Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Argentinië

Argentinië

Argentinië

Argentinië, dat zich over een afstand van zo’n 4000 kilometer langs de zuidoostkant van Zuid-Amerika uitstrekt, is een land met een opmerkelijke verscheidenheid. Binnen zijn grenzen ligt het ruige Andesgebergte, met toppen tot boven de 6000 meter. In het noorden zijn tropische wouden waarin jaguars en tapirs rondzwerven. In het koude water voor de kust van Vuurland, in het zuiden, spelen pinguïns en walvissen, en zwellen golven aan tot wel dertig meter hoog. Op de vlakten bewaken gaucho’s (Argentijnse cowboys) te paard de uitgestrekte veehouderijen.

Overal waar u komt in dit land zult u Jehovah’s Getuigen aantreffen. Ze bevinden zich in alle grote steden en plaatsen in heel het land. Met meer dan 120.000 man sterk prediken ze in de bergen, in de oerwouden, op de vlakten en langs de hele kust. Ze zijn te vinden tussen de wolkenkrabbers in de hoofdstad en in het meest afgelegen plattelandsdorpje. De geografische verscheidenheid van het land heeft de prediking van het goede nieuws niet in de weg gestaan — en hetzelfde geldt voor culturele en taalbarrières en economische moeilijkheden. Het goede nieuws wordt gepredikt, precies zoals Jezus zei dat het zou gebeuren. — Mark. 13:10.

Dit is niet zomaar tot stand gekomen. Toegewijde mannen en vrouwen vol ijver en geloof hebben hun vastberadenheid getoond om de bijbelse boodschap te verkondigen, ongeacht de omstandigheden waarin ze zich bevonden. Ze hebben de raad van de apostel Paulus aan Timotheüs ter harte genomen: „Predik het woord, houd u er als met een dringende zaak mee bezig, in gunstige tijd, in moeilijke tijd” (2 Tim. 4:2). Toch eisen ze de eer voor wat er tot stand is gebracht, niet voor zichzelf op. Ze erkennen dat het alleen door middel van Jehovah’s geest mogelijk is geweest. — Zach. 4:6.

Een fundament wordt gelegd

Het fundament voor het werk dat hier gedaan wordt, is vele jaren geleden gelegd. Het verslag over de wijze waarop de waarheid de verste uithoeken van het land heeft bereikt, is werkelijk geloofversterkend. In 1923 kwam George Young, uit Canada, naar Zuid-Amerika. Na uitgebreid in Brazilië gepredikt te hebben, richtte hij zijn aandacht op Argentinië. Binnen enkele maanden werden in 25 van de voornaamste steden van Argentinië 1480 boeken en 300.000 andere bijbelse publicaties verspreid. Voordat hij zijn zendingsreis naar andere landen van Zuid-Amerika vervolgde, merkte hij op: „Gods goedkeurende glimlach op de inspanningen om de boodschap van het Koninkrijk te verbreiden, is zeer duidelijk te zien geweest.”

In 1924 gaf J. F. Rutherford, destijds de president van het Wachttorengenootschap, aan een Spanjaard genaamd Juan Muñiz de toewijzing om in Argentinië te dienen. Twee jaar later vestigde broeder Muñiz een bijkantoor van het Wachttorengenootschap in Buenos Aires, dat zorg moest dragen voor de Koninkrijksprediking in Argentinië, Chili, Paraguay en Uruguay.

Broeder Muñiz besefte dat er een grote groep Duitssprekenden in Argentinië was, daarom verzocht hij om hulp opdat ook zij het goede nieuws zouden kunnen horen. In antwoord daarop stuurde broeder Rutherford Carlos Ott, een Duitse volletijddienaar, om die taalgroep bij te staan.

Er waren ook heel wat Grieken in het land. In 1930 hoorde Nicolás Argyrós, die van Griekse afkomst was, de bijbelse boodschap en begon tot de honderden Griekssprekende mensen in het gebied van Buenos Aires te prediken. Later, toen zijn Spaans beter werd, strooide hij het zaad van Gods Woord uit in 14 van de 22 provincies van Argentinië, waarbij hij zijn inspanningen concentreerde op de noordelijke helft van het land.

Omstreeks diezelfde tijd werd een Pool, Juan Rebacz, een van Jehovah’s Getuigen, en samen met een andere Poolse Getuige ging hij in de volletijddienst. Met nog twee volletijddienaren bewerkten ze het zuidelijke deel van Argentinië.

Het verslag over 1930 laat zien dat er honderdduizenden stuks lectuur werden verspreid, niet alleen in het Duits, Grieks en Spaans, maar ook in het Arabisch, Armeens, Engels, Frans, Hongaars, Italiaans, Jiddisch, Kroatisch, Lets, Litouws, Oekraïens, Pools, Portugees en Russisch.

Zo kwam het dat in slechts zeven jaar tijd de Koninkrijksprediking en het maken van discipelen vaste voet hadden gekregen onder de Spaanssprekende inwoners en andere taalgroepen. Het was werkelijk een gunstige tijd voor aanhoudende groei.

Uitgestrekt gebied is geen belemmering

Het gebied dat bewerkt moest worden, was gigantisch, ruwweg overeenkomend met een derde van de oppervlakte van de Verenigde Staten van Amerika. Toch was die enorme uitgestrektheid voor de Getuigen geen belemmering om de Koninkrijksboodschap te verbreiden. Sommigen reisden te voet, anderen per fiets, per trein of met paard en wagen.

In het begin van de jaren ’30 raakte Armando Menazzi, uit de centrale provincie Córdoba, ervan overtuigd dat hij de waarheid had gevonden. Hij verkocht zijn autoreparatiewerkplaats om als volletijddienaar te dienen. Later kocht hij een oude bus en bouwde die om tot kampeerwagen, waardoor tien of meer verkondigers samen konden reizen en het goede nieuws konden verbreiden. Hun tochten voerden hen naar ten minste tien provincies in het noorden van Argentinië.

Tegen de jaren ’30 bezat Argentinië het omvangrijkste spoorwegnet van Latijns-Amerika, met een totale lengte van ruim 40.000 kilometer. Dit bleek een voortreffelijk hulpmiddel te zijn voor de uitbreiding van het predikingswerk. Sommige pioniers kregen een predikingstoewijzing voor de nederzettingen langs een bepaald traject van de spoorlijn. José Reindl bijvoorbeeld had als zijn toewijzing de hele westelijke spoorlijn, van de provincie Buenos Aires aan de Atlantische kust tot de provincie Mendoza aan de Chileense grens, een gebied met een lengte van meer dan 1000 kilometer!

Getuigen van Jehovah die bij de spoorwegen in dienst waren, benutten de gelegenheid om de bijbelse boodschap naar afgelegen plaatsen in Argentinië uit te dragen. Epifanio Aguiar, die in de noordoostelijke provincie Santa Fe de waarheid leerde kennen, werd door de spoorwegmaatschappij overgeplaatst naar het noordelijker gelegen Chaco. Hij begon daar meteen te prediken. Toen hij voor zijn werk 2000 kilometer zuidwaarts naar Chubut moest reizen, en later weer noordwaarts naar Santiago del Estero, verbreidde hij de Koninkrijksboodschap in die provincies.

Zuster Rina de Midolini, een heel ijverige pionierster, gaf getuigenis in Médanos, zo’n vijftig kilometer van de stad Bahía Blanca. Ze nam haar fiets mee de trein in en maakte er een goed gebruik van als ze op haar bestemming was. De mensen noemden haar de fietsende bijbeldame. Ze was zo bekend dat op een dag toen de treinmachinist opmerkte dat ze nog niet was gearriveerd voor de terugreis, hij het vertrek van de trein voor haar uitstelde!

Er komen aan Gilead opgeleide zendelingen

De vroege Getuigen maakten grote reizen en verspreidden veel lectuur om de mensen op de hoop van Gods koninkrijk te wijzen. Maar mettertijd werd het duidelijk dat er behoefte was aan systematisch bijbelonderwijs en een betere organisatie. In 1945 bezocht Nathan H. Knorr, destijds de president van het Wachttorengenootschap, Argentinië en gaf hij de gemeenten aanwijzingen om te beginnen met de leergang in de theocratische bediening (de theocratische bedieningsschool) in het Spaans. Hij moedigde broeders uit Argentinië ook aan het pionierswerk op zich te nemen en zich ten doel te stellen de Wachttoren-Bijbelschool Gilead te bezoeken.

Weldra woonden twee Argentijnen de Gileadschool bij en keerden in 1946 naar Argentinië terug. In 1948 werden ze gevolgd door zendelingen uit andere landen die een toewijzing hadden gekregen. Onder hen waren Charles en Lorene Eisenhower, Viola Eisenhower, Helen Nichols en Helen Wilson van de eerste klas van Gilead, evenals Roberta Miller uit de vierde klas. Later kwamen Sophie Soviak, Edith Morgan, Ethel Tischhauser, Mary Helmbrecht en vele anderen. Door de jaren heen zijn er 78 zendelingen naar Argentinië gestuurd. Hun evangelisatiegeest heeft plaatselijke Getuigen aangemoedigd hun voorbeeld na te volgen. Terwijl er in 1940 in het hele land 20 pioniers waren, was dit aantal tegen 1960 toegenomen tot 382. Nu zijn er meer dan 15.000 pioniers in Argentinië.

Het hoofd bieden aan moeilijke tijden

Jarenlang was in Argentinië de tijd om te prediken gunstig gebleken. Maar zoals Jezus had voorzegd, zou niet iedereen de activiteit van zijn volgelingen goedkeuren (Joh. 15:20). Zo kwam het dat toen broeder Knorr in 1949 een bezoek aan Argentinië bracht, de politie opeens de vergunning voor het houden van een grote vergadering in een prachtige zaal in Buenos Aires introk. In plaats daarvan werd de vergadering in een Koninkrijkszaal gehouden, maar niet zonder stoornissen. Op zondagmiddag om tien over half vijf onderbrak de politie de lezing van broeder Knorr en arresteerde hem samen met de andere aanwezigen. De politie gaf geen reden op voor de arrestaties. De autoriteiten lieten de broeders urenlang, tot vroeg in de ochtend, op een grote binnenplaats staan. Daarna werden ze vrijgelaten.

Het was duidelijk dat er een wind van tegenstand tegen de aanbidders van Jehovah in Argentinië was opgestoken. Datzelfde jaar werd er door toedoen van de Rooms-Katholieke Kerk een wet aangenomen die vereiste dat alle religieuze groeperingen zich lieten registreren bij het Departement van Erediensten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het jaar daarop werd het werk van Jehovah’s Getuigen in Argentinië door de regering onder Juan Domingo Perón officieel verboden. Het decreet verbood openbare bijeenkomsten van Jehovah’s Getuigen alsook hun predikingsactiviteit. Het bijkantoor van het Wachttorengenootschap werd echter niet gesloten.

Over het algemeen lieten de autoriteiten de Getuigen zonder grote moeilijkheden doorgaan met hun activiteiten. Niettemin dwongen regeringsambtenaren dikwijls naleving van het verbod af door een grote vergadering af te gelasten of door een Koninkrijkszaal te sluiten. Soms werden de Getuigen ook geconfronteerd met arrestaties en werden ze lastiggevallen als ze in particuliere huizen vergaderingen hielden of als ze aan hun openbare bediening deelnamen.

Bijgevolg probeerden de Getuigen ’er blijk van te geven zo omzichtig als slangen te zijn’ (Matth. 10:16). Als ze tot anderen predikten, gebruikten ze alleen de bijbel. De gemeenten werden georganiseerd in groepjes van acht tot twaalf verkondigers. De eerste paar jaar van het verbod werd er geregeld van vergaderplaats veranderd. De broeders vonden onopvallende plaatsen om te vergaderen — hetzij in een melkschuur, een hutje met een strodak, een boerenkeuken, of zelfs onder een boom. Waar het op aankwam, was dat ze bijeenkwamen. — Hebr. 10:24, 25.

Om de broeders aan te moedigen, bracht broeder Knorr in 1953 nogmaals een bezoek aan Argentinië, samen met Milton Henschel. Vanwege het verbod konden ze geen grote vergadering houden, aangezien dat te veel aandacht zou trekken. Niettemin troffen ze regelingen voor wat een ’nationaal’ congres werd genoemd. Broeder Knorr vloog vanuit Chili naar Mendoza, en broeder Henschel kwam vanuit Paraguay het land binnen. Afzonderlijk reizend spraken ze op plaatselijke „congressen” die op 56 locaties werden gehouden. Sommige van deze bijeenkomsten werden gehouden in picknickstijl, op boerderijen van plaatselijke Getuigen. In Buenos Aires bezochten beide broeders de bijeengekomen Getuigen en hielden voor elke groep een vergadering van twee uur. Op één dag werden er negen van zulke vergaderingen gehouden. In totaal woonden 2505 personen dit wel heel bijzondere congres bij.

De druk van het verbod neemt af

Nadat de militaire regering van Juan Perón in 1955 ten val was gebracht, werden er grotere groepen gevormd. Waar gemeenten een Koninkrijkszaal hadden, werden de broeders aangemoedigd daar te vergaderen, zonder echter een bord te plaatsen om de zaal als zodanig te identificeren. Met Jehovah’s zegen groeide zowel het aantal als de omvang van de gemeenten gestadig, ondanks nu en dan hinderlijke acties van de autoriteiten.

In 1956 besloot het bijkantoor kleine kringvergaderingen te houden in verschillende delen van het land. De eerste vond plaats in La Plata, ongeveer zestig kilometer van Buenos Aires. De 300 aanwezigen hadden moeite met het zingen van het eerste lied — „Verheugt u, natiën, met zijn volk!” Ze hadden een brok in hun keel van emotie. Voor het eerst in zes jaar konden ze met zo veel medegelovigen bijeenkomen en samen zingen.

Toch was het verbod nog van kracht. Toen er een poging werd gedaan om in december 1957 in de zaal Les Ambassadeurs in Buenos Aires een nationaal congres te houden, sloot de politie de zaal terwijl de afgevaardigden arriveerden. Vier broeders werden door de politie in hechtenis genomen en beschuldigd van het houden van een vergadering zonder politievergunning.

Aangezien de grondwet van Argentinië vrijheid van godsdienst en vergadering garandeert, brachten de broeders de zaak voor de rechter. Op 14 maart 1958 werd er een uitspraak gedaan ten gunste van de Getuigen! Dit was de eerste juridische overwinning voor Jehovah’s Getuigen in Argentinië.

In 1958 vond er weer een regeringswisseling plaats. Nu leek het erop dat er wettelijke erkenning van het werk van Jehovah’s Getuigen in Argentinië zou kunnen worden verkregen. Naar alle wetgevers, redacteuren, afgevaardigden en rechters werd een speciale brief gezonden waarin de activiteiten van Jehovah’s Getuigen en hun situatie in Argentinië werden uiteengezet. Hoewel er een voortreffelijk getuigenis werd gegeven, werd er geen wettelijke erkenning verleend.

De Getuigen gaven het niet op. Het jaar daarop werd er een petitie voor religieuze vrijheid opgesteld en naar de regering gezonden. Ze bevatte 322.636 handtekeningen. Charles Eisenhower bezocht als de afgevaardigde van het bijkantoor regeringsautoriteiten. Vanuit het buitenland werd in meer dan 7000 brieven verzocht om wettelijke erkenning. Toch werd er geen wettelijke status verleend. Maar de houding van de regering ten aanzien van de Getuigen werd aanzienlijk milder. Bijgevolg trokken de broeders voordeel van de gunstiger wordende tijd om de gemeenten geestelijk te versterken.

In 1961 werd de Koninkrijksbedieningsschool georganiseerd om zowel reizende opzieners als gemeenteopzieners op te leiden. Eerst werd de cursus van een maand in een van de Koninkrijkszalen in het centrum van Buenos Aires gehouden. Later werd de school verplaatst naar het bijkantoor. Doordat er meer bekwame opzieners kwamen om voor de kudde Gods te zorgen, nam het aantal verkondigers en pioniers in de jaren ’60 elk jaar toe en werd in 1970 een hoogtepunt van 18.763 verkondigers en 1299 pioniers bereikt.

Uitbreidingen van het bijkantoor

De groei van het aantal Koninkrijksverkondigers in Argentinië vereiste uitbreiding van het bijkantoor. Sinds 1940 was het bijkantoor van het Wachttorengenootschap gevestigd aan de Calle Honduras 5646 in Buenos Aires. Dat gebouw werd afgebroken en in oktober 1962 kon een nieuw en groter gebouw op hetzelfde terrein betrokken worden.

Tegen het eind van de jaren ’60 was het bijkantoor opnieuw te klein geworden om de toename te kunnen bijhouden. Er werd een stuk grond achter het bijkantoor gekocht en de plaatselijke Getuigen bouwden een nieuw woon- en kantoorgebouw. Bovendien werd er een gebouw gekocht aan de Calle Fitz Roy, grenzend aan het oude bijkantoorgebouw en het nieuwe pand. Met het afbreken van het oude bijkantoorgebouw werd in oktober 1970 begonnen, en het werk werd hoofdzakelijk gedaan door plaatselijke Getuigen met bouwbekwaamheden. Werkers van het bijkantoor kwamen na hun normale werktijd een handje helpen. In de weekends kregen ze versterking van Getuigen uit naburige gemeenten.

Uiteindelijk werden de drie gebouwen verbonden tot één complex. F. W. Franz, de toenmalige vice-president van het Wachttorengenootschap, hield in oktober 1974 de inwijdingstoespraak. De broeders in Argentinië dachten dat het voltooide bijkantoorcomplex beslist tot Armageddon zou voorzien in de behoeften van het veld. Ze hadden er geen vermoeden van dat dit pas een begin was.

In hetzelfde jaar dat het bijkantoor werd ingewijd, besloot het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen dat De Wachttoren en Ontwaakt! ter plaatse gedrukt moesten worden. Aangezien Jehovah’s Getuigen destijds in Argentinië niet wettelijk als religie erkend waren, werd in december 1974 de Asociación Cultural Rioplatense (Culturele Vereniging Río de la Plata) gesticht om te voorzien in een rechtspersoon die drukapparatuur kon invoeren. Er kwam een pers uit Frankrijk, een papiersnijder uit Duitsland en een hechtmachine uit de Verenigde Staten. Alles werd geschonken.

De werkers in de drukkerij kwamen er echter al gauw achter dat het prachtig is om de machines te hebben, maar nog iets heel anders om ze te bedienen. Hoewel er veel moeilijkheden te overwinnen waren, was hun vreugde groot toen De Wachttoren van 15 april 1975 van de eerste door het Wachttorengenootschap gebruikte offset-rotatiepers rolde! Dit was een mijlpaal in de geschiedenis van het drukken dat door Jehovah’s Getuigen werd verricht.

Internationale „Goddelijke zegepraal”-vergaderingen

Begin 1974 genoten Jehovah’s Getuigen in Argentinië van internationale congressen die in Río Ceballos en Buenos Aires werden gehouden onder het thema „Goddelijke zegepraal”. Er kwamen zo’n 15.000 afgevaardigden.

De voorbereidingen om voor zo veel bezoekers in geschikte accommodatie te voorzien, begonnen al maanden van tevoren. Veel niet-Getuigen huisvestten de bezoekende afgevaardigden en gaven daarmee een voortreffelijk getuigenis van liefde, niet alleen „met het woord” maar ook „met de daad” (1 Joh. 3:18). De autoriteiten gaven toestemming voor het gebruik van een reusachtig terrein dat een tentenstad herbergde met keurige rijen tenten en caravans, compleet met straten die bijbelse namen droegen. Dit alles had een positieve uitwerking op de gemeenschap.

Donkere wolken aan de horizon

Hoewel de broeders in toenemende mate vrijheid van aanbidding hadden genoten, lagen er moeilijke tijden in het verschiet. In juni 1973 was Juan Perón na zijn ballingschap van meer dan zeventien jaar teruggekeerd en had hij het presidentschap op zich genomen. Guerrillaconflicten tussen peronistische en niet-peronistische partijen verscheurden het land. De politieke strijd werd heviger, en op 24 maart 1976 nam het leger de macht over.

De militaire regering ontbond het Congres en begon een campagne om de linksen uit te roeien. „Onderwijl”, zo verklaart The World Book Encyclopedia, „schonden zij de burgerrechten van velen. Duizenden werden zonder vorm van proces gevangengezet, gemarteld en gedood. Veel van deze slachtoffers zijn nooit teruggevonden. Ze worden los desaparecidos (de vermisten) genoemd.” Het politietoezicht op de activiteiten van burgers nam toe. Hoewel Jehovah’s Getuigen te midden van de politieke chaos vasthielden aan hun neutrale standpunt, publiceerde het tijdschrift Gente in juli 1976 een artikel met foto’s van kinderen, naar verluidt Jehovah’s Getuigen, die de vlag de rug toekeerden. Het was een grove verdraaiing van de waarheid! De vier Getuige-kinderen in het gebied waren niet eens naar school geweest op de dag dat de foto genomen zou zijn. Bovendien tonen Jehovah’s Getuigen niet zo’n minachting voor nationale symbolen. Niettemin begonnen door zulke propaganda velen de Getuigen met vijandigheid te bezien.

Klaarblijkelijk maakte de sociale onrust de regering nerveus over alles wat naar dissidentie riekte. In die tijd bracht Carlos Ferencia, die reizend opziener was, een bezoek aan een gemeente in een zeer gevaarlijk gebied. Hij had net van het bijkantoor een brief gekregen om hem ervan op de hoogte te stellen dat er een verbod op het werk van Jehovah’s Getuigen in Argentinië ophanden was. Terwijl Carlos over de brief liep na te denken, werd hij gepasseerd door een auto, die omkeerde en recht op hem aanreed. Er stapten drie mannen uit die hun wapen op hem richtten. Een van de mannen eiste bars zijn legitimatiebewijs. Carlos legde uit dat hij een van Jehovah’s Getuigen was. Toch brachten zij hem naar het politiebureau. Hij bad tot Jehovah dat de brief hun niet in handen zou vallen.

De politieagenten brachten Carlos naar een slechtverlicht vertrek, en terwijl ze een felle lamp op zijn gezicht richtten, schreeuwde een van hen: „Wat heb je daar in die tas?” De inhoud van zijn boekentas werd op de tafel gelegd — een bijbel, een paar tijdschriften en de brief!

Een van de agenten riep: De Wachttoren! De Wachttoren! Subversief, subversief!”

Maar degene die de leiding had berispte hem: „Man, hou toch je mond. Heb je nog nooit De Wachttoren gezien, sufferd?”

Intussen probeerde Carlos kalm te blijven en respect te tonen. Nadat de politie de publicaties bekeken had, bevalen ze hem alles op te bergen. Maar een agent kwam tussenbeide en vroeg: „Wat zit er in die envelop?”

Carlos overhandigde de envelop met de brief van het Genootschap aan de agent, wachtte een ogenblikje en vroeg toen: „Pardon, zou ik iets mogen zeggen?”

„Maar natuurlijk,” antwoordde de agent, terwijl hij opkeek.

Carlos vervolgde: „Ik begrijp dat u toeziet op de veiligheid van de gemeenschap.” Dat wekte de aandacht van de agent. Vervolgens liet Carlos hem aan de hand van de bijbel zien dat de op dat moment heersende gewelddadige toestand een vervulling was van bijbelse profetieën.

Toen hij uitgesproken was, zei de agent: „Ik ben het helemaal met je eens, vriend.” Hij gaf de brief vervolgens terug zonder hem gelezen te hebben.

Een verbod op het reeds verboden werk

Hoe wist het bijkantoor dat er een verbod ophanden was? Eind augustus 1976 had de federale politie een inval gedaan in het bijkantoor van het Genootschap. De inspecteur die de leiding had, zei dat er gemeld was dat het bijkantoor vuurwapens opsloeg. Humberto Cairo, die destijds een lid van het bijkantoorcomité was, bracht hen naar de lectuuropslagplaats. Natuurlijk werd er niets gevonden. De enige wapens waren die welke de politie op Humberto richtte! De politie nam hem mee naar de eerste verdieping, naar het kantoor van broeder Eisenhower, de bijkantoorcoördinator. Daar maakte de inspecteur verslag op van de resultaten van de huiszoeking en liet het door de broeders tekenen. Vervolgens vertelde hij hun dat de regering een decreet betreffende Jehovah’s Getuigen in voorbereiding had. Onmiddellijk stelde het bijkantoorcomité de brief op met aanwijzingen voor kringopzieners om zich voor te bereiden op een regeringsverbod.

Maar het werk van Jehovah’s Getuigen in Argentinië was al sinds 1950 verboden. Zou het mogelijk zijn het reeds verboden werk te verbieden? Het antwoord bleef niet lang uit. Tomás Kardos, een lid van het bijkantoorcomité, vertelt wat er gebeurde op 7 september 1976, de dag dat het nieuwe verbod van kracht werd. „Om vijf uur in de ochtend werden we gewekt door lawaai op straat. Een rood zwaailicht scheen door de luiken heen. Mijn vrouw sprong uit bed, keek uit het raam, draaide zich naar mij om en zei eenvoudig: ’Daar zijn ze.’”

Vier zwaargewapende politieagenten sprongen uit een arrestantenbus. Onmiddellijk werden er bij de kantoren en de drukkerij bewakers geposteerd. Broeder Kardos vervolgt: „We vroegen ons af of we onze gebruikelijke beschouwing van de dagtekst zouden kunnen houden en zouden kunnen ontbijten. De agenten maakten geen bezwaar. Dus die ochtend bespraken we een bijbelvers terwijl één gewapende agent de deur bewaakte en een andere respectvol aan tafel zat. We vroegen ons allemaal af: ’Wat nu?’”

Het decreet, gedateerd 31 augustus 1976, verbood het werk van Jehovah’s Getuigen in het hele land — waarmee in feite de activiteiten werden verboden waarvoor al sinds 1950 een verbod gold. De politie verzegelde het bijkantoor en de drukkerij. Kort daarna werden alle Koninkrijkszalen in het land gesloten.

Ondanks deze situatie waren de broeders vastbesloten het voorbeeld van Jezus’ apostelen na te volgen door God als regeerder meer te gehoorzamen dan mensen (Hand. 5:29). De Argentijnse Getuigen bleven „in moeilijke tijd” de bijbelse boodschap prediken. — 2 Tim. 4:2.

Moeilijkheden overwinnen

Daar het bijkantoor officieel gesloten was, besloot het bijkantoorcomité de kantoren en de drukkerij ergens anders onder te brengen. Humberto Cairo moest veelvuldig van plek veranderen — ongeveer elke maand — om vanuit flats, bedrijven, woonhuizen of kantoren van zijn medegelovigen te werken. Charles Eisenhower heeft eens gewerkt vanuit een wijnpakhuis dat eigendom was van een broeder. Het bijkantoorcomité hield zijn vergaderingen in garages in de binnenstad van Buenos Aires.

De woonverblijven voor de Bethelfamilie werden niet gesloten, zodat de bijkantoormedewerkers aten en sliepen in het Bethelhuis en gezamenlijk als familie de dagtekst bespraken. Vervolgens reisden ze naar hun respectieve werkplekken. Degenen die hun kantoor in de buurt hadden, gingen tussen de middag naar Bethel terug om samen met de leden van de familie die voor het huis zorgden, de maaltijd te gebruiken.

De politie koesterde wel achterdocht omtrent de activiteiten van degenen die op Bethel woonden. Verscheidene keren werd de hele Bethelfamilie van ongeveer tien leden naar het hoofdbureau van politie gebracht voor ondervraging. De politie wilde alles weten over het werk van Jehovah’s Getuigen in Argentinië. Wie zorgden voor de plaatselijke gemeenten, en waar woonden ze? Broeder Eisenhower herinnert zich zulke sessies nog goed: „We moesten waarheidsgetrouw zijn zonder het werk of de broeders in gevaar te brengen. Dat was erg moeilijk, aangezien de autoriteiten heel vasthoudend waren met hun vragen.”

„Theevisite opschorten”

Vlak voordat in 1976 het verbod werd opgelegd, had het Genootschap regelingen getroffen voor de wereldwijde verspreiding van een bijzondere uitgave van Koninkrijksnieuws. Wat zou er gedaan worden als de regering de activiteit van Jehovah’s Getuigen nog meer aan banden zou leggen? Pablo Giusti, een reizende opziener in die tijd, weet daarover te vertellen: „Aangezien we het antwoord niet wisten, moesten we het bijkantoor raadplegen. Als het bijkantoor het verstandig vond de veldtocht uit te stellen, zouden de ouderlingen een telegram krijgen met de boodschap: ’Theevisite opschorten’. We hadden geen idee van het misverstand dat uit deze instructie zou voortvloeien!”

Kort nadat het regeringsdecreet in werking was getreden, brachten broeder en zuster Giusti hun eerste bezoek aan de gemeente Malargüe. Dit was in het zuiden van Mendoza, waar de grenspolitie haar hoofdkwartier had. De familie Giusti had alleen het adres van een ouderling die in het gebouw van de hoofdwegen-onderhoudsdienst aan de rand van de stad woonde en werkte. De ouderling was er niet, maar een medewerker merkte op dat hij wel in een nabijgelegen bos kon zijn, waar hij dikwijls ging trainen. Terwijl ze het pad afliepen, viel het broeder Giusti op hoe afgelegen en verlaten het daar was. Het leek hem een ideale plek om bijeen te komen zonder achterdocht te wekken. Aangezien het zondag was, vroeg hij zich af of hij de gemeente daar in vergadering zou aantreffen. Maar de broeder was in zijn eentje aan het trainen. Er wachtte broeder en zuster Giusti een verrassing!

Nadat ze zich hadden voorgesteld, vroeg Pablo naar de gemeente. De broeder zei: „O, we hebben hier in Malargüe de hele boel opgeschort.”

Pablo antwoordde: „Hoe bedoel je, de hele boel?”

Het rechtstreekse antwoord was eenvoudig: „We kregen een telegram waarin stond ’Theevisite opschorten’, en dus hebben we de vergaderingen, de prediking . . . de hele boel opgeschort.” Gelukkig was het de enige gemeente die dit deed.

Bliksembezoeken

Toen het bijkantoor gesloten werd, vergaderden leden van het bijkantoorcomité met de kringopzieners om hen te instrueren over de manier waarop ze hun werk moesten voortzetten. Hun werd gezegd parttime werelds werk te zoeken en zich op een vast adres te vestigen om de achterdocht omtrent hun activiteiten tot een minimum te beperken. De meesten van hen verkochten ’s ochtends allerlei producten en bedienden dan ’s middags gemeenten.

De kringopzieners reisden bliksemsnel hun kringen rond met de instructies van het bijkantoor. In slechts één week werden de ouderlingen in elke kring van ongeveer twintig gemeenten bezocht. De kringopzieners gaven instructies voor het houden van de vergaderingen en voor de prediking met het oog op de veranderde omstandigheden. De ouderlingen werd ook verteld dat de lengte van het bezoek van de kringopziener niet per se een hele week zou zijn, maar zou afhangen van het aantal boekstudiegroepen in de gemeente. De vergaderingen zouden in particuliere huizen worden gehouden en elke groep zou een eendaags bezoek krijgen.

Tijdens het verbod speelden de kringopzieners een sleutelrol in het onderhouden van het contact tussen de plaatselijke verkondigers en het bijkantoorcomité. Mario Menna, die tijdens het verbod als kringopziener diende, vertelt: „Het was een groot voorrecht in die jaren de gemeenten te bedienen en de broeders te vertroosten. We probeerden hen aan te moedigen door opnamen van programma’s van grote vergaderingen, nieuwe publicaties die we uit naburige landen ontvingen of opbouwende ervaringen met hen te delen.”

Wat zouden de zendelingen doen?

De sociale onrust verergerde. Wegens de onwelwillende houding tegenover buitenlanders werd de zendelingen de gelegenheid geboden een andere toewijzing te aanvaarden. Sommigen namen die uitnodiging aan en dienden getrouw in hun nieuwe toewijzingen.

Anderen bleven in Argentinië. Mary Helmbrecht, uit de dertiende klas van Gilead, diende in Rosario (Santa Fe). De ochtend dat het verbod van kracht werd, ging ze naar een huis en belde aan. Het was een warme zomerochtend en de deur stond open. De radio stond keihard aan. Plotseling hoorde Mary een nieuwsbulletin waarin werd gezegd dat het werk van Jehovah’s Getuigen in heel Argentinië verboden was! „Toen de vrouw naar de deur kwam,” zegt Mary, „vermande ik me en predikte tot haar zoals gewoonlijk. We zijn de hele morgen volgens plan blijven prediken. We merkten dat er geen grote problemen waren waar wij zaten, dus besloten we te blijven. We waren dankbaar dat we dat gedaan hadden. Degenen in de gemeenten die te angstig waren om te prediken, zagen dat ons niets overkwam en daarom sloten ze zich al snel bij ons aan.” — 1 Thess. 5:11.

Verborgen schatten

Gedurende deze ongunstige tijd legden de plaatselijke Getuigen moed en vindingrijkheid aan de dag. Robert Nieto zegt: „Een ons goedgezinde vrederechter waarschuwde ons dat de Koninkrijkszalen gesloten zouden worden en de lectuur in beslag genomen zou worden. Onmiddellijk reden we met twee auto’s naar onze Koninkrijkszaal om de grote voorraad lectuur die we hadden, weg te halen. Terwijl we wegreden, zagen we achter ons de politie en het leger arriveren om gevolg te geven aan het bevel om de Koninkrijkszaal te sluiten en de lectuur in beslag te nemen. Ze konden echter alleen het eerste deel van hun opdracht uitvoeren, aangezien de boeken in de bibliotheek de enige waren die in de zaal waren achtergelaten.”

Op een andere plaats gingen de gemeenteouderlingen ’s nachts behoedzaam hun Koninkrijkszaal in en haalden stilletjes hun lectuur weg. Later maakten ze er kleine pakketten van en verdeelden die onder de broeders.

In de provincie Tucumán verstopte Nérida de Luna lectuur in haar huis. Ze vertelt: „We verstopten boeken in enorme bloempotten en kruiken, met kunstbloemen erbovenop, en vervolgens verborgen we de dozen lectuur in het washok. Op een ochtend doorzochten twee soldaten het hele huis, met inbegrip van het washok, terwijl wij vurig stonden te bidden. Ze hebben niets gevonden.”

Het geestelijke voedsel verstrekken

Natuurlijk was de lectuur die plaatselijke broeders konden redden en verstoppen, al gauw op. Maar Jehovah bleef geestelijk voedsel voor hen verschaffen. Hoewel de drukkerij aan de Calle Fitz Roy gesloten was, ging het drukken op andere locaties in Buenos Aires door. De tijdschriften werden ook gedrukt in de provincies Santa Fe en Córdoba. De gedrukte bladzijden werden naar andere locaties gestuurd om afgewerkt te worden. Eerst kregen de gemeenten maar één tijdschrift per studiegroep, maar later werd dit verhoogd tot één per verkondiger. Een van deze drukkerijen was op de zolder van een huis op maar twee blokken afstand van het bureau van de president.

Rubén Carlucci, die betrokken was bij het drukken en verzenden van lectuur tijdens het verbod, herinnert zich dat op een keer de eigenares van het huis waar het drukken gebeurde, hen kwam waarschuwen dat de militaire politie de huizen doorzocht. Onmiddellijk zetten de broeders de pers stil en laadden snel alles behalve de pers in een vrachtwagen. Rubén vertelt: „De zoekpartij was zo uitgebreid dat we ingesloten waren en het gebied niet uit konden. Vlak in de buurt viel ons oog op een restaurant, waar we naar binnen gingen en wachtten tot de huiszoekingen voorbij waren. We moesten vier uur wachten, maar het was beslist de moeite waard, want onze broeders hebben hun kostbare lectuur gekregen.”

„Pepita de snelschutter”

Zowel De Wachttoren als Ontwaakt! werd een tijdlang in het geheim geniet in een gebouw dat in de hoofdstad in aanbouw was. Het gebouw was oorspronkelijk bedoeld als Koninkrijkszaal. Luisa Fernández, die al heel lang lid van de Bethelfamilie is, was bij deze activiteit betrokken. Op een ochtend, net toen Luisa en haar collega’s aan het werk gingen, klopte er iemand op de deur. Het was een politie-inspecteur! Hij deelde hun mee dat de buren een klacht hadden ingediend vanwege het lawaai van de machines. „Dat was maar al te begrijpelijk, want de hechtmachine maakte zo’n herrie dat we die de bijnaam Pepita la Pistolera (Pepita de snelschutter) hadden gegeven”, zegt Luisa.

Juist op dat moment kwam er een lid van het bijkantoorcomité aan en legde uit wat we aan het doen waren. De inspecteur zei: „Als hier niemand meer is wanneer ik vanmiddag terugkom, heb ik niets gezien.” Onmiddellijk begonnen de broeders alles in vrachtwagens te laden. Twee uur later was er geen spoor van al onze activiteiten meer te zien.

Waar brachten ze de uitrusting heen? Hoewel de drukkerij op het bijkantoor gesloten was, kon men wel via de achterdeur het gebouw in. Luisa en anderen verhuisden alles naar de oude Betheldrukkerij en bleven daar de tijdschriften afwerken zonder dat het werd opgemerkt!

Beter dan een koekjesfabriek

Om de tijdschriften te produceren en door heel Argentinië te bezorgen, was het noodzakelijk ook in andere delen van het land werkplaatsen voor het afwerken van de tijdschriften in te richten. Leonilda Martineli, die al sinds 1957 in de speciale pioniersdienst is, heeft aan dat werk in Rosario meegeholpen. Als het gedrukte materiaal aankwam om afgewerkt te worden, zetten de broeders en zusters die de toewijzing hadden een lange tafel op, waarop ze de bladzijden in numerieke volgorde neerlegden. Iedere werker begon dan aan de ene kant van de tafel met het verzamelen van de bladzijden tot hij aan het andere einde aankwam. Als er een stapel tijdschriften klaar was, moest de lucht eruit geperst worden om meer tijdschriften in een doos te kunnen krijgen. Aangezien er geen hydraulische pers beschikbaar was, bood een gezette zuster zich als vrijwilliger aan voor dit karwei. Als er een flinke stapel klaar was, ging zij erop zitten tot ze mooi plat waren. Dan deed iemand anders ze netjes in dozen. Dit systeem werkte zo goed dat de werkers de zuster smeekten niet op dieet te gaan!

In de stad Santa Fe bood de familie Gaitán hun huis aan voor het afwerken van de tijdschriften. Ondanks voorzorgsmaatregelen merkten de buren dat er dozen het huis in en uit gebracht werden. Ze dachten dat de familie koekjes maakte. Later, in 1979, verplaatste het bijkantoor de werkzaamheden vandaar naar een andere locatie. De buren begrepen het niet en vroegen naderhand of de koekjesfabriek gesloten was. Zuster Gaitán weet te vertellen: „De ’koekjes’ die we maakten waren verrukkelijk, en veel voedzamer dan de buren beseften!”

De lectuur bezorgen

Een andere uitdaging was het afleveren van de tijdschriften en andere lectuur bij de broeders. In Groot-Buenos Aires werd een route uitgestippeld om tijdschriften bij strategisch gelegen lectuurdepots te bezorgen. Bij één gelegenheid was Rubén Carlucci de tijdschriften aan het bezorgen en hoefde hij nog maar één zending af te leveren toen een agent hem sommeerde achter de politieauto te stoppen. Nerveus gehoorzaamde Rubén en bad Jehovah onderwijl om hulp. Toen hij naar de kant reed en stopte, kwam de agent naar de vrachtwagen en zei: „Zou u zo vriendelijk willen zijn me aan te duwen? Mijn wagen wil niet starten.” Opgelucht was Rubén natuurlijk bereid aan het verzoek te voldoen. Vervolgens reed hij opgewekt verder om zijn bestelronde af te maken!

Dante Doboletta, die in het gebied van Rosario (Santa Fe) als kringopziener diende, haalde de tijdschriften op bij de werkplaats waar ze werden afgewerkt en bezorgde ze bij alle gemeenten in zijn kring. Dit betekende ten minste tweemaal per maand een rondrit van zo’n 200 kilometer. Om niet gezien te worden, deed hij die ronden ’s avonds laat, waarbij hij vertrok na afloop van zijn activiteiten in een gemeente en soms pas bij zonsopgang terugkwam. Bij één gelegenheid zag hij een lange rij auto’s stilstaan bij een controlepost, waar meer dan dertig zwaargewapende soldaten ieders papieren en bagage zorgvuldig controleerden. Een soldaat vroeg aan Dante: „Wat hebt u in uw auto?”

„Mijn spullen”, antwoordde Dante.

De soldaat zei: „Vooruit, maak de kofferbak open.”

Daarop antwoordde Dante: „We zijn Jehovah’s Getuigen. Wat ter wereld zouden we bij ons kunnen hebben?”

Een andere soldaat hoorde het gesprek en zei: „Laat maar gaan. Jehovah’s Getuigen hebben nooit wapens of contrabande bij zich.” Twee jaar lang heeft Dante de lectuur kunnen bezorgen zonder gecontroleerd te worden.

Het vergaderen niet nalaten

Vanaf de eerste week dat het verbod werd opgelegd, hebben Jehovah’s Getuigen in Argentinië ’het onderling vergaderen niet nagelaten’ (Hebr. 10:25). Ze vergaderden in kleine groepjes en veranderden dikwijls van vergaderplaats en -tijd. Dit betekende extra werk voor de ouderlingen, die vaak dezelfde vergadering verscheidene keren in verschillende huizen moesten houden.

In het stadje Totoras lag het enige huis dat voor vergaderingen beschikbaar was, midden in de stad. Daarom troffen de plaatselijke Getuigen extra voorzorgsmaatregelen. De eigenaar van het huis, broeder Reverberi, maakte wat eruitzag als een gewone tafel met een la voor losse spulletjes. Maar het blad kon er afgenomen worden en binnenin was ruimte om boeken en tijdschriften te verbergen. Als er iemand op de deur klopte, werd alle lectuur snel in de tafel verstopt!

De verkondigers droegen vrijetijdskleding op de vergaderingen. De zusters hadden soms krulspelden in, droegen een lange broek en hadden een boodschappentas bij zich. De vergaderingen werden in de wandeling aangeduid als mateadas. Maté is een thee die vaak met koekjes of cake erbij gedronken wordt. Bij elkaar komen om maté te drinken is in Argentinië een heel algemeen gebruik, en daarom diende dit decor als een ideale camouflage voor geestelijke bijeenkomsten.

Er zijn echter wel spannende momenten geweest. Teresa Spadini was een getrouwe, gastvrije zuster met een uitstekende naam in de buurt. Tijdens een bezoek van de kringopziener kwam een groep van 35 personen in haar huis bijeen voor de vergadering. Plotseling hield er een politiewagen voor het huis stil, en een agent klopte op de deur. Prompt ging de broeder die de lezing hield, bij de rest van de groep zitten. Toen Teresa opendeed, vroeg de agent: „Teresa, mag ik je telefoon even gebruiken?”

Toen hij naar de bijeengekomen groep keek, legde Teresa uit: „We hebben een familiereünie.” Terwijl de agent naar het politiebureau belde, hielden de aanwezigen de adem in, in de veronderstelling dat hij om een arrestantenwagen zou vragen om hen allemaal weg te voeren. Maar tot hun opluchting ging het telefoontje over heel iets anders. Toen hij klaar was, wendde hij zich tot Teresa om haar te bedanken. Daarop keek hij naar de groep en zei: „Sorry dat ik u gestoord heb. Veel plezier met uw reünie.”

Omgaan met politie-invallen

Toen er een groep bijeenkwam voor een doop, gaf een buurman de vergadering bij de politie aan. Aangezien de broeders toch al van plan waren om als dekmantel voor het ware doel van de vergadering een asado oftewel barbecue te houden, gingen ze volgens plan verder. Gegrild vlees is een geliefkoosd gerecht in Argentinië, dus niemand had bezwaar tegen deze smakelijke camouflage. Toen de ongenode „gasten” in een legertruck arriveerden, nodigden de broeders en zusters de soldaten gastvrij uit om gezellig aan te schuiven. De soldaten bedankten en vertrokken, zonder erachter gekomen te zijn wat het „toetje” was!

Soms bleken de woorden die Jehovah’s Getuigen onder elkaar gebruiken, een bescherming te vormen. Toen de buren bij één gelegenheid de autoriteiten belden om hen in te lichten over een vergadering in een particuliere woning, kwam de politie toen iedereen behalve de ouderlingen al weg was. De politie klopte op de deur en de zuster die daar woonde, antwoordde: „Iedereen is al weg, behalve de dienaren.”

De agenten antwoordden: „Nou, aan de bedienden hebben we niets. We moeten de leiding hebben!” Ze vertrokken met lege handen.

Prediken onder het verbod

Ondanks beperkingen ging de predikingsactiviteit door. Natuurlijk waren de broeders onder die moeilijke omstandigheden voorzichtig. Gewoonlijk werkten niet meer dan twee Getuigen tegelijk in een gebied. Sara Schellenberg weet nog te vertellen hoe ze mensen in Buenos Aires bezocht. Ze zegt: „We maakten piepkleine gebiedskaartjes, die in onze handpalm pasten. Aan de achterkant zat een als een harmonica gevouwen papiertje met een lijst van alle huisnummers. We belden maar bij één huis aan elke kant van een blok en streepten het dan van de lijst, zodat de volgende verkondiger die dat gebied bewerkte, naar een ander huis zou gaan. Dan gingen we naar een ander blok en belden bij een ander huis.”

Kort nadat deze strategie was ingesteld, was Cecilia Mastronardi alleen aan het prediken. Toen ze op een deur klopte, verscheen er plotseling een agent op een motorfiets. „Hij vroeg me wat ik daar deed”, zegt Cecilia. „Er schoot me niets anders te binnen dan hem getuigenis te geven en het boek Is de mens ontstaan door evolutie of door schepping? aan te bieden. Hij nam het boek, gaf me er een bijdrage voor en zei vriendelijk goedendag. Toen besefte ik dat hij niet was gestopt om me te arresteren. Hij woonde in het huis waar ik had aangeklopt!”

Er werd een breed scala van methoden gebruikt om de predikingsactiviteit te maskeren. Eén zuster ging doelbewust voor een cosmeticafirma werken zodat ze van huis tot huis kon gaan om met haar klanten te praten. María Bruno, die nu 86 is en al 29 jaar gewone pionierster, nam een handtas mee waar planten uitstaken, die huisvrouwen lokten die graag een babbeltje maakten over tuinieren. Op die manier kon ze gesprekken aanknopen die leidden tot het planten van waarheidszaden.

Juan Víctor Buccheri, een winkelier die vlak nadat het verbod van kracht was geworden gedoopt was, wilde eveneens anderen vertellen over het goede nieuws dat hij had geleerd. Hij had religieuze afbeeldingen en posters van beroemde personen uit de sport- en amusementswereld aan de muren van zijn winkel hangen. Dus verving hij die door afbeeldingen van landschappen met bijbelteksten eronder. Wat een verrassing voor zijn klanten! Broeder Buccheri gaf getuigenis aan degenen die informeerden naar de afbeeldingen of aangehaalde schriftplaatsen, en op die manier richtte hij meer dan tien bijbelstudies op. Sommigen kwamen in de waarheid en zijn thans nog steeds getrouwe broeders.

De mensen met de groene bijbel

De moeilijkheden tijdens het verbod leidden de verkondigers in Argentinië op tot betere bedienaren. Aangezien ze hun eerste bezoek overal brachten met alleen maar de bijbel, werden ze vaardig in het vinden van bijbelteksten om tegenwerpingen te ontzenuwen en mensen te vertroosten.

Om geen achterdocht te wekken, gebruikten ze soms een andere bijbel dan de Nieuwe-Wereldvertaling. Toen een broeder de Torres Amat, een katholieke bijbel in het Oudspaans, gebruikte, kreeg hij een onverwachte reactie. Nadat de huisbewoonster naar de voorgelezen schriftplaatsen had geluisterd en er niets van had begrepen, stelde ze voor een bijbel voor hem te halen die veel makkelijker te begrijpen was. Tot zijn grote verrassing kwam ze op de proppen met de Nieuwe-Wereldvertaling!

In die jaren had de Nieuwe-Wereldvertaling een groene band. Bijgevolg was de gemeenschap gewaarschuwd niet te luisteren naar de mensen die een groene bijbel bij zich hadden. Maar aangezien slechts weinig mensen het eens waren met de beperkingen van regeringswege, droeg zo’n verbod er alleen maar toe bij de nieuwsgierigheid te wekken. Een huisbewoonster vroeg aan een zuster wat voor kleur haar bijbel had. Toen de zuster naar waarheid antwoordde dat hij groen was, zei de dame: „Mooi, ik wil graag horen wat de mensen met de groene bijbel te vertellen hebben.” De zuster werd binnengenodigd en er volgde een geanimeerd gesprek.

Wie heeft de boeken?

Een tijdlang bleven de Argentijnse Getuigen prediken met de lectuur die ze verborgen hadden. Maar na verloop van tijd waren ze door die voorraden heen, en het was onmogelijk om nieuwe lectuur in te voeren. In de magazijnen van het bijkantoor lagen echter 225.000 boeken waar beslag op was gelegd.

De federale politie besloot de in beslag genomen boeken weg te halen en te verkopen aan een bedrijf waar papier werd gerecycled. Er werd een regeling getroffen met een transportbedrijf om de boeken bij Bethel op te halen en ze naar een recyclingfabriek te brengen. Het toeval wilde dat de chauffeur de bijbel bestudeerd had met een buurman die een van Jehovah’s Getuigen was. Toen hij zag wat hij moest vervoeren, vroeg hij zijn voormalige buurman of Jehovah’s Getuigen de boeken van hem wilden kopen. Er werden de nodige regelingen getroffen, en met machtiging van de politie werden de boeken overgebracht naar een door het bijkantoor aangewezen plek! Vandaar dat er ondanks het verbod 225.000 boeken beschikbaar kwamen voor een wel heel ander hergebruik dan de autoriteiten in gedachten hadden!

Jehovah voorzag ook in de behoeften van zijn volk via moedige broeders die zich als vrijwilliger aanboden om door het Genootschap uitgegeven boeken uit andere landen in te voeren. Norberto González, een gewone pionier, vertelt: „Bij één gelegenheid vertrouwde een lid van het bijkantoorcomité van Uruguay ons 100 exemplaren van het leerboek van de Koninkrijksbedieningsschool toe om die bij de verantwoordelijke broeders in Argentinië te bezorgen. We zagen kans deze uiterst belangrijke informatie het land in te krijgen. We sprongen allemaal op van vreugde toen we veilig door de douane heen waren.” Eén broeder sprong misschien ietsje minder hoog — hij had namelijk een houten been waarin hij het materiaal had verstopt!

De Argentijnse Getuigen kregen als nooit tevoren waardering voor de door het Wachttorengenootschap uitgegeven lectuur. Bij het begin van het verbod kreeg elke studiegroep maar één exemplaar van De Wachttoren. Dat ene tijdschrift circuleerde onder alle verkondigers, die de vragen en antwoorden voor de studie overschreven, zodat ze eraan konden meedoen (Fil. 4:12). De omslag van De Wachttoren was blanco om de inhoud te maskeren, maar het geestelijke voedsel binnenin was voortreffelijk. De broeders werden door deze bijzondere voorzieningen geschraagd en verenigd.

Hoe houd je een grote vergadering verborgen?

De Argentijnse broeders werden geestelijk gevoed door middel van vergaderingen in kleine groepen met gebruikmaking van wat er maar aan lectuur beschikbaar kwam, maar hoe zouden ze profijt kunnen trekken van de drie jaarlijkse grote vergaderingen, die Jehovah’s Getuigen in andere delen van de wereld genoten? De eerste grote vergaderingen nadat het verbod van kracht was geworden, werden proefvergaderingen genoemd. Alleen de ouderlingen en hun gezinnen gingen erheen. Later herhaalden de ouderlingen het programma in hun eigen gemeente. Héctor Chap, die jarenlang onvermoeibaar als reizend opziener heeft gediend, zegt: „Af en toe konden we de grote vergadering in het open veld houden. Buiten op het land waren we omringd door boerderijdieren. We merkten ze nauwelijks op omdat we zo aandachtig luisterden naar wat er gezegd werd. Veel broeders namen het programma op voor degenen die niet konden komen. Later hebben ze er flink om gelachen — de lezingen werden begeleid door het loeien van koeien, het kraaien van hanen en het balken van ezels.”

De broeders noemden de grote vergaderingen in de wandeling „picknicks”, omdat ze dikwijls buiten op het land werden gehouden. Een favoriete plek in de provincie Buenos Aires was een landelijke streek dicht bij de grens met Santa Fe, genaamd Strago Murd. Het was een ideale locatie, aangezien ze omgeven was door bomen, die een goede beschutting boden. Maar op een dag waren degenen die de „picknick” bezochten geschokt toen ze zagen dat de prachtige bomen waren omgehakt! Hoewel ze nu niet verscholen zaten, hielden ze hun „picknick”, waarbij ze één boomstomp als katheder gebruikten en de andere als zitbanken voor alle aanwezigen.

Een andere locatie die de broeders voor grote vergaderingen gebruikten, was een fabriek die eigendom was van een van Jehovah’s Getuigen. De eigenaar van de fabriek had een grote bestelwagen, die hij gebruikte om degenen die de vergadering wilden bijwonen op te halen. De chauffeur haalde telkens tien tot vijftien broeders tegelijk op, reed terug naar de fabriek en liet hen achter de gesloten garagedeur uitstappen. Op die manier konden ongeveer 100 mensen onopgemerkt door buren en politie bijeenkomen. Andere Argentijnse Getuigen reisden gedurende die jaren naar Brazilië en Uruguay om profijt te kunnen trekken van de geestelijke voorzieningen op de grote vergaderingen.

Vergaderingen in de gevangenis

Zelfs al voor het in 1976 uitgevaardigde verbod werden veel van onze jonge broeders als gevolg van hun christelijke neutraliteit op hun loyaliteit beproefd. Omdat ze zich hielden aan het bijbelse beginsel dat in Jesaja 2:4 staat, om ’de oorlog niet te leren’, werden velen veroordeeld tot gevangenisstraffen van drie tot zes jaar.

Maar zelfs in de gevangenis bedachten ze manieren om de bijbel te bestuderen en de vergaderingen te houden. Ook deelden ze ijverig de Koninkrijksboodschap met anderen in de strafgevangenissen. Ouderlingen uit naburige gemeenten brachten graag bezoeken aan deze getrouwe jonge mannen om hen aan te moedigen en hen van uiterst belangrijk geestelijk voedsel te voorzien.

Omar Tschieder, die al sinds 1982 op Bethel dient, heeft van 1978 tot 1981 vastgezeten in de militaire gevangenis in Magdalena, in de provincie Buenos Aires. Hij had geweigerd een militair uniform te dragen. Deze gevangenis bestond uit verscheidene barakken met twintig cellen, elk van twee bij drie meter, die op dezelfde gang uitkwamen. De gevangen Getuigen gebruikten de drie cellen aan het eind van de gang voor hun vergaderingen. Er konden er slechts tien tot twaalf tegelijk bijeenkomen, zodat er vaak acht tot veertien vergaderingen per week waren.

De broeders regelden het zo dat een van hen door het kijkgaatje tuurde en de groep waarschuwde als er iemand aankwam. Ze bedachten verschillende manieren om de groep te waarschuwen. Soms klopte de uitkijkpost gewoon op de muur. Bij andere gelegenheden werd er een draad tussen de uitkijkpost en iemand onder de toehoorders gespannen. Zodra er gevaar dreigde, trok de uitkijkpost aan de draad, en degene die aan het andere uiteinde zat, waarschuwde de groep. Een andere manier was een zinnetje te zeggen waarin een wachtwoord zat. De uitkijkpost kon bijvoorbeeld roepen: „Heeft iemand een envelop?” Op het horen van het wachtwoord „envelop” zochten de broeders dan dekking. Elk had een plek toegewezen gekregen om zich te verstoppen — onder het bed, achter de deur — elke plek waar ze maar niet zichtbaar zouden zijn voor de bewaker die misschien door het kijkgaatje zou gluren. Al deze koortsachtige activiteit speelde zich in stilte binnen enkele seconden af. Ze moesten wel goed georganiseerd zijn!

Eens verstopten de broeders zich vlug tijdens een vergadering toen ze gewaarschuwd werden dat een vreemde de barak binnenkwam. Een gevangene die geen Getuige van Jehovah was, deed de deur open en legde iets op tafel. Terwijl hij naar buiten liep, draaide hij zich om en vroeg: „Waarom verstoppen jullie je allemaal?” Precies op dat moment blies een bewaker op een fluitje, op zoek naar vrijwilligers voor een schoonmaakklusje. Daarom antwoordden de broeders: „We verstoppen ons voor hem.” De bezoeker kon daar direct begrip voor opbrengen en ging haastig weg. De broeders voltooiden hun vergadering zonder verdere onderbrekingen.

Een geheime gevangenisbibliotheek

Het goede gedrag van de Getuigen had tot gevolg dat hun in de gevangenis extra verantwoordelijkheden werden toevertrouwd. De broeders bedienden de drukpersen van de gevangenis en hadden de leiding over het theater, de ziekenboeg en de kapsalon. Om de Koninkrijksbelangen te bevorderen, benutten ze hun welverdiende voorrechten ten volle. De blauwdrukken van de gevangenis in Magdalena gaven bijvoorbeeld te zien dat het theater een rechthoek was, hoewel de hoeken van de muren afgerond waren. Achter de muren zat dus een ruimte van zo’n 2,4 meter hoog, 1,8 meter breed en 1,2 meter diep. Dat was perfect voor een bibliotheek met bijbels en de publicaties van het Wachttorengenootschap!

Héctor Varela, die drie jaar in die gevangenis heeft doorgebracht, legt uit dat de broeders in deze ruimte konden komen door een wandpaneel in de projectiezaal te verwijderen en dan over een werkbank te klimmen. Er werden ook in kasten in de eetzalen boeken verborgen.

Af en toe kregen de broeders toestemming de gevangenis te verlaten voor een kort bezoek aan hun familie. Deze broeders maakten dikwijls van die gelegenheid gebruik om de nieuwste uitgaven van de tijdschriften De Wachttoren en Ontwaakt! mee terug te nemen. Rodolfo Domínguez, nu een reizende opziener, verhaalt wat er bij één zo’n gelegenheid plaatsvond. Hij zegt: „We hadden De Wachttoren en Ontwaakt! onder onze kleren verstopt. Toen we bij de gevangenis aankwamen, stond er een lange rij omdat de bewakers iedereen grondig fouilleerden. Stapje voor stapje kwamen we dichter bij de controlepost. Toen werd net op het moment dat wij aan de beurt zouden komen, de wacht gewisseld, en de fouillering werd gestaakt!”

„We hielden in de gevangenis alle gemeentevergaderingen”, vervolgt broeder Domínguez. „Ik heb trouwens mijn eerste openbare lezing daar gehouden.” Getuigen in de gevangenis voerden zelfs volledig gekostumeerde bijbelse drama’s op, iets wat mogelijk werd gemaakt door familie tijdens bezoeken persoonlijke voorwerpen mee te laten brengen. De bewakers hadden geen idee hoe de sandalen, toga’s en dergelijke gebruikt zouden worden.

Discipelen maken achter de tralies

De prediking en het maken van discipelen floreerden zelfs achter de tralies. Een van degenen die profijt trokken van de ijver en het voortreffelijke gedrag van de broeders in de gevangenis, was Norberto Hein. Hij diende in het Argentijnse leger toen hij in de gevangenis kwam wegens een aanklacht in verband met drugs. In verschillende gevangenissen ontmoette hij jonge Getuigen die vastzaten wegens gewetensbezwaren. Hij was onder de indruk van hun houding, en terwijl hij in de gevangenis in Puerto Belgrano zat, vroeg hij om bijbelstudie. Binnen één maand had hij het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt uitgestudeerd. Later werd hij overgeplaatst naar de gevangenis in Magdalena, en in 1979 werd hij daar gedoopt.

„De dooplezing werd op een zondag omstreeks negen uur in de avond gehouden”, vertelt Norberto terugkijkend. „We waren ongeveer met ons tienen, hoewel er andere broeders buiten de cel op de uitkijk stonden. Na de lezing ging ik met twee broeders naar de eetzaal, waar een enorme afwasteil stond.” De „doopteil” was gevuld met koud water, wat Norberto zich nog levendig herinnert, want het was winter!

Ondanks het feit dat hij werd vervolgd omdat hij met Jehovah’s Getuigen omging, bleef hij standvastig in het dienen van Jehovah (Hebr. 11:27). Norberto en zijn vrouw, María Esther, dienen al meer dan vijftien jaar getrouw op Bethel.

’Vraag God niet om me te straffen’

Hoewel veel gevangenisbeambten verdraagzaam waren jegens de Getuigen, waren sommige dat niet. Een hoofdbewaker in een militaire gevangenis onthield de broeders altijd voedsel en dekens als hij dienst had. Deze bewaker was gemeen. Hugo Coronel vertelt: „Op een ochtend voordat het licht werd, trapte deze bewaker mijn celdeur open, sleurde me naar buiten en gaf me, wijzend op vijf gewapende soldaten, te verstaan dat mijn laatste uur had geslagen. Hij probeerde me ertoe te bewegen een document te ondertekenen waarin ik mijn geloof afzwoer. Toen ik weigerde, zei hij dat ik mijn moeder maar een brief moest schrijven, want ik stond op het punt te sterven. Woedend zette hij me vervolgens tegen een bakstenen muur, beval het vuurpeloton hun geweer te richten en gaf het bevel: ’Schiet!’ Ik hoorde alleen maar het geklik van de slagpinnen. De geweren waren niet geladen. Het was slechts een truc, bedoeld om mijn rechtschapenheid te breken. In de vaste overtuiging dat ik zou huilen van angst, kwam die bewaker naar me toe. Toen hij zag dat ik kalm was, verloor hij zijn zelfbeheersing en begon te schreeuwen. Ik werd teruggebracht naar mijn cel, wel wat van streek, maar blij dat Jehovah mijn gebeden om standvastig te blijven had verhoord.”

Enkele dagen voordat Hugo naar een andere gevangenis zou worden overgeplaatst, kondigde de hoofdbewaker ten overstaan van de hele barak aan dat hij Hugo de volgende dag zou dwingen een uniform aan te trekken. Zelfs Jehovah zou het niet kunnen verhinderen, zei de bewaker. Wat gebeurde er? „De volgende dag”, zegt Hugo, „kwamen we erachter dat de bewaker bij een verschrikkelijk auto-ongeluk was onthoofd. Dit maakte op iedereen in de gevangenis een enorme indruk. De meesten dachten dat God de militair had gestraft voor zijn gepoch en dreigementen. De bewaker die me die avond naar mijn cel bracht, smeekte me zelfs God niet te vragen ook hem te straffen!” Hugo dient nu als ouderling in Villa Urquiza, in de provincie Misiones.

Eén ding is zeker — deze jonge mannen die militaire dienst geweigerd hadden, hebben onder zeer moeilijke omstandigheden hun rechtschapenheid bewaard. De gevangenisautoriteiten dreigden sommigen dood te schieten. Anderen werden geslagen, kregen geen eten of werden gestraft met eenzame opsluiting. Ondanks de behandeling die deze broeders ondergingen, waren hun geloof en rechtschapenheid een krachtig getuigenis voor zowel het militaire personeel als de andere gevangenen.

Het nut van geregelde gezinsstudie

Ook voor kinderen gold dat ze zich moesten ’verdedigen voor een ieder die van hen een reden verlangde voor de hoop die in hen was’ (1 Petr. 3:15). Toen de zoons van Juan Carlos Barros, destijds zeven en acht jaar oud, op de openbare school zaten, eiste het hoofd dat de oudste zoon voor de hele klas de vlag zou groeten. Toen hij weigerde, begon ze te schreeuwen, gaf hem een klap en duwde hem naar de vlag. Niettemin weigerde hij die te groeten. Daarop nam ze beide jongens mee naar haar kantoor en probeerde een uur lang hen te dwingen patriottische liederen te zingen. Toen haar pogingen faalden, besloot ze hen van school te sturen.

Deze zaak kwam voor de bestuursrechter. Tijdens de behandeling nam de rechter de jongens apart om hen te ondervragen. Hun vlotte antwoorden brachten de rechter zo van streek dat hij begon te beven, met zijn vuist op tafel sloeg en het vertrek verliet. Een kwartier later kwam hij terug, maar nog steeds zichtbaar ontdaan. Toch viel de uitspraak ten gunste van de Getuigen uit! Na een gunstige uitspraak te hebben gedaan, zei de rechter tegen broeder Barros: „Wat hebt u een fijn gezin! Als alle gezinnen er zulke hoogstaande principes op na hielden, zou het met het land beter gesteld zijn.” Broeder Barros zegt: „Deze ervaring doordrong me van het nut van een geregelde gezinsstudie waardoor onze kinderen erop voorbereid zijn pal te staan.” Uiteindelijk, in 1979, besliste het Hooggerechtshof van Argentinië dat de kinderen recht hadden op onderwijs.

Opnieuw een gunstige tijd

Al vanaf 1950 diende het bijkantoor bij iedere nieuwe regering hun verzoek in om Jehovah’s Getuigen wettelijke erkenning als religie te verlenen. Voor het verkrijgen van wettelijke erkenning waren een aantal stappen vereist. Allereerst moest er een rechtspersoon worden opgericht met een bepaald aantal leden en met maatschappelijke en religieuze doelstellingen, zoals mensen de bijbel onderwijzen. Vervolgens moest deze rechtspersoon geregistreerd worden. De regering moest haar fiat geven dat de doelstellingen wettig waren. Als de regering haar goedkeuring verleende, werd er een registratienummer toegekend. Met dit nummer kon een aanvraag worden ingediend voor wettelijke erkenning als religieuze organisatie. Tot 1981 werden Jehovah’s Getuigen afgewezen onder het voorwendsel dat hun maatschappelijke en religieuze doelstellingen onwettig waren omdat het werk verboden was.

In november 1976, slechts twee maanden nadat het hernieuwde verbod op het werk van Jehovah’s Getuigen van kracht was geworden, diende het bijkantoor bij het Argentijnse federale hof een verzoekschrift in tot opheffing van het verbod. Bovendien tekende het bijkantoor hoger beroep aan in rechtszaken betreffende Getuige-kinderen die van school gestuurd waren wegens hun weigering aan patriottische ceremoniën deel te nemen, de gevangenzetting van broeders wegens hun dienstweigering, en de inbeslagneming van publicaties van het Wachttorengenootschap.

Op 10 oktober 1978 werden deze beroepen ook ingediend bij de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens. De Commissie stelde vast dat de regering de mensenrechten van Jehovah’s Getuigen had geschonden en deed de aanbeveling het verbod op te heffen.

Op 12 december 1980 gaf de militaire junta gevolg aan de aanbeveling van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens en hief het verbod op. Hierdoor kon Jehovah’s volk in Argentinië vrij vergaderen. Wat een vreugde schonk dit de broeders en zusters! Hoewel de activiteiten van Jehovah’s Getuigen niet langer verboden waren, moest hun religieuze organisatie nog wel wettelijk worden erkend.

Uiteindelijk, op 9 maart 1984, erkende de regering de Vereniging van Jehovah’s Getuigen als religie. De lange jaren van strijd voor wettelijke erkenning waren voorbij. Eindelijk konden de Koninkrijkszalen een naambord krijgen! Wat waren de broeders en zusters in Argentinië blij! Allen beaamden de woorden van de psalmist: „Jehovah heeft iets groots gedaan door wat hij met ons heeft gedaan.” — Ps. 126:3.

Maar de wettelijke erkenning betekende veel meer dan een bordje op een Koninkrijkszaal. Ciríaco Spina, een christelijke ouderling in Buenos Aires, zei: „Toen het verbod was opgeheven en we weer grote vergaderingen konden houden, wilden we de beste faciliteiten hebben die er te krijgen waren om onze God, Jehovah, te eren. We hadden herhaaldelijk geprobeerd het nieuwe Stadsstadion van Mar del Plata te gebruiken, maar omdat we niet wettelijk erkend waren, was ons verzoek nooit ingewilligd. Wat waren we Jehovah dankbaar toen de Getuigen in 1984 wettelijke erkenning kregen. Nu kunnen we voor onze congressen niet alleen het Stadsstadion gebruiken, maar de laatste jaren ook het nieuwe Sportcentrum.”

Het was jaren geleden dat de broeders en zusters de aanmoedigende sfeer van een grote bijeenkomst hadden genoten, en daarom besloot het bijkantoor volledig profijt te trekken van het naderende bezoek van de zoneopziener, Fred Wilson. In nog geen twee weken werden er regelingen getroffen om broeders en zusters uit Groot-Buenos Aires te laten bijeenkomen in het Vélez Sarsfield-​stadion, de eerste grote vergadering sinds de opheffing van het verbod. Hoewel het kort dag was, woonde een menigte van bijna 30.000 personen het vreugdevolle geestelijke „feest” op 15 februari 1984 bij. — Ps. 42:4.

De nasleep van het verbod

Onder het militaire regime zijn duizenden mensen verdwenen en terechtgesteld. Verbazingwekkend genoeg behoorde ondanks het krachtige standpunt van de regering tegen Jehovah’s Getuigen, niet één van de Getuigen tot degenen die waren verdwenen.

Niet alleen werd hun leven gespaard, maar door het verbod kregen ze een betere publiciteit. Vóór het verbod keken mensen die de Getuigen vroegen tot welke religie ze behoorden, vaak vreemd op als ze het antwoord „Jehovah’s Getuigen” vernamen. Na het verbod was dit niet meer zo. Susana de Puchetti, die al 37 jaar in de volletijddienst is, zei: „Toen er een eind kwam aan het verbod, werden we niet langer Zonen van Jehovah of De Jehovah’s genoemd; ook werden we niet met evangelische groeperingen verward. Tijdens het verbod werd onze juiste naam veelvuldig op de radio en in de krant genoemd. Dat had een voortreffelijk resultaat — eindelijk herkenden de mensen de naam Jehovah’s Getuigen.”

Wettelijke vrijstelling van militaire dienst

Omstreeks diezelfde tijd trof dr. María T. de Morini, de staatssecretaris van Religieuze Zaken die actie had ondernomen om de Vereniging van Jehovah’s Getuigen als religie te erkennen, regelingen voor een belangrijke vergadering van afgevaardigden van de Vereniging van Jehovah’s Getuigen met de minister van Religieuze Zaken en de minister van Defensie. Het doel van de vergadering was, vrijstelling van militaire dienst voor Jehovah’s Getuigen te beschouwen. Het bijkantoor had gehoopt voor gewone pioniers vrijstelling van militaire dienst te verkrijgen, maar de autoriteiten waren bereid verder te gaan.

De autoriteiten waren bereid de vrijstelling te laten gelden voor iedereen die als student werd beschouwd, en allen die ingeschreven stonden op de theocratische bedieningsschool werden als theologiestudenten aangemerkt. Als een gedoopte broeder achttien werd en zich moest melden voor militaire dienst, vulden de ouderlingen van zijn gemeente een formulier in dat een verklaring van zijn goede gedrag behelsde en ondertekenden het. Dit formulier werd ter ondertekening naar het bijkantoor gestuurd en vervolgens doorgezonden naar het registratiebureau voor religieuze zaken. Die verstrekten op hun beurt een certificaat dat de broeder aan de militaire autoriteiten moest overhandigen om van dienst vrijgesteld te worden. Dit doeltreffende systeem werd gebruikt totdat de dienstplicht in de jaren ’90 werd afgeschaft.

Verrassende groei aan alle kanten

Tussen 1950 en 1980 was het werk van Jehovah’s Getuigen door de regering verboden. De broeders en zusters bleven gedurende die moeilijke tijd ijverig het woord prediken. Als gevolg hiervan zegende Jehovah hen met toename. In 1950 waren er in Argentinië 1416 verkondigers. In 1980 waren het er 36.050!

Na de wettelijke erkenning volgde er verdere toename, in overeenstemming met Jesaja 60:22, waar staat: „De kleine zelf zal tot duizend worden, en de geringe tot een machtige natie. Ikzelf, Jehovah, zal het te zijner tijd bespoedigen.” Een korte blik op berichten uit het hele land laat duidelijk zien hoe waar deze woorden zijn. Sinds de opheffing van het verbod bijvoorbeeld zijn de 70 verkondigers in de gemeente Francisco Solano in Groot-Buenos Aires uitgegroeid tot 700 in zeven gemeenten nu.

Alberto Pardo, die als ouderling dient in Cinco Saltos, in de provincie Río Negro, herinnert zich nog de tijd dat er in Cinco Saltos maar 15 verkondigers waren. Nu zijn er drie gemeenten met een totaal van 272 verkondigers, een verhouding van 1 Getuige op 100 inwoners. Marta Toloza uit de gemeente Carmen de Patagones in Buenos Aires zegt: „Het is schitterend te denken aan de kleine groep die in 1964 in een kamertje bijeenkwam en die te vergelijken met de 250 broeders en zusters in drie Koninkrijkszalen nu.”

Vanwege de snelle groei in Palmira en de omliggende steden moesten de openbare lezing en de Wachttoren-studie elk weekend twee keer worden gehouden, zodat de broeders en zusters meer ruimte in de Koninkrijkszaal hadden. Voor de Gedachtenisviering werd een grotere zaal gehuurd, omdat het aanwezigenaantal constant boven de 250 lag. Sinds 1986 zijn er in vier verschillende steden die oorspronkelijk onder de gemeente Palmira vielen, gemeenten gevormd.

De oorspronkelijke gemeente José León Suárez in Groot-Buenos Aires met 33 verkondigers is uitgegroeid tot vijf gemeenten. Juan Schellenberg, een ouderling daar, zegt: „Telkens als we een nieuwe gemeente oprichtten, werd ons gebied kleiner. Nu hebben we een stukje gebied van maar zestien blokken lang en acht blokken breed. We gaan één- à tweemaal per week door ons toegewezen gebied. Veel mensen tot wie we prediken zijn apathisch, maar we hebben nog steeds mooie ervaringen en kunnen soms een bijbelstudie oprichten. De Koninkrijkszaal is centraal gelegen, zodat de meeste van de 100 verkondigers lopend naar de vergaderingen kunnen.”

De pioniersgeest bloeit

Met het opheffen van het verbod werd de weg vrijgemaakt voor een uitgestrekt terrein van activiteit. Er waren veel gebieden waar de behoefte aan Koninkrijksverkondigers groot was.

In december 1983 werden tien echtparen als tijdelijke speciale pioniers voor drie maanden uitgezonden om de predikingsactiviteit op te starten in gebieden die zelden door Jehovah’s Getuigen werden bewerkt. De geselecteerde echtparen waren al gewone of hulppioniers en waren door de kringopzieners aanbevolen. Het doel was een uitgebreid getuigenis te geven door lectuur te verspreiden en te pogen bijbelstudies op te richten. Degenen die blijk gaven van belangstelling zouden hetzij door verkondigers in naburige gemeenten of per brief verder geholpen worden. Deze veldtocht wierp uitstekende resultaten af. Nu zijn er gemeenten in negen van de tien steden waar die pioniers hebben gediend.

Een van de tijdelijke speciale pioniers was Argentina de González. Samen met haar man werd Argentina toegewezen aan Esquina. Ze kwamen daar aan met hun vier kinderen. Driemaal per week werd een van de slaapkamers in hun huis omgetoverd tot een vergaderplaats. Als ze van huis tot huis gingen, nodigde vrijwel iedereen hen binnen. Eerst wilde de huisbewoner weten waar ze vandaan kwamen, hoeveel kinderen ze hadden en waar ze verblijf hielden. „Als we hun nieuwsgierigheid eenmaal hadden bevredigd,” zegt Argentina, „luisterden ze heel bereidwillig naar onze boodschap. Ik kon zeven bijbelstudies oprichten, waarvan één met een vrouw en haar vier kinderen. Ze begonnen onmiddellijk de vergaderingen te bezoeken en sloegen nooit een vergadering over. Binnen slechts enkele maanden werd de moeder gedoopt, samen met haar dochter, die later pionierster is geworden. Het stemt me gelukkig dat allen nog steeds getrouw Jehovah dienen.”

Onder alle omstandigheden tevreden zijn

Sommigen met de pioniersgeest waren bereid zich aan te passen aan barre weersomstandigheden, isolement en primitieve levensomstandigheden. Toen José en Estela Forte als speciale pioniers naar Río Turbio, in de provincie Santa Cruz, werden gestuurd, waren er geen andere Getuigen of bijbelstudenten in het gebied. Wat de uitdaging nog groter maakt, is dat Río Turbio in het uiterste zuiden van Argentinië ligt, waar het dikwijls meer dan twintig graden vriest.

Broeder en zuster Forte woonden in een kamertje in een huis van familieleden van Getuigen, en ze reisden 300 kilometer naar de dichtstbijzijnde gemeente in Río Gallegos. Toen ze op een keer van een vergadering terugkeerden, raakte de automotor op een verlaten weg oververhit doordat er water uit de radiator was gelekt. Het was gevaarlijk koud en ze begonnen te ondervinden wat de plaatselijke bevolking el sueño blanco noemt, een overweldigende slaperigheid die tot de dood leidt. Ze baden tot Jehovah dat ze niet in slaap zouden vallen. Wat waren ze dankbaar toen ze een boerderij in de buurt bereikten, waar ze zich konden warmen en de radiator konden bijvullen!

Aanvankelijk concentreerden broeder en zuster Forte hun prediking op het dichtstbevolkte gebied en hadden ze al gauw meer dan dertig goed vorderende bijbelstudies. Binnen korte tijd werd er in de stad een groep gevormd. Vervolgens werd er moeite gedaan om contact te leggen met mensen in de bergen en in de landelijke streken. Eenmaal per jaar maakte José te paard een predikingstocht van zes of zeven dagen. Bij één gelegenheid begaven José en zijn partner zich naar een boerderij waar een vrouw met een agressieve waakhond hen te woord stond. Toen ze zich als Jehovah’s Getuigen bekendmaakten, keek de vrouw hen aan en schoot in de lach. „Nee toch, hier ook al!”, zei ze. Op de vraag waarom ze zo reageerde, legde ze uit dat ze in Buenos Aires bij Bethel om de hoek had gewoond. Ze voegde eraan toe: „Ik had nooit gedacht dat Jehovah’s Getuigen tot zo’n afgelegen plaats zouden doordringen, en dan nog wel gekleed als gaucho’s.” De vrouw nodigde hen uit om wat te eten, en ze hadden een geanimeerd gesprek over de bijbel. De aanhoudende inspanningen van de familie Forte droegen vrucht; er is nu een bloeiende gemeente van 31 verkondigers in Río Turbio.

Een drijvende Koninkrijkszaal

Vastbesloten hun voordeel te doen met de gunstige tijd om te prediken, namen sommigen de uitdaging aan om getuigenis te geven aan de eilandbewoners in het deltagebied van de rivier de Paraná bij Buenos Aires. Getuigenis geven in de delta is geen geringe onderneming wegens de afstand tussen de eilanden, het soort vervoer dat beschikbaar is en het onvoorspelbare weer. De tocht met particuliere boten is duur en kan gevaarlijk zijn. Maar doorzettingsvermogen wierp resultaten af. In 1982 werd er een aparte groep gevormd behorend bij de gemeente Tigre.

Om de kosten laag te houden, bouwde Alejandro Gastaldini, een broeder uit de gemeente Tigre, El Carpincho, een zeven meter lange, lichte kunststof boot met een door propaan aangedreven motor. Omstreeks dezelfde tijd boden Ramón Antúnez en zijn gezin uit Buenos Aires hun zeilboot aan ter bevordering van de Koninkrijksbelangen in de delta. Deze ijverige broeders namen enthousiast de leiding en nodigden verkondigers uit andere gemeenten uit om hen in de weekends in hun bediening te ondersteunen. Er bloeiden studies op, die vrucht droegen toen hele gezinnen de waarheid aanvaardden.

Aangezien maar enkelen op die eilanden een boot hadden en er weinig openbaar vervoer was, vonden de meeste geïnteresseerden het moeilijk vergaderingen te bezoeken. Daarom hielpen de broeders elkaar om bijeen te komen en elkaar geestelijk te sterken. Om het bijvoorbeeld voor iedereen mogelijk te maken de Gedachtenisviering bij te wonen, voer er een boot rond om gedoopte Getuigen en geïnteresseerden op te halen zodat ze de Gedachtenisviering aan boord konden houden.

Later werden Carlos Bustos, zijn vrouw Ana en dochter Mariana als pioniers aan de delta toegewezen. Het bijkantoor kwam te hulp door een motorboot aan te schaffen, Precursor I genoemd, die uitgerust was met een keuken, een badkamer en slaapruimte voor drie. Mariana’s bed in het achterschip werd el sarcófago genoemd omdat het zo smal was dat het wel een doodkist leek!

Op het ogenblik wonen er twintig verkondigers in het deltagebied, die Jehovah als deel van de gemeente Tigre dienen. De meeste broeders hebben nu een eigen boot en zijn zo beter toegerust om zich van hun theocratische verantwoordelijkheden te kwijten. De droom om hun eigen Koninkrijkszaal te bouwen leek echter niet te verwezenlijken. Waarom niet?

Vanwege de voortdurende overstromingen in het gebied is land dat geschikt is om erop te bouwen, erg duur. Voor een kleine groep met beperkte middelen leek deze hindernis onoverkomelijk. Land mocht dan schaars zijn, water was er in overvloed. Waarom dus geen drijvende Koninkrijkszaal gebouwd? Het bijkantoor nam de leiding bij de bouw van zo’n Koninkrijkszaal, en in juni 1999 kwam deze gereed. Nu brengen ouderlingen van de gemeente Tigre om beurten een bezoek aan de Koninkrijkszaal om wekelijkse vergaderingen voor de groep te leiden.

De Koreaanse bevolking bereiken

Jehovah’s Getuigen in Argentinië proberen niet alleen mensen in uiteenlopende geografische oorden te bereiken, maar doen ook moeite om tot mensen van verschillende nationaliteiten te prediken. In 1971, voordat het tweede verbod werd uitgevaardigd, immigreerden een Koreaanse broeder, Hwang Yong Keun, en zijn gezin naar Argentinië en verbonden zich met een Spaanstalige gemeente. De vruchtbaarheid van het maken van discipelen onder de Koreanen en de immigratie van meer Getuigen uit Korea maakten het mogelijk in Morón, in de provincie Buenos Aires, een Koreaanse groep te vormen. Weldra hielden ze elke week alle vijf de gemeentevergaderingen, hetgeen in 1975 leidde tot de oprichting van de eerste Koreaanse gemeente in Argentinië. Een jaar later droegen ze hun eerste Koninkrijkszaal aan Jehovah op.

Tijdens het verbod werd de Koreaanse gemeente opgesplitst in kleinere groepen. Omdat de Koreaanse broeders en zusters er vurig naar verlangden als gemeente te vergaderen, werden er regelingen getroffen dat ze eens per maand in een park bijeen konden komen voor een openbare lezing en Wachttoren-studie. Daar de politie geen woord Koreaans verstond, hadden ze er geen idee van dat het religieuze bijeenkomsten waren!

Nadat het verbod was opgeheven, gaf het Koreaanse veld een gestadige toename te zien. Aangezien Koreanen in het hele land verspreid wonen, betekent prediken tot hen dikwijls honderden kilometers reizen op zoek naar degenen die het waard zijn. Twee- tot driemaal per jaar reisden de Koreaanse Getuigen naar verafgelegen provincies om Koreaanse zakenlieden te zoeken. Jehovah heeft hun toewijding gezegend. Thans prediken gemiddeld 288 Koreaanse verkondigers in vier gemeenten ijverig het woord.

Tot voor kort werden de Koreaanse gemeenten bezocht door een Spaanssprekende kringopziener, die een tolk nodig had voor de vergaderingen, velddienst en herderlijke bezoeken. Maar in 1997 kregen Steven en June Lee (Yi Sung Ho en Kim Yun Kyeong), afgestudeerden van de 102de klas van Gilead, de toewijzing om de Koreaanse gemeenten in Argentinië, Brazilië en Paraguay te bedienen. Aangezien de familie Lee van Koreaanse afkomst is en de taal vloeiend spreekt, hebben de broeders veel baat bij hun bezoeken. Allen zijn bijzonder dankbaar voor deze liefdevolle regeling van onze onpartijdige God, Jehovah. — Hand. 10:34, 35.

Broeder en zuster Lee moeten zich voortdurend aanpassen aan het klimaat, water en voedsel van de drie landen. In een periode van zes maanden zijn ze drie maanden in Argentinië, twee maanden in Brazilië en één maand in Paraguay. Hoewel ze de Koreaanse gemeenten bedienen, moeten ze toch de plaatselijke talen spreken. Niet alleen moeten broeder en zuster Lee Portugees spreken in Brazilië, maar ook vertrouwd raken met twee verschillende Spaanse tongvallen. Maar ze genieten van deze werkelijk internationale kring. Na twee jaar is het aantal pioniers in de kring gestegen van tien tot zestig!

Doven loven Jehovah

In de jaren ’70 tekende zich nog een groep met bijzondere behoeften af, toen sommige doven gemeentevergaderingen gingen bezoeken. Om zulke personen van de vergaderingen te laten profiteren, waren er tolken nodig die gebarentaal kenden. In 1979 vergaderde een groep in het huis van Coco en Coca Yanzon, een doof echtpaar in Villa Devoto (Buenos Aires). Dat was pas een begin.

Het aantal doven dat de waarheid aanvaardde, bleef zowel tijdens het verbod als in de jaren ’80 en ’90 groeien. In de jaren ’80 werden dove broeders en zusters samen met hun tolken toegewezen aan geselecteerde gemeenten in Groot-Buenos Aires. Het hele programma werd voor de doven vertaald, zodat ze baat bij de vergaderingen konden hebben.

De doven hunkerden echter naar een vollediger aandeel in de gemeente. Daarom besloot het bijkantoor in 1992 om hen en de tolken in één gebarentaalgemeente samen te brengen. Op deze manier begonnen de dove verkondigers actief deel te nemen aan het onderwijs, het geven van commentaar en de prediking in hun eigen taal.

„De gebarentaalgemeente was het antwoord op mijn gebeden”, zegt Silvia Mori, een dove zuster die haar kind alleen opvoedt. „Ik voel me erg gelukkig nu ik meer contact heb met dove broeders en zusters. Voordien waren we opgesplitst onder diverse horende gemeenten en zagen we elkaar maar één keer per week.”

Elba Basani, ook een dove zuster, zegt: „Toen er geen gebarentaalgemeente was, raakte ik wel eens ontmoedigd, maar nu voel ik me heel gelukkig omdat ik in de hulppioniersdienst kan staan, druk bezig kan blijven in Jehovah’s dienst en meer contact heb met mijn geestelijke broeders en zusters. Ik ben Jehovah heel dankbaar.”

Aangezien gebarentaal een visueel communicatiemiddel is, zijn de video’s van het Genootschap bijzonder doeltreffend. De video Jehovah’s Getuigen — De organisatie achter de naam is in Argentinië al in gebarentaal verkrijgbaar. Bovendien zijn er videoversies van de brochure Wat verlangt God van ons? en andere publicaties in voorbereiding. Er zijn in heel Argentinië nu vier gebarentaalgemeenten, met in totaal 200 verkondigers, onder wie 38 dove broeders die als ouderling of dienaar in de bediening dienen.

Hulp voor Engelssprekenden

Tegen eind 1993 werden bedrijven uit het buitenland actief in Argentinië. Sommigen van het personeel dat naar Argentinië werd gestuurd, waren gedoopte Getuigen die niet veel Spaans spraken maar wel Engels verstonden. Om in hun geestelijke behoeften te voorzien en de mensen in het groeiende Engelssprekende veld te bereiken, werd in Buenos Aires de eerste Engelstalige gemeente in het land opgericht. Enkele Argentijnen die Engels hadden geleerd, stelden zich beschikbaar om de nieuwe gemeente te ondersteunen.

Sinds de oprichting van deze gemeente, in juni 1994, zijn er tien personen gedoopt en kunnen vele anderen die tijdelijk in Argentinië verblijven, genieten en profijt trekken van de vergaderingen die worden gehouden in een taal die ze verstaan.

Een jonge mapuche opent de deur

„Alle soorten van mensen” helpen „tot een nauwkeurige kennis van de waarheid [te] komen” houdt ook in dat inheemse indianen die in reservaten wonen, bereikt moeten worden (1 Tim. 2:4). In de zuidwestelijke provincie Neuquén bevindt zich een reservaat van mapuche-indianen waar Getuigen door het hoofd van de gemeenschap geweerd werden vanwege het gedrag van andere religieuze groeperingen in het verleden. Een jonge mapuche-vrouw, Patricia Sabina Guayquimil, kreeg een paar publicaties van haar moeder, die ze weer gekregen had toen ze buiten het reservaat werkte. Patricia schreef naar het bijkantoor met het verzoek om meer inlichtingen. Mónica López, de zuster die de toewijzing had haar te antwoorden, stuurde Patricia het boek U kunt voor eeuwig in een paradijs op aarde leven en legde de bijbelstudieregeling uit. Patricia ging daar op in, en een jaar lang studeerden ze per brief zonder elkaar ooit te ontmoeten.

Op een dag werd er op Mónica’s deur geklopt. Wat was ze blij Patricia te zien, die met een ambulance naar de stad gekomen was om haar zus te vergezellen die op het punt stond te bevallen. In de korte tijd die ze samen konden doorbrengen, liet Mónica haar de Koninkrijkszaal zien, legde uit hoe de vergaderingen gehouden worden en nodigde haar uit voor het komende bezoek van de kringopziener.

Weer thuisgekomen bleef Patricia uitstekende vorderingen maken. Ja, op een ochtend toen de dagtekst de nadruk legde op het belang van de prediking, zadelde ze haar merrie en gaf haar buren getuigenis van zeven uur in de ochtend tot vroeg in de avond. Haar predikingsactiviteit opende voor Jehovah’s Getuigen van buiten de weg om in het reservaat te prediken. Patricia werd in 1996 gedoopt, en ze blijft ’het goede nieuws van redding’ tot de indiaanse gemeenschap prediken (Ps. 96:2). Andere indianenreservaten worden geregeld door de Getuigen bezocht.

Koninkrijkszalen nodig

Toen Jehovah’s Getuigen in Argentinië in de gunstige tijd na het verbod ijverig hun predikingswerk uitbreidden, ontstond er behoefte aan geschikte Koninkrijkszalen. Sommige Koninkrijkszalen waren slecht gebouwd. De muren van een zaal in de noordelijke provincie Santiago del Estero bijvoorbeeld waren van kunststof. Luis Benitez, die al vele jaren betrokken is bij bouwprojecten voor Koninkrijkszalen, vertelt: „Op een tocht naar Formosa troffen broeder Eisenhower en ik broeders aan die vergaderden in een gebouwtje met muren van 1,2 meter hoog, maar zonder dak, deuren of ramen. Als zitplaatsen gebruikten de broeders planken die op bakstenen rustten. Toen we hun vroegen wat ze deden als het regende, zeiden ze: ’Sommigen brengen een paraplu mee, en de rest wordt nat.’”

Nadat het verbod in 1980 was opgeheven, kwamen de ouderlingen van de gemeente in Trelew, in de provincie Chubut, er al snel achter dat ze geen ruimte hadden die groot genoeg was voor het aanzienlijke aantal mensen dat voor geestelijk onderricht kwam. Een zuster die voor een gezin werkte dat in het bezit was van een vergaderzaal, vroeg of ze de zaal voor vergaderingen mochten gebruiken. Dit werd toegestaan, en zeven of acht maanden lang vergaderde de gemeente gratis in de zaal. Vervolgens gebruikten ze een tijdlang de stoffeerderij van een broeder. Maar de gemeente kon die locatie niet altijd gebruiken, daarom moesten ze regelingen treffen om in kleinere groepen bij de broeders thuis te vergaderen. Het was duidelijk dat ze een permanentere vergaderplaats nodig hadden. De gemeenteleden waren vastbesloten hun eerste Koninkrijkszaal te bouwen. Na vijf jaar zoeken naar een vergaderplaats konden Jehovah’s Getuigen in Trelew eindelijk een Koninkrijkszaal aan Jehovah opdragen. Maar weldra maakte de toename in het aantal verkondigers het nodig een andere Koninkrijkszaal te bouwen.

In het hele land hadden gemeenten Koninkrijkszalen nodig. Er moest iets gedaan worden om in passende gebouwen voor de ware aanbidding te voorzien.

Het bijkantoor komt te hulp

In reactie op deze behoefte ontwikkelde het bijkantoor een bouwprogramma voor Koninkrijkszalen. Het voorzag zowel in een leningsregeling om de bouw te financieren als in professionele bouwtekeningen voor comfortabele, praktische en eenvoudige zalen. Bovendien werden er aanwijzingen gegeven voor het organiseren van de bouwwerkzaamheden. Vakbekwame broeders kregen de toewijzing om technische hulp te bieden. Met dit programma werden er in twee maanden, en later in slechts dertig dagen, Koninkrijkszalen gebouwd.

De gemeenten in Trelew die een andere Koninkrijkszaal nodig hadden, trokken profijt van dit vereenvoudigde bouwprogramma. Slechts zestig dagen nadat de bouw begonnen was, genoten ze van een bijeenkomst in hun nieuwe zaal. Het diende als een groot getuigenis voor de mensen in de stad, die een braakliggend terrein dat weinig meer dan een vuilstortplaats was, plotseling opgeluisterd zagen met een prachtige Koninkrijkszaal. De bouwbedrijven in het gebied waren zo onder de indruk dat ze de broeders in dienst wilden nemen!

Congreshallen voor grotere bijeenkomsten

Intussen onderkenden de Argentijnse broeders de behoefte aan congreshallen om grotere bijeenkomsten onder te brengen. In Oberá, in de noordelijke provincie Misiones, schonk een familie een stuk land, en de plaatselijke broeders maakten een overdekte ruimte zonder muren. Daar werd in 1981 een kringvergadering gehouden met 300 aanwezigen. Op hetzelfde stuk grond staat nu een duurzamer gebouw, dat 2200 personen kan herbergen.

Nadat in 1984 de Vereniging van Jehovah’s Getuigen was geregistreerd, werden in het gebied van Buenos Aires twee congreshallen aan Jehovah opgedragen — één in Moreno in 1986 en de andere in Lomas de Zamora in 1988. Die in Lomas de Zamora was voordien een leegstaande fabriek annex magazijn. Op 9 juli 1985 meldden zich zo’n 1500 vrijwilligers om te beginnen aan een achttiendaags project van onafgebroken hard werken. Ze reinigden het gebouw en verbouwden een deel van de fabriek tot een zaal die met gemak aan 1500 mensen plaats kan bieden. Sommigen werkten de hele nacht door om de zaal klaar te krijgen voor de eerste vergadering, die op 27 juli 1985 werd gehouden. Nu zijn er vier congreshallen, met inbegrip van die welke in 1993 in Córdoba werd ingewijd.

Waar kunnen districtscongressen gehouden worden?

Wegen de aanhoudende groei werd het steeds moeilijker geschikte faciliteiten voor districtscongressen te huren. Zaalhuren waren hoog, en de directie hield zich dikwijls niet aan de voorwaarden in het contract. Het was zowel lastig als onpraktisch om de geluidsapparatuur en andere benodigde uitrusting telkens te vervoeren en op te zetten. Bovendien stond het publiek in de grote openluchtstadions bloot aan het weer, waardoor het moeilijker was volledig van het programma te profiteren.

Om deze problemen op te lossen werd er grond gekocht in Cañuelas, een landelijk gebied ten zuidwesten van de hoofdstad. Er zou een congreshal voor zowel districtscongressen als andere grote vergaderingen worden gebouwd. Deze zou een aanvulling vormen op de vier kleinere congreshallen die al in het land in gebruik waren.

De ruime congreshal met zijn 9400 zitplaatsen was in oktober 1995, binnen zes maanden na aanvang van het project, gereed voor het eerste districtscongres (Joël 2:26, 27). In maart 1997 werden deze faciliteiten aan Jehovah opgedragen. Carey Barber van het Besturende Lichaam hield de enthousiaste inwijdingstoespraak, en de volgende dag had hij tevens een aandeel aan een speciale vergadering die in het grote Río de la Plata-​stadion werd gehouden. Het stadion was afgeladen vol met 71.800 broeders en zusters uit het hele land, onder wie een groep die een reis van 3000 kilometer vanuit Patagonië had gemaakt.

Nieuwe bijkantoorfaciliteiten

In december 1984 werd een nieuw hoogtepunt van 51.962 Koninkrijksverkondigers bereikt. Deze groei schiep een behoefte aan meer lectuur, en dat vereiste op zijn beurt een grotere drukkerij. Om in die behoefte te voorzien, werd er een gebouwencomplex aan de Calle Caldas 1551 in Buenos Aires aangekocht en gerenoveerd om meer drukkerij- en kantoorruimte te verkrijgen. Ook kocht het bijkantoor een leegstaande pottenbakkerij aan de Avenida Elcano 3850 in Buenos Aires, die gesloopt werd, waarna op die plek een prachtig nieuw wooncomplex werd gebouwd.

In totaal hadden 640 volletijdwerkers een aandeel aan het bouwproject, onder wie 259 leden van het internationale bouwprogramma. Bovendien kwamen honderden anderen in de weekends helpen. Met meer dan 200 vrijwilligers uit het buitenland op de bouwplaats ontstonden er soms interessante situaties. Een broeder vulde een aanvraagformulier in voor twaalf witte palomos (mannetjesduiven). De afdeling inkoop vroeg zich af waarom die vogels werden aangevraagd. Het bleek dat de broeder twaalf pomos (bussen) witte verf moest hebben!

Ten tijde van dat project kampte Argentinië met hyperinflatie. De prijzen van bouwmaterialen werden soms drie keer per dag verhoogd, hetgeen een hele uitdaging vormde voor degenen die met de inkoop belast waren. Tijdens deze periode vergaten de broeders op het bouwterrein nooit het belangrijkste werk — de prediking van het woord. Eén leverancier stuurde vaak vertegenwoordigers naar de bouwplaats; altijd kregen ze niet alleen een order voor materialen maar ook een grondig getuigenis. In totaal werden er twintig tijdschriften en vijf boeken verspreid onder de werknemers van dit bedrijf, en op het kantoor van de eigenaar lagen exemplaren van de tijdschriften uitgestald.

De bouw zelf bleek een getuigenis te zijn. De broeders gebruikten de „tilt up”-constructiemethode, waarbij ter plekke muurpanelen van gewapend beton worden gestort, die later door een kraan op hun plaats gehesen worden. Het was een ongewone bouwtechniek, die de aandacht van plaatselijke bouwvakkers trok. Op zaterdagochtend kwamen soms bouwkundestudenten voor een rondleiding.

In oktober 1990 werd dit prachtige complex aan Jehovah opgedragen. Theodore Jaracz van het Besturende Lichaam hield een inspirerende inwijdingstoespraak, gebaseerd op Jesaja 2:2-4. Velen die een aandeel hadden gehad aan het planten van de eerste waarheidszaden in Argentinië, woonden samen met gasten van andere bijkantoren deze vreugdevolle gebeurtenis bij.

Verdere uitbreiding

Nauwelijks waren de nieuwe bijkantoorfaciliteiten ingewijd of er werd met verdere uitbreidingswerkzaamheden aan het drukkerijcomplex aan de Calle Caldas begonnen. Op een aangrenzend perceel werd een gebouw van drie verdiepingen met een kelder gebouwd voor lectuuropslag. Een groep van 25 vrijwilligers heeft dat project in acht maanden voltooid.

Net toen er behoefte kwam aan meer kantoorruimte, werd er een gebouw op één blok afstand van het Bethelhuis te koop aangeboden. Aangezien de stad steeds strenger werd in het verstrekken van bouwvergunningen, was het aankopen van grond met een compleet gebouw erop een redelijk alternatief. Hoewel meer dan dertig jaar oud, was het gebouw opgetrokken uit hoogwaardige materialen, van binnen met hardhout en van buiten met marmer afgewerkt. In het gebouw, dat gekocht en gerenoveerd werd, zijn nu zowel de bestuurskantoren als de Inkoop-, Dienst-, Bouw- en Boekhoudafdeling ondergebracht. Het werd in 1997 tegelijk met de congreshal in Cañuelas ingewijd.

Een buurland helpen

Tijdens het verbod hielpen Jehovah’s Getuigen in buurlanden, zoals Brazilië en Uruguay, Argentijnse broeders en zusters aan geestelijk voedsel te komen. Nu voorziet het Argentijnse bijkantoor in de behoefte van het buurland Chili. Sinds januari 1987 worden er tijdschriften naar Chili gestuurd, aanvankelijk via een commercieel bedrijf en sinds 1992 met de eigen vrachtwagens van het Genootschap.

Voor de tocht naar Chili moet het Andesgebergte overgestoken worden op een hoogte van 3100 meter. Het vereist grote vaardigheid van de chauffeur om een vrachtwagen met oplegger over een bochtige weg door met sneeuw bedekte bergen te manoeuvreren; één traject telt 31 verraderlijke haarspeldbochten. Maar de lange tocht is de moeite waard, want de Chileense broeders ontvangen hun tijdschriften ruim op tijd.

Vierkleurendruk maakt tijdschriften aantrekkelijker

Toen de wereld steeds meer op geïllustreerde lectuur ingesteld raakte, overwoog het Genootschap De Wachttoren en Ontwaakt! in vierkleurendruk uit te brengen. Het doel was onze tijdschriften zo aantrekkelijk mogelijk te produceren als economisch verantwoord was. Het Wachttorengenootschap in de Verenigde Staten stuurde een gerenoveerde Harris vierkleuren-offsetrotatiepers naar het Argentijnse bijkantoor. De pers moest ontmanteld, verpakt en vanuit Wallkill (New York) verscheept worden. Toen de kostbare lading op 10 oktober 1989 in Buenos Aires arriveerde, moest de pers opnieuw in elkaar gezet worden. Ervaren broeders van het internationale hoofdbureau reisden naar Argentinië om toezicht te houden op het werk en om degenen die de pers moesten bedienen, op te leiden.

De vierkleurendruk heeft voor een forse toename van de tijdschriftenverspreiding gezorgd. Ter illustratie: in 1991, het jaar nadat er met de vierkleurendruk begonnen was, nam de tijdschriftenverspreiding met bijna een miljoen toe, van 6.284.504 tot 7.248.955!

Internationale congressen verschaffen wederzijdse aanmoediging

Na zo veel jaren onder verbodsbepalingen gestaan te hebben, snakten de Argentijnse Getuigen naar de gelegenheid weer eens als gastheer op te treden voor een internationaal congres. Eindelijk, in december 1990, konden ze bijna 6000 buitenlandse afgevaardigden uit meer dan twintig landen in Buenos Aires verwelkomen voor het internationale „Zuivere taal”-congres. John Barr en Lyman Swingle van het Besturende Lichaam waren aanwezig en hielden aanmoedigende lezingen. Het vierdaagse programma werd zowel in het Río de la Plata- als in het Vélez Sarsfield-​stadion gepresenteerd, met een totaalaantal aanwezigen van meer dan 67.000.

Hoewel verenigd in de aanbidding, trad de culturele verscheidenheid van de afgevaardigden duidelijk aan het licht in een rijkgeschakeerd kleurenspel. Men zag Spaanse zusters in hun prachtige nationale klederdracht, Japanse vrouwen in traditionele kimono’s en Mexicaanse afgevaardigden in zwarte pakken en met breedgerande sombrero’s.

Toen het congres afgelopen was, wilde niemand weg. Spontaan begonnen de verschillende nationale groepen Koninkrijksliederen in hun eigen taal te zingen en met zakdoeken te wuiven. Dit ging bijna een uur door voordat de congresgangers zich eindelijk huiswaarts begaven. Een persfotograaf verklaarde: „Dit is in Argentinië nog nooit gebeurd . . . Zoiets emotioneels en zo’n warmte!”

Denk u eens in wat een opwinding het voor Argentijnen betekende uitgenodigd te worden om een internationaal congres in een ander land bij te wonen! Dat gebeurde in 1993. De bestemming? Santiago (Chili). Meer dan 1000 afgevaardigden uit Argentinië reisden erheen. Veertien gecharterde bussen maakten de 1400 kilometer lange reis van Buenos Aires naar Santiago. Zelfs het spectaculaire natuurschoon waarvan de afgevaardigden genoten terwijl ze tijdens de 26 uur durende tocht het Andesgebergte overstaken, viel in het niet bij de vreugde om op het vierdaagse „Goddelijk onderwijs”-districtscongres verenigd te zijn met zo’n 80.000 medechristenen uit 24 landen.

Later, in 1998, werd het Argentijnse bijkantoor uitgenodigd afgevaardigden te sturen naar São Paulo (Brazilië) en San Diego (Californië, VS) voor de internationale „Gods weg ten leven”-congressen. Sara Bujdud, die al heel lang in de speciale pioniersdienst is, heeft samen met de meer dan 400 andere afgevaardigden uit Argentinië intens van het congres in San Diego genoten. Ze merkt op: „De regeling van het Besturende Lichaam om ons in de huizen van de broeders en zusters onder te brengen, was heel liefdevol. Het gaf ons een idee van hoe het leven in de nieuwe wereld zal zijn als er geen raciale en taalbarrières meer bestaan.”

De taal der onderwezenen”

Als gevolg van de ijverige prediking van de broeders en zusters en de geestelijke programma’s, met inbegrip van internationale congressen, reageerden velen gunstig op de waarheid en schaarden zich in de groeiende gelederen van de verkondigers. In 1992 werd een hoogtepunt van 96.780 bereikt. Het aantal Getuigen was sinds hun wettelijke registratie in 1984 verdubbeld.

Er was duidelijk behoefte aan meer herders om de groeiende kudde van Jehovah’s schapen te weiden (Jes. 32:1, 2; Joh. 21:16). Daarom voorzag Jehovah in een programma om ongehuwde ouderlingen en dienaren in de bediening op te leiden in de zorg voor de gemeenten — de Bedienarenopleidingsschool. In 1987 ging die school in de Verenigde Staten van start, en in november 1992 werd haar tegenhanger in Argentinië opgericht. Het oude Bethelcomplex werd een ideale plek om de school te houden.

De 375 studenten, onder wie 91 uit buurlanden, hebben buitengewone waardering voor dit voorrecht aan de dag gelegd. Het was een hele uitdaging twee maanden vrij te nemen van hun werelds werk voor de Bedienarenopleidingsschool. Sommigen gaven hun baan op of raakten die kwijt. Maar Jehovah voorziet in de behoeften van degenen die de Koninkrijksbelangen de eerste plaats in hun leven toekennen. Velen werden gezegend met een beter betaalde baan onder betere voorwaarden dan ze voordien hadden gehad. — Matth. 6:33.

Hugo Careño werkte bij een bank toen hij de uitnodiging kreeg om de eerste klas bij te wonen. Hij werd goed betaald, en het rooster was zo dat hij kon pionieren. Hij bad vurig tot Jehovah en sprak zijn chef aan, maar kreeg te horen dat verlof om de school te bezoeken onmogelijk was. Daarop zei Hugo: „Ik moet er echt heen, maar ik zou het waarderen als u mijn baan vrij zou willen houden tot ik de cursus doorlopen heb.”

Nadat de directie de kwestie beschouwd had, werd zijn verzoek om verlof ingewilligd. Maar bij zijn graduatie werd Hugo aangesteld als speciale pionier, wat betekende 140 uur per maand aan de bediening te besteden. Hugo bad intens voordat hij zijn chef ging vertellen dat hij ontslag nam. Hoe reageerde zijn chef? „We vinden het heel jammer dat we je kwijtraken,” zei hij, „maar we wensen je succes bij je nieuwe werkzaamheden.” Hugo, die nu als reizend opziener dient, zei: „Ik heb herhaaldelijk gezien dat Jehovah ons steunt als wij ervoor kiezen zijn dienst op de eerste plaats in ons leven te stellen.”

Deze afgestudeerden bouwen de gemeenten waaraan ze zijn toegewezen op en vormen een bewijs van de waarheid van Jezus’ woorden: „De wijsheid [wordt] gerechtvaardigd door haar werken” (Matth. 11:19). De kwaliteit van de vergaderingen is verbeterd, hetgeen heeft geresulteerd in een toegenomen vergaderingsbezoek. Gebruikmakend van de ontvangen opleiding streven de broeders er bij het weiden van de kudde Gods naar te onderscheiden hoe ze ’de vermoeide met een woord moeten antwoorden’ (Jes. 50:4). Sommige van de afgestudeerden dienen nu als kringopziener, en vele anderen als vervangend kringopziener.

Hulp om zich „te blijven onthouden . . . van bloed”

Naarmate het aantal verkondigers groeide, nam ook het aantal Getuigen dat medische zorg nodig had toe. Omdat ze trachten te leven volgens het bijbelse gebod om zich „te blijven onthouden . . . van bloed”, bleek het praktisch een netwerk van ondersteunende diensten in het leven te roepen om hen bij te staan. — Hand. 15:29.

De medische wereld was er huiverig voor af te zien van het toedienen van bloedtransfusies wanneer ze die nodig achtte. Bovendien verleenden de meeste rechters vlot machtigingen om Getuige-patiënten gedwongen bloedtransfusies toe te dienen. In één geval beval een rechter een bloedtransfusie voor een patiënt die een rechtsgeldig document bezat waarin stond dat hij ongeacht de omstandigheden bloed weigerde.

In februari 1991 werd in Buenos Aires een internationaal seminar gehouden om de regeling van de Ziekenhuiscontactcomités (ZCC’s) op te starten. Drie broeders van de Ziekenhuisinformatiedienst in Brooklyn dienden als leraren voor 230 broeders uit Argentinië, Bolivia, Chili, Paraguay en Uruguay. Degenen die het seminar bijwoonden, leerden hoe ze de behoeften van Getuige-patiënten kunnen vaststellen en artsen kunnen helpen met inlichtingen over behandelingen zonder bloed.

Nu functioneren in grote steden in heel Argentinië zeventien ZCC’s, bestaande uit 98 ouderlingen, die de medische wereld uiterst belangrijke inlichtingen verstrekken en Getuigen van Jehovah liefdevolle steun bieden. In aanvulling op hun werk zijn er honderden andere zelfopofferende ouderlingen die patiëntenbezoekgroepen vormen en Getuige-patiënten bezoeken om hen bij te staan en aan te moedigen. Op het ogenblik zijn in Argentinië zo’n 3600 artsen bereid mee te werken aan een bloedvrije behandeling van Jehovah’s Getuigen.

Door liefde ingegeven hulpverlening

Argentinië is uiteraard niet immuun voor natuurrampen. Hoe pakken Jehovah’s Getuigen zulke calamiteiten aan? Op 23 november 1977 veroorzaakte een aardbeving met een kracht van 7,4 op de schaal van Richter ernstige schade in het hele midden-westen van Argentinië. Hoewel het werk van Jehovah’s Getuigen destijds verboden was, begonnen de broeders onmiddellijk de hulpverlening te organiseren. Liefde bewoog Getuigen uit de omgeving ertoe aan de actie deel te nemen, ondanks de moeilijkheden die zich daarbij voordeden. — 1 Thess. 4:9.

Op de dag van de ramp begaven Getuigen uit de buurprovincies Mendoza en San Luis zich in alle mogelijke voertuigen naar het getroffen gebied. Wegens de enorme scheuren die door de aardbeving waren veroorzaakt, sloten de autoriteiten vrijwel alle wegen naar de verwoeste stad Caucete af. Via alternatieve routes door naburige steden brachten de Getuigen voedsel, kleding en eerstehulpgoederen. Toen ze de stad naderden, zagen ze wat naar ze dachten rook was van de grond opstijgen, maar in werkelijkheid was het stof dat door de aardbeving was veroorzaakt. In enkele ogenblikken waren mensen hun huis en materiële bezittingen kwijtgeraakt, en sommigen hadden het leven verloren. Overal was gejammer te horen. In Caucete waren meer dan 1000 huizen totaal verwoest, waaronder alle huizen van de broeders. Snel zetten de Getuigen tijdelijke onderkomens op. Ongeveer 100 Getuigen namen aan het hulpverleningswerk deel.

María de Heredia, een gewone pionierster in de gemeente Caucete, vertelt: „De dochter van mijn buurvrouw stond op het punt te bevallen en had al weeën. De broeders zetten op het erf van mijn buurvrouw een grote tent op om beschutting te bieden. Diezelfde nacht brak er een hevig noodweer los. Vol waardering riep mijn buurvrouw uit: ’Het is ongelofelijk dat niemand van onze kerk is komen opdagen om te zien of we dood of levend zijn. Jehovah’s Getuigen zijn ons te hulp gekomen toen we onderdak nodig hadden!’”

In april 1998 zetten de Getuigen opnieuw een hulpactie op touw. Stortregens veroorzaakten zware overstromingen in Noord-Argentinië, met name in de provincies Corrientes, Formosa, Chaco en Santa Fe. In een periode van 72 uur viel er in de stad Goya (Corrientes) zestig centimeter regen. Het water stroomde de huizen binnen en ruïneerde de bezittingen van tachtig procent van de Getuigen van Jehovah in het gebied. De overstroming spoelde zowel gewassen en dieren als bruggen en wegen weg, waardoor de toegang tot de stad werd afgesneden. Broeder Heriberto Dip, de kringopziener in het getroffen gebied, werkte met plaatselijke ouderlingen samen, verdeelde het gebied en ging na hoe het met de broeders stond. Sommigen werden per kano naar de Koninkrijkszaal geëvacueerd. Er werd voor allen in voedsel, kleding en medische artikelen voorzien.

Toen Getuigen van Jehovah in de naburige provincie Entre Ríos over de hachelijke omstandigheden van hun medegelovigen in Goya vernamen, reageerden ze snel. In slechts twee dagen verzamelden de twaalf gemeenten in Paraná bijna vier ton houdbare voedingsmiddelen en kleding en laadden deze goederen op een vrachtwagen die ze van het Ministerie van Verkeer hadden geleend.

Het bezorgen van de hulpgoederen was verre van eenvoudig. Er waren twee bruggen weggespoeld. Bij de eerste oversteek waar een brug was geweest, pauzeerden de broeders om de wegwerkers te helpen met het leggen van honderden zandzakken. Vervolgens laadden ze hun vracht uit, droegen die de rivier over en laadden alles in vrachtwagens die daar voor hen klaarstonden.

Bij het tweede deel van de tocht stroomde er zo veel water over de weg dat de chauffeurs met moeite de macht over het stuur konden behouden. Toen de avondschemering viel, kwamen de broeders bij de tweede oversteekplaats, waar militairen met een flinke boot erin toestemden verscheidene malen heen en weer te varen om de goederen naar de andere kant te brengen.

Daar ontmoette het hulpverleningsteam eindelijk de broeders uit Goya en samen vervolgden zij hun reis. De broeders uit Goya waren echt geroerd door de liefde en vastberadenheid van hun medegelovigen, terwijl die uit Paraná werden aangemoedigd door de vastberaden volharding van de slachtoffers van de overstroming.

De gemeenten in het overstroomde gebied gaven ook een getuigenis door hun aanhoudende bewijzen van liefde. In één geval sprak de ongelovige man van een zuster zijn grote bezorgdheid en droefheid uit over de moeilijke economische situatie die door de regen was veroorzaakt. De zuster verzekerde hem dat de gemeente hen zou helpen. De volgende dag maakte zijn neerslachtigheid plaats voor opgetogen verbazing toen de ouderlingen bij hen aan de deur kwamen met een ruime voorraad levensmiddelen! Tegen de tijd dat de hulpgoederen van de regering en wereldlijke instanties de mensen eindelijk bereikten, hadden de Getuigen al vier- of vijfmaal hulp gehad.

Pioniersgeest niet getemperd

Hoewel de door de overstroming getroffen broeders materieel berooid waren, waren ze vastbesloten het woord te prediken. Een aantal verkondigers in het overstroomde gebied verhoogde hun predikingsactiviteit. In één gemeente gaven velen zich op als hulppionier, hoewel tachtig procent van hun gebied onder water stond!

Gemeenten troffen regelingen om te prediken in zakenwijken in de stad, in ziekenhuizen, bij busstations en in hoge flats. Hoewel de regen aanhield, konden de pioniers door in die gebieden te werken toch betrekkelijk droog blijven. De hulppioniers leerden ook als team samen te werken door de velddienstregelingen te ondersteunen en een positieve geest aan de dag te leggen. Doordat ze Jehovah’s liefdevolle zorg tijdens die zeer moeilijke omstandigheden ervaren hebben, dienen velen van hen nu als gewone pionier.

Het toneel van de wereld is bezig te veranderen

In het besef dat ’het toneel van deze wereld bezig is te veranderen’, moedigde het Argentijnse bijkantoor kringopzieners aan hun dienstschema zo aan te passen dat ze met meer mensen in contact kunnen komen (1 Kor. 7:31). Op sommige plaatsen is het moeilijk overdag mensen thuis te treffen omdat meer mensen hele dagen werken. Daarom werd de suggestie gedaan vroeg op de dag straatwerk te doen of in zakenwijken te werken en de van-huis-tot-huisprediking te laten liggen voor de avonduren. Ook op telefoon- en informeel getuigenis wordt meer nadruk gelegd. De verkondigers worden aangemoedigd alert te zijn op iedere gelegenheid om met mensen te spreken.

Terwijl een zuster van huis tot huis predikte, merkte ze een man op die met zijn kinderen in het park aan de overkant aan het spelen was. Hoewel een tikje aarzelend spraken zij en haar partner hem aan. Er ontspon zich een gesprek, en ze waren verrast door zijn positieve reactie. De man gaf hun zelfs zijn adres. De zuster en haar echtgenoot brachten hem een bezoek, en toen bleek dat de man en zijn vrouw verlangend naar hen hadden uitgekeken. Na verscheidene gesprekken werd er een bijbelstudie opgericht. Er waren dikwijls Getuigen van Jehovah bij hen aan de deur geweest, maar de vrouw had nooit belangstelling getoond. Het gezin maakt nu goede vorderingen en bezoekt de vergaderingen, waar ze actief aan deelnemen.

In de zuidelijke provincie Santa Cruz doet Claudio Julian Bórquez zijn voordeel met zijn baan als gids om informeel getuigenis te geven aan toeristen die het Parque Nacional Los Glaciares bezoeken. In dit park bevinden zich dertien grote gletsjers, waaronder de bijna vijf kilometer brede Perito Moreno, die toeristen uit de hele wereld trekt. Als toeristen versteld staan van de schoonheid van de gletsjer, vestigt deze broeder de aandacht op de Schepper en deelt lectuur rond in verschillende talen. Ja, Jehovah’s Getuigen in Argentinië gebruiken iedere gelegenheid om het woord tot „alle soorten van mensen” te prediken. — 1 Tim. 2:4.

Straatwerk is een ander middel om mensen met de bijbelse boodschap te bereiken. Victor Buccheer, die heel actief is in het straatwerk, nodigde een ongeregelde verkondiger uit met hem mee te gaan. De verkondiger moest ’s morgens om half negen op zijn werk zijn, daarom besloten ze om half zes met straatwerk te beginnen. Deze activiteit in de vroege ochtenduren hielp de verkondiger en zijn uit negen personen bestaande gezin om weer geregeld in de dienst te staan. Ze konden bijbelstudies oprichten en verspreidden wel 176 tijdschriften in een maand. Dit moedigde anderen aan om mee te doen aan straatwerk in de vroege ochtenduren.

Zendelingen met een lange staat van dienst — Nog steeds actieve predikers

Door de jaren heen hebben veel zendelingen in Argentinië gediend, een nieuwe taal geleerd, zich aangepast aan andere gebruiken, gezondheidsproblemen verduurd en tijdens de verbodsperiodes ontberingen getrotseerd. Sommigen hebben wegens een verandering van toewijzing, gezondheidsproblemen of gezinsverantwoordelijkheden het land moeten verlaten. Gwaenydd Hughes, een broeder uit de zesde klas van Gilead, is later getrouwd en heeft twee zoons grootgebracht; hij is Jehovah tot zijn dood getrouw blijven dienen. Anderen, zoals Ofelia Estrada en Lorene Eisenhower, zijn in hun toewijzing gestorven. Maar een aantal toegewijde zendelingen uit de eerste klassen van Gilead zijn nog steeds actief in hun toewijzing.

Helen Nichols en Helen Wilson, uit de eerste klas van Gilead, werden in 1948 aan Argentinië toegewezen. In 1961 werden ze naar de noordwestelijke provincie Tucumán gestuurd. Destijds was er maar één kleine gemeente in de stad San Miguel de Tucumán. Nu zijn er dertien gemeenten en zeven Koninkrijkszalen in die stad plus nog vijf gemeenten in het omliggende gebied. Wat een vreugde is het voor deze zendelingen geweest een aandeel te hebben gehad aan die toename!

Charles Eisenhower, uit de eerste klas van Gilead, begon zijn zendingsdienst op Cuba, waar hij van 1943 tot 1948 heeft gediend en het aantal verkondigers daar heeft zien groeien van 500 tot 5000. Toen werd hij toegewezen aan Argentinië, waar hij gediend heeft als zendeling, vervolgens als kringopziener en daarna tot april 1953 als districtsopziener. Toen werd hij aangesteld als bijkantooropziener. Hij heeft het voorrecht gehad het aantal verkondigers in Argentinië te zien groeien van 900 tot ruim 120.000. Broeder Eisenhower, die als bijkantoorcoördinator dient, merkt op: „Niets kan jonge mannen en vrouwen groter geluk schenken dan hun leven geheel aan Jehovah’s dienst te wijden.”

De vreugde van dienst voor Jehovah

Argentijnse Getuigen die de volletijddienst als loopbaan op zich hebben genomen, zijn eveneens blij hun leven in Jehovah’s dienst te gebruiken. Marcelo en María Oliva Popiel werden respectievelijk in 1942 en 1946 gedoopt. Ze zijn beiden al 44 jaar in de speciale pioniersdienst. Voor broeder en zuster Popiel was het in 1976 uitgevaardigde verbod geen nieuwe ervaring, aangezien ze de beperkingen op hun werk direct na het verbod in 1950 hadden meegemaakt. Ze hielpen de nieuweren te leren omgaan met de beperkingen die het hernieuwde verbod teweegbracht en moedigden hen aan hun dienst getrouw voort te zetten. Marcelo beschouwt de jaren die hij Jehovah gediend heeft als kostbaar. Hij zegt: „Het is een vreugde Jehovah loyaal te hebben gediend. We zijn Jehovah heel dankbaar dat hij ons het voorrecht heeft gegeven hem te dienen en dat hij het ons heeft vergund de beste jaren van ons leven bezig te zijn met een werk dat echt de moeite waard is.”

Pietro Brandolini, die in 1957 werd gedoopt en al bijna veertig jaar als speciale pionier dient, deelt die gevoelens. Hij is blij dat hij zijn leven besteed heeft in de volletijddienst, want hij heeft veel meer zegeningen ontvangen dan hij ooit voor mogelijk had gehouden. Enthousiast vertelt hij dat Jehovah altijd voor hem heeft gezorgd, zowel in geestelijk als in materieel opzicht.

Pietro is over de zeventig en heeft soms te kampen met gezondheidsproblemen. Toch is hij nog actief als speciale pionier. Onlangs ontmoette hij een man die les gaf op een katholieke school. Pietro bood hem een bijbelstudie aan, waar de leraar graag op inging. Na de vierde studie zei de man tegen Pietro dat hij geloofde dat hij de waarheid aan het leren was. Pietro waarschuwde hem dat als de priesters op school erachter kwamen dat hij met Jehovah’s Getuigen studeerde, hij zijn baan wel eens kwijt zou kunnen raken. De man zei echter dat hij zich daar niet druk over maakte, want dat hij ergens anders wel werk kon vinden. Wat was Pietro blij te horen dat de leraar de waarheid uit Gods Woord als iets zo kostbaars beschouwde!

IJverig voor voortreffelijke werken

Vele anderen hebben de dringendheid van de tijd ingezien en hebben er blijk van gegeven „ijverig voor voortreffelijke werken” te zijn (Tit. 2:14). Op het ogenblik zijn er in Argentinië ruim 120.000 verkondigers, en meer dan 7000 van hen hebben in hun leven plaats ingeruimd voor de gewone pioniersdienst. Hernán Torres is een van hen. Aangezien hij bijna zeventig jaar en blind is en in een rolstoel zit, kost het hem extra inspanningen om het urenvereiste voor pioniers te halen. Sommige dagen staat hij vroeg op en gaat naar een ruimte in het verzorgingstehuis waar hij woont. Daar praat hij met anderen over de bijbel, brengt nabezoeken en bezorgt tijdschriften bij de bewoners op zijn tijdschriftenroute. Als het mooi weer is, zit hij buiten en predikt tot de voorbijgangers. Op andere dagen vergezelt een broeder of zuster hem in de van-huis-tot-huisbediening. Omdat hij niet kan zien, laat zijn partner hem weten met wie hij spreekt. Als een man de deur opendoet, tikt zijn partner hem eenmaal op de schouder. Is het een vrouw, dan tweemaal. Is het een jongere, dan driemaal.

Een andere gewone pionier, Rolando Leiva, is kapper. In zijn kapperszaak heeft hij publicaties van het Wachttorengenootschap uitgestald. De nieuwste uitgaven van De Wachttoren en Ontwaakt! liggen er altijd bij. De klanten zijn gewend alleen maar Wachttoren-publicaties als leesstof te hebben. „Omdat ik voor knippen zo weinig vraag, zijn mijn klanten bereid mijn voorwaarden te aanvaarden”, zegt Rolando. Terwijl hij met een klant bezig is, kijkt hij in de spiegel naar degenen die zitten te wachten. „Als ik iemand met belangstelling een tijdschrift zie lezen, begin ik een gesprek met hem terwijl ik zijn haar knip.” Op deze manier heeft Rolando in één dienstjaar 163 abonnementen afgesloten! Hij heeft ook veel bijbelstudies bij zijn klanten opgericht. Acht van de studies die hij momenteel leidt, zijn tot stand gekomen door middel van informeel getuigenis in zijn kapperszaak.

Ook jongeren tonen hun ijver in de prediking van het woord. Elber Heguía, een dertienjarige broeder, pioniert al twee jaar in de gemeente Centro in San Pedro, in de provincie Jujuy. Toen een zuster hem het adres gaf van een man die ze tijdens het straatwerk ontmoet had, ging Elber ernaartoe en trof tot zijn verbazing een leraar vechtsporten aan. Hij sprak de leraar aan en legde uit wat hij kwam doen, waarna de man een exemplaar aanvaardde van het boek Kennis die tot eeuwig leven leidt. De man genoot van het boek en vroeg om exemplaren voor zijn vechtsportleerlingen. Het gevolg was dat Elber vijftig boeken, veertig brochures en verscheidene tijdschriften verspreidde. Hij richtte een bijbelstudie op met de leraar en 25 van zijn leerlingen. Sommigen maken goede vorderingen.

Getuigen naar en van de verst verwijderde streek der aarde

Aanvankelijk brachten ijverige verkondigers het goede nieuws vanuit andere landen naar Argentinië, en de Argentijnse broeders en zusters hebben hun zelfopofferende geest nagevolgd. De Bethelfamilie is uitgegroeid tot 286 leden. Nog eens 300 broeders en zusters hebben een aandeel aan andere takken van speciale volletijddienst.

Anderen hebben zich beschikbaar gesteld om te dienen in landen waar de behoefte groter is (Jes. 6:8). In de jaren ’80 bijvoorbeeld trof het Besturende Lichaam regelingen voor twintig broeders uit Argentinië om als zendeling in Paraguay te dienen zonder dat ze de Gileadschool hadden bezocht. Meer recent zijn een groot aantal ongehuwde zusters en anderen erheen verhuisd om te dienen waar de behoefte groter is. Bereidwillig hebben ze zich aangepast aan een heet en vochtig klimaat om het goede nieuws te verkondigen. Veel van de 73 Argentijnse broeders en zusters die nu in Paraguay dienen, doen moeite om de inheemse Guaraní-taal te leren teneinde een groter aantal mensen te kunnen bereiken.

Door de jaren heen zijn velen als pionier of reizend opziener in Bolivia en Chili gaan dienen. Toen in Oost-Europa de verbodsbepalingen werden opgeheven, stelde een Argentijnse broeder die Hongaars spreekt zich beschikbaar en hij dient nu als kringopziener in Hongarije. Een echtpaar informeerde naar de mogelijkheid om te verhuizen teneinde het predikingswerk in Benin (Afrika) te ondersteunen, en zij werden daar als zendeling naartoe gestuurd. Hun liefde weerspiegelt de houding van al Jehovah’s dienstknechten die in het geestelijke paradijs wonen, waar geen nationale grenzen bestaan.

In Argentinië zijn de ijverige verkondigers van het goede nieuws van het Koninkrijk bereid geweest ’het woord te prediken, zich er als met een dringende zaak mee bezig te houden’, zowel „in gunstige tijd” als „in moeilijke tijd” (2 Tim. 4:2). Dankzij hun aanhoudende inspanningen zijn er nu in Argentinië meer dan 120.000 personen die Jehovah loven en zijn rijke zegen genieten. — Spr. 10:22.

[Grafiek/Illustratie op blz. 186]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

TOENAME IN HET AANTAL GETUIGEN TIJDENS DE VERBODSJAREN

1950 1960 1970 1980

1416 7204 18.763 36.050

[Paginagrote illustratie op blz. 148]

[Illustraties op blz. 150]

Zij hielpen een fundament te leggen voor de prediking van het goede nieuws in Argentinië: (1) George Young, (2) Juan Muñiz, (3) Carlos Ott, (4) Nicolás Argyrós

[Illustratie op blz. 152]

Met gebruikmaking van deze bus heeft Armando Menazzi samen met andere ijverige Getuigen in ten minste tien provincies gepredikt

[Illustratie op blz. 156]

Broeder Knorr (rechts) op een van de vergaderingen die in 1953, tijdens het verbod, werden gehouden

[Illustratie op blz. 161]

De eerste door Jehovah’s Getuigen gebruikte offset-rotatiepers

[Illustratie op blz. 162]

Internationale „Goddelijke zegepraal”-vergadering in Río Ceballos, in 1974

[Illustratie op blz. 178]

Een in moeilijke tijden in het bos gehouden grote vergadering

[Illustratie op blz. 193]

Een drijvende Koninkrijkszaal in het deltagebied van de Paraná

[Illustratie op blz. 194]

Steven en June Lee bedienen een internationale kring voor de Koreanen

[Illustratie op blz. 200]

Een van de meest zuidelijke snelbouw-Koninkrijkszalen, in Ushuaia (Vuurland)

[Illustraties op blz. 202]

Congreshallen in Argentinië: (1) Moreno, (2) Córdoba, (3) Lomas de Zamora, (4) Misiones

[Illustratie op blz. 204]

Congreshal in Cañuelas

[Illustraties op blz. 208, 209]

Internationaal congres 1990

[Illustratie op blz. 215]

Door zware overstromingen in Noord-Argentinië werden velen dakloos

[Illustraties op blz. 218]

Vroege zendelingen die nog steeds in Argentinië dienen

(1) Filia Spacil (2) Edith Morgan (3) Sophie Soviak (4) Helen Wilson (5) Mary Helmbrecht (6) Charles Eisenhower

[Illustraties op blz. 223]

(1) Bijkantoorcomité (van links naar rechts): M. Puchetti, N. Cavalieri, P. Giusti, T. Kardos, R. Vázquez, C. Eisenhower

Bijkantoorfaciliteiten: (2) kantoren, (3) drukkerij, (4) Bethelhuis