te functioneren. Nu, een eeuw later, zijn er meer dan honderd van dergelijke bijkantoren op strategische plaatsen in de hele wereld.

Op 30 juni 1914 werd in Londen een nieuw wettelijk instrument voor Jehovah’s organisatie in Groot-Brittannië — de International Bible Students Association — opgericht. In die tijd behartigde het Britse bijkantoor het Koninkrijkswerk op de Britse Eilanden, met inbegrip van Ierland. Sinds 1966 staat echter heel Ierland onder het opzicht van een afzonderlijk bijkantoor, eerst gevestigd in Dublin en nu ten zuiden daarvan.

Internationale verhuizingen

De belangstelling van de broeders in Groot-Brittannië was niet beperkt tot het Britse veld. Zij wisten dat Jezus Christus had voorzegd dat het goede nieuws van Gods koninkrijk op de gehele bewoonde aarde zou worden gepredikt voordat het einde zou komen (Matth. 24:14). In de loop van de jaren ’20 en het begin van de jaren ’30 streefden veel broeders uit Groot-Brittannië ernaar hun predikingsveld uit te breiden door de zendingsdienst in andere landen op zich te nemen. Het was een grote stap, en Jehovah zegende hun zelfopofferende geest.

In 1926 vertrok Edwin Skinner uit Sheffield, in het noordelijke deel van Engeland, om in India te gaan dienen. Zijn nederigheid hielp hem om 64 jaar lang, tot aan zijn dood in 1990, in die toewijzing te volharden. De onvergetelijke en liefdevolle William Dey uit Schotland, een belastinginspecteur en een zeer bemiddeld man, gaf zowel zijn positie als zijn pensioen op om bijkantoorbeheerder te worden van het nieuwe Noord-Europese bureau van het Genootschap, dat in Kopenhagen (Denemarken) gevestigd was. Kort daarop aanvaardde Fred Gabler de uitnodiging van broeder Dey om naar Litouwen te reizen, waar hij gezelschap kreeg van Percy Dunham, die later zijn dienst in Letland voortzette. Wallace Baxter nam het opzicht over het werk in Estland ter hand. Claude Goodman, Ron Tippin, Randall Hopley, Gerald Garrard, Clarence Taylor en een menigte anderen uit Groot-Brittannië legden de grondslag voor het werk in Azië. Een andere Schot, George Phillips, diende vele jaren lang in Zuid-Afrika. Robert en George Nisbet, eveneens uit Schotland, hebben in Oost- en Zuid-Afrika gepionierd.

Standvastige mannen helpen op het vasteland

In de jaren ’30 gaven veel Britse pioniers gehoor aan een oproep om hulp bij de verkondiging van het goede nieuws in België, Frankrijk, Spanje en Portugal. John en Eric Cooke behoorden tot hen.

Arthur en Annie Cregeen denken terug aan hun activiteit in het zuiden van Frankrijk, waar geen gemeenten waren. Zij sloten zich aan bij Poolse broeders die heel ijverig en gastvrij waren. Annie kan zich nog de keer herinneren dat zij de broeders uitnodigden in hun onderkomen in Le Grand Hôtel de l’Europe in de stad Albi. „Best mogelijk dat het gebouw in Napoleons dagen prachtig geweest is”, schreef zij later, maar die glorie was vergaan. Zij vervolgde: „De groep kwam op zondagmiddag, en wij hadden een fascinerende studie uit De Wachttoren. Vijf verschillende nationaliteiten, elk met het tijdschrift in hun eigen taal, en de gemeenschappelijke voertaal was ’Steenkoolfrans’. Wij lazen om beurten de paragrafen in ons eigen tijdschrift en legden in ons gebroken Frans uit wat wij gelezen hadden. Maar wat genoten wij allemaal!”

Helaas waren die gelukkige tijden in buitenlandse dienst niet van blijvende duur. John Cooke, die toen in Zuid-Frankrijk zat, bleef zo lang als hij kon. Uiteindelijk verliet hij het land op de fiets en werd naar Engeland geëvacueerd vlak voordat de Duitse tanks binnenrolden. Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, op 1 september 1939, had geleid tot een conflict tussen Groot-Brittannië en Duitsland, met ernstige repercussies voor Jehovah’s Getuigen in Groot-Brittannië en elders.

Terwijl de naties zich in een totale oorlog stortten, namen Jehovah’s Getuigen een krachtig standpunt in als neutrale christenen. Zij begrepen ten volle dat gehoorzaamheid aan God de eerste plaats in iemands leven diende in te nemen (Hand. 5:29). Aangezien zij oprecht baden om de komst van Gods koninkrijk en wisten wat Jezus Christus over de identiteit van de heerser van de wereld had gezegd, geloofden zij stellig dat het verkeerd zou zijn als zij de ene of de andere kant in een conflict tussen partijen in de wereld zouden begunstigen (Matth. 6:10; Joh. 14:30; 17:14). Jehovah’s Getuigen namen persoonlijk ter harte wat de bijbel zegt over „de oorlog niet meer leren” (Jes. 2:2-4). Aanvankelijk werden enkelen van hen in Groot-Brittannië als gewetensbezwaarden vrijgesteld van militaire dienst. Later beweerden echter zowel rechters als de media dat mensen Getuigen werden om niet bij het leger te worden ingelijfd. Het gevolg was dat er zo’n 4300 in de gevangenis werden geworpen. Tot dit aantal behoorden tal van zusters die werk weigerden dat de oorlogsinspanningen ondersteunde. Na de oorlog bleven de Getuigen echter tonen dat hetgeen hen aandreef, het verlangen was God te behagen en zijn koninkrijk bekend te maken als de enige hoop voor de mensheid. (Meer bijzonderheden over de activiteit van Jehovah’s Getuigen in Groot-Brittannië in die vroege dagen zijn te vinden in het Jaarboek 1974).

Een tweetalig congres in Engeland

Door de jaren heen zijn congressen altijd een hoogtepunt geweest in het leven van Jehovah’s volk. Bij één gelegenheid werden belangrijke congreslezingen die werden uitgesproken door de president van het Wachttorengenootschap, vanuit een congres in Londen via de radio naar vele landen uitgezonden. In de jaren ’50 en ’60 woonden afgevaardigden uit meer dan vijftig landen congressen in Londen bij. Maar het hele programma werd in het Engels geboden. In 1971 kwam daar verandering in.

De voorbereidingen voor het „Goddelijke naam”-districtscongres dat in dat jaar in Twickenham in Londen zou worden gehouden, waren al een heel eind gevorderd. In Europa maakten de Getuigen zich op om congressen met hetzelfde thema te bezoeken. Hoewel het Koninkrijkswerk in Portugal nog verboden was, troffen duizenden daar voorbereidingen om door Spanje naar Toulouse (Frankrijk) te reizen. De stemming was opgewekt. Toen kwam het nieuws van een cholera-uitbarsting in Spanje. Alleen wie tegen cholera was ingeënt, kon door dat land reizen. Er was echter niet genoeg vaccin voor iedereen uit Portugal die het congres wilde bezoeken. Toen er in Toulouse zelf een geval van vermoedelijke cholera werd ontdekt, lieten de autoriteiten het congres onverbiddelijk afgelasten. Wat moesten de Portugese broeders nu beginnen? Een broeder zei: „Nou, we hebben Londen toch altijd nog?”

W. J. (Bill) Bull, de congresopziener van Twickenham, een broeder die bekendstaat om zijn bedaarde, vriendelijke houding, vertelt wat er gebeurde: „Er kwamen zo’n 800 tot 900 man naar Groot-Brittannië, 112 per vliegtuig en de rest met bussen. Wij hadden nog geen week om ons op deze toestroom voor te bereiden. Er reisden broeders naar Dover ter verwelkoming van de Portugese afgevaardigden die per veerboot aankwamen en van wie de meesten weinig of geen Engels spraken.” Voor hen allen werd onderdak gevonden, voornamelijk bij de Londense broeders en zusters in huis. Een van de grote cafetariatenten werd ingericht als een passende locatie voor de Portugese zittingen, en de Portugezen voegden zich opgewekt bij hun Britse broeders en zusters om te kijken naar congresdrama’s zoals Jehovah zegent de loyalen en Maak Jehovah’s voornemen tot je levenswijze en om naar andere onderdelen van het programma te luisteren. Een plaatselijke krant, de Middlesex Chronicle, berichtte op 13 augustus 1971: „Hun komst maakte dit tot het eerste tweetalige congres van Getuigen dat ooit in dit land is gehouden.”

De Portugese broeders gaven schitterende verslagen over de vooruitgang van het Koninkrijkswerk in hun land, waarna een broeder die het opzicht had over het werk in Portugal het congres toesprak om de Britse broeders en zusters te bedanken voor hun gastvrijheid. „Jullie hebben ons zoveel gegeven,” zei hij, „jullie tijd, jullie huis, jullie aandacht, jullie goedheid, jullie tedere zorg in deze reusachtige stad en, bovenal, jullie liefde. Weest ervan verzekerd, broeders en zusters, dat Londen altijd de aangenaamste herinneringen bij ons zal oproepen.” Toen de Portugese broeders en zusters door middel van een lied uiting gaven aan hun dank, bleef er bij de toehoorders vrijwel geen oog droog, zo ontroerd waren alle aanwezigen door de uitingen van innige dankbaarheid.

Hen kennis laten maken met Jehovah’s liefdevolle gezin

Niet alleen ten tijde van congressen hadden mensen die Engels niet als moedertaal hadden, aandacht nodig. De immigrantenpopulatie in Groot-Brittannië groeide. Dit vormde een uitdaging in verband met de prediking van het goede nieuws. Wat zou hieraan gedaan kunnen worden?

Engelssprekende verkondigers wilden graag degenen helpen die uit andere landen waren gekomen en die andere talen spraken. Waar mogelijk probeerde de Getuige altijd de huisbewoner iets in zijn eigen taal te lezen aan te bieden. Maar de communicatie vormde een probleem. Onder degenen die uit het buitenland kwamen, waren echter ook enige Jehovah’s Getuigen, en dit hielp de kloof te overbruggen.

In de jaren ’60 waren Griekssprekende Getuigen die van Cyprus waren gekomen druk bezig de waarheid te delen met anderen in Engeland die Grieks spraken. Italiaanse Getuigen deelden de bijbelse waarheid met hun landgenoten die naar Londen waren verhuisd.

Een jonge Duitse Getuige, Franziska genaamd, kwam in het voorjaar van 1968 in Engeland aan om te gaan werken als au pair, een meisje dat huishoudelijke werkzaamheden verricht als vergoeding voor kost en inwoning en de gelegenheid om de taal van het gezin te leren. Nadat zij dat jaar het „Goed nieuws voor alle natiën”-districtscongres had bijgewoond, breidde zij enthousiast haar aandeel in de velddienst uit en bood het pas vrijgegeven boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt aan andere au-pairmeisjes in haar omgeving aan. Het gevolg was dat zij vier bijbelstudies oprichtte. Een van deze bijbelstudenten was een Zwitsers meisje met wie Franziska in het Duits studeerde. Toen het meisje de gemeentevergaderingen begon te bezoeken, kon zij met eigen ogen de liefde in Jehovah’s huisgezin zien (Joh. 13:35). Het jaar daarop had dit geïnteresseerde meisje zulke goede vorderingen gemaakt dat zij haar leven aan Jehovah opdroeg en gedoopt werd. Later is zij pionierster geworden en heeft zij zelfs haar eigen moeder geholpen de waarheid te aanvaarden. Maar dit was pas het begin van Franziska’s inspanningen om aan au-pairmeisjes getuigenis te geven.

„Steeds als ik van huis tot huis ga en een au-pairmeisje tref,” vertelt Franziska enthousiast, „zeg ik tegen haar dat ik vroeger ook au pair geweest ben. Dat schept onmiddellijk een band. Waar ik altijd de nadruk op leg, is dat ik, toen ik naar Engeland kwam, niemand kende behalve één zuster. Niettemin werd ervoor gezorgd dat ik mij welkom voelde in de gemeente. Daarom probeer ik hen altijd snel bij de gemeente te betrekken zodat zij kunnen zien dat wij één grote familie zijn.”

In 1974 trouwde Franziska met Philip Harris, en nu dienen zij samen op Bethel-Londen en in de gemeente Northwood. Franziska bezoekt in dat gebied al meer dan dertien jaar één bepaald huis. Zij legt uit: „Bethel kreeg een brief van een Frans au-pairmeisje met het verzoek of een Getuige haar kon bezoeken. Getuigen in Frankrijk hadden haar het boek U kunt voor eeuwig in een paradijs op aarde leven gegeven en zij wilde meer weten. Hoewel haar Engels nog beperkt was, kon ik wel zien dat Nathalie dorstte naar de waarheid. Zij maakte goede vorderingen en bezocht al snel de vergaderingen.” Voordat Nathalie naar Frankrijk terugkeerde, werd zij een Koninkrijksverkondigster, en nu dienen zij en haar man daar als pioniers in het Arabische veld.

Het gezin dat deze au-pairmeisjes in dienst nam, volgde daarbij een vaste procedure. Voordat de ene au pair vertrok, arriveerde de volgende. Een paar dagen lang legde de eerste au pair dan de nieuwe medewerkster uit welke taken in huis gedaan moesten worden. Toen Nathalie op het punt stond te vertrekken, adviseerde Franziska: „Vertel voordat je naar Frankrijk teruggaat aan het nieuwe au-pairmeisje hoe de bijbelstudie jou echt geholpen heeft, en kijk of zij belangstelling heeft.” De volgende au pair was Isabelle, ook uit Frankrijk, en ja, zij had belangstelling. Ook met haar studeerde Franziska. Isabelle werd opgevolgd door een tweede Nathalie, die al snel de vergaderingen ging bezoeken. Toen zij naar Frankrijk terugkeerde, werd ook zij gedoopt.

Een ander meisje, Gabriela, kwam uit Polen. Zij had nog nooit enig contact van betekenis met Jehovah’s Getuigen gehad en zei tegen Franziska dat ze Duitsers niet mocht vanwege de slechte reputatie die zij in Polen hadden. Franziska legde uit dat Jehovah’s Getuigen nooit aan oorlogen deelnamen. „Tijdens de Tweede Wereldoorlog zou je nooit een van Jehovah’s Getuigen in het leger hebben aangetroffen”, redeneerde zij. „Wist je dat wij vervolgd werden? Wij zaten in concentratiekampen omdat wij weigerden de Hitlergroet te brengen en het nazi-regime te ondersteunen.” Gabriela toonde zich verbaasd en al gauw verdwenen haar anti-Duitse gevoelens. Na een geregelde bijbelstudie met Franziska werd Gabriela een niet-gedoopte verkondigster en later symboliseerde zij op een congres in Twickenham haar opdracht aan Jehovah door de waterdoop. In de loop der jaren heeft Franziska met 25 au-pairmeisjes uit tien landen een bijbelstudie gehouden en de vreugde gesmaakt hen kennis te laten maken met Jehovah’s liefdevolle gezin.

Vergaderingen in hun eigen taal

Natuurlijk kon niet iedereen snelle vorderingen in de waarheid maken door de bijbel in het Engels te bestuderen of door vergaderingen te bezoeken in wat voor hem wellicht een vreemde taal was. Wat kon hieraan gedaan worden?

Toen Griekssprekende Getuigen van Cyprus belangstelling onder hun landgenoten in Engeland begonnen aan te treffen, werden er in Londen regelingen getroffen om enkele vergaderingen in het Grieks te houden. Tegen 1966 begonnen zij voordeel te trekken van een geregelde gemeenteboekstudie in hun taal; vervolgens kwam er een maandelijkse openbare lezing bij. In 1967 werd de eerste Griekse gemeente in Londen gevormd en begon een andere Griekse groep vergaderingen te houden in Birmingham.

De Italianen begonnen in 1967 met een openbare lezing en een Wachttoren-studie in de Koninkrijkszaal van Islington in Londen. Dit werd gevolgd door meer Italiaanse vergaderingen op andere locaties. Hier volgt een voorbeeld van de manier waarop de dingen zich ontwikkelden: Vera (Vee) Young begon de bijbel te bestuderen met een Italiaanse dame in Enfield, in het noorden van Londen. Toen haar waardering toenam, merkte zij op: „Wat jammer dat er niet iets in het Italiaans is voor enkele van mijn vrienden.” Dit bewoog Vee’s man, Geoff, ertoe een kringopziener aan te spreken. Samen vonden zij een Griekssprekende broeder die als pionier in Italië had gediend. „Ik hield de lezing in het Engels”, vertelt Geoff, „en de Griekse broeder vertolkte die in het Italiaans.” Er waren ongeveer dertig aanwezigen en sommigen van hen maakten goede geestelijke vorderingen. Na verloop van tijd waren de Italiaanssprekende Getuigen eraantoe een gemeente te vormen. Sindsdien is er gemiddeld elke vijf jaar een nieuwe Italiaanse gemeente bijgekomen.

De groei in het Griekse veld hield aan. In 1975 werden er regelingen getroffen om hun de vreugde van een congres te laten smaken. Op dat moment waren Geoff en Vee Young pioniers van achter in de veertig. Hun twee kinderen waren volwassen en allebei „in de Heer” getrouwd (1 Kor. 7:39). Aangezien Geoff en Vee geen bejaarde ouders meer hadden om voor te zorgen, konden zij andere dienstvoorrechten aanvaarden. Tot Geoffs verrassing kreeg hij een toewijzing om een congres te organiseren voor alle Griekssprekende broeders die in Groot-Brittannië woonden. „Ik wist niet wat ik moest verwachten”, vertelt Geoff. „Toen ik op het congresterrein aankwam, leek het voor mijn ongeoefende oog wel of er een burgeroorlog gaande was!” Misschien was het alleen maar dat een conservatieve Brit getuige was van de Griekse uitbundigheid. De Griekse broeders waren elkaar gewoon aan het uitleggen wat de beste manier was om het werk aan te pakken. Dat congres werd door meer dan 400 personen bijgewoond.

Er ontstonden ook andere taalgroepen. In 1975 begon een Spaanse gemeente te functioneren. In Londen werd in 1977 de eerste openbare lezing in het Gujarati gehouden. Twee jaar later was er een klein congres in het Gujarati. Omstreeks diezelfde tijd vond er een kringvergadering in het Punjabi plaats, met ongeveer 250 aanwezigen.

„Een prachtige groep mensen”

In de beginjaren werden de grotere congressen dikwijls in Londen gehouden. In de jaren ’60 werden er in steden van verschillende omvang in het hele land jaarlijkse congressen gehouden. Soms waren er maar vier; andere jaren werden er kleinere faciliteiten gebruikt en liep het aantal congressen op tot zeventien. Er werden voetbalstadions, gehoorzalen en een ijsbaan gehuurd. In 1975 werd er moeite gedaan om een congres te houden in het Cardiff Arms Park, in Wales.

Hoewel de voortreffelijke reputatie van Jehovah’s Getuigen in het grootste deel van Groot-Brittannië bekend is, kunnen functionarissen die verantwoordelijk zijn voor sportstadions en die niet persoonlijk zulke grote bijeenkomsten van de Getuigen hebben meegemaakt, aanvankelijk wel eens aarzelen hun faciliteiten aan hen te verhuren. Dat was het geval met het Cardiff Arms Park. Er werden onderhandelingen aangeknoopt met het bestuur van de Rugby Union in Wales. Lord Wakefield, destijds voorzitter van de Rugby Union Football voor heel Groot-Brittannië, was zo vriendelijk geweest tegen onze broeders te zeggen dat zij, als zij moeilijkheden ondervonden bij hun onderhandelingen op de bestuursvergadering in Cardiff, de bestuursleden moesten vragen hem op te bellen. Wat waren de broeders dankbaar voor die hulp! Toen de onderhandelingen een kritiek punt bereikten, wist een telefoontje naar Lord Wakefield de impasse te doorbreken. Jehovah’s Getuigen hadden al sinds 1955 congressen gehouden in Twickenham in Londen, en Lord Wakefield legde zijn collega’s in Wales uit hoezeer hij en zijn bestuur het hadden gewaardeerd dat de Getuigen elke zomer de faciliteiten van Twickenham gebruikten. Hij verzekerde hun dat zij zich nergens zorgen over hoefden te maken en voegde eraan toe: „Wat een prachtige groep mensen zijn de Getuigen!” Men kwam snel tot een overeenkomst, en al jarenlang gebruiken de Getuigen het Cardiff Arms Park als vaste congresplaats in Wales.

Onze eigen congreshallen

Behalve jaarlijkse congressen houden wij in de loop van het jaar grote vergaderingen van geringere omvang. In 1969 bedroeg het aantal Koninkrijksverkondigers in Groot-Brittannië 55.876, maar binnen vier jaar nam het aantal predikers van het goede nieuws toe tot 65.348. Tot dan toe waren er zalen gehuurd als accommodatie voor onze kringvergaderingen, maar het werd steeds moeilijker tegen redelijke prijzen geschikte locaties te vinden.

In de jaren ’70 was het duidelijk dat wij onze eigen congreshallen nodig hadden. Verantwoordelijke broeders kwamen bijeen en de speurtocht naar geschikte locaties begon. Vooreerst maakten zij plannen om bestaande gebouwen te renoveren. Begin 1975 slaagden zij erin een leegstaande bioscoop in Manchester, in het noorden van Engeland, aan te kopen. Na maanden van renovatie werd op 31 augustus de eerste congreshal van Jehovah’s Getuigen in Engeland ingewijd. Hij was precies op tijd gereed voor de nieuwe reeks kringvergaderingen die in september begon.

Twee jaar tevoren waren kringopzieners in het zuidoosten van het land bijeengekomen om te zien hoe zij aan een zaal in Londen konden komen. Denis Cave, een lid van het comité dat de toewijzing had een geschikt gebouw te vinden, weet nog wat een schok het voor hem was toen de bijeenvergaderde broeders unaniem overeenkwamen niet naar één zaal uit te zien maar naar twee zalen — één ten noorden van de Theems en de andere ten zuiden van die rivier — en dit ondanks de hoge prijzen voor onroerend goed in het gebied!

Een leegstaande bioscoop in de stad Dorking, dertig kilometer ten zuiden van Londen, leek een goede mogelijkheid. Maar onroerendgoedspeculanten sloegen toe en boden een hoge prijs voor het gebouw. Wat een verrassing was het voor Denis, die aanvankelijk nogal ontmoedigd was, toen het hoofd van het gemeentebestuur hem opbelde en hem verzocht met nog een Getuige naar een vergadering te komen. Niet alleen wijzigden de autoriteiten het bestemmingsplan zodat het gebouw voor aanbidding kon worden gebruikt, maar zij stemden er ook in toe de bioscoop aan te kopen en hem vervolgens voor onbepaalde tijd met een om de drie jaar te hernieuwen huurcontract aan de broeders aan te bieden.

Die zaal heeft meer dan een decennium goede diensten gedaan, totdat de stad besloot het gebouw voor iets anders te gebruiken. Om het te vervangen kochten de broeders een terrein van elf hectare, niet ver van de Londense luchthaven Gatwick. Er stonden gebouwen op die konden worden opgenomen in een mooi congrescomplex. Plaatselijk ontstond een controverse over de toegang tot het nieuwe gebouw via enkele smalle landwegen. Zoals te begrijpen is, wilden de buurtbewoners hun privacy beschermen en zo min mogelijk hinder ondervinden. Zouden de Getuigen aanwijzingen respecteren om zorgvuldig aangeduide routes te volgen en snelheden in acht te nemen als zij naar de congreshal reisden? Een nieuwsbericht over de vergadering van de plaatselijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening verklaarde: „In normale gevallen zou het volgens de commissie onmogelijk zijn zulke voorwaarden af te dwingen. Maar de Jehovah’s Getuigen waren anders.” De voorzitter van de Commissie voegde eraan toe: „Veel andere groepen of organisaties zouden wensen dat ze konden zeggen dat hun leden op deze manier zullen meewerken. Maar deze organisatie doet het gewoon.” Deze nieuwe congreshal in Surrey in de plaats Hays Bridge werd op 17 en 18 mei 1986 geopend met een kringvergadering, precies een jaar nadat het terrein was aangekocht.

Tegelijk met het werk aan de congreshal in Dorking in 1975 werkten de Getuigen in Noord-Londen aan de herinrichting van de voormalige Ritz Cinema in New Southgate. Dit gebouw uit het midden van de jaren ’30 was in het voorjaar van 1974 als bioscoop gesloten. Korte tijd was het een synagoge. Toen de Getuigen het gebouw aankochten, verkeerde het in „acute staat van verval”, volgens Roger Dixon, een architect. „Het gebouw op zich was goed, maar niet waterdicht”, weet hij nog. „Om de vervallen toestand te maskeren was het interieur van de zaal zwart geschilderd!” De renovatie leek aanvankelijk een afschrikwekkende opgaaf. Niettemin werd het karwei in slechts vier en een halve maand door zo’n 2000 geschoolde en halfgeschoolde vrijwilligers geklaard.

Terzelfder tijd werd er gewerkt aan een congreshal in de West Midlands. In 1974 waren de broeders erin geslaagd een voormalig bioscooptheater in Dudley aan te kopen. De renovatie van deze faciliteiten nam langer in beslag, maar tegen september 1976 was ook deze zaal voor gebruik gereed.

Nieuwe congreshallen bouwen

De toename in Koninkrijksverkondigers hield aan, van 71.944 in 1974 tot 92.616 in 1984. Velen woonden in de sterk geïndustrialiseerde stadsgebieden in het noorden van Engeland. Er werden plannen gemaakt om een hal te bouwen in Zuid-Yorkshire.

In september 1985 werd begonnen met de bouw van de congreshal in East Pennine. Het is een gebouw met een stalen skelet, dat plaats biedt aan 1642 personen, met een 350 zitplaatsen tellende Koninkrijkszaal voor de plaatselijke gemeente. Het gebouw werd ontworpen met een dak dat een overspanning heeft van 42 meter, waardoor het er zeer aantrekkelijk uitziet. Het tijdschrift The Structural Engineer betitelde dit ongewone ontwerp als „de achthoekige oplossing”. De gemeenteraad van Rotherham Borough kende de congreshal hun hoogste ontwerpprijs toe.

Noble Bower, een lid van het projectcomité, werkte van meet af aan op het bouwterrein en diende later als de eerste beheerder van de hal. Zijn joviale maar serieuze optreden was een aanmoediging voor de meer dan 12.500 broeders en zusters die tijdens de veertien maanden durende bouwperiode hebben meegewerkt. Om het mogelijk te maken het werk voort te zetten ondanks ijskoude mist, temperaturen beneden nul en sneeuw, richtten de broeders rond de bouwput een stellage op waarover een beschermend plastic zeil gehangen werd. Hierin werd met heteluchtkanonnen warme lucht geblazen. Niets kon het werk aan dit belangrijke project stilleggen. Van heinde en ver kwamen broeders om de vrijwillige werkers aan te moedigen.

Voor Noble en zijn vrouw, Louie, was de onvergetelijkste dag 15 november 1986, toen de congreshal tijdens een bezoek van Theodore Jaracz, een lid van het Besturende Lichaam, aan Jehovah werd opgedragen.

Wat kon er, nu er congreshallen waren in het noorden van Engeland, in de Midlands en in het zuidoosten, worden gedaan ten behoeve van de broeders en zusters in het westelijke deel van Engeland en Wales? In oktober 1987 werd er een geschikt stuk grond gevonden in Almondsbury, ten noorden van de stad Bristol. Maar het was niet eenvoudig aan de benodigde bestemmingsvergunningen te komen. Herhaalde pogingen waren nodig tot er eindelijk in februari 1993 vergunning werd verleend.

Toen werd er in alle ernst met de bouw begonnen. Wat een vreugde was het toen op 5 augustus 1995 de tijd aanbrak voor de inwijding van deze zesde congreshal in Engeland! John Barr van het Besturende Lichaam sprak over het thema „De aarde vullen met de kennis van Jehovah”. Alle aanwezigen hadden waardering voor zijn vriendelijke vermaning: „Vergeet nooit dat jullie gebied maar een heel klein stukje van Jehovah’s voetbank vormt. Hij is net zo geïnteresseerd in jullie deel van de aarde als in elk ander, dus houd de wereldwijde omvang van het Koninkrijkswerk in gedachte.”

De week daarop al sprak broeder Barr bij de inwijding van een nieuw Koninkrijkszalencomplex in Edgware, Noord-Londen. Hier hadden de broeders een fraai gebouw neergezet dat drie Koninkrijkszalen bevatte met vouwwanden, waarmee het hele interieur veranderd kon worden in een congreshal die door de anderstalige gemeenten kon worden gebruikt. Inmiddels had de reactie in het anderstalige veld een aanzienlijke dimensie toegevoegd aan de Koninkrijksprediking in Groot-Brittannië.

„Altijd meer willen doen”

Voor sommige Getuigen heeft het goede nieuws met anderen delen onder meer ingehouden dat zij zochten naar manieren om hun bediening uit te breiden. Het is prijzenswaardig dat veel Britse broeders en zusters stappen hebben ondernomen om te kunnen gaan dienen waar de behoefte groter is. Zoals voor veel ijverige pioniers in de jaren ’20 en ’30 gold, heeft dit dikwijls verhuizen naar een ander land betekend. Naar het buitenland verhuizen heeft deze broeders en zusters in staat gesteld in hun nieuwe woonplaats Koninkrijksvruchten voort te brengen en tegelijkertijd de plaatselijke broeders aan te moedigen. In de jaren ’70 en ’80 zijn gezinnen uit Groot-Brittannië verhuisd naar Midden- en Zuid-Amerika, Afrika en Azië.

Op 57-jarige leeftijd verkocht Vera Bull, toen haar twee dochters volwassen en getrouwd waren, haar huis op het eiland Wight en ging met een groep jonge pioniers uit de gemeente Ealing in Londen naar Colombia. Snel leerde zij Spaans en al gauw leidde zij achttien bijbelstudies. Zo’n dertig jaar later dient zij daar nog steeds, omringd door veel geestelijke kinderen.

Tom en Ann Cooke hadden samen met hun dochters, Sara en Rachel, al een aantal jaren in Oeganda gediend toen de omstandigheden daar hen noodzaakten in 1974 naar Engeland terug te keren. Het jaar daarop waren zij weer onderweg — ditmaal naar Papoea Nieuw-Guinea. Daar trouwde Sara met een speciale pionier. Later verhuisde het gezin naar Australië, waar Rachel met een mede-Getuige trouwde. In 1991 namen Tom en Ann een nieuwe toewijzing op zich op de Solomoneilanden, waar Tom nu als bijkantoorcoördinator dient.

Voor anderen is hun verhuizing naar het buitenland van kortere duur geweest. Niettemin is alles wat zij uit het leven overzee aan ervaring hebben opgedaan, van onschatbare waarde voor hen gebleken. Twee van hen zijn Barry en Jeanette Rushby.

„Zo lang als ik in de waarheid ben, heb ik altijd meer willen doen”, zei Barry. Toen hij met Jeanette, een pionierster, trouwde, reageerde het tweetal op een oproep in Onze Koninkrijksdienst voor broeders die in Papoea Nieuw-Guinea wilden gaan dienen. „Het was een antwoord op onze gebeden”, erkenden zij beiden. De broeders op het bijkantoor in Port Moresby wilden dat zij gingen dienen in Goroka, in het midden van het land, maar Barry’s werkvergunning was enkel geldig voor het eiland Bougainville. Wat waren zij, toen zij in Papoea Nieuw-Guinea aankwamen, opgetogen te vernemen dat de autoriteiten Barry’s werkvergunning hadden gewijzigd en hem aan Goroka hadden toegewezen!

Barry begon aan zijn baan als leraar, en Jeanette pionierde met de gemeente van achttien verkondigers. „Een van de dingen die ik leerde,” vertelt Barry, „was dat als het tijd was om de gemeentevergaderingen te bezoeken, de broeders en zusters zich daar door niets van lieten afhouden, zelfs niet door het extreme weer van het regenseizoen. Zij hadden geen auto’s en liepen dikwijls een of twee uur naar de vergaderingen, waarna zij volkomen doorweekt de Koninkrijkszaal binnenkwamen! Maar zij waren er altijd.”

Nadat Barry en Jeanette zes gelukkige jaren in Papoea Nieuw-Guinea hadden gediend, veranderden de omstandigheden voor buitenlanders. Barry besloot dat het verstandig zou zijn naar Groot-Brittannië terug te keren. Met hun ervaringen in het buitenland namen zij zich echter vast voor dat zij nu beiden in de volletijddienst zouden gaan. Maar waar? Zij wilden dienen waar een speciale behoefte bestond. Na overleg met het Genootschap en hun kringopziener verhuisden zij naar Boston in Lincolnshire. Zij vonden al snel een woning, maar Barry kon geen parttimewerk vinden dat hem in de gelegenheid zou stellen samen met Jeanette te pionieren. Niettemin besloten zij, met geloof in de belofte van Jehovah’s hulp als zij het Koninkrijk op de eerste plaats stelden, op 1 september met de pioniersdienst te beginnen — of Barry nu wel of geen baan had! Op 1 september stonden zij met hun jas al aan op het punt in de velddienst te gaan, toen de telefoon ging. Een functionaris van het postkantoor vroeg: „Zou u een parttimebaan willen hebben?” Barry antwoordde: „Prachtig! Wanneer wilt u dat ik begin?” De man vroeg op zijn beurt: „Wat zou u zeggen van morgen?” Jehovah had hun inspanningen om zijn dienst op de eerste plaats te stellen, gezegend (Matth. 6:33). Vier jaar later kwam er opnieuw een onverwacht telefoontje voor Barry en Jeanette — een toewijzing voor het beheer over de congreshal in East Pennine.

Zich gewillig aanbieden

De geest van bereidheid om te dienen is kenmerkend voor Jehovah’s volk. Koning David uit het oude Israël zong Jehovah toe: „Uw volk zal zich gewillig aanbieden op de dag van uw strijdkracht. . . . Gij [hebt] uw gezelschap van jonge mannen net als dauwdruppels” (Ps. 110:3). Die bereidwillige geest wordt door velen in Groot-Brittannië getoond die zich beschikbaar hebben gesteld om een volledig aandeel te hebben aan de bevordering van de belangen van de ware aanbidding.

Allen die zich aan de volletijddienst wijdden, zowel jong als oud, werden bijzonder aangemoedigd door een bekendmaking die op de „Vreugdevolle werkers”-districtscongressen in 1977 werd gedaan. Op de zeven congreslocaties in heel Engeland, Schotland en Wales barstten in totaal 110.000 personen uit in een opgetogen applaus toen de spreker de regelingen bekendmaakte voor de Pioniersschool, die een tweeweekse bijbelstudiecursus biedt, gekoppeld aan gelegenheden om het geleerde in de velddienst toe te passen. De school verschaft gevorderde opleiding voor degenen die al ten minste een jaar ervaring in de pioniersdienst hebben. Na deze opleiding te hebben ontvangen, zijn sommige van deze pioniers in staat te helpen gebieden te ontsluiten waar nog weinig of geen getuigenis is gegeven.

De school ging in maart 1978 in Groot-Brittannië van start in de noordelijke stad Leeds. Ann Hardy, een van de pioniers die deze eerste klas bezochten, weet nog wat een gelukkige tijd dat was. „Wij werden geestelijk zo opgebouwd”, vertelt zij. „De school gaf ons beslist nieuw inzicht in de noodzaak werkelijke belangstelling te hebben voor de mensen die wij in onze velddienst ontmoeten.” Met haar man dient zij nu als lid van de Bethelfamilie. Andrea Biggs, een moeder van vier kinderen die de school in Pontypridd in Wales heeft bezocht, verklaart spontaan: „Als dit een voorproefje is van wat er nog komen gaat, heeft Jehovah een echte traktatie voor ons in petto, en nu verlang ik als nooit tevoren naar dat nieuwe samenstel!” Er zijn tot nu toe zo’n 740 klassen gehouden, en de 20.000 pioniers die deze bezocht hebben, stemmen met die gevoelens in. Niet weinigen van hen besloten na de school te hebben bijgewoond, de pioniersdienst tot hun carrière te maken.

Honderden hebben zich, na ervaring in de pioniersdienst te hebben opgedaan, vrijwillig aangeboden om als lid van de Bethelfamilie op het Britse bijkantoor te werken. Deze familie telt op het ogenblik 393 broeders en zusters, en 38 van hen dienen al twintig jaar of langer op Bethel.

Een van degenen die op Bethel dienen, is Christopher Hill. Waarom heeft hij zich voor deze dienst aangemeld? Hij antwoordt: „Ik ben in 1989 met pionieren begonnen. Maar ik wilde Jehovah en mijzelf bewijzen dat ik in de volletijddienst was omdat ik hem liefhad en niet eenvoudig omdat mijn vader en moeder pioniers waren. Ik wilde dat de waarheid mijn hele leven uitmaakte, niet slechts een deel ervan. Ik wist dat de Betheldienst, hoewel het een uitdaging was, mij daartoe in staat zou stellen.”

Geraint Watkin is ook lid van de Bethelfamilie. In het begin van de jaren ’80 liet hij een universitaire opleiding schieten ten gunste van de pioniersdienst. Hij voorzag in zijn onderhoud met parttimewerk op de boerderij van zijn vader. Hij genoot van de pioniersdienst en hoopte dat hij ooit nog eens zendeling zou worden. Waarom diende hij dan een aanvraag voor de Betheldienst in? Een artikel in De Wachttoren in 1989 had een diepgaande invloed op hem. Daar las hij de levensgeschiedenis van Max Larson, een lid van de Bethelfamilie in de Verenigde Staten. Broeder Larson zei: „Ik ben er vast van overtuigd dat Bethel aan deze zijde van het komende aardse Paradijs de beste plaats op aarde is.” Geraint merkte op dat broeder Larson, na om een aanvraagformulier voor de Betheldienst te hebben gevraagd, de aangelegenheid in gebed aan Jehovah was blijven voorleggen. Prompt volgde Geraint dat voorbeeld. Een dag of tien later werd hij telefonisch uitgenodigd om lid te worden van de Bethelfamilie in Groot-Brittannië. In de Betheldienst gebruikt hij de in het boerenbedrijf van zijn vader opgedane ervaring om zorg te dragen voor de boerderij die de Bethelfamilie in Londen van voedsel voorziet. Ooit was het boerenwerk voor hem eenvoudig een middel om in de pioniersdienst in zijn levensonderhoud te voorzien. Hij beschouwt het boerenwerk dat hij nu doet, als zijn „Betheltoewijzing van Jehovah”.

Theocratische bouwprojecten hebben andere Getuigen aangetrokken. Terwijl Denise (Teddy) McNeil pionierde, deed haar man, Gary, werelds werk om het gezin te onderhouden. Toen boden zij zich in 1987 beiden als vrijwilligers aan om bij de Bethelbouw in Londen te helpen. Hoewel zij op dat moment geen uitnodiging kregen, werden zij in 1989 uitgenodigd om leden van de Bethelfamilie te worden. Met de raad van de kringopziener „Wijs nooit een toewijzing van Jehovah van de hand” nog in hun oren, gingen zij hierop in. Daar zijn Gary’s bekwaamheden op elektronisch gebied en Teddy’s achtergrond als tandartsassistente uitermate waardevol gebleken. Ook hebben zij een aandeel gehad aan het ontwikkelen van belangstelling in het Pools- en het Bengalisprekende veld in het gebied van Londen.

Willie en Betty Stewart, en ook anderen, boden aan als internationale vrijwilligers bij bouwprojecten te helpen. Willie, loodgieter en verwarmingsmonteur, ging op 55-jarige leeftijd met vervroegd pensioen. Vervolgens had de familie Stewart een aandeel aan bouwprojecten in Griekenland en later in Spanje, Zimbabwe en op Malta. Betty hielp in de huishouding en de wasserij en deed zelfs wat loodgieterswerk. Zij werkten hard, en zij voelden zich geestelijk rijk beloond. Willie zegt: „Wij hebben over de hele wereld en in alle leeftijdsgroepen vrienden gemaakt.”

Speciale opleiding voor bekwame broeders

In 1990 ging er weer een deur tot grotere dienstgelegenheden open met de introductie van de Bedienarenopleidingsschool in Groot-Brittannië. Hier was een nieuwe gelegenheid voor ongehuwde broeders die als ouderling of dienaar in de bediening dienden om een gespecialiseerde opleiding te ontvangen met het oog op het verrichten van dienst waar zij in het wereldwijde veld ook maar nodig mochten zijn. De acht weken durende cursus heeft het onderricht in bijbelse leringen en in organisatorische aangelegenheden goed met elkaar in evenwicht weten te brengen. De eerste klas in Groot-Brittannië werd in de congreshal in East Pennine gehouden. Twee districtsopzieners uit de Verenigde Staten, James Hinderer en Randall Davis, dienden als leraren. Drie ervaren kringopzieners uit Groot-Brittannië — Peter Nicholls, Ray Pople en Michael Spurr — zaten ook in de klas, om opgeleid te worden voor het lesgeven aan toekomstige klassen. Albert D. Schroeder, van het Besturende Lichaam, sprak de afstuderende klas op 17 juni 1990 toe en zei tot diegenen van de studenten die een toewijzing kregen om in Groot-Brittannië te dienen: „Jullie, voortreffelijke jonge mannen, zijn nodig om het werk hier te ontwikkelen. Dit zal een ware injectie voor het Britse veld betekenen.”

Tot de afgestudeerden van de Bedienarenopleidingsschool behoort Bharat Ram, die uit een hindoegezin kwam. Hij is nu getrouwd en dient met zijn vrouw in het noordwesten van Engeland, waar heel wat Gujaratisprekende mensen zijn die zij kunnen helpen. John Williams uit Wales werd tot zijn verrassing toegewezen aan het werk op het bijkantoor in Zambia, waar behoefte was aan bekwaamheden die hij had, en later aan de zendingsdienst in Kitwe in Zambia.

Gordon Sarkodie, die in Ghana geboren is, verhuisde met zijn familie naar Engeland toen hij twaalf jaar was. Nog als tiener werd zijn belangstelling voor de bijbelse waarheid gewekt door een Getuige die Gordons vader De Wachttoren en Ontwaakt! kwam brengen. Een bijbelstudie resulteerde in zijn doop in 1985. Als hulppionier leidde hij zoveel bijbelstudies dat zijn pionierende vrienden hem aanraadden zich als gewone pionier op te geven. Toen hij aan het eind van zijn eerste jaar volletijddienst de Pioniersschool bezocht, moedigde de kringopziener hem aan een aanvraag in te dienen voor de Bedienarenopleidingsschool. Gedreven door het verlangen om beter in staat te zijn jongeren in de gemeente te helpen, deed Gordon die aanvraag inderdaad. Hij bezocht de zevende klas van de school in Groot-Brittannië. Na zijn graduatie diende hij twee jaar in Londen. Toen werd hij als zendeling aan Zambia toegewezen. Hij was bereid zich beschikbaar te stellen waar hij op Jehovah’s aanwijzing ook maar gebruikt kon worden, zodat Gordons opleiding progressief tot nieuwe voorrechten leidde. Na een opleiding van twaalf weken in het Cibemba, een van de plaatselijke talen, werd Gordon aangesteld als kringopziener in de provincie Copperbelt. Hij had ook het voorrecht anderen in het kringwerk op te leiden.

De in Engeland geboren Richard Frudd werd opgevoed door ouders die Getuigen waren. Nadat hij zijn leven aan Jehovah had opgedragen, vond hij dat het niet aan hem was om voorwaarden te verbinden aan de mate waarin die opdracht zou gelden. Hij stelde zich beschikbaar. In 1982 ging hij in de pioniersdienst. Hij diende een aanvraag in voor de Bedienarenopleidingsschool en gradueerde in 1990. Ook hij werd aan Zambia toegewezen. Nadat hij Cibemba had geleerd en enige ervaring in zijn nieuwe toewijzing had opgedaan, werd hij als kringopziener aangesteld, en hij heeft ook als leraar gediend op de Bedienarenopleidingsschool die op het bijkantoor in Zambia is gehouden.

Tot op heden zijn er 433 studenten afgestudeerd van 19 klassen van de Bedienarenopleidingsschool in Groot-Brittannië. Hiervan dienen er op het ogenblik 79 in het buitenland, 4 dienen als kringopziener, 12 als Betheliet en 308 delen de voordelen van hun opleiding met anderen door als pionier in Groot-Brittannië te dienen.

Naar zendingsvelden verhuizen

Onder de pioniers in Groot-Brittannië hebben er zich honderden aangeboden om te dienen waar zij in het wereldwijde veld ook maar nodig mochten zijn. Velen van hen zijn opgeleid aan de Wachttoren-Bijbelschool Gilead in New York. In totaal zijn er 524 uit Groot-Brittannië van Gilead afgestudeerd. Zij hebben dienst verricht in 64 landen in alle delen van de wereld.

Sommige Britse pioniers hadden al een aandeel aan de buitenlandse dienst gehad voordat zij voor Gilead werden uitgenodigd. Dat was het geval met John en Eric Cooke, die in Frankrijk en Spanje hadden gediend. Nadat zij Gilead hadden bezocht, werd Eric naar Afrika gestuurd en diende John eerst in Spanje en Portugal en vervolgens in Afrika. Hetzelfde was het geval met Robert en George Nisbet, die vijftien jaar of meer in Zuid-Afrika hadden gediend voordat zij Gilead bezochten en daarna op Mauritius en later weer op het vasteland van Afrika hebben gediend. Claude Goodman had al twintig jaar dienst verricht in India, Ceylon (nu Sri Lanka), Birma (nu Myanmar), Thailand en Malaya (nu opgenomen in Maleisië) voordat hij Gilead bezocht; daarop werd hij naar Pakistan gezonden. Edwin Skinner had al twintig jaar in India gepionierd voordat hij naar Gilead ging, en vervolgens is hij nog eens 43 jaar in India blijven dienen, tot hij in 1990 zijn aardse loopbaan beëindigde.

Anderen kregen een voorproefje van buitenlandse dienst door als internationale vrijwilligers een aandeel te hebben aan bouwprojecten. Dat was het geval met Richard en Lusia Palmer, die tussen 1989 en 1994 gedurende kortere of langere tijd in Griekenland, Tahiti, Spanje en Sri Lanka hadden gediend en toen op Sri Lanka waren gebleven om meer dan drie jaar te pionieren tot zij voor Gilead werden uitgenodigd.

Degenen die een aanvraag voor Gilead indienden, zijn aangemoedigd de zendingsdienst als hun levenswerk te bezien. De meesten van hen gaan met die instelling naar hun toewijzing, en sommigen zijn in dit opzicht een voortreffelijk voorbeeld geweest. Ten minste 45 die uit Groot-Brittannië zijn weggegaan en zich nog in zendingstoewijzingen bevinden, zijn daar al twintig jaar of langer. Van hen zitten er negen in Midden- en Zuid-Amerika, elf in Aziatische landen, nog eens elf in Afrika, vier in Europa en verder tien op verschillende eilanden.

Tot de zendelingen met een lange staat van dienst behoort Anthony Attwood, die 49 jaar in Nigeria heeft gediend. Hij werd vanwege bepaalde immigratievoorschriften in 1997 naar Bethel-Londen overgeplaatst, maar zijn hart is nog steeds in Nigeria. Hij zegt: „In Nigeria dienen was een geweldig voorrecht. Het zijn welbestede jaren geweest. Ik moedig alle jonge mensen die met de waarheid gezegend zijn aan om ieder voorrecht dat hun wordt voorgelegd aan te grijpen. Jehovah zal je nooit in de steek laten. Dat weet ik uit ervaring.” Olive Springate, die in 1951 als zendelinge naar Brazilië was gestuurd, kreeg in 1959 gezelschap van haar zus Sonia. Denton Hopkinson en Raymond Leach kwamen in het begin van de jaren ’50 als zendelingen op de Filippijnen aan, en dat is nog steeds hun thuis. Malcolm Vigo, die zijn zendingsdienst in Malawi begon en daar tien jaar gebleven is totdat hij werd uitgewezen, dient nu met zijn vrouw in Nigeria. Er zouden er nog veel meer genoemd kunnen worden, en elk van hen heeft een leven gehad dat door Jehovah rijk gezegend is.

Sommigen die de zendingsdienst op zich nemen, hebben ernstige problemen moeten overwinnen om door te kunnen gaan. Na ettelijke jaren in de zendingsdienst in Brazilië kwamen Eric en Chris Britten wegens ziekte noodgedwongen voor een poos naar Engeland terug. Later in datzelfde jaar aanvaardden zij een toewijzing in Portugal, waar het werk verboden was. Toen zij na zeven jaar vanwege hun bijbelse onderwijzingswerk uit Portugal werden uitgewezen, bleven zij in Engeland in de volletijddienst. Maar vervolgens schreven zij naar het Genootschap om te informeren naar de mogelijkheid van een nieuwe zendingstoewijzing. Weldra waren zij terug in Brazilië, waar zij een aandeel hadden aan zowel het zendingswerk als het kringwerk. Zij hebben samen getrouw in Brazilië gediend totdat Eric in augustus 1999 is gestorven; Chris dient daar nog steeds.

Na enige jaren kunnen schriftuurlijke verplichtingen tegenover familieleden een aanpassing in iemands activiteit noodzakelijk maken. Dat overkwam Mike en Barbara Pottage, die 26 jaar in Zaïre dienden en toen in 1991 naar Engeland terugkeerden om een bejaarde ouder te helpen die in bedroevende omstandigheden verkeerde. Maar zij hadden hun hart verpand aan de volletijddienst en zagen kans als speciale pioniers te dienen terwijl zij zich van hun familieverantwoordelijkheden kweten. In 1996 konden zij voor drie jaar terug naar het zendingsveld in wat nu de Democratische Republiek Congo is, en op het ogenblik zijn zij lid van de Bethelfamilie in Groot-Brittannië. Sinds zij voor het eerst met hun dienst in Zaïre begonnen, hebben zij het aantal verkondigers van Gods koninkrijk in dat deel van de wereld zien groeien van 4243 tot ruim 108.000. Zij hebben levendige herinneringen aan het tijdstip waarop, ongeveer een jaar na hun aankomst, Jehovah’s Getuigen wettelijke erkenning in het land werd verleend. En het eerste congres in het jaar daarop, dat in Kinshasa werd gehouden, is hoewel het door slechts 3817 personen werd bezocht, nog steeds een hoogtepunt voor hen. Wat een vreugde was het toen in 1998, ondanks de ontwrichte toestand in het land, 534.000 personen die baat hadden gevonden bij goddelijk onderwijs, bijeenkwamen om het Avondmaal des Heren te vieren!

In passende Koninkrijkszalen voorzien

Omdat het aantal gemeenten in Groot-Brittannië bleef groeien, werd het een voortdurende uitdaging in passende Koninkrijkszalen te voorzien. Sommige gemeenten vergaderden in gehuurde zalen en andere locaties, die niet allemaal geschikt waren voor groepen christenen die bijeenkomen om onze luisterrijke God, Jehovah, te aanbidden. Er was dringend behoefte aan passende vergaderplaatsen.

Bouwgrond voor Koninkrijkszalen te bemachtigen, is niet altijd gemakkelijk geweest. Soms is de tegenstand behoorlijk hevig geweest, vooral op plaatsen waar religieus vooroordeel heerst. Niettemin heeft vertrouwen in Jehovah en volharding van de kant van verantwoordelijke broeders succes geoogst, tot grote verbazing van tegenstanders.

In het begin van de jaren ’70 trachtte een van de gemeenten in Swansea in Wales een niet meer gebruikte kapel te kopen om die als Koninkrijkszaal te gebruiken. Een diaken van de kerk die het gebouw in eigendom had, zei dat hij nog liever doodging dan te zien dat het aan de Getuigen werd verkocht. Het gevolg was dat de kapel aan de Posterijen werd verkocht als tijdelijke telefooncentrale. Maar in 1980, toen de Posterijen het gebouw niet meer nodig hadden, lieten zij het veilen. Een van de gemeenteouderlingen hoorde hiervan en besprak met zijn medeouderlingen hoeveel zij zouden kunnen bieden. Een taxateur schatte dat het gebouw samen met de grond waarop het stond, £20.000 waard was. Wat waren de broeders opgetogen toen zij het in handen kregen met een bod van £15.000! Na een passende renovatie werd het gebouw aan Jehovah opgedragen.

Toen de toename in de gemeente in de zuidwestelijke kustplaats Exmouth leidde tot de vorming van een tweede gemeente, besloten de broeders dat er een nieuwe plek nodig was voor een grotere Koninkrijkszaal. Zij ontdekten dat de districtsraad een terrein bezat dat al voor religieuze doeleinden bestemd was. De Getuigen onderhandelden over de aankoop. Toen kwam de gemeenteraad met de ongewone bepaling dat er pas contracten voor de verkoop van de grond afgesloten konden worden als het gebouw voltooid was. De bouw kwam in 1997 gereed. Gelukkig hield de raad zich aan de afspraak. De gemeenten die de zaal gebruiken, zien het als een bewijs van Jehovah’s zegen op hun inspanningen om de uitbreiding van de ware aanbidding in hun gebied te bevorderen.

Een primeur in Europa

Zelfs als er wel aan grond te komen was, duurde de bouw van een nieuwe Koninkrijkszaal vaak jaren. Maar in de tien jaar tot 1982 was het aantal gemeenten in Groot-Brittannië toegenomen van 943 tot 1147. Er moest iets worden gedaan opdat de bouwwerkzaamheden gelijke tred konden houden met de groei.

In september 1983 kwam er een groep broeders uit de Verenigde Staten en Canada die bouwervaring hadden aan in Northampton, ruim 100 kilometer ten noorden van Londen. Zij hadden zich beziggehouden met de behoefte aan snelle bouwmethoden en kwamen de praktische oplossingen die ontwikkeld waren nu delen. Zij werkten samen met de plaatselijke broeders om hen te helpen economisch en snel een nieuwe Koninkrijkszaal te bouwen. „Een groep Jehovah’s Getuigen heeft onlangs in vier dagen gepresteerd wat de doorsneeaannemer zes maanden zou kosten,” berichtte het tijdschrift Building Design de volgende maand, „en zij hebben het gedaan voor een kwart van de normale prijs.” Jehovah zegende de bouw van deze snelbouw-Koninkrijkszaal, de eerste in haar soort in Europa.

Het jaar daarop hielpen meer dan 1000 vrijwilligers een Koninkrijkszaal te bouwen in de Welshe stad Dolgellau. Ditmaal werd het project in twee dagen voltooid in plaats van in vier. De 33 plaatselijke Getuigen werden bijgestaan door andere uit Wales, Engeland en de Verenigde Staten. Er waren ook broeders uit Frankrijk en Nederland aanwezig om te zien hoe het gedaan werd, en bij hun thuiskomst begonnen zij anderen te leren soortgelijke methoden toe te passen.

Jehovah’s Getuigen in Groot-Brittannië hadden geprofiteerd van de hulp door broeders uit het buitenland, en op hun beurt boden zij aan om anderen te helpen. Twee gemeenten in King’s Lynn in Norfolk deden dit op een ongewone manier. In 1986 waren de gemeenten druk bezig met voorbereidingen voor de bouw van een nieuwe Koninkrijkszaal ter vervanging van het houten gebouw dat zij gebruikten. Toen zij hoorden dat de gemeente Cobh in Ierland vergaderingen met 45 tot 50 aanwezigen hield in een verbouwde garage, besloten zij te helpen. Zij boden de Getuigen in Cobh hun oude gebouw met complete inventaris aan, inclusief stoelen en geluidsinstallatie. Toen zij ontdekten dat de kozijnen vernieuwd moesten worden, schonken plaatselijke broeders voldoende om de kosten te dekken. Buurgemeenten droegen geld bij voor een nieuw dakgebint. Bovendien betaalden de broeders uit Norfolk alle verzendkosten.

„De ontmanteling van de zaal bleek een formidabel karwei te zijn”, vertelt Peter Rose, een presiderend opziener in King’s Lynn. „Elk onderdeel moest onbeschadigd verwijderd, afzonderlijk genummerd en vervolgens als een reusachtige legpuzzel weer in elkaar gepast worden.” Toen zij in mei 1986 klaar waren met de ontmanteling, laadden zij alle stukken in een container en verscheepten ze over de Ierse Zee naar Cobh. De broeders in Cobh maakten plannen om hun nieuwe zaal te bouwen in het weekend van 7 en 8 juni — precies dezelfde tijd waarop de broeders in King’s Lynn hun nieuwe Koninkrijkszaal zouden bouwen. Beide Koninkrijkszalen kwamen dat weekend gereed.

Voorzien in financiën en ervaren hulp

De Britse uitgave van Onze Koninkrijksdienst van april 1987 bevatte een inlegvel dat de aandacht vestigde op de stichting van een Koninkrijkszalenfonds om „te voorzien in toereikende financiering met geringe kosten” voor zowel nieuwbouw als de aankoop en renovatie van gebouwen. Op deze wijze werd een gelijkheid van middelen mogelijk gemaakt (2 Kor. 8:14). Het artikel besloot: „Terwijl wij beseffen hoe groot de opgave is die voor ons ligt en waardering hebben voor de edelmoedige bijdragen die gemeenten hebben geschonken (en nog schenken) voor nieuwe congreshallen, moeten wij volledig op Jehovah vertrouwen om ons te helpen te voorzien in de huidige behoefte aan Koninkrijkszalen. — Spr. 3:5, 6.”

Het jaar daarop trof het Besturende Lichaam via het bijkantoor regelingen om in verschillende delen van het land comités van broeders te hebben die hun beroepservaring konden delen en konden helpen de bouw van Koninkrijkszalen te organiseren. Tegen 1998 waren er zestien Regionale bouwcomités aangesteld. Deze comités hebben al geholpen met de bouw en renovatie van meer dan 700 Koninkrijkszalen in Groot-Brittannië.

De meerderheid van de broeders die in deze comités dienen, heeft de zorg voor een gezin. Sommigen hebben meer tijd aan dit werk kunnen besteden; anderen minder. Michael Harvey, vader van vijf kinderen, verkoos met medewerking van zijn vrouw, Jean, de bouw van Koninkrijkszalen de voorrang te geven boven andere dingen. Beiden hebben de waarde geleerd van Jezus’ raad om het Koninkrijk op de eerste plaats in hun leven te houden (Matth. 6:33). „Jezus’ woorden hebben voor ons een heel nieuwe betekenis gekregen”, zegt Michael. „Jehovah heeft ons nooit ofte nimmer in de steek gelaten.” Jean stemt daarmee in: „Toen Rachel, een van onze dochters, ongeveer negen jaar was, groeide zij snel uit haar kleren. Ik had niet genoeg geld om iets nieuws voor haar te kopen, dus probeerden wij ons te behelpen met het verstellen en vermaken van kleren zodat ze haar pasten. Toen, de dag vóór onze kringvergadering, stuurde Michaels zus ons twee stel nieuwe kleren die zij in de uitverkoop had gekocht. Ze zaten Rachel als gegoten — en het was precies op tijd voor de kring!” Terwijl twee van hun zoons een aandeel hebben aan de bouwwerkzaamheden, doen Jean en de meisjes het huishouden en zorgen voor wat werk dat verband houdt met de bouwprojecten. „Ons werk aan de bouw brengt ons dicht tot elkaar”, verklaart Michael. „Het is echt een gezinsproject.”

Voor sommige Koninkrijkszalen die in de jaren ’80 werden gebouwd, beliep het aantal vrijwilligers om het werk te klaren honderden en zelfs duizenden. Met het doel het werk te vereenvoudigen, reisde broeder Harvey naar Denemarken voor overleg met broeders die daar aan Koninkrijkszalen werkten. Er kwam nog meer hulp toen het Genootschap gemeenten ervan op de hoogte stelde dat wanneer er nieuwe Koninkrijkszalen nodig waren, het Genootschap een selectie kant-en-klare ontwerpen kon verschaffen. Het gevolg is dat er minder vrijwilligers nodig zijn, de hoeveelheid werk sterk is verminderd en er in heel Groot-Brittannië bescheiden doch geschikte Koninkrijkszalen zijn gebouwd.

Meer dan een mooi verhaal

De verenigde krachtsinspanningen om een Koninkrijkszaal te bouwen en de snelheid waarmee dat geschiedt, resulteren in een voortreffelijk getuigenis aan het publiek. Kranten maken dikwijls melding van wat er gedaan wordt. In 1990 bracht Victor Lagden, fotojournalist van de Evening Echo, een plaatselijke krant, verslag uit over de driedaagse bouw van een nieuwe zaal op het eiland Canvey, aan de noordkant van de monding van de Theems. Toen hij op vrijdagochtend op het bouwterrein aankwam, trof hij er weinig meer aan dan bouwmaterialen. Op de deur van een trailer zat een briefje geprikt waarop stond „Nieuwsdienst”. „Het was op dat moment het enige ding op het terrein dat overeind stond”, vertelt Victor. „Maar wat wel indruk op mij maakte waren de bouwlieden — mannen en vrouwen, jong en oud, die samen aan het werk waren.” Victor nam een foto van het terrein en vertrok. Vervolgens vroeg hij zijn redacteur of hij in de loop van het weekend met tussenpozen naar het terrein terug mocht gaan om te zien of de bewering van de Getuigen dat zij binnen drie dagen een zaal zouden bouwen, waar zou blijken te zijn. Hij en drie andere journalisten brachten verslag uit over de vorderingen van het werk.

Op zondag woonde Victor de allereerste vergadering bij die in de nieuwe zaal werd gehouden. Het gevolg was dat zijn krant gesierd werd met een artikel over twee volle pagina’s, onder de kop „Geweldige Jehovah!” Later bracht een van de plaatselijke ouderlingen Victor een bezoek. Er werd een bijbelstudie met hem begonnen. „Binnen drie weken”, vertelt Victor, „leerde ik Gods naam kennen, en in plaats van in mijn gebeden alleen maar te vragen, bracht ik nu dank — dank aan Jehovah.” Victor is nu een gedoopte getuige van Jehovah.

’Zich verruimen’

In de jaren ’70 en ’80 werd er veel gepredikt onder de immigrantenpopulatie in Groot-Brittannië — voor het merendeel door Getuigen die zelf immigranten waren en de verschillende talen spraken. Maar er was meer hulp nodig.

Tegen 1993 woonden er twee miljoen mensen met een Aziatische achtergrond in Groot-Brittannië, 1 op de 28 van de totale bevolking. Velen waren afkomstig van het Indiase subcontinent; anderen uit Oost-Afrika. Er waren al zo’n 500 Punjabisprekende en 150 Gujaratisprekende verkondigers met Engelse gemeenten verbonden, en zij leidden meer dan 500 bijbelstudies in die talen. Maar lang niet alle immigranten kregen gelegenheid hun voordeel te doen met het goede nieuws van Gods koninkrijk.

In het besef dat iemand die alleen maar Engels spreekt zich misschien onbekwaam voelt als hij probeert getuigenis te geven aan mensen met een andere taal en cultuur, spoorde het bijkantoor de plaatselijke Getuigen aan een ruimhartige liefde voor mensen van alle rassen en een christelijke geest in de zorg voor het welzijn van anderen te ontwikkelen. Zij werden aangemoedigd ’zich te verruimen’ (2 Kor. 6:11-13; Fil. 2:1-4). Onze Koninkrijksdienst verklaarde: „Wij willen dat de mensen in ons gebied in ons de warmte en belangstelling voelen die Jezus Christus in zijn bediening tot uitdrukking bracht.” Tot de Getuigen in Groot-Brittannië werd gezegd: „Er is in feite een uitgestrekt zendingsveld naar ons toe gekomen!”

De zorg voor degenen die buitenlandse talen spreken kwam tot uiting in de aanmoediging die alle Britse Getuigen kregen om adressen van buitenlanders die zij in hun gebied aantroffen, door te geven aan de betreffende anderstalige gemeenten. Zo konden afzonderlijke Getuigen, of zij nu al dan niet een andere taal machtig waren, een aandeel hebben aan de zorg voor het uitgestrekte zendingsveld dat zich in Engeland had gevestigd. In de praktijk bestaan de gebieden voor de anderstalige gemeenten voornamelijk uit zulke verwijsadressen.

Zo kwam het dat in 1996 Grace Li een bezoek bracht bij een dame uit Vietnam die in Newcastle upon Tyne, in Noordoost-Engeland, woont. De vrouw spreekt Chinees. Grace werd hartelijk welkom geheten en werd onmiddellijk binnengenodigd. Zij vernam dat de vrouw een vluchtelinge was die tijdens de oorlog in Vietnam veel had geleden. Zij woonde al zo’n tien jaar in Engeland maar sprak nog steeds gebrekkig Engels. Zij legde Grace uit dat zij dikwijls de wanhoop nabij was geweest en niemand had bij wie zij hulp kon zoeken.

Zij vertelde Grace ook dat zij vier jaar tevoren een boek met veel prachtige platen had gekregen doch het niet kon begrijpen omdat zij geen Engels las. Maar altijd als zij zich gedeprimeerd voelde, keek zij naar de afbeeldingen, omdat zij hierdoor minder neerslachtig werd en weer hoop kreeg. Zij pakte het boek van de boekenplank, gaf het aan Grace en vroeg of zij het haar wilde voorlezen zodat zij te weten kon komen waar het over ging. Het was het boek U kunt voor eeuwig in een paradijs op aarde leven! Grace antwoordde dat zij iets beters wist dan haar het Engelse boek voorlezen. Grace dook in haar tas en haalde er een exemplaar van hetzelfde boek in het Chinees uit. De dame kon haar ogen nauwelijks geloven. Eindelijk kon zij de bijbelse boodschap leren kennen! Onmiddellijk stemde zij toe in een bijbelstudie.

Als onderdeel van de ’verruiming’ schonk het bijkantoor er speciale aandacht aan etnische groepen te helpen in geestelijk en organisatorisch opzicht te groeien. Colin Seymour en zijn vrouw Olive hadden in hun dienst al twintig jaar gemeenten in heel Groot-Brittannië bezocht. Beiden gaven blijk van oprechte belangstelling voor degenen die zij dienden, en dit was wel bijzonder duidelijk geworden tijdens hun bezoeken aan de gemeenten op de eilanden Malta en Gozo in de Middellandse Zee. Zij probeerden zelfs tijdens de gemeentevergaderingen commentaar te geven in het Maltees, waarmee zij het hart van de plaatselijke broeders veroverden.

In september 1994 werd Colin aangesteld als kringopziener voor de niet-Engelse taalgroepen en enkele van de anderstalige gemeenten in heel Engeland. Zorgvuldig beoordeelde hij hoever de ontwikkeling van elke groep in de richting van een gemeente vorderde, en hij versterkte de reeds functionerende gemeenten. Hoewel deze kring aanvankelijk de kleinste was — slechts twaalf gemeenten met ongeveer 750 verkondigers — ontwikkelde die zich binnen drie jaar tot de grootste kring, met 1968 verkondigers, onder wie er 388 als pionier dienden. Sindsdien is het aantal anderstalige kringen tot drie toegenomen.

Een nieuwe taal leren

Om levengevende bijbelse waarheden te delen met immigranten die andere talen spreken, hebben sommige Britse Getuigen persoonlijk initiatief getoond door een andere taal te leren. Tot hen behoort Elisabeth Emmott, die in verschillende delen van Engeland heeft gepionierd. Eerst probeerde zij Punjabi te leren om mensen in haar gebied te helpen. Toen wierp zij zich in 1976, in een nieuwe toewijzing, op het Urdu. Daarop was het Gujarati aan de beurt. Om geïnteresseerden te helpen zocht zij op congressen ook naar Indiase en Pakistaanse verkondigers. In het geval van Clifton en Amanda Banks kwam de zaak op gang toen zij in 1993 een congres in Rusland bijwoonden. Eenmaal weer thuis haalden zij een Russische taalcursus uit de plaatselijke bibliotheek, verhuisden naar een gebied waar Russisch-sprekende mensen wonen en begonnen met de Russische gemeente aldaar te pionieren. Maar de tijd vinden voor een taalstudie als je niet alleen wereldse verantwoordelijkheden en een gezin hebt maar ook nog een vol programma van activiteiten in de gemeente en in de velddienst, is geen eenvoudige opgaaf.

Wegens de speciale behoefte in Engeland werden pioniers die hun bediening op deze wijze wilden uitbreiden, aangemoedigd. Zonder hun pioniersdienst op te geven, leerden zij de elementaire beginselen van een taal. Om het benodigde onderricht te krijgen, volgden sommige pioniers een korte cursus in de grondbeginselen van hun nieuwe taal — met interessante resultaten.

Christine Flynn, die al 21 jaar pioniert, besloot in 1996/97 zich met zeven andere pioniers te laten inschrijven voor een Gujarati-taalcursus. Deze cursus werd gegeven door een Indiaas echtpaar dat, om het zachtjes uit te drukken, verrast was toen zoveel Engelssprekende leerlingen hun cursus kwamen volgen. „Zij wijzigden veel van de lessen om ons te helpen”, vertelt Christine. „Zij hielpen mij aanbiedingen voor de velddienst voor te bereiden en bezochten zelfs enkele van onze vergaderingen.”

Omstreeks diezelfde tijd begon Christine in een nieuwe baan. Op haar werk ontmoette zij een jonge Gujaratisprekende vrouw. Toen Christine haar in het Gujarati begroette, uitte de jonge vrouw haar verbazing en wilde weten waarom zij de taal leerde. Christine legde het uit en gaf een goed getuigenis, waarop de jonge vrouw reageerde: ’Geen andere religie zou haar leden aanmoedigen om zo’n moeilijke taal te leren. Jullie moeten werkelijk wel iets belangrijks te zeggen hebben.’

Pauline Duncan, eveneens pionierster, legde zich in 1994 toe op het leren van Bengali. Aanvankelijk vond zij het erg moeilijk. „Vele malen heb ik Jehovah onder tranen gesmeekt en hem verteld hoe moeilijk deze taal is en dat ik er het liefst mee wilde ophouden”, bekent zij. „Maar met Jehovah’s heilige geest en ook mijn vastberadenheid en inspanning ben ik door het moeilijke stadium heen gekomen, en ik ben blij dat ik het niet heb opgegeven, want nu oogst ik geweldige resultaten.” Beverley Crook, nog een pionierster, zegt over de uitwerking die het op de mensen die zij bezoekt heeft gehad dat zij Bengali heeft geleerd: „Sinds ik de taal heb geleerd, is mijn bediening volslagen veranderd. De Bengalezen weten dat wij wel van hen moeten houden, omdat wij de tijd hebben genomen om hun taal te leren.”

Jennifer Charles, een pionierster in een van de Franse gemeenten waar veel vluchtelingen uit de Democratische Republiek Congo zijn, zegt: „Een nieuwe taal leren heeft mij geholpen te begrijpen hoe het mensen in mijn gebied te moede is als zij in een land komen waar zij de taal niet kunnen spreken.”

Al een aantal jaren worden veel pioniers, onder wie ongehuwde zusters die kunnen dienen waar de behoefte groter is, aangemoedigd met hun kringopziener te spreken over verhuizing naar gemeenten in hun omgeving waar zo’n behoefte bestaat. Sommigen hebben ervoor gekozen een nieuwe taal te leren om in het buitenlandse veld te kunnen helpen. In het gebied van Greater London hebben meer dan honderd pionierende zusters dat gedaan. Hun bediening onder degenen die andere talen dan Engels spreken, is vruchtbaar geweest. Met hun hulp hebben veel mensen de bijbel bestudeerd en zijn zij christelijke vergaderingen gaan bezoeken.

Als de zendingsgeest blijft bestaan

Om verschillende redenen hebben sommigen die zendeling waren zich genoodzaakt gezien naar Groot-Brittannië terug te keren. Velen van hen zijn voortreffelijk werk blijven doen.

Na veertien jaar in de zendingsdienst te zijn geweest, werden Wilfred en Gwen Gooch in 1964 overgeplaatst van Nigeria naar het bijkantoor in Londen. Dat was niet omdat zij ontevreden waren over de dienst in Nigeria; zij hielden ervan. Maar Wilfred had de toewijzing gekregen het opzicht over het Britse bijkantoor te behartigen. Door hun positieve houding konden zij echter veel pioniers in Engeland aanmoedigen zich beschikbaar te stellen voor iedere vorm van dienst die Jehovah via zijn organisatie mocht aanwijzen. Wilfred zei dikwijls: „Je zult in één jaar als zendeling meer leren dan in dertig jaar als pionier.” Hij wilde daarmee niet zeggen dat je meer over de Schrift zou leren, maar dat je meer zou leren over jezelf en over het leven en over opschieten met je broeders en zusters.

John en Pat Barker, afgestudeerden van de 45ste klas van Gilead, keerden naar Engeland terug toen er een baby op komst was. Maar zij hadden er hard aan gewerkt Mandarijn-Chinees te leren om tot de Chinezen op Taiwan te kunnen prediken. Terug in Engeland bleven zij zoeken naar Chinese mensen met wie zij het goede nieuws konden delen. Nadat hun kinderen volwassen geworden en getrouwd waren, gaven zij zich beiden op als gewone pionier en nu verheugen zij zich in de stad Birmingham in de Midlands in een vruchtbare bediening met een gemeente waartoe een Mandarijn-Chineessprekende groep behoort. Verscheidenen met wie zij gestudeerd hebben, zijn naar China teruggekeerd met een degelijke kennis van de waarheid.

David Shepherd, voorheen zendeling in Ghana, heeft nu een vrouw en drie kinderen. Maar David is nog steeds in de volletijddienst. Wat heeft hiertoe bijgedragen? Hij zet uiteen: „Toen ik zag hoe weinig de broeders in Ghana hadden, heeft dat mij geholpen te proberen mijn eigen leven zo eenvoudig mogelijk te houden.”

Adequate faciliteiten voor het werk

Gedrukte bijbelse lectuur heeft een belangrijke rol gespeeld in de verbreiding van het goede nieuws van het Koninkrijk. In het begin van de jaren ’70 vervulde het bijkantoor in Londen een strategische functie door zulk levengevend geestelijk voedsel aan tal van andere landen te verstrekken. Veel daarvan ging naar landen in Afrika; een deel helemaal naar Australië.

Geleidelijk aan namen andere bijkantoren die een eigen drukkerij hadden, een deel van de tijdschriftenproductie over, terwijl de drukkerij in Londen zich concentreerde op Engels, Nederlands en Swahili. Toch hadden de twee MAN hoogdrukpersen in Engeland nog een heel vol schema. Om aan de vraag te kunnen voldoen, draaide een van die persen in 1977 om de drie weken ook ’s nachts.

Het werd tijd om de faciliteiten van het Genootschap in Londen uit te breiden. In het Watch Tower House in Mill Hill, dat sinds eind jaren ’50 in gebruik was geweest, was geen ruimte genoeg meer om voor alle door het bijkantoor verrichte drukactiviteiten zorg te dragen. Restricties in het bestemmingsplan beletten het creëren van meer bedrijfsruimte bij het Watch Tower House, en daarom stemde het Besturende Lichaam erin toe de drukkerij te verplaatsen en gelijktijdig het bestaande Bethelhuis te vergroten om het toenemend aantal broeders en zusters die nodig zijn voor het werk te huisvesten.

Uiteindelijk werd er 3000 vierkante meter bedrijfsruimte gevonden in Wembley, zo’n dertien kilometer verderop. In het gebouw van twee verdiepingen was ruimschoots plaats voor zowel een grotere drukkerij als een appartement, een keuken, een eetzaal en een receptie. In 1980 werden de drukkerijwerkzaamheden naar deze locatie verhuisd en werd de bestaande uitrusting aangevuld met een nieuwe Harris offsetpers met vijf units; binnen twee jaar bereikte de jaarlijkse tijdschriftenproductie het aantal van 38.328.000 exemplaren.

Intussen kwam het werk op gang aan een nieuwe vleugel voor het Watch Tower House in Mill Hill, die voorzag in 41 extra kamers voor de Bethelfamilie alsook in een grotere eetzaal en keuken. John Andrews, een districtsopziener met een achtergrond in de architectuur, werd naar Bethel geroepen om met het projectteam samen te werken. Getuigen uit vele delen van het land boden zich vrijwillig aan om in het weekend te komen werken. Ondanks zware sneeuw en extreem lage temperaturen gedurende de winter van 1981/82 vorderde het werk in stevig tempo. Een aantal mensen die geen Getuigen waren, werden in dienst genomen als onderaannemers en werkten samen met de broeders. In iets meer dan twee jaar was de nieuwe vleugel van het gebouw klaar voor gebruik. Dit viel ongeveer samen met een andere in het oog springende gebeurtenis.

Een mammoetonderneming

In juni 1982 aanvaardde het Besturende Lichaam een uitnodiging van het bijkantoorcomité om in 1983 de jaarvergadering van de Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania in Groot-Brittannië te houden. Deze gebeurtenis zou dubbel belangrijk zijn omdat het bijkantoor van plan was de inwijding van de nieuwe uitbreiding van Bethel-Londen te houden in hetzelfde weekend dat zij als gastheer zouden optreden voor de jaarvergadering.

„Op een ochtend om een uur of acht werd ik gebeld door Peter Ellis van Bethel”, vertelt Dennis Loft. „Hij vroeg me om voor 1 oktober de De Montfort Hall te boeken.” Hier was van 2 tot 10 september 1941 een gedenkwaardige grote vergadering gehouden, waar het boek Kinderen was vrijgegeven. Destijds, midden in de Tweede Wereldoorlog, toen onze broeders een moedig standpunt hadden ingenomen voor christelijke neutraliteit, was Albert D. Schroeder, nu een lid van het Besturende Lichaam, bijkantoordienaar in Groot-Brittannië. Wat zou deze jaarvergadering een schitterende gelegenheid zijn voor ouderen die nog in leven waren om hun kennismaking met loyale dienstknechten van Jehovah uit vroegere dagen te hernieuwen!

De jaarvergadering van 1983 was de eerste vergadering van dien aard die buiten Noord-Amerika werd gehouden. Er werden plannen gemaakt om het programma vanuit Leicester te verbinden met de congreshal in Dudley in de Midlands. Op deze manier zouden meer broeders van de gelegenheid kunnen meegenieten. De eersten die werden uitgenodigd, waren degenen die Jehovah al veertig jaar of langer hadden gediend. De bijkantoren in heel Europa kregen te horen dat leden van de Bethelfamilies voor het weekend waren uitgenodigd. Al snel werd ingezien dat er op Bethel-Londen niet voldoende ruimte zou zijn om al deze Europese afgevaardigden te herbergen. Daarom werden er plannen gemaakt voor een huisvestingscampagne die alle bezoekers moest onderbrengen.

Intussen had broeder Loft contact opgenomen met de gemeenteraad van Leicester en te horen gekregen dat een van de grootste bedrijven van de stad een jaarlijks diner dansant zou houden in precies hetzelfde weekend dat wij de hal wilden bespreken. Bij nadere informatie vernam Dennis dat de eigenlijke gebeurtenis zou plaatsvinden op 30 september maar dat, omdat er na afloop altijd zoveel schoonmaakwerk was, de zaal ook voor de volgende dag was gereserveerd. „Als wij de verantwoordelijkheid voor de reiniging op ons zouden nemen, zouden wij de hal dan voor 1 oktober kunnen boeken?”, vroeg Dennis. De beheerder stemde toe, en Dennis zuchtte van opluchting, al had hij op dat moment geen idee van de enorme omvang van die onderneming.

Op 30 september om middernacht gingen 400 broeders en zusters, georganiseerd in groepen onder groepshoofden, aan de slag om de rommel van het festijn op te ruimen. Ook vervingen zij de tafels door 3000 stoelen, klaar voor de vergadering. Het was een formidabele taak om alles in slechts acht uur voor elkaar te krijgen. Dennis vertelt: „Het unieke was, dat maar heel weinig van deze broeders en zusters voor de jaarvergadering waren uitgenodigd, en toch was alleen al de kans om er een aandeel aan te hebben, ja er alleen maar voorbereidingen voor te treffen, iets waarover zij tot op de huidige dag nog praten.” De broeders legden tapijt op het podium en omzoomden het met bloemen. Om acht uur in de ochtend was de hal smetteloos. Het personeel van de hal stond versteld. De broeders onderscheidden dat deze vergadering iets heel bijzonders beloofde te worden. Zij werden niet teleurgesteld.

Een onvergetelijke vergadering

Onder de 3671 aanwezigen voor het geestelijke feestmaal in Leicester bevonden zich 693 afgevaardigden van 37 andere bijkantoren. Veel van de toehoorders waren gezalfde broeders en zusters. Reg Kellond uit Telford en Emma Burnell uit Paignton, beiden 99 jaar oud, waren de oudste afgevaardigden uit Groot-Brittannië. Janet Tait uit Glasgow had, evenals Mary Grant, Edith Guiver en Robert Warden, die allen in het negende of tiende decennium van hun leven waren, de waarheid voor de Eerste Wereldoorlog leren kennen. Wat een levenslange ervaring had ieder van hen in Jehovah’s dienst gehad! Zij hadden een aandeel aan het getuigeniswerk gedurende de tijd dat het aantal lofprijzers van Jehovah in Groot-Brittannië steeg van enkele duizenden tot 92.320. Zij zagen vol verlangen uit naar de aanmoediging die leden van het Besturende Lichaam zouden bieden.

Albert D. Schroeder sprak over het thema „Blijf hopen op Jehovah, zodat je niet moe wordt”, gebaseerd op Jesaja 40:31. Ook interviewde hij enkele getrouwe broeders: Robert Warden en Harold Rabson, beiden uit Glasgow en gedoopt in respectievelijk 1913 en 1914; Robert Anderson, die 51 jaar lang pionier was geweest; en Ernie Beavor, die 17 jaar als kringopziener had gediend en wiens drie kinderen in de zendingsdienst waren geweest. Zij allen spraken geestdriftig over hun vele jaren in Jehovah’s dienst. Daniel Sydlik, ook een lid van het Besturende Lichaam, sprak over het thema „Het beste moet nog komen”. Het was een toespraak die de broeders zich tot op de huidige dag herinneren.

„Toen wij onze uitnodiging kregen,” schreef een broeder, „kwamen alle herinneringen aan die schitterende grote vergadering in oorlogstijd in de De Montfort Hall in 1941 weer boven. Dat congres, als door een wonder midden in het door oorlog verscheurde Groot-Brittannië gehouden, was beslist het mooiste dat wij hadden bijgewoond — maar ’het beste moest nog komen’. Wij kwamen van deze vergadering vandaan met harten die overstroomden van dankbaarheid jegens Jehovah, vastbesloten om loyaal te blijven aan onze Schepper, aan zijn Koning, Christus Jezus, en aan de organisatie die Hij zo duidelijk gebruikt.”

Na deze gebeurtenis reisden veel van de afgevaardigden naar Londen om te genieten van het inwijdingsprogramma voor de Betheluitbreiding. Het programma werd telefonisch verbonden met de congreshal in Noord-Londen, waardoor nog velen meer de gelegenheid kregen te luisteren naar de inwijdingstoespraak die gehouden werd door Frederick Franz, toentertijd president van het Genootschap.

Een betere locatie voor de drukkerij

De bijkantoorfaciliteiten waren nog steeds niet ideaal. Het Watch Tower House lag in Mill Hill, maar de drukkerij bevond zich dertien kilometer ervandaan in Wembley. Vijfentwintig tot dertig Bethelbroeders reisden daar geregeld heen voor hun werk.

Jaren tevoren had N. H. Knorr, die destijds president van het Genootschap was, opgemerkt dat een gebouw dat eigendom was van het bedrijf U.K. Optical en aan de overkant van de weg tegenover het Watch Tower House lag, een ideaal pand voor een drukkerij zou zijn. Maar destijds was het niet beschikbaar. In september 1986 echter hoorde Philip Harris, de opziener van onze verzendafdeling, op een door de Posterijen georganiseerde vergadering dat U.K. Optical dat pand op Bittacy Hill zou ontruimen. Onmiddellijk werden er regelingen getroffen om dit perceel van twee hectare aan te kopen. Twee maanden later was de koop rond en terzelfder tijd werden de onderhandelingen om de drukkerij in Wembley te verkopen met succes afgesloten. Toen begon de bouw aan de nieuwe drukkerij pas echt.

Eerst werden oude gebouwen aan de achterzijde van het terrein op Bittacy Hill gesloopt om plaats te maken voor de nieuwe drukkerij. Toen het uitgraven vorderde, ontdekten de broeders dat dit terrein gebruikt was als stortplaats voor industrieel afval. Tegen de tijd dat alle rommel was verwijderd, was het duidelijk dat er een grote onderkeldering aan de bouwplannen kon worden toegevoegd. Meer dan 5000 vrijwilligers, zowel uit Groot-Brittannië als van overzee, hebben meer dan een half miljoen uur aan het project besteed. Het resultaat was een prachtige drukkerij en garage die jarenlang dienst zouden kunnen doen.

De tweede fase van de bouw betrof de sloop van het oude U.K. Optical kantoor- en fabriekscomplex om plaats te maken voor het nieuwe kantoorgebouw. Om een soortgelijk uiterlijk als dat van de andere gebouwen in de omgeving aan te houden, stond de plaatselijke schoonheidscommissie erop dat ons nieuwe kantoorblok een bakstenen gevel had. Dit werd gerealiseerd door panelen te gebruiken van op halve bakstenen gestort beton. Het IBSA House kreeg snel gestalte toen de 157 panelen met hun bakstenen oppervlak op hun plaats werden gehesen. De manager van een bedrijf die kort daarop het bouwterrein bezocht, vroeg hoeveel metselaars wij hadden ingezet. „Toch zeker wel vijftig”, peinsde hij. Ongelovig schudde hij het hoofd toen hij vernam dat de hele klus door slechts zes vrouwen en twee mannen was geklaard!

In 1993 was dit nieuwe kantoor- en drukkerijcomplex boven op Bittacy Hill gereed voor gebruik. Het werd ingewijd tijdens een bezoek van Albert D. Schroeder van het Besturende Lichaam. Tegen die tijd hadden in heel het land 127.395 verkondigers een aandeel aan de velddienst — werkelijk een reden tot vreugde!

Hulp op internationale schaal

Het bijkantoor van het Genootschap in Duitsland kwam te hulp door tijdens de overbrenging van onze drukkerij van Wembley naar de nieuwe locatie in het IBSA House de Engelse tijdschriften te drukken. Maar al spoedig werd het drukken in Londen hervat en stroomden er tientallen miljoenen tijdschriften waarin levengevende waarheden werden uiteengezet, van de persen in onze nieuwe drukkerij.

Hoewel de Londense drukkerij ver van Oost-Afrika af ligt, produceert ze sinds jaar en dag geregeld een hoeveelheid tijdschriften voor dat deel van de wereld. Zowel Engelse als Swahili-uitgaven van de tijdschriften worden daar geregeld heen gestuurd. Ook de eilanden in het Caribisch gebied worden vanuit Groot-Brittannië bevoorraad. Al vele jaren brengen bananenschepen ladingen uit West-Indië naar de westkust van Groot-Brittannië. Ze keren terug met vrachtgoed voor de eilanden, en hiertoe behoren geregeld tijdschriftenzendingen die gratis worden vervoerd vanwege de status die het Genootschap heeft als liefdadigheidsinstelling.

Wanneer er door de verzendafdeling containers voor de export worden gereedgemaakt, wordt lege ruimte benut om een verscheidenheid van benodigde goederen te sturen naar broeders in gebieden waar de economische omstandigheden moeilijk zijn. Tienduizenden overtollige stoelen uit Koninkrijkszalen in het hele land zijn op die manier vervoerd naar landen als Liberia, Mozambique, Senegal, Tanzania en Zambia. Daar worden ze gebruikt door gemeenten die nu uit hun voegen barsten door de geïnteresseerden die graag het goede nieuws van Gods koninkrijk willen leren.

Toen in 1994 de oorlogsomstandigheden in Bosnië hulpacties ten behoeve van onze broeders daar nodig maakten, voorzag het bijkantoor in Oostenrijk graag in voedsel, kleding en andere goederen. Maar toen de autoriteiten in Bosnië verordenden dat toekomstige zendingen naar een wettelijk geregistreerde organisatie gestuurd moesten worden, werd het bijkantoor in Groot-Brittannië te hulp geroepen. Er werden wettelijke papieren opgesteld in het Engels en Kroatisch, notarieel bekrachtigd en per koerier verzonden. Het hulpkonvooi was al uit Wenen vertrokken toen de papieren daar aankwamen. Per auto haalden de broeders het konvooi bij de grens in en overhandigden de wettelijke papieren, precies op tijd om de hulpzending door te laten!

Toen er in augustus 1998 regelingen werden getroffen om drukkerijwerkzaamheden van Frankrijk naar Engeland over te hevelen, werden vijftig leden van de Bethelfamilie in Louviers overgeplaatst naar Bethel-Londen om met de extra werklast te helpen. Na uitgebreide onderhandelingen werd het in 1999 ook mogelijk de grote rotatie-offsetpers en andere drukapparatuur uit Louviers naar Londen te verhuizen. Terwijl de Franse Bethelieten zich inspanden om Engels te leren en de Britse Bethelieten zich aan een paar Franse uitdrukkingen waagden, waren allen verenigd in het spreken van de „zuivere taal” van de bijbelse waarheid en konden aldus schouder aan schouder werken om taken te verrichten tot eer van Jehovah. — Zef. 3:9.

Hulp bieden aan de eilanden

Door de jaren heen heeft het Britse bijkantoor zorg gedragen voor het predikingswerk op een aantal verspreid liggende eilanden. Sommige daarvan behoren tot de Britse Eilanden. Het eiland Wight, voor de zuidkust, telt zeven bloeiende gemeenten. Het eiland Man, in de Ierse Zee, heeft een florerende gemeente van 190 verkondigers. Op de Hebriden, voor de westkust van Schotland, wonen meer dan zestig verkondigers, die geregeld in de afgelegen gehuchten prediken. De Orkney en de Shetland Islands, voor de noordoostpunt van Schotland, hebben allebei groeiende gemeenten die een grondig getuigenis geven aan degenen die van het vasteland geïsoleerd zijn. Ja, de pioniers op de Shetland Islands breiden hun gebied zelfs tot in de Noordzee uit, want zij bezoeken de vissersschepen en prediken tot de zeelieden aan boord.

De twee gemeenten op Guernsey, een van de Kanaaleilanden, behartigen de prediking op de kleinere eilanden Alderney en Sark. Dit heeft aanzienlijke inspanning vereist. Er wordt bijvoorbeeld sinds het begin van de jaren ’80 geregeld gepredikt tot de bewoners van Sark — thans 575 in getal. Een pionier van Guernsey, die op Sark predikte, trof een jonge man wiens moeder elders op de Britse Eilanden een Getuige was. Aanvankelijk toonde de jonge man geen belangstelling, maar na verdere gesprekken begon een Getuige-echtpaar een studie met hem en zijn vriendin — een studie die grotendeels per brief werd gehouden. Gemeenten van zowel Guernsey als Jersey deelden de kosten om eens per maand een pionier naar Sark en Alderney te sturen. Met zulke persoonlijke hulp en studies per brief maakten de jonge man en zijn vriendin geleidelijk geestelijke vorderingen. Om nog meer hulp te verschaffen, leidde een ouderling per telefoon een studie aan de hand van het boek Verenigd in de aanbidding van de enige ware God. In april 1994 waren zowel de jonge man als de jonge vrouw, die nu zijn echtgenote was, gereed voor de doop. Op het ogenblik doen zij hun voordeel met en hebben een aandeel aan gemeentevergaderingen via een telefoonverbinding als de weersomstandigheden de oversteek naar Guernsey niet toelaten. Er wordt werkelijk ernstig moeite gedaan om iedereen te helpen profijt te trekken van het goede nieuws.

Drie gemeenten op het naburige eiland Jersey leiden een bloeiend bestaan. Deze gemeenten en die op Guernsey treden om de beurt als gastheer op voor een jaarlijks districtscongres dat wordt bijgewoond door zo’n 500 plaatselijke Getuigen en ongeveer 1000 bezoekers uit andere delen van Groot-Brittannië. Bovendien hebben, omdat er veel Portugeessprekende seizoenarbeiders naar dit eiland komen, enige plaatselijke verkondigers Portugees geleerd om de Koninkrijksboodschap doeltreffender met hen te kunnen delen.

Heel wat verder weg liggen de Falklandeilanden. Veel van de 2200 bewoners van die eilanden hebben hun wortels in de Shetland Islands en andere delen van Schotland. Arthur Nutter en zijn vrouw verhuisden in 1980 samen met hun kinderen uit Engeland naar de Falklandeilanden om er een aandeel te hebben aan de prediking. Twee jaar later leek het wegens ontwikkelingen in de wereldaangelegenheden verstandig het Britse bijkantoor het algemene opzicht over het predikingswerk daar te laten voeren. Hoewel de Falklandeilanden zo’n 13.000 kilometer van Londen vandaan liggen, werden er bezoeken gebracht om de kleine gemeente te bedienen. Die regeling voor opzicht vanuit Groot-Brittannië heeft vijftien jaar geduurd.

Het Britse bijkantoor voert nu ook al bijna vijftig jaar het opzicht over de activiteiten van Jehovah’s volk op Malta, in het hart van de Middellandse Zee. Bij Malta leed de apostel Paulus omstreeks 58 G.T. schipbreuk toen hij onderweg was naar Rome (Hand. 28:1). Dichtbij ligt Gozo, een kleiner en onderhorig zustereiland. Op beide eilanden bevinden zich thans bloeiende gemeenten van Jehovah’s volk.

Hoewel er al sinds 1936 enige prediking vanuit Malta was bericht, kreeg het Koninkrijkswerk pas in de jaren ’70 vaste voet onder de Maltese bevolking. Er was herhaaldelijk moeite gedaan om het goede nieuws met de mensen daar te delen, maar de Rooms-Katholieke Kerk hield zowel de regering als het particuliere leven stevig in haar greep.

Gesualda Lima was een meisje van dertien toen zij haar moeder voor het eerst aan het gezin hoorde uitleggen wat haar was verteld door een buurvrouw die een van Jehovah’s Getuigen was. Dat was in 1970. „Toen ik de naam Jehovah hoorde, was dat voor mij iets bijzonders”, vertelt Gesualda (Ps. 83:18). Later verzetten haar ouders zich tegen haar belangstelling voor de bijbelse boodschap. Onversaagd bleef zij de bijbel bestuderen, begon vergaderingen te bezoeken, droeg haar leven aan Jehovah op en werd gedoopt. In 1981 trouwde zij met Ignazio, een levendige Italiaan met een tomeloze ijver. Samen genieten zij het voorrecht als volletijddienaren op Malta te dienen, en zij hebben ongeveer honderd anderen geholpen de waarheid te leren kennen. De meesten van hen zijn Maltezen.

Joe Axiak, van beroep horlogemaker, is een goedhartige, vriendelijke Maltezer, die voor het eerst van het gezin van zijn oom over de waarheid hoorde. Maar omdat Joe in die tijd een onafhankelijke instelling had, ging hij uit huis en vertrok naar Australië. Toen hij daar met Jehovah’s Getuigen begon om te gaan, waarschuwde een van zijn broers hem: „Als onze moeder hoort dat jij een van Jehovah’s Getuigen wordt, zal dat haar dood betekenen, en ik brand die zaal plat als je er nog eens heen gaat.” Joe zette echter door, en dat wierp vruchten af. Nu dienen hij en zeven van zijn broers en zusters, onder wie de broer die hem bedreigd had, Jehovah.

Toen Joe naar Malta teruggekeerd was, trouwde hij, en hij en zijn vrouw, Jane, besloten speciale aandacht te schenken aan het gebied op het eiland Gozo. Elk weekend reisden zij daar per veerboot naartoe. Maar toen hun zoon, David, geboren was, werd het reizen te veel, en daarom besloten zij zich op Gozo te vestigen. Wat een vreugde schonk het hun toen er in 1984 een gemeente werd gevormd! Nu zijn er 27 verkondigers op Gozo. Zij vergaderen in hun eigen Koninkrijkszaal en prediken geregeld het goede nieuws tot anderen.

Was het maar in het Maltees

De bijbelse waarheden te horen of onder ogen te krijgen in hun eigen taal, het Maltees, heeft meer van deze eilandbewoners geholpen vorderingen te maken in het verwerven van nauwkeurige kennis van Jehovah en zijn wegen. — Kol. 1:9, 10.

Helen Massa, een van Gesualda Lima’s bijbelstudenten, herinnert zich de tijd dat alle vergaderingen in het Engels werden gehouden. Hoewel het soms een heel geworstel was om te begrijpen wat er gezegd werd, heeft Helen kostbare herinneringen aan het voortreffelijke onderricht dat werd gegeven. Dikwijls praat zij over het geduldige onderwijs door een Engelse broeder, Norman Rutherford, die eind jaren ’60 en begin jaren ’70 op Malta heeft gediend. Norman en zijn vrouw, Isabel, afgestudeerden van de elfde klas van Gilead, gingen altijd met de nodige behoedzaamheid te werk omdat zij buitenlanders waren. Zij hadden het verlangen te blijven en een steun te zijn voor de plaatselijke broeders en zusters, die moedig hun standpunt innamen tegenover vervolging van de kant van religie en familie.

In het begin van de jaren ’70 was Joe Micallef, een journalist die vloeiend Engels sprak, opgetogen toen Norman Rutherford zich bereid verklaarde de bijbel met hem te bestuderen. Hij haalt herinneringen op: „Ik stelde een vraag, en ik zou al blij geweest zijn met een ja of nee.” Maar Norman besefte dat onderwijzen meer inhield dan eenvoudig vragen beantwoorden. „Hij trad altijd in bijzonderheden om uit te leggen waarom het ja is of waarom het nee is.” Dit versterkte Joe’s geloof.

Hoewel de eerste vergaderingen die Joe bezocht in het Engels werden gehouden, kregen na enige tijd enkele aanwezigen de toewijzing de hoofdpunten uit paragrafen van De Wachttoren in het Maltees samen te vatten. Dat was niet altijd eenvoudig. Joe’s broer Ray besloot zijn samenvatting op te schrijven maar vond het eenvoudiger de hele paragraaf te vertalen. „Toen Peter Ellis, die Malta als reizend opziener bezocht, zag wat er aan de hand was,” zo vervolgt Joe, „stelde hij ons voor een stencilmachine aan te schaffen.” Zo verscheen in 1977 het eerste getypte exemplaar van de Maltese Wachttoren. Als de broeders hulp nodig hadden met het maken of corrigeren van de stencils die zij typten, wie konden zij dan beter vragen dan iemand die in het drukkersvak zat — journalist Joe! „Kijk eens,” zei Joe nadrukkelijk, „iemand zal de verantwoordelijkheid voor dit werk op zich moeten nemen!” De broeders antwoordden: „Nou, wie had je dan gedacht?”, waarop Joe antwoordde: „Ik weet het niet, maar ik wil het wel proberen.” En zo raakte Joe betrokken bij het vertalen van Maltese publicaties. Natuurlijk worden tegenwoordig de regelingen om publicaties te vertalen, via het Schrijverscomité getroffen en niet op eigen houtje.

In 1979 verscheen de eerste gedrukte uitgave van de Maltese Wachttoren. Geleidelijk nam een team van vertalers het werk over en nu verschijnt De Wachttoren halfmaandelijks en wordt Ontwaakt! maandelijks in het Maltees gepubliceerd. Een verdere stap voorwaarts kwam in januari 1988 toen tijdens het bezoek van een zoneopziener, Douglas Guest, de nieuwe vertaalkantoren, het zendelingenhuis en de Koninkrijkszaal in het I.B.S.A. House in de stad Mosta werden ingewijd. De volgende dag kwamen 631 personen bijeen om berichten te horen over de vooruitgang van het Koninkrijkswerk op Malta.

Opgeleid om liefdevol opzicht te verschaffen

Liefdevolle zorg voor zijn volk aan de dag leggend, voorzei Jehovah bij monde van de profeet Jeremia: „Ik wil over hen herders verwekken die hen werkelijk zullen weiden” (Jer. 23:4). Met het oog hierop heeft Jehovah niet alleen ouderlingen onder zijn volk verschaft, maar heeft hij hun ook onderricht en opleiding gegeven zodat zij kunnen voorzien in het soort van liefdevol opzicht dat hij voor zijn schapen wenst.

Sinds 1960 hebben bekwame broeders in Groot-Brittannië, evenals in andere landen, baat gehad bij de opleiding die zij op de Koninkrijksbedieningsschool hebben ontvangen. Deze regeling begon als een vierweekse cursus, die later tot twee weken werd teruggebracht. Zowel reizende opzieners als degenen die het opzicht hadden in de gemeenten werden uitgenodigd. De lessen werden gegeven op Bethel-Londen. Vervolgens ging de school, om het onderricht gemakkelijker bereikbaar te maken, op pad, met klassen in verschillende delen van het land. De gemeenten en op haar beurt de hele organisatie hebben er baat bij gehad.

In de loop van 1977 werd er nog een cursus van vijftien uur gehouden voor alle ouderlingen. Sedertdien zijn er soortgelijke cursussen van verschillende duur gehouden. Er is zorgvuldig aandacht geschonken aan onderwerpen zoals hoe als liefdevolle herders van de kudde Jehovah na te volgen, hoe op gemeentevergaderingen onderwijs te geven, hoe het evangelisatiewerk in elke gemeente uit te voeren en hoe Jehovah’s rechtvaardige maatstaven hoog te houden. Voor de lessen van de Koninkrijksbedieningsschool in 1997 in Groot-Brittannië kregen 11.453 ouderlingen en 10.106 dienaren in de bediening een uitnodiging.

Zij stellen zich beschikbaar

Behalve de ouderlingen die in de gemeenten dienen, zijn er andere bekwame mannen die als reizend opziener dienen door zorg te dragen voor groepen gemeenten die een kring vormen en groepen kringen die een district vormen. Er zijn op het ogenblik 77 van zulke reizende opzieners, die zorg dragen voor de 1455 gemeenten en 70 kringen in heel Groot-Brittannië. Dit zijn mannen die, behalve dat zij aan de geestelijke kwalificaties voldoen, hun leven zo hebben aangepast dat zij voor dit soort van dienst beschikbaar zouden zijn.

Indertijd, in het begin van de jaren’70, moedigde een reizende opziener David Hudson aan een theocratische loopbaan na te streven. Maar op dat moment had David zware verplichtingen aan zijn wereldse werk als afdelingsmanager van een reprografisch bedrijf. Toen besloot het bedrijf plotseling dat zijn functie niet meer nodig was. Nu kon hij waardering opbrengen voor de opmerking die Lyman Swingle, een lid van het Besturende Lichaam, in 1984 op een vergadering in Cardiff (Wales) had gemaakt. Broeder Swingle had carrières in de wereld vergeleken met ’koper poetsen op een zinkend schip’. David en zijn vrouw, Eileen, begonnen hun aangelegenheden zo te wijzigen dat zij konden pionieren. Zij gaven hun gerieflijke huis met stallen en paarden op en begonnen hun leven vollediger rond hun verhouding met Jehovah op te bouwen. Sinds 1994 kwijt David, vergezeld door zijn vrouw, zich van verantwoordelijkheden als kringopziener. Zij zijn het er beiden over eens dat de vreugde Jehovah te dienen, ruimschoots opweegt tegen alles van materiële aard wat zij opgegeven hebben.

Toen Ray Baldwin in het midden van de jaren ’70 de waarheid leerde kennen, raakte hij er vast van overtuigd dat de prediking van het goede nieuws alle tijd verdiende die hij eraan kon spenderen. Het gevolg was dat hij al voor zijn doop het aanbod van een promotie op voorwaarde dat hij naar een andere stad verhuisde, afwees en in plaats daarvan om parttimewerk vroeg. Nadat hij gedoopt was, ging hij prompt in de hulppioniersdienst. Niet lang nadat hij getrouwd was, maakten hij en zijn vrouw, Linda, plannen om in de gewone pioniersdienst te gaan. Om zich dienstbaarder te maken voor theocratische activiteiten zei Ray vervolgens zijn baan bij een supermarkt op en werd glazenwasser. Sinds september 1997 dient ook hij als kringopziener.

Andere broeders zijn bereid geweest verantwoordelijkheden op zich te nemen in verband met Ziekenhuiscontactcomités, die liefdevolle hulp verschaffen aan Getuigen die met medische noodsituaties worden geconfronteerd. Dit heeft tijd voor opleiding gekost — en dat is nog maar het begin. In oktober 1990 kwamen er drie vertegenwoordigers van de Ziekenhuisinformatiedienst in Brooklyn om in Birmingham (Engeland) een seminar te houden. Honderdtweeënvijftig broeders uit België, Groot-Brittannië, Ierland, Israël, Malta en Nederland ontvingen voortreffelijk onderricht over de manier om medische autoriteiten te helpen ons standpunt in de bloedkwestie te begrijpen. De bezoekers uit Brooklyn leidden samen de afgevaardigden op om de redenen voor ons standpunt uiteen te zetten aan ziekenhuisautoriteiten in zowel Londen als andere grote centra.

Na een tweede seminar in februari 1991 in Nottingham, begonnen in het hele land Ziekenhuiscontactcomités te functioneren. Het jaar daarop werden er nog zestien comités aangesteld, en deze broeders kregen een opleiding tijdens een seminar in Stoke-on-Trent. Om de samenwerking tussen Getuigen en de autoriteiten uit te breiden, bood weer een ander seminar, in juni 1994 gehouden in de congreshal in Surrey, opleiding in de wijze waarop rechters, maatschappelijk werkers en kinderartsen benaderd dienen te worden. Dit heeft de basis gelegd voor een veel grotere samenwerking met de medische beroepswereld. Nadat er persoonlijke contacten waren gelegd, was het mogelijk meer dan 3690 artsen in Groot-Brittannië te noteren die zich bereid hadden verklaard de zienswijzen van de Getuigen inzake bloed en medische behandeling te respecteren.

De voorzitter van het Ziekenhuiscontactcomité in de regio Luton, ten noorden van Londen, erkent grif dat hij toen hij met het werk in dit comité begon, niet besefte wat er fysiek en emotioneel allemaal van hem zou worden gevergd. Hij is dankbaar voor de liefdevolle ondersteuning van zijn vrouw, die eveneens een diepe liefde heeft voor Jehovah en haar christelijke broeders en zusters. Geleidelijk heeft hij een voortreffelijke werkrelatie opgebouwd met zowel de medische als de administratieve staf van een groot ziekenhuis in zijn regio. „Als onze broeders met medische noodsituaties worden geconfronteerd, moeten wij voortdurend klaarstaan om steun te verlenen”, merkt hij op. De geest waarin deze dienst wordt verleend, heeft bij tal van gelegenheden de weg gebaand om een voortreffelijk getuigenis te geven.

Dienst op het internationale hoofdbureau op zich nemen

Van de broeders die hun theocratische loopbaan in Groot-Brittannië zijn begonnen, zijn er enkele uitgenodigd om te dienen op het internationale hoofdbureau van Jehovah’s Getuigen in Brooklyn (New York).

John E. Barr, in 1913 in Schotland geboren, leerde de waarheid van zijn ouders. Hoewel verlegenheid het hem gedurende zijn tienerjaren heel moeilijk maakte om in het van-huis-tot-huiswerk met mensen aan de deur te praten, heeft hij dat probleem met Jehovah’s hulp overwonnen. In 1939 aanvaardde hij een uitnodiging voor de Betheldienst in Londen. Gedurende de moeilijke periode van de Tweede Wereldoorlog diende hij verscheidene jaren als reizend opziener, tot hem in 1946 gevraagd werd weer op Bethel-Londen te komen. Eenentwintig jaar nadat hij voor het eerst lid van de Bethelfamilie was geworden, trouwde hij met Mildred Willett, een ijverige zuster die een afgestudeerde van de elfde klas van de Gileadschool was en die zich vervolgens bij hem in de Betheldienst aansloot. In 1977 werd hij uitgenodigd om lid te worden van het Besturende Lichaam. Toen hij het Mildred vertelde, dacht zij eerst dat hij een grapje maakte, maar dat was niet zo. En zo kwam het dat zij beiden het jaar daarop werden overgeplaatst naar het internationale hoofdbureau in Brooklyn (New York). Daar zijn zij nog steeds gelukkig in hun dienst.

Ook anderen werden uitgenodigd op het hoofdbureau te komen werken. Tot hen behoorde Allan Boyle, die in Liverpool geboren was en op Bethel-Londen was gaan dienen. Om vollediger gebruik te maken van zijn artistieke vaardigheden, nodigde het Genootschap hem in 1979 uit over te komen naar Brooklyn. Eric Beveridge woonde in Birmingham toen hij in 1949 werd gedoopt. Na 21 jaar zendingsdienst in Portugal en Spanje werden hij en zijn vrouw, Hazel, in 1981 leden van de Bethelfamilie in Brooklyn. Robert Pevy, geboren in Sandwich (Kent) in het zuiden van Engeland, had negen jaar in Ierland gediend en was daarna nog eens negen jaar met zijn vrouw, Patricia, op de Filippijnen in de zendingsdienst geweest, toen zij in 1981 op het internationale hoofdbureau gingen dienen.

Wijzigingen in het bijkantooropzicht

Door de jaren heen heeft een aantal geestelijk bekwame mannen de leiding genomen in het dragen van verantwoordelijkheid op het Britse bijkantoor. Nadat Albert D. Schroeder gedurende de Tweede Wereldoorlog Engeland noodgedwongen had verlaten, werd A. Pryce Hughes aangesteld als opziener van het bijkantoor — en dat op het moment dat hij nog een gevangenisstraf uitzat wegens zijn christelijke neutraliteit! Broeder Hughes’ trouw aan het beginsel van christelijke neutraliteit was grondig getoetst. Hij had in verband met deze kwestie gedurende de Eerste Wereldoorlog en ook nog tweemaal tijdens de Tweede Wereldoorlog gevangengezeten. Met oprechte waardering voor Jehovah’s leiding van Zijn organisatie heeft broeder Hughes meer dan twintig jaar het opzicht over het bijkantoor behartigd. Zij die samen met hem gediend hebben, herinneren zich nog steeds zijn vriendelijke optreden alsook het feit dat, welke verantwoordelijkheden hij ook droeg, zijn liefde voor de velddienst krachtig bleef.

Toen in 1976 de regeling werd ingesteld dat een comité — in plaats van een afzonderlijke persoon — het opzicht kreeg over het werk in elk bijkantoor, werd Wilfred Gooch als coördinator aangesteld, en met hem verbonden waren John Barr, Pryce Hughes, Philip Rees en John Wynn. Verscheidene leden van die oorspronkelijke groep zijn gestorven. Andere broeders zijn toegevoegd aan het bijkantoorcomité, dat momenteel bestaat uit John Andrews, Jack Dowson, Ron Drage, Dennis Dutton, Peter Ellis, Stephen Hardy, Bevan Vigo en John Wynn.

De vreugde van internationale congressen

Jehovah’s Getuigen zijn een wereldomvattende broederschap. Toen het dan ook na tientallen jaren van hardvochtige onderdrukking mogelijk werd in landen in Oost-Europa in vrijheid te vergaderen, heerste er grote vreugde onder de Getuigen in de hele wereld. Wat een toepasselijk tijdstip om internationale congressen te houden in landen waar dit zo lang niet mogelijk was geweest! Dit zou voorzien in geestelijke opbouw alsook in een voortreffelijk openbaar getuigenis. Jehovah’s Getuigen in Groot-Brittannië waren blij daar een aandeel aan te mogen hebben.

Toen er in 1989 in Polen drie grote „Godvruchtige toewijding”-congressen werden georganiseerd, stroomden afgevaardigden uit ten minste 37 landen samen voor die historische evenementen. Tot hen behoorden er 721 uit Groot-Brittannië. Over de geest die op het congres in Poznań (Polen) aan de dag werd gelegd, vertellen David en Lynne Sibrey: „Het was buitengewoon!” Zij voegen eraan toe: „Zo’n sfeer hadden wij nog nooit meegemaakt. Wat een vreugde ons in alle vrijheid te kunnen mengen onder duizenden van onze broeders en zusters uit Rusland en Oost-Europa, die voordien alleen in kleine groepjes hadden vergaderd! Sommigen, zo vernamen wij, hadden zelfs met gevaar voor hun leven vergaderd. Het was overweldigend voor hen — en voor ons!” Het jaar daarop, nadat de grenscontroles tussen Oost- en West-Duitsland waren opgeheven, behoorden 584 personen uit Groot-Brittannië tot het enthousiaste gehoor in Berlijn op een congres dat niets minder was dan een overwinningsfeest. In 1991, toen 74.587 personen samendromden in het Strahovstadion in Praag, in wat nu Tsjechië heet, waren 299 personen uit Groot-Brittannië overgelukkig daarbij aanwezig te zijn. Datzelfde jaar werd Groot-Brittannië ook goed vertegenwoordigd onder de Getuigen uit 35 landen die bijeenkwamen in Boedapest (Hongarije). In 1993 waren er 770 afgevaardigden uit Groot-Brittannië op het congres in Moskou (Rusland), en 283 woonden het congres in Kiëv (Oekraïne) bij. Dat waren allemaal historische gebeurtenissen, die nimmer vergeten zullen worden.

Verdere internationale congressen die werden bijgewoond door Britse afgevaardigden zijn gehouden in Afrika, Latijns-Amerika, Noord-Amerika en het Verre Oosten. Terwijl de Getuigen bij zulke gelegenheden genieten van nauwe omgang, worden de banden van christelijke liefde versterkt. Dit is het tastbare bewijs dat zij, zoals voorzegd in Gods Woord, uit „alle natiën en stammen en volken en talen” komen. — Openb. 7:9,10.

Uiteenlopende achtergronden

Degenen die gunstig op de bijbelse boodschap hebben gereageerd en op de Britse Eilanden Jehovah’s Getuigen zijn geworden, hebben uiteenlopende achtergronden. Vanwege hun liefde voor Jehovah hebben velen belangrijke veranderingen in hun leven aangebracht om hem volledig te kunnen dienen.

Donald Davies, een op Jamaica geboren professionele jazzdrummer, kwam in 1960 naar Engeland. Hoewel hij in 1969 wat bijbelse lectuur kreeg, vatte hij pas dertien jaar later, toen twee Getuigen met hem spraken over de belangrijkheid van Gods naam, werkelijke belangstelling voor de bijbel op (Ezech. 38:23; Joël 2:32). Later dat jaar woonden hij en een vriend die eveneens musicus was een districtscongres in de buurt bij. Al spoedig begon hij toe te passen wat hij leerde. Zonder de zaak met iemand te bespreken, besefte Donald dat het hem moeilijk zou vallen zijn loopbaan in de muziek voort te zetten en tegelijkertijd Jehovah te dienen. Dus verkocht hij zijn muziekinstrumenten en begon in 1984 te pionieren, een voorrecht waarin hij zich nog steeds verheugt.

Tony Langmead was officier bij de Royal Air Force toen zijn vrouw de bijbel met Jehovah’s Getuigen begon te bestuderen. Door haar gedrag toen zij een christen werd, werd hij „zonder woord gewonnen” (1 Petr. 3:1, 2). Hij verliet de luchtmacht om een leven van vrede te leiden als dienstknecht van Jehovah. — Jes. 2:3, 4.

Frank Cowell werd opgevoed in de anglicaanse religie, maar na verloop van tijd begon hij elders naar de waarheid te zoeken. Een bezoek aan een Koninkrijkszaal leidde tot een studie van de bijbel met Jehovah’s Getuigen. Nu werkt hij als hoogleraar economie in Londen, maar als zijn faculteit seminars organiseert op avonden dat er gemeentevergaderingen worden gehouden, blijkt uit zijn beslissingen dat hij in de allereerste plaats een van Jehovah’s Getuigen is.

Susannah was lid van het Royal Ballet toen een toevallige ontmoeting met een vroegere schoolvriendin uitliep op een bijbelstudie met haar. Als gedoopte Getuige besloot zij minder aan balletvoorstellingen mee te werken en danslerares te worden om tijd uit te kopen voor een nieuwe loopbaan als pionierster en zo haar leven rond haar bediening op te bouwen. Nu zij getrouwd is, leren zij en haar man, Kevin Gow, Mandarijn-Chinees om het goede nieuws met het groeiende aantal Chinezen in Liverpool te delen.

Rene’s zus Christina was een Getuige, maar Rene vond dat religie nergens op sloeg, en daarom weigerde zij te luisteren. Later echter, toen zij in Londen werkte, ging zij vaak naar het British Museum. Bij een van die bezoeken raakte zij gefascineerd door de uitleg die door de gids van een reisgezelschap werd gegeven over het verband tussen de bijbel en diverse tentoongestelde collecties in het museum. Zij herinnerde zich enkele van de dingen die haar zus haar had proberen te vertellen. Weldra werd ook Rene Deerfield een Getuige.

Andrew Meredith zat een gevangenisstraf uit toen hij de bijbel begon te bestuderen. Dit leidde tot grote veranderingen in zijn levenswijze. Na zijn vrijlating trouwde hij met een Punjabi-Getuige, en samen verrichten zij hun bediening onder de Punjabisprekende bevolking in Oost-Londen.

Daksha Patel werd in Kenia geboren uit hindoe-ouders en was zelf een vrome hindoe. Maar toen zij in Wolverhampton (Engeland) met Getuigen de bijbel bestudeerde, zag zij in dat wat zij leerde de waarheid was. Toen zij oud genoeg was om haar eigen beslissingen in het leven te nemen, werd zij gedoopt en ging vervolgens in de pioniersdienst. Zij en haar man, Ashok, dienen nu als leden van de Londense Bethelfamilie. In verband met die dienst hebben zij reizen gemaakt naar India, Nepal en Pakistan om te helpen met het vertalen van bijbelse lectuur.

Zij blijven getuigenis geven

Jehovah’s Getuigen zijn verheugd als zij zien hoe velen meer elk jaar tot de aanbidding van Jehovah overgaan. Sinds 1972 is het aantal actieve Getuigen in Groot-Brittannië bijna verdubbeld en bedraagt nu in totaal 126.535.

Zijn degenen die nu belangstelling voor de bijbelse boodschap tonen mensen die nooit eerder Jehovah’s Getuigen hebben ontmoet? Sommigen wel, en zij worden gevonden nu de Getuigen meer moeite doen om in zakengebied en op straat te werken. Een Getuige die voor het eerst in zakengebied predikte, kwam in contact met een receptioniste die veel belangstelling toonde. Een nabezoek twee dagen later leidde snel tot een bijbelstudie, die haar de gelegenheid gaf te beslissen of zij Jehovah’s wegen wilde bewandelen. De vrouw had nog nooit eerder Jehovah’s Getuigen ontmoet doordat zij de hele week werkte en in het weekend gewoonlijk niet thuis was.

Vaker zijn degenen die luisteren mensen met veranderde levensomstandigheden — misschien doordat zij getrouwd zijn, kinderen hebben gekregen, op leeftijd raken of plotseling ziek worden. Nu verlangen zij naar antwoorden op vragen die in het verleden eenvoudig ter zijde geschoven werden.

Zo aanvaardde in augustus 1995 een 85-jarige vrouw die als baptiste was opgevoed, graag de brochure Bekommert God zich werkelijk om ons? Zij had al vaak die vraag gesteld maar had geen bevredigend antwoord gekregen. Zij stemde erin toe de bijbel te bestuderen. Toen zij Gods vereisten leerde kennen en onder de indruk raakte van zijn liefdevolle zorg, besefte zij dat zij veranderingen in haar leven moest aanbrengen. Zij stopte met roken — een gewoonte die zij er al een jaar of zestig op na hield. Zij begon de plaatselijke gemeentevergaderingen te bezoeken, en in september 1997 was Catherine May gereed voor de christelijke doop. Toen zij zich op een kringvergadering klaarmaakte om het water in te gaan, viel haar oog op een andere doopkandidate, net als zij een bejaarde dame. Wat een verrassing! Het was haar bloedeigen zus Evelyn, die in een andere stad woonde. Geen van beiden had geweten dat de ander studeerde. Vreugdetranen vloeiden toen deze lieve oudjes, verenigd door hun opdracht aan Jehovah, nu geestelijke zusters werden.

Sommigen die de Getuigen binnennodigen, zijn diep verontrust door recente ontwikkelingen in hun eigen kerk. Maurice Haskins had in 1939 voor het eerst lectuur gekregen van Jehovah’s Getuigen. Maar hij was een loyaal aanhanger van de Anglicaanse Kerk en lid van de plaatselijke kerkeraad. Zo’n 56 jaar later sprak een Getuige die van huis tot huis ging met Maurices schoonzus. Zij verzocht de Getuige terug te komen voor Maurice, die volgens haar vragen over de bijbel had. Toen Maurice bezoek kreeg, vroeg hij onmiddellijk aan de Getuige hem schriftplaatsen te tonen die de bijbelse zienswijze over homoseksualiteit en de ordinatie van vrouwen uiteenzetten. Later stemde hij toe in een bijbelstudie aan de hand van het boek Kennis die tot eeuwig leven leidt. De veranderingen kwamen niet dadelijk. Maar later, op een vergadering met de bisschop, bracht wat hij geleerd had hem ertoe een krachtig standpunt in te nemen in de kwestie van het aanstellen van een vrouw in een geestelijk ambt (1 Tim. 2:12). Weldra trok hij zich terug uit de Anglicaanse Kerk, begon vergaderingen in de Koninkrijkszaal te bezoeken en op 84-jarige leeftijd was hij gereed voor de doop.

Andere mensen worden geholpen door Getuigen die onderscheidingsvermogen en volharding aan de dag leggen. Toen een vrouw zich identificeerde als „atheïst en humanist”, informeerde Jacqueline Gamble beleefd waar de vrouw in geloofde. Het antwoord was: „In de mensen en het leven.” De vrouw had het druk, en daarom liet onze zuster een traktaat achter en beloofde terug te komen. Vergezeld door haar man, Martyn, bezocht Jacqueline het huis opnieuw en kwam terug op de opmerking over „de mensen en het leven”. Toen zij vernamen dat de man van de huisbewoonster, Gus, er soortgelijke zienswijzen op na hield en maatschappelijk werker was, troffen zij regelingen voor een ontmoeting met hem. Christine, de vrouw, begon de bijbel te bestuderen en maakte vorderingen tot het punt van de doop. Maar Gus weigerde de Koninkrijkszaal te bezoeken. Hij merkte echter wel op dat zijn kinderen sinds Christine was begonnen met de Getuigen te studeren, geleidelijk een heel respectvolle houding ontwikkelden, iets waarin veel andere jonge mensen nu niet bepaald uitblonken.

Het keerpunt kwam voor Gus in 1978. Tijdens een internationaal congres in Edinburgh (Schotland) nodigde zijn vrouw een groepje verkondigers die bij haar in de buurt aan het prediken waren, gastvrij op de koffie. Onder hen bevonden zich enkele leden van het Besturende Lichaam. Voordat zij weer weggingen, wasten zij de kopjes af die zij gebruikt hadden. Toen Gus die avond thuiskwam, vertelde Christine hem opgewonden over haar onverwachte bezoekers. „Ik kan me niet voorstellen dat een kardinaal ons komt bezoeken en de afwas doet!”, merkte Gus op. Een poosje later, toen zij in Frankrijk op vakantie waren, ging Gus met zijn gezin mee naar een Koninkrijkszaal. Hij was overweldigd door het welkom dat zij ontvingen en de liefde die werd getoond. Spoedig besefte hij dat hij zo’n liefde alleen maar onder de ware discipelen van Christus Jezus zou aantreffen (Joh. 13:35). Weer thuis in Edinburgh nam hij al gauw studie, kreeg bevredigende antwoorden op vragen die hem dwarsgezeten hadden en droeg zijn leven aan Jehovah op.

Natuurlijk vergt het daar waar de mensen in het gebied weinig of geen belangstelling tonen, van Jehovah’s Getuigen volharding en een positieve houding om hen te blijven bezoeken. Het zou gemakkelijk zijn ontmoedigd te raken na uren van afwijzingen en apathie. Hoe gaan de Getuigen hiermee om? „Apathie is een moeilijk en uitdagend probleem”, erkent Eric Hickling, uit Louth in Lincolnshire. Mediteren over voorbeelden uit het verleden helpt hem door te zetten. „Ik bid ernstig en vaak. Ik denk aan Mozes, Jeremia, Paulus en, natuurlijk, Jezus.”

Getrouwe volharding en Jehovah’s zegen zijn twee van de belangrijkste factoren die bijdragen tot de gerealiseerde toename. Negenendertig jaar geleden aanvaardden Frank en Rose Macgregor een toewijzing in een stad waar de mensen erg religieus en niet blij met Jehovah’s Getuigen waren. Hoe bezagen zij die toewijzing? Frank vertelt: „Ik was doodverlegen en voelde me totaal onbekwaam. Maar mijn vrouw en ik bezagen het als een toewijzing van Jehovah.” Dit hielp hen een positieve kijk te behouden. „Wij baden dat plaatselijke mensen de waarheid zouden aanvaarden.” Als gevolg van zulke getrouwe dienst is er nu een gemeente van 74 verkondigers, van wie twee derde de waarheid in dat stadje zelf heeft geleerd. De Macgregors slaan zich hiervoor niet op de borst; zij zijn eenvoudig dankbaar dat zij door Jehovah gebruikt konden worden. — 2 Kor. 4:7.

Geoff Young, een Getuige met een lange staat van dienst die nog steeds enig aandeel heeft aan het bezoeken van gemeenten, zegt: „Dikwijls vraag ik de broeders hoe het hun die dag in de bediening is vergaan.” Als sommigen negatief antwoorden, vraagt hij hun te denken aan de vele positieve dingen die zij tot stand hebben gebracht. Hij geeft hun te bedenken: „Wij hebben Jehovah’s zijde gekozen. Wij zijn onze opdracht nagekomen. Wij hebben samengewerkt met de ’engel die in het midden van de hemel vliegt’. Wij hebben eraan meegewerkt anderen aan te moedigen Jehovah te leren kennen. Wij hebben getuigenis gegeven bij wijze van waarschuwing.” Dan redeneert hij dat zij, na dit alles tot stand te hebben gebracht, toch niet kunnen zeggen dat het niet goed gegaan is? „Mensen reageren naar hun omstandigheden en wat er in hun hart leeft”, vervolgt Geoff. „Wat telt, is onze getrouwheid in het geven van getuigenis en het vertellen van het goede nieuws.” — Openb. 14:6; 1 Kor. 4:2.

Zich verheugen in „de zegen van Jehovah”

Velen in Groot-Brittannië zijn al twintig, veertig, vijftig jaar of langer actieve getuigen van Jehovah. Hoe denken zij over wat zij aan het doen zijn? In Spreuken 10:22 zegt de bijbel: „De zegen van Jehovah — die maakt rijk, en hij voegt er geen smart bij.” Tienduizenden getuigen van Jehovah in Groot-Brittannië kunnen persoonlijk bevestigen hoe waar die uitspraak is.

„Het grootste voorrecht dat ons mensen is toevertrouwd.” Zo beschrijft Cornelius Hope uit Basingstoke, nu midden zeventig, de christelijke bediening na er een halve eeuw een aandeel aan te hebben gehad. Anne Gillam, die bijna vijftig jaar geleden gedoopt werd en wier man kringopziener is, spreekt over haar bediening als haar „manier om liefde voor Jehovah en zijn Zoon te tonen”.

Dennis Matthews, die in 1942 werd gedoopt, verklaart: „Ik vind de bediening net voedsel — in geestelijk opzicht versterkend. Het schenkt voldoening Gods wil te doen, of de mensen nu luisteren of niet.” Zijn vrouw, Mavis, voegt eraan toe: „Na Jehovah van mijn jeugd af te hebben gediend, vind ik dat er geen beter leven mogelijk is.”

Hoe denken Getuigen met een lange staat van dienst over de mensen en hun reactie? Na meer dan veertig jaar in Jehovah’s dienst zegt Muriel Tavener: „De mensen hebben ons meer dan ooit nodig omdat zij uit geen enkele andere bron ware geestelijke hulp krijgen.” En wat gebeurt er als zij die hulp aanvaarden? Haar man, Anthony, formuleert het aldus: „Te zien hoe mensen de waarheid aanvaarden en veranderingen in hun leven aanbrengen, is het wonder aanschouwen hoe Jehovah’s geest mensen ertoe beweegt hem te aanbidden.”

Het schenkt voldoening de hoop die alleen Gods Woord kan geven, met anderen te delen. Als Fred James, stadsopziener van Plymouth in Devon, en zijn vrouw terugkijken op hun jaren van dienst, tellen zij meer dan honderd personen die zij hebben geholpen vorderingen te maken tot het punt van de doop. Velen van hen dienen nu als ouderling, dienaar in de bediening en pionier. Alle drie hun zoons hadden een aandeel aan de pioniersdienst toen zij van school kwamen en dienen nu als ouderling. Een van hen, David, een afgestudeerde van Gilead, dient als zendeling en lid van het Pakistaanse bijkantoorcomité. Wat een alleszins lonend leven hebben broeder en zuster James gehad!

Jaren van getrouwe dienst hebben veel Getuigen in Groot-Brittannië in de gelegenheid gesteld voortreffelijke resultaten van hun bediening te zien. Richard en Hazel Jessop dienen Jehovah al een halve eeuw of langer, voor het merendeel in de volletijddienst. Zij hebben velen geholpen te zien wat een voorrecht het is zich aan Jehovah op te dragen, en al dezen zijn kostbaar in de ogen van de Jessops. Maar vooral hun studie met Jack en Lyn Dowson blijft gedenkwaardig. Het begon met een vriendschappelijk bezoek tussen mensen met een soortgelijke achtergrond (Hazel en Jack komen allebei uit Noordoost-Engeland). Al snel werd het een bijbelstudie. Maar op een gegeven moment zei Jack dat zij maar een poosje met de studie moesten stoppen. Richard antwoordde: „Nee, dat kun je niet maken. Je moet eerst het boek uitstuderen en dan kun je ermee ophouden als je wilt.” Welnu, dat „ophouden” is er niet van gekomen. In plaats daarvan droegen zij zich aan Jehovah op, gingen in de pioniersdienst en werden leden van de Bethelfamilie. Jack dient nu in het bijkantoorcomité.

De manier waarop sommige jongeren op de bijbelse waarheid hebben gereageerd, is voor anderen een bron van speciale vreugde geweest. Robina Owler en haar man, Sydney, pioniers in het district Dundee in Schotland, hebben vooral genoegen beleefd aan de vorderingen die werden gemaakt door Paul Kearns, die toen hij twaalf was voor het eerst bij hen thuis kwam om bijbelstudie te krijgen. De waarheid vatte snel post in zijn hart, maar omdat zijn vader verdere studies verbood, wachtte Paul tot hij wat ouder was en aan de universiteit in Aberdeen studeerde voordat hij zijn bijbelstudie voortzette. Hij maakte snelle vorderingen. Na zijn doop stelde hij zich de pioniersdienst ten doel. In 1992 bezocht hij de Bedienarenopleidingsschool. Terwijl hij als ouderling in Sheffield diende, legde hij zich erop toe Spaans te leren en in 1998 werd hij toegewezen aan de zendingsdienst in Panama.

In Groot-Brittannië zijn meer dan 10.000 pioniers. De zegeningen die met deze dienst gepaard gaan, worden door hen als een schat gekoesterd. Bill en June Thompstone bijvoorbeeld waren al ruim acht jaar getrouwd en pionierden toen hun eerste kind geboren werd. Na verloop van tijd hadden zij drie dochters. Zij streefden ernaar de pioniersdienst een voorname plaats te blijven geven in hun gezinsleven. Hun schema was vol, maar door als gezin dingen samen te doen, werden zij geholpen succes te hebben. „Wij maakten altijd tijd voor de meisjes”, zet Bill uiteen. „Toen zij in de tienerleeftijd kwamen, veranderde dat niet. Als zij wilden gaan schaatsen, bowlen of zwemmen of aan balspelen wilden doen, gingen wij ook.” Nu zijn de drie meisjes getrouwd en dienen zij als gewone pionier. Zij allen verheugen zich in wat Bill „de mooiste levenswijze” noemt.

Momenteel dienen in Groot-Brittannië 77 broeders (van wie de meesten getrouwd zijn) als reizend opziener. Dit is een leven dat een intensief schema inhoudt, week in week uit, jaar in jaar uit. Geoff Young had een aandeel aan deze dienst tot zijn voortschrijdende leeftijd en gezondheidsproblemen een verandering noodzakelijk maakten. Hij en zijn vrouw, Vee, leefden uit de koffer en logeerden iedere week in een ander huis. Hoe denkt Vee over zo’n leven? „Het was niet zo moeilijk”, antwoordde zij, „want iedere keer dat wij een gemeente bezochten, breidden wij onze christelijke familie uit. Overal waar wij kwamen, voelden wij de warmte van de broederschap. Welke toewijzing Jehovah ons ook geeft, ons leven kan er alleen maar rijker door worden.” Hoewel zij van het heden genieten, zien zij reikhalzend uit naar wat de toekomst in petto heeft. Geoff zegt: „Met dit samenstel is het gedaan. Het loopt op zijn eind. Daarna krijgen wij het schitterende vooruitzicht mee te werken aan het herstel van paradijselijke omstandigheden op deze aarde. De bijbelstudies die er zullen zijn als de opstanding eenmaal begint — wat een reusachtig werk moet er dan tot stand gebracht worden!” Zijn vrouw voegt eraan toe: „Het is een heerlijk gevoel te weten dat niets met succes Jehovah kan weerstaan.”

„Gods weg ten leven” voorstaan

Het was een opwindende gelegenheid toen er in juli 1998 in Groot-Brittannië negen internationale congressen tegelijk werden gehouden onder het thema „Gods weg ten leven” — in Edinburgh, Leeds, Manchester, Wolverhampton, Dudley, Norwich, Londen, Bristol en Plymouth. Er waren afgevaardigden uit meer dan zestig landen. Het volledige programma werd niet alleen in het Engels maar ook in het Frans, Spaans en Punjabi gepresenteerd. Het weekend daarop werd het congres in het Grieks gehouden.

Vier leden van het Besturende Lichaam — John Barr, Theodore Jaracz, Albert D. Schroeder en Daniel Sydlik — woonden de Britse congressen bij, en als zij spraken, werden de congreslocaties allemaal elektronisch met elkaar verbonden. Een extra reden tot opgetogenheid was de aanwezigheid van zendelingen die op dat moment in buitenlandse velden dienden. Van de honderden uit Groot-Brittannië die zijn uitgezonden in de zendingsdienst, waren er 110 op deze congressen aanwezig. Hun ijver en zelfopofferende geest waren een bron van inspiratie voor allen die tijdens het programma de interviews met hen hoorden.

Wat er op deze congressen te zien en te horen was, raakte de harten van de aanwezigen, zelfs jongeren, diep. De resolutie die tijdens de laatste zitting van het congres werd aangenomen, omschreef nauwkeurig de godvruchtige levenswijze waarin allen vastbesloten waren te wandelen. Na het programma zei het vierjarige zoontje van een Getuige-echtpaar uit Darlington: „Mammie, ik houd echt van Jehovah. Ik houd verschrikkelijk veel van jou en van Pappie, maar ik houd nog meer van Jehovah.” Toen hem gevraagd werd waarom, legde hij uit dat Jehovah ons de hoop op het Paradijs gaf en dat hij zijn Zoon had gezonden om voor ons te sterven, „dus moet ik wel meer van hem houden”.

Aan het slot van het programma in zowel Edinburgh als Londen zwaaiden de afgevaardigden uit verschillende landen met zakdoeken naar elkaar en barstten vervolgens los in een langdurig applaus. Zelfs na afloop van het programma bleven velen Koninkrijksliederen zingen en gaven aldus oprechte lof aan Jehovah.

Het getuigenis dat gegeven is

Er is in Groot-Brittannië een uitgebreid getuigenis gegeven. Dat is in 1881 op gang gekomen toen in een tijdsbestek van slechts enkele weken honderdduizenden bijbelse traktaten in de voornaamste grote steden werden verspreid. Sommige van de toen uitgestrooide zaden begonnen vervolgens vrucht te dragen. In 1914 werd in een tijdsbestek van zes maanden het „Photo-Drama der Schepping” in 98 steden vertoond voor een publiek van in totaal 1.226.650 personen. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, waren er 182 gemeenten in Groot-Brittannië. Gedurende de jaren ’20 en ’30 werd de prediking geïntensiveerd toen groeiende aantallen van hen die met de gemeenten verbonden waren, deelnamen aan de van-huis-tot-huisbediening om de huisbewoners een persoonlijk getuigenis te geven. Sedert de Tweede Wereldoorlog is er in Groot-Brittannië nog eens 650.746.716 uur besteed aan de bediening, zijn er 297.294.732 nabezoeken gebracht bij geïnteresseerden en zijn er 74.105.130 boeken en brochures alsmede 567.471.431 tijdschriften onder het publiek verspreid. Gemiddeld bezoeken Jehovah’s Getuigen in Groot-Brittannië de mensen twee- tot driemaal per jaar aan huis.

Jehovah’s Getuigen zijn zo bekend om hun van-deur-tot-deurevangelisatie, dat veel huisbewoners als zij opendoen en goedgeklede mensen zien, onmiddellijk vragen: „Jehovah’s Getuigen?”

De aarde vervuld van de kennis van Jehovah

Toen C. T. Russell in 1891 het Britse veld overzag, was het naar zijn oordeel ’rijp en wachtte erop geoogst te worden’. Het oogstwerk dat gedurende het besluit van dit samenstel van dingen wordt verricht, loopt kennelijk ten einde. En wat een schitterende oogst blijkt het te zijn! In het jaar 1900 waren er in Groot-Brittannië slechts 138 Bijbelonderzoekers (zoals Jehovah’s Getuigen toen bekendstonden), voor het merendeel met de geest gezalfde christenen. Nu is het aantal 910 maal zo groot. Destijds opende het wettelijke instrument dat door de Bijbelonderzoekers werd gebruikt zijn eerste bijkantoor buiten de Verenigde Staten. Nu zijn er over de hele wereld verspreid 109 bijkantoren. Op het vasteland van Noord- en Zuid-Amerika zijn 24 bijkantoren. Europa telt er nog eens 25. Dan zijn er 19 op het Afrikaanse continent. In Azië en op eilanden in verscheidene delen van de wereld zijn ook nog 41 bijkantoren. Samenwerkend daarmee hebben 5,9 miljoen Getuigen een aandeel aan de verheerlijking van Jehovah’s naam en de bekendmaking van het goede nieuws van zijn koninkrijk in handen van Jezus Christus. En zij zijn vastbesloten te blijven prediken totdat God zegt dat het genoeg is.

Het levengevende water stroomt reeds overvloedig vanuit de hemelse troon van Jehovah God en van zijn Zoon, Jezus Christus. Met aandrang weerklinkt de uitnodiging: „Een ieder die dorst heeft, kome; een ieder die wil, neme het water des levens om niet” (Openb. 22:1, 17). Gedurende de duizendjarige regering van Jezus Christus, wanneer de doden worden opgewekt, zullen ongetwijfeld nog miljarden mensen meer de gelegenheid krijgen zich deze liefdevolle voorziening, die eeuwig leven voor hen mogelijk kan maken, ten nutte te maken. Het programma van goddelijk onderwijs dat tot dusver is uitgevoerd, is slechts een begin. Vóór ons, in Gods nieuwe samenstel van dingen, ligt de tijd dat in volledige mate „de aarde . . . stellig vervuld [zal] zijn van de kennis van Jehovah, zoals de wateren ook de zee bedekken”. — Jes. 11:9.

[Kaart/Illustraties op blz. 86, 87]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

ENGELAND

In heel het land zijn gunstig gelegen congreshallen: (1) Manchester, (2) Noord-Londen, (3) Dudley, (4) Surrey, (5) East Pennine, (6) Bristol, (7) Edgware

[Illustraties]

East Pennine

Edgware

Surrey

Manchester

Bristol

[Paginagrote illustratie op blz. 66]

[Illustraties op blz. 70]

Tom Hart

[Illustratie op blz. 72]

Het eerste bijkantoor van het Genootschap

[Illustraties op blz. 72]

De faciliteiten die nu in gebruik zijn

[Illustraties op blz. 74, 75]

Zij verhuisden om in buitenlandse velden te dienen: (1) Claude Goodman, (2) Robert Nisbet, (3) Edwin Skinner, (4) John Cooke, (5) Eric Cooke, (6) George Phillips, (7) George Nisbet. Achtergrond: Colporteurs onderweg naar Oost-Afrika

[Illustratie op blz. 79]

Franziska Harris toont speciale belangstelling voor au-pairmeisjes

[Illustratie op blz. 90]

Vera Bull, die in Colombia dient

[Illustratie op blz. 90]

Barry en Jeanette Rushby — „altijd meer willen doen”

[Illustratie op blz. 92]

Pioniersschool in de congreshal in Dudley

[Illustratie op blz. 95]

Britse Bethelfamilie bij de ochtendaanbidding

[Illustratie op blz. 96]

Graduatie van de eerste klas van de Bedienarenopleidingsschool in Groot-Brittannië

[Illustratie op blz. 102]

Eerste snelbouw-Koninkrijkszaal in Groot-Brittannië (Weston Favell, Northampton)

[Illustratie op blz. 107]

Michael en Jean Harvey

[Illustratie op blz. 108, 109]

Pioniers die verkozen hebben met anderstalige gemeenten te dienen

[Illustratie op blz. 116, 117]

A. D. Schroeder interviewt oudgedienden tijdens de jaarvergadering in Leicester in 1983

[Illustratie op blz. 123]

Pioniers van de Shetland Islands gaan af op een vissersboot in hun gebied voor de kust

[Illustratie op blz. 131]

John en Mildred Barr

[Illustratie op blz. 133]

Bijkantoorcomité (van links naar rechts). Zittend: Peter Ellis, John Wynn. Staand: Bevan Vigo, Stephen Hardy, John Andrews, Ron Drage, Jack Dowson, Dennis Dutton

[Illustraties op blz. 138, 139]

Het getuigeniswerk is nog niet voltooid

[Illustraties op blz. 140, 141]

Sommigen die terugkijken op vele jaren van getrouwe dienst: (1) Sydney en Robina Owler, (2) Anthony en Muriel Tavener, (3) Richard en Anne Gillam, (4) Geoff en Vee Young, (5) Fred en Rose James, (6) Cornelius en Riky Hope, (7) Dennis en Mavis Matthews, (8) Richard en Hazel Jessop