Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Frans Guyana

Frans Guyana

Frans Guyana

Het oerwoud is overal en strekt zich als een enorm groen tapijt uit van het Toemoek-Hoemakgebergte in het zuiden tot de Atlantische Oceaan in het noorden. Dit dichte regenwoud wordt doorsneden door de rivieren de Marowijne en de Oiapoque, die van zuid naar noord stromen voordat ze in zee uitmonden. Het land tussen deze rivieren is Frans Guyana.

De regens, die meer dan de helft van het jaar aanhouden, zorgen voor een weelderige omgeving. Maar niet veel mensen dringen tot diep in het binnenland door. Er zijn buiten het kustgebied weinig goede wegen, en stroomversnellingen maken het reizen over de rivieren tot een uitdaging. De namen van de stroomversnellingen weerspiegelen het gevaar dat ze opleveren — Saut Fracas (Donderwaterval), Gros Saut (Grote Waterval), Saut Tambour (Trommelwaterval), Saut Laissé Dédé (Dodelijke waterval), A Dieu Vat’ (Vaarwel, op hoop van zegen).

De wouden bevatten meer dan 1000 boomsoorten, schitterende orchideeën en andere planten die goed gedijen in het vochtige, tropische milieu. Meer dan 170 zoogdiersoorten, 720 vogelsoorten en talloze insectensoorten hebben hier hun habitat. Er zijn enorme anaconda’s, kaaimannen, jaguars en miereneters, maar ze worden niet vaak gezien, want als ze de aanwezigheid van mensen bespeuren, gaan ze er stilletjes vandoor. Boven de paden en de rivieren zweven helderblauwe vlinders onbekommerd rond, en prachtig gekleurde vogels schieten van boom tot boom.

Even kleurrijk als de planten en de dieren is de grote verscheidenheid in mensen en culturen. Verspreid langs de kust en de rivieren liggen indianendorpen. Daar wonen onder anderen de galibi, de arawak, de palicur, de wayana, de emerillon en de oyampi.

De bevolking van dit kleine Zuid-Amerikaanse land is grotendeels geconcentreerd in het kustgebied en de hoofdstad, Cayenne. In riviergemeenschappen aan de Surinaamse grens wonen de bosnegers, afstammelingen van ontsnapte slaven die uit Afrika waren gehaald om op plantages te werken. Ze spreken een creools dat Sranantongo heet. Ongeveer 100 jaar geleden kwamen er Aziatische immigranten uit Singapore, Vietnam en China. In 1977 arriveerden de eerste Hmong als politieke vluchtelingen uit Laos. Samen met de Aziaten vormen de immigranten uit Martinique, Guadeloupe, Haïti, Brazilië, Suriname, de Dominicaanse Republiek, Saint Lucia, Libanon, Peru en het moederland Frankrijk meer dan de helft van de bevolking van ruim 150.000 mensen.

Een hard leven

De eerste Europeanen kwamen hier omstreeks het jaar 1500, maar hun aanvankelijke pogingen om zich in dit land te vestigen, hadden geen succes. Het milieu was te hard. Het grondgebied dat nu Frans Guyana vormt, werd in de zeventiende eeuw echter een Franse kolonie. Later werden personen die tot lange gevangenisstraffen veroordeeld waren, uit Frankrijk naar strafkampen gestuurd om dwangarbeid te verrichten in plaatsen als Cayenne, Kourou en Saint-Laurent. Politieke gevangenen werden naar Duivelseiland gestuurd, waar de meeste niet levend vandaan kwamen. Die gevangenkampen zijn al lang gesloten. Bij Kourou bevindt zich nu een Europese lanceerbasis voor satellieten. Hoewel Frans Guyana 7100 kilometer van Europa ligt, vormt het officieel nog steeds een bestuursdistrict van Frankrijk, een Frans overzees departement, en maakt derhalve deel uit van de Europese Unie.

In de tweede helft van de negentiende eeuw, bijna 300 jaar nadat Sir Walter Raleigh melding had gemaakt van een legende over een stad van goud in dit land, werd er eindelijk goud ontdekt. Ondanks de gevaren waren rond 1920 zo’n 10.000 mannen, door goudkoorts gedreven, tot diep in het regenwoud doorgedrongen in de hoop snel rijk te worden.

Vervolgens kwamen er anderen, die ook de moed hadden die nodig was om het hoofd te bieden aan de barre levensomstandigheden in Frans Guyana. Deze pioniers kwamen echter om te geven, niet om te nemen.

Zaden van bijbelse waarheid geplant

Deze moedige pioniers brachten goed nieuws uit Gods Woord mee. Ze vertelden de mensen over Gods voornemen een eind te maken aan ziekte en dood, mensen van alle natiën te helpen als broeders samen te wonen en de aarde tot een paradijs te maken (Jes. 2:3, 4; 25:8; 33:24; Openb. 7:9, 10). Ze hadden een aandeel aan het werk dat door Jezus Christus was voorzegd toen hij zei dat dit goede nieuws van Gods koninkrijk „op de gehele bewoonde aarde” zou worden gepredikt „tot een getuigenis voor alle natiën” voordat het einde zou komen (Matth. 24:14). Dit belangrijke evangelisatiewerk bereikte Frans Guyana in 1946. De meeste vroege Getuigen van Jehovah die naar Frans Guyana kwamen, waren afkomstig uit Franse overzeese gebiedsdelen als Guadeloupe en Martinique en uit Nederlands Guyana (nu bekend als Suriname), dat er in het westen aan grenst.

De eerste waarheidszaden werden geplant door broeder Olga Laaland, een ijverige prediker van Guadeloupe. In december 1945 maakte hij een tocht om zijn moeder en zijn vleselijke broers te bezoeken, die bij de rivier de Mana in het binnenland van Frans Guyana woonden. Het kostte verscheidene dagen om per boomstamkano het dorp van zijn moeder te bereiken. Onderweg benutte hij de stops voor overnachtingen — in kleine open hutten, bedekt met palmbladeren — om te prediken en bijbelse lectuur te verspreiden. Toen hij in het dorp van zijn moeder, Haut Souvenir, was aangekomen, maakte hij zijn familie enthousiast deelgenoot van het goede nieuws van het Koninkrijk. Tot zijn verbazing en verdriet noemden ze hem een demon. In deze vijandige atmosfeer hield hij in 1946 de Gedachtenisviering van Jezus’ dood met zijn jonge broers als enige toehoorders. Al spoedig joeg zijn moeder, onder invloed van de plaatselijke priester, hem weg, terwijl ze schreeuwde: „Demonen mogen niet hier in mijn huis wonen!” Haar negatieve reactie temperde zijn ijver niet.

Op de terugtocht predikte hij als er gestopt werd bij goudmijnen en degrads of handelsposten. Op een keer sliepen hij en de andere passagiers in een hut op de rivieroever. Door een tropische stortbui viel een enorme boom met een angstaanjagende dreun om. In paniek dook Olga de rivier in, niet wetend dat die vergeven was van de piranha’s. Toen hij ongedeerd bleef, waren de mannen daar ervan overtuigd dat hij over goddelijke krachten moest beschikken, en daarom bezagen ze hem met diep respect. Hierdoor stonden ze meer open voor de boodschap die hij bracht.

Uiteindelijk bereikte broeder Laaland Mana, een dorp aan de Atlantische kust met 800 inwoners. Tijdens zijn eerste verblijf van zes maanden daar organiseerde hij vergaderingen en onderwees hij tien personen op geregelde basis de bijbelse waarheden die ware vrijheid brengen (Joh. 8:32). De mensen gaven hem de bijnaam Père Paletot (Vader Jasje) omdat hij altijd een jasje droeg, in tegenstelling tot de plaatselijke priester, die ze Vader Jurk noemden. Hoewel broeder Laaland door zijn lectuur heen raakte, hield hij openbare lezingen en predikte ijverig tot iedereen die wilde luisteren. Hij verwierf zich een reputatie als energiek spreker, die niet terugschrok voor pittige discussies met de plaatselijke geestelijken.

Bijna twee jaar na het bezoek aan zijn moeder keerde broeder Laaland terug naar Guadeloupe. Er was niemand als gevolg van zijn prediking gedoopt, maar hij had veel zaden geplant. De vruchten zouden later komen.

Werkers uit verscheidene landen

In 1956 vroeg het Wachttorengenootschap Wim van Seijl van het Surinaamse bijkantoor naar Frans Guyana te gaan. Hij vertelt: „Met een klein vliegtuig gingen we van Saint-Laurent naar Cayenne, waar we ongeveer drie weken in een hotelletje logeerden. We bewerkten een groot deel van Cayenne met het boek La Vie Éternelle [Eeuwig leven], waarvan we ettelijke honderden exemplaren verspreidden. Er was beslist wel belangstelling, maar wegens ons gebrek aan kennis van de Franse taal was het moeilijk studies op te richten. Onze inleiding van huis tot huis was: ’Gisteren zijn we per vliegtuig in Cayenne aangekomen om het goede nieuws te prediken.’ Na twee weken begonnen we nog steeds met ’Gisteren zijn we in Cayenne aangekomen’, omdat het de enige inleiding was die we in het Frans kenden! In een oud theater dat niet meer gebruikt werd, vertoonden we de film De Nieuwe-Wereldmaatschappij in actie. De tekst werd door een man in het patois vertaald en vervolgens door een vrouw in het Frans vertaald.” Er was aanzienlijke belangstelling, maar hoe zou die verder ontwikkeld worden?

Er kwamen meer Getuigen uit Suriname helpen, onder wie Paul Naarendorp en Cecyl en Nel Pinas. Heel wat van degenen die kwamen, konden Frans spreken.

Er kwam ook hulp uit een onverwachte hoek. In Duinkerken (Frankrijk) had een gezin de bijbel bestudeerd. Alleen de zestienjarige zoon, Christian Bonecaze, bleef belangstelling tonen. Toen het gezin naar Cayenne verhuisde, sprak Christian met zijn medescholieren over de dingen die hij uit de bijbel had geleerd. Een van hen toonde belangstelling, evenals zijn drie zussen. Christian schreef naar het Genootschap om hulp.

Omstreeks die tijd waren Xavier en Sara Noll naar Martinique teruggekeerd nadat ze in 1958 van de Gileadschool afgestudeerd waren. Het Genootschap vroeg broeder Noll naar Frans Guyana te gaan om het groepje daar te helpen. Het was een tiendaagse tocht met een kleine boot en Xavier moest aan dek slapen.

Bij aankomst in Cayenne werd broeder Noll door de geïnteresseerden gastvrij ontvangen. Ze nodigden hem uit om tijdens zijn verblijf bij hen te komen eten en zorgden ervoor dat hij een prettige kamer kreeg in een hotel dat door een voormalige gevangene werd geëxploiteerd. Iedere dag bestudeerde broeder Noll de bijbel met Christian en het gezin dat zo gastvrij was en voerde hij geestelijke gesprekken met hen. Hun kennis van de bijbelse waarheid verdiepte zich. Binnen enkele weken uitte Christian de wens gedoopt te worden; hetzelfde deden zijn vriend en twee van zijn zussen. Hoewel een stortbui het broeder Noll onmogelijk maakte de dooplezing zoals gepland op het strand te houden, hield hij die voor het groepje terwijl ze in hun kleine auto zaten. Vervolgens gingen ze over tot de onderdompeling, de eerste die door Jehovah’s Getuigen in Frans Guyana werd verricht.

Tijdens zijn verblijf in het land gebruikte broeder Noll zijn tijd goed in de velddienst. In een week had hij vrijwel al zijn lectuur verspreid. Hij behield slechts één tijdschrift om de mensen te laten zien dat ze zich daarop konden abonneren. Binnen drie weken sloot hij zeventig abonnementen af, waaronder een tiental in het Chinees. Hoe maakte hij zijn bedoeling duidelijk in het Chinees? Hij liet zijn klassenfoto van de Gileadschool zien, wees de Chinese studenten in de klas aan en gebruikte een heleboel gebaren. „Het werkte heel goed”, zegt hij. Nog iemand aan wie hij getuigenis gaf, was Michel Valard, wiens broer priester was maar die zelf goudzoeker was geweest in het binnenland. Nadat broeder Noll vertrokken was, nam Christian Bonecaze de leiding in de activiteit van het groepje daar in Cayenne.

Kort daarop, in 1960, kreeg het bijkantoor op Guadeloupe het opzicht over de prediking van het goede nieuws in Frans Guyana. Wat was het nuttig voor hen op een meer geregelde basis hulp te krijgen! Het fundament was gelegd en nu kon er geleidelijk op voortgebouwd worden. Met dat doel werd in 1960 Octave Thélise vanuit Martinique gestuurd om als speciale pionier te dienen. Hij begon de abonnees van onze tijdschriften en degenen die andere Wachttoren-publicaties hadden genomen, te bezoeken. Datzelfde jaar verhuisde Théophanie Victor, eveneens van Martinique, om in Frans Guyana te dienen, en al gauw werd ze als speciale pionier aangesteld.

Eerder al, in 1954, waren de heer Van Pardo, een Nederlander, en zijn Martiniquaanse vrouw, naar Paramaribo (Suriname) verhuisd, waar de vrouw in contact kwam met de Getuigen. Het jaar daarop verhuisden ze naar Saint-Laurent, pal aan de overkant van de Marowijne, die Suriname van Frans Guyana scheidt. Twee Getuigen uit Suriname, de broeders Pinas en Libreto, staken ongeveer vijf jaar lang elke drie maanden per kano de Marowijne over om het echtpaar te helpen in kennis van Jehovah en zijn vereisten te groeien. In december 1960 werd het echtpaar Van Pardo op een congres in Paramaribo tijdens een bezoek van Milton Henschel van het internationale hoofdbureau van het Wachttorengenootschap, samen met twee anderen uit Frans Guyana gedoopt.

In mei 1961 bracht Nicolas Brisart, de bijkantooropziener van Guadeloupe, een bezoek aan de groep van zestien verkondigers in Cayenne om een aandeel te hebben aan de eerste kringvergadering aldaar. Bovendien vertoonde hij de film Het geluk van de Nieuwe-Wereldmaatschappij voor 250 toeschouwers. De uitstekende reactie bewoog hem ertoe nog een film te vertonen — De Nieuwe-Wereldmaatschappij in actie. Toen de films in Saint-Laurent werden vertoond, was de reactie al even voortreffelijk. De loco-burgemeester van Saint-Laurent was zo onder de indruk dat hij zei: „Het is voor het eerst van mijn leven dat ik zoiets heb gezien.” Terwijl hij de broeders de hand schudde, vroeg hij: „Hebt u de burgemeester gevraagd of u de zaal in het stadhuis mag gebruiken om uw film te vertonen? Ik zal het er morgen met hem over hebben.” Er werd niet alleen toestemming gegeven voor het vertonen van de films maar ook om iedere avond een bijbellezing te houden. In totaal hebben tijdens dat gedenkwaardige bezoek meer dan 500 personen de films van het Genootschap gezien en op de bijbel gebaseerde lezingen gehoord. De loco-burgemeester zei: „Zulke mensen als u, Jehovah’s Getuigen, hebben we nodig.” Ongeveer twee jaar later, in maart 1963, werd in Cayenne de eerste gemeente van Jehovah’s Getuigen opgericht. De vergaderingen werden gehouden in een klein huis aan de rand van de stad in een plaats die Petit Monaco heette.

Hoe de waarheid hen bereikte

Tot die eerste gemeente behoorden onder meer broeder en zuster Sylvestre, beiden oorspronkelijk van Martinique. Hoe werden zij Getuigen van Jehovah? Toen mevrouw Sylvestre op een dag in 1952 naar de kruidenier ging, zag een voormalige gevangene van Duivelseiland haar en vroeg haar een paar boeken voor haar man mee te nemen. Waar hij de boeken vandaan had, wist ze niet, maar het waren Wachttoren-publicaties. Ze wist dat haar man die graag las, dus nam zij ze mee. Ze vertelt: „Toen ik de boeken op tafel legde, viel mijn oog op de titel ’God zij waarachtig’. Dit boek dat over God sprak had onmiddellijk mijn belangstelling. Toen mijn man thuiskwam, vertelde ik hem wat ik gelezen had over de naam van God, de aanbidding van afgoden en wat de verboden vrucht in werkelijkheid was. Nooit eerder had ik zulke dingen gehoord. Ik was er dadelijk van overtuigd dat dit de waarheid was. Ik ging meteen niet meer naar mijn religieuze bijeenkomsten. Hoewel ik de Getuigen nooit had ontmoet, begon ik vrienden te vertellen over de dingen die ik door dit boek leerde, en ik moedigde iedereen in mijn omgeving aan het te lezen. Negen jaar later kwam er een dame, Théophanie Victor, bij me aan de deur en bood me twee uitgaven van Ontwaakt! aan. Toen ze wegging, vroeg ik haar van welke religie ze was. ’De Vereniging van Jehovah’s Getuigen’, antwoordde ze. ’Nee maar,’ riep ik uit, ’dan wacht ik al negen jaar op jullie! Mag ik een afspraak met u maken?’” Na verloop van tijd namen zij en haar man een krachtig standpunt in voor de aanbidding van Jehovah.

Michel Valard, die al eerder op zijn werk met Xavier Noll in contact was gekomen, behoorde ook tot degenen die de waarheid aanvaardden toen er nog maar weinig Getuigen in dit land waren. Toen hij door de Getuigen gehouden vergaderingen begon te bezoeken, ging hij geleidelijk aan beseffen dat hij bevredigende antwoorden op zijn vragen kreeg. Zuster Victor bood aan de bijbel met hem te bestuderen, en hij ging daar direct op in, maar Jeanne, zijn vrouw, was er erg op tegen. Het gevolg was dat hij buitenshuis moest studeren. Maar hij was ervan overtuigd dat wat hij leerde de waarheid was en hij wilde die met Jeanne delen. Daarom koos hij artikelen uit de tijdschriften waarvan hij wist dat ze haar nieuwsgierigheid zouden wekken en legde ze neer waar zij ze wel moest zien. Uiteindelijk stemde ook zij in met een bijbelstudie en in 1963 werden beiden gedoopt. Hun kinderen namen eveneens de waarheid aan en een van hen, Jean-Daniel Michotte (Jeannes zoon van voor haar huwelijk met Michel Valard), dient als lid van het bijkantoorcomité.

Terwijl Paul Chong Wing, een jonge leraar uit Frans Guyana, in Frankrijk studeerde, kwam hij met de Getuigen in contact. Hij was gedesillusioneerd over de wereldtoestanden en de mentaliteit van de mensen. Hij had zich in de vrijmetselarij verdiept, maar kreeg daar geen antwoord op de vragen die hem bezighielden. Hij hield zichzelf altijd voor dat er ergens waarheid moest zijn en hij besloot ernaar op zoek te gaan. Zijn contacten met Jehovah’s Getuigen overtuigden hem ervan dat hij de waarheid had gevonden. Bij zijn terugkeer naar Frans Guyana nam hij contact op met Michel Valard, en tot zijn grote vreugde vernam hij dat er een Koninkrijkszaal vlak bij zijn huis was. In 1964 werd hij gedoopt en zijn vrouw het jaar daarop. Hij maakte snel vorderingen. De behoefte aan bekwame en bereidwillige mannen in de gemeente was zo groot dat hij slechts één jaar later als gemeentedienaar werd aangesteld. Hij heeft een aantal gemeenten helpen oprichten. Nu dient hij als lid van het bijkantoorcomité.

Geïsoleerde verkondigers ondersteunen

De gemeente in Cayenne groeide, maar de verkondigers daar beperkten hun inspanningen niet tot hun lokale gebied. Om de zoveel tijd gebruikten broeders en zusters uit Cayenne een weekend om de groepjes geïsoleerde verkondigers in Saint-Laurent, Mana en Iracoubo te ondersteunen. Die tochten hadden een vol schema. Eerst reden ze langs de kust van Cayenne naar Saint-Laurent, aan de grens met Suriname. Zaterdagsavonds werd er om zes uur een openbare lezing gehouden, gevolgd door de Wachttoren-studie. Na de nacht daar te hebben doorgebracht reden ze noordwaarts naar Mana om er om acht uur ’s ochtends met de vergadering te kunnen beginnen. Na een lunch onderweg op de terugweg naar Cayenne stopten ze in Iracoubo om daar om drie uur ’s middags hetzelfde programma te houden. Dan keerden ze terug naar Cayenne.

Dat waren marathonweekends, maar degenen die eraan deelnamen, hebben onvergetelijke herinneringen. De tocht bedroeg zowel heen als terug 250 kilometer. De wegen waren van rode aarde en zaten vol gaten. Na een tropische regenbui was de weg overstroomd en stond er soms wel een meter water. De broeders en zusters moesten dan een paar uur wachten tot het water gezakt was voordat ze verder konden gaan. Ze moesten met vijf of zes voertuigen samen reizen, omdat de gaten in de weg zo diep waren dat de auto’s dikwijls vast kwamen te zitten. Als dat gebeurde, moesten de broeders boompjes uit het bos omhakken en de stammen over de gaten leggen. Dan duwden ze met z’n allen de auto’s erover. De eerste auto die over een groot gat reed, hielp door de andere te trekken. Er was ook oponthoud als ze moesten wachten op de veerboten bij Kourou en bij Mana. Onder het wachten werden de broeders flink lastiggevallen door muskieten, maar ze gebruikten hun tijd om voorbijgangers tijdschriften aan te bieden.

De geïsoleerde groepen verkondigers werden erg opgebouwd door deze bezoeken, en hun uitingen van dankbaarheid wogen ruimschoots op tegen alle problemen die zich op de reis hadden voorgedaan. Beide zijden hadden er voordeel van. De broeders uit Cayenne werden ook zeer aangemoedigd door de gastvrijheid en ijver die aan de dag werden gelegd door broeder en zuster Van Pardo, zuster Fantan, zuster Barthebin en zuster Defreitas. Later werd geregeld dat broeder en zuster Fléreau van Guadeloupe als speciale pioniers in dit gebied kwamen dienen, en zij hebben uitstekend werk gedaan om de belangstelling verder te ontwikkelen. Bij het vervullen van de door Jezus gegeven opdracht om ’discipelen te maken van mensen uit alle natiën’, hebben Jehovah’s Getuigen de mensen in Frans Guyana niet over het hoofd gezien. — Matth. 28:19.

Vooruitgang — Langzaam maar zeker

In 1970 waren er 129 verkondigers in de gemeente Cayenne, en in Saint-Laurent en Kourou waren geïsoleerde groepen actief. De aantallen waren gering, maar Jehovah’s Getuigen raakten aardig bekend in het land. Toch verliep de vooruitgang traag. Er gingen nog tien jaar voorbij voordat het aantal Koninkrijksverkondigers in het land verdubbeld was.

De geestelijke vooruitgang werd belemmerd door de moeite die sommigen ermee hadden de bijbelse raad over uitsluiting en berouw te aanvaarden. Er ontstond verdeeldheid onder de verkondigers. Sommigen ondersteunden beslissingen van het lichaam van ouderlingen; anderen deden dat niet. Reizende opzieners van Guadeloupe kwamen om met de broeders de instructies van het Besturende Lichaam over deze kwestie door te nemen. Degenen die de leiding die via Jehovah’s kanaal kwam aanvaardden, gedijden.

Een andere factor die de geest van de verkondigers beïnvloedde, was de houding van de mensen tegenover onze prediking in Cayenne. De Katholieke Kerk had veel invloed. De geestelijken minachtten de Getuigen en hitsten hun kudden tegen hen op. Dit schrikte de broeders en zusters niet af. Hun ijver wekte zelfs beroering in de gemeenschap. Als mensen hun deur niet opendeden, liepen de Getuigen achterom om mensen op te sporen die zich misschien in de achtertuin verstopt hadden. Sommige broeders voerden verhitte discussies over de sabbat met adventisten en over het hellevuur en de onsterfelijkheid van de ziel met evangelisten. Die debatten konden van de ochtend tot de avond duren!

David Moreau, die vanuit Martinique reisde om als kringopziener te dienen, herinnert zich een van die discussies. „We waren met een jonge man aan het praten toen een voorganger van de zevendedagsadventisten zich in het gesprek mengde. Hij stond erop het over de sabbat te hebben. Virgo, onze broeder, zei dat hij gekomen was om over Gods koninkrijk te spreken, maar uiteindelijk ging de discussie toch over de sabbat. De voorganger zei: ’De sabbat is van God afkomstig. Zelfs in het toekomstige paradijs zullen we nog de sabbat onderhouden!’ Hij haalde Jesaja 66:23 aan: ’Het zal geschieden, dat van de ene nieuwe maan tot de andere, en van de ene sabbat tot de andere, alle vlees komen zal om voor mijn aangezicht te aanbidden, zegt de Heer.’ Broeder Virgo vroeg de voorganger nu: ’Wat was het dus vorige week woensdag volgens dit vers?’ De voorganger, die hevig transpireerde, probeerde verschillende antwoorden maar zag geen kans verband te leggen tussen vorige week woensdag en het vers. ’Het was nieuwe maan, man! Dus, kijk! U onderhoudt de sabbat, maar u vergeet de nieuwe maan! U laat meer dan een jota uit de bijbel weg.’” Later zei Virgo tegen David: „Ik ga nooit de dienst in zonder op de kalender te kijken wanneer het nieuwe maan is, voor het geval ik een adventist tegenkom.”

Hoewel de broeders bekwaam waren geworden in het verdedigen van hun geloofsovertuigingen, waren sommige er meer op uit discussies te winnen dan met schapen te vergelijken personen te zoeken. Er was behoefte aan opleiding om doeltreffend tot de bevolking te prediken, en Jehovah voorzag in de benodigde hulp.

Zendelingen ontginnen het binnenland

Tegen het eind van de jaren ’70 begonnen er zowel op de Gileadschool opgeleide zendelingen als pioniers uit Frankrijk die rechtstreeks aan de zendingsdienst waren toegewezen, in Frans Guyana te arriveren. Het belangrijke opleiden en versterken van de gemeenten nam een aanvang. De broeders en zusters werd geleerd hoe ze tactvoller en doeltreffender getuigenis konden geven. De zendelingen namen ook de leiding in het prediken onder de verschillende taalgroepen in het land. Het duurde niet lang of de plaatselijke broeders volgden hun voorbeeld en gingen Engels, Portugees, Sranantongo en Galibi, een indiaanse taal, leren. Op het ogenblik verschaft het bijkantoor in Frans Guyana verspreidingslectuur in achttien talen.

In april 1991 werden Jonadab Laaland en zijn vrouw, beiden afgestudeerden van de Gileadschool die in Nieuw-Caledonië hadden gediend, aan het gebied van Kourou toegewezen om de gemeente daar te versterken. Jonadabs vader, Olga Laaland, had enkele van de eerste zaden van bijbelse waarheid in Frans Guyana geplant. Nu loven meer dan 280 verkondigers in Kourou Jehovah.

Zendelingen stonden ook aan de spits bij pogingen om nieuwe gebieden, vooral in het moeilijk toegankelijke binnenland, te ontginnen. Ze lieten zich niet afschrikken door wat dit allemaal betekende: blootstelling aan tropische ziekten als malaria, ontmoetingen met slangen, zwermen insecten verdragen, krachtig stromende rivieren en gevaarlijke stroomversnellingen trotseren om geïsoleerde dorpen te bereiken, en niet bang zijn voor stortregens en modder.

Elie en Lucette Régalade hebben veel goed werk gedaan in Cayenne en Saint-Laurent. Ze hebben ook maagdelijk gebied langs de bovenloop van de Marowijne aan de westgrens van het land bewerkt. Met een groepje broeders en zusters hebben ze een predikingstocht van drie weken gemaakt naar alle rivierdorpen van Saint-Laurent tot Maripasoula. Deze tocht moest afgebroken worden opdat iemand uit het groepje in Saint-Laurent behandeld kon worden voor een zware aanval van malaria. Maar de predikingscampagnes naar het binnenland gingen door, zodat mensen daar het goede nieuws konden horen.

Om het door negentiende-eeuwse goudzoekers gestichte dorp Saint-Élie te bereiken, moet men vanaf de kust midden door het land een kanotocht van zeven uur over de Sinnamary maken. Daarna volgt een twee dagen durende wandeling van dertig kilometer door het oerwoud met een zware rugzak. Iedereen die daar gaat prediken, moet genoeg voedsel voor drie dagen en een flinke voorraad lectuur meenemen. ’s Nachts heeft men een vuur nodig om dieren weg te houden en meestal een hangmat om in te slapen. Maar wat een genoegen was het voor Eric Couzinet en Michel Bouquet, twee zendelingen die vanuit Frankrijk waren gestuurd, om die tocht te maken en een grondig getuigenis aan de 150 inwoners te geven. Twintig personen woonden de dialezing bij die tijdens hun verblijf werd gehouden.

Onder deze mensen troffen de broeders Fanélie, die pogingen deed haar geestelijke behoefte te bevredigen. Ze was vroeger rooms-katholiek geweest. Onlangs had ze zich aangesloten bij de adventisten. Niemand van haar religie kwam haar ooit in Saint-Élie opzoeken. Ze stuurde altijd per post bijbellessen in, maar ze kreeg nooit antwoord. Toen ze de Getuigen ontmoette, besefte ze dat zij de enigen waren die zich inspanden om mensen in zulke afgelegen plaatsen als Saint-Élie te bezoeken. Fanélie studeerde een week elke dag met de broeders. Kort daarop verhuisde ze voor zes maanden naar een grotere stad. Gedurende die periode studeerde ze driemaal per week. Toen ze naar het dorp terugkeerde, was ze een niet-gedoopte verkondiger. Fanélie had de zorg voor haar man, die geen Getuige was, en vijf kleine kinderen, maar haar ijver voor de waarheid bewoog haar ertoe elke maand meer dan veertig uur aan de prediking tot anderen te besteden. Ze hielp ook vergaderingen voor geïnteresseerden te organiseren. Toen ze regelingen had getroffen voor de Gedachtenisviering, kwamen er veertig personen. Sedertdien is Fanélie naar de kust verhuisd, maar ze blijft actief in de bediening. Ze is heel blij dat een van haar dochters gedoopt is en dat haar man nu studeert.

Kaw, Ouanary en Favar, in het oostelijke deel van het land, zijn andere gemeenschappen die voor het eerst door de zendelingen werden bereikt. Broeder Couzinet herinnert zich nog goed zijn eerste predikingstocht die hij in 1987 samen met enkele plaatselijke Getuigen naar die plaatsen maakte. Eerst namen ze een veerboot en vervolgens reden ze over een veertig kilometer lange rode zandweg, die uitkwam bij een moeras. Toen ze de auto tot stilstand brachten, hoorden ze angstaanjagend gebrul. Hij dacht dat het beslist jaguars waren die op het punt stonden aan te vallen. Maar de broeders die met broeder Couzinet reisden, verzekerden hem dat het maar een groep brulapen was die door hun komst waren opgeschrikt. Ze ontmoetten een echtpaar dat op zoek was geweest naar de waarheid. Dit echtpaar verhuisde naar Cayenne, maakte vorderingen tot de doop en dient nu in het Portugese veld in Frans Guyana.

Geleidelijk werden veel andere afgelegen gebieden bezocht. Grand Santi, Papaïchton en Saül zijn enkele van deze plaatsen die baat hebben gehad bij de eerste bezoeken van de zendelingen. De meeste van de maagdelijke gebieden worden nu geregeld door Koninkrijksverkondigers bezocht.

Prediken in Maripasoula

Maripasoula, een heel belangrijk dorp aan de bovenloop van de Marowijne, werd al in 1963 met de Koninkrijksboodschap bereikt. Adrien Jean-Marie, toen een bijbelstudent, moest daar voor zijn werk driemaal per jaar naartoe. Hij liep over van enthousiasme voor de waarheid en daarom gebruikte hij de gelegenheid om een grondig getuigenis te geven en liet altijd veel bijbelse publicaties achter.

Hoewel ook anderen in Maripasoula predikten, was het moeilijk om met de plaatselijke Sranantongosprekende inwoners te communiceren. Sranantongo, bij de plaatselijke bevolking bekend als takki-takki, is gebaseerd op het Engels en ontleent elementen aan het Frans, Nederlands, Portugees en verschillende Afrikaanse en Indiase talen. Het Surinaamse bijkantoor stuurde Sranantongosprekende speciale pioniers voor periodes van drie tot zes maanden naar Maripasoula, maar de bevolking reageerde negatief. Uiteindelijk werden de broeders het dorp uitgezet onder voorwendsel dat ze buitenlanders uit Suriname waren. In feite was het voornamelijk omdat ze Jehovah’s Getuigen waren.

Cornélis en Hélène Linguet werden er in 1992 als speciale pioniers naartoe gestuurd. Hun kennis van het Sranantongo maakte hun prediking een stuk makkelijker, en omdat ze de Franse nationaliteit hadden, werden ze door de mensen vlugger geaccepteerd. Drie dagen per week predikten ze in Maripasoula en de volgende drie dagen gaven ze getuigenis in Papaïchton, een dorp op een uur per kano van Maripasoula. Eerst hielden ze vergaderingen in hun huis in Maripasoula. Na twee jaar werken bezochten acht personen de Gedachtenisviering. Dit echtpaar heeft werkelijk volharding getoond in dit afgelegen gebied. Hun liefde voor de mensen heeft hen geholpen om het ondanks talrijke problemen vol te houden. Uiteindelijk werd hun geduld beloond en ontstonden er twee gemeenten.

Iemand die gunstig op de bijbelse boodschap reageerde is Antoine Tafanier, die als een belangrijk lid van zijn gemeenschap beschouwd wordt omdat hij naaste familie is van de Gran Man, de hoogste autoriteit in de animistische gemeenschap. Tafanier hield het met twee vrouwen, wat langs de rivier heel gebruikelijk is. Dus toen Tafanier zijn standpunt voor de waarheid innam, moest hij veranderingen in zijn leven aanbrengen en hetzij een van de twee vrouwen trouwen of vrijgezel blijven. De twee vrouwen, die in aparte huizen woonden en wisten dat hij tussen hen zou gaan kiezen, kregen hooglopende ruzie. Nu is Antoine Tafanier een gelukkige gedoopte Getuige, die samen met één vrouw Jehovah dient. En de andere vrouw? Na enige tijd ging ook zij de bijbel bestuderen en nu is ze een gedoopte dienstknecht van Jehovah.

De waardering voor Jehovah’s Getuigen nam toe in het gebied. Een plaatselijke vereniging stelde hun drie jaar gratis een vergaderplaats ter beschikking. Toen de tijd aanbrak om een Koninkrijkszaal te bouwen, werd de helft van de golfplaten door deze sympathisanten geschonken. Een andere plaatselijke vereniging beheerde het televisiestation en zond de vijf destijds beschikbare videobanden van het Wachttorengenootschap uit. Vooral de video Jehovah’s Getuigen — De organisatie achter de naam werd door de dorpsbewoners zeer op prijs gesteld.

De Getuigen hadden nu vaste voet in dit voorheen vijandige gebied. In 1993 had zowel Maripasoula als Papaïchton een Koninkrijkszaal, en mensen die in dit gebied langs de Marowijne woonden, kregen geregeld de gelegenheid de Koninkrijksboodschap te horen.

Langs de Oiapoque

Wat werd er tot stand gebracht in het meest oostelijke deel van het land, waar de Oiapoque de grensrivier vormt tussen Frans Guyana en Brazilië? In 1973 gaf Adrien Jean-Marie een goed getuigenis in de stad Saint-Georges. Zijn eerste bezoek duurde drie dagen. In datzelfde jaar keerde hij tweemaal terug en kon hij een openbare vergadering organiseren die door twintig personen werd bezocht. Er werden per brief enkele bijbelstudies begonnen, maar dat ging niet goed omdat de studenten niet gewend waren brieven te schrijven. In Tampac, een bosnegerdorp aan dezelfde rivier, trof broeder Jean-Marie eveneens personen die geïnteresseerd waren in de bijbelse boodschap.

Tien jaar later, in 1983, werden Etiennise Mandé en Jacqueline Lafiteau gestuurd om in dit afgelegen gebied een verder getuigenis te geven en geïnteresseerden te helpen. Wanneer het maar mogelijk was, vlogen broeders uit Cayenne voor een weekend naar Saint-Georges om steun te verlenen door met de zusters mee te gaan in de velddienst en door openbare lezingen te houden. Het vergde echter veel geduld voordat er vruchten zichtbaar werden. Zuster Mandé vertelt: „Ik richtte verscheidene bijbelstudies op. Maar het duurde niet lang of de plaatselijke priester begon ons werk tegen te staan. Sommigen zeiden: ’De priester heeft ons gezegd niet naar de Getuigen te luisteren en u ook niet binnen te nodigen omdat u werktuigen van de Duivel bent.’ Verscheidene van mijn studenten zijn met de studie gestopt.” Maar met volharding kwamen er toch resultaten.

Michel Bouquet en Richard Rose, een speciale pionier, hebben ook een aandeel gehad aan het ontwikkelen van belangstelling voor de waarheid in dat gebied. Er was in Saint-Georges veel gepredikt, maar vanaf 1989 kregen ze de toewijzing zich te concentreren op het gebied buiten die gemeenschap. Onlangs hebben broeder Rose en zijn vrouw het voorrecht gesmaakt de eerste pioniers uit Frans Guyana te zijn die de Gileadschool bezochten. Ze dienen momenteel in Haïti.

Toen er eenmaal een basis was gelegd op de Frans-Guyaanse oever van de Oiapoque, werden er regelingen getroffen om een klein gebied aan de overkant van de rivier in Brazilië te bewerken. De stad Oiapoque heeft 10.000 inwoners en ligt per kano zo’n twintig minuten van Saint-Georges. De broeders merkten al gauw dat daar meer belangstelling was dan in Saint-Georges en daarom concentreerden ze zich op dat gebied. Broeder Moreau weet nog te vertellen: „We overnachtten altijd achter in een winkel. Het was onder die omstandigheden niet makkelijk, hoewel een aardige vrouw die zich een ’zuster’ noemde ons een slaapplaats en een vat water om ons te wassen aanbood. De jonge plaatselijke pioniers moesten lachen toen mijn vrouw, Marylène, klaagde over de stank van het water. Iedereen waste zich in het donker van het achtererf en ging naar bed. De volgende ochtend ontdekten we echter met afgrijzen dat er een grote rat in het vat verdronken was en boven was komen drijven.” Maar dat deed geen afbreuk aan de goede ervaringen die ze in de bediening hadden.

In deze stad Oiapoque nam broeder Bouquet het initiatief om een stuk grond te kopen. Hij en broeder Rose werkten samen met andere pioniers en broeders uit Cayenne aan de bouw van een Koninkrijkszaal met tachtig zitplaatsen annex woning.

In de jaren ’90 kwam een speciale-pioniersechtpaar, broeder en zuster Da Costa, in Oiapoque om te helpen. Ze stelden zich ten doel alle scholen te bezoeken en de schoolhoofden het nuttige boek Wat jonge mensen vragen — Praktische antwoorden aan te bieden. Ze vroegen ook toestemming om dit boek aan alle leerlingen aan te bieden. Dat mocht. Na gehoord te hebben wat er in het boek stond, vroegen alle leerlingen en alle onderwijzers om een exemplaar. Ze verspreidden 250 boeken.

Broeder Da Costa bericht: „We hadden een uitstekend gesprek met de commandant van het plaatselijke militaire kamp, en we boden hem het boek Kennis die tot eeuwig leven leidt aan. Hij aanvaardde het en vroeg of we niet konden helpen bij het aanpakken van de dronkenschap en immoraliteit van zijn mannen in het kamp. We boden aan een lezing voor de mannen te houden. Dat idee stond hem wel aan en hij beloofde dat er de volgende week een groepje zou zijn. Toen we de lezing kwamen houden, zaten er 140 soldaten op ons te wachten. Allen luisterden aandachtig naar wat er gezegd werd. We lieten zeventig tijdschriften achter; meer hadden we er niet bij ons omdat we niet verwacht hadden zo veel mensen op onze vergadering te zien. We zijn dat wekenlang blijven doen. Omdat deze soldaten niet lang op één plaats blijven, verloren we het contact met de meesten van hen.” Toch reageerden velen gunstig op de geboden hulp.

Een jonge vrouw genaamd Rosa had in Brazilië met de Getuigen de bijbel bestudeerd, maar ze had zich het goede nieuws niet volledig eigen gemaakt. Toen ze hoorde van een kans om veel geld te verdienen door in een goudmijn in Frans Guyana te gaan werken, verliet ze haar flat, stopte met haar bijbelstudie en ging naar Oiapoque met de bedoeling illegaal de grens met Frans Guyana over te steken. Natuurlijk zou het voor een vrouw niet veilig zijn om tussen mannen bij een goudmijn midden in het bos te wonen. Voordat ze naar de mijnen vertrok, hielp een bezorgde zuster in Oiapoque haar om haar situatie te heroverwegen. Ze werd diep getroffen door de bijbelse raad in Mattheüs 6:25-34 en veranderde van gedachten. Rosa droeg haar leven aan Jehovah op en ging terug naar huis. Na verscheidene jaren gescheiden te hebben geleefd, verzoenden haar man en zij zich.

Er is nu een gemeente van 25 verkondigers in Oiapoque. De inspanningen van de vijf verkondigers in Saint-Georges dragen ook vrucht. De eerste inwoner van Saint-Georges die een standpunt voor de waarheid innam, was Jean René Mathurin. Nu dient hij als dienaar in de bediening en zijn vrouw is in de gewone pioniersdienst.

Vreugdevolle grote vergaderingen

In bijbelse tijden kregen aanbidders van Jehovah de opdracht op vaste tijden op grote vergaderingen bijeen te komen voor aanbidding (Deut. 16:1-17). Ook voor de hedendaagse aanbidders van Jehovah in Frans Guyana zijn grote vergaderingen hoogtepunten geweest. Zelfs toen er nog maar weinig verkondigers waren, gingen de broeders hun verantwoordelijkheid om grote vergaderingen te organiseren niet uit de weg. Een broeder vertelt: „In de jaren ’60 duurden onze districtscongressen acht dagen. Er waren vier bijbelse drama’s. De spelers moesten hun rol uit het hoofd leren, en het handjevol verkondigers moest keihard werken. Gelukkig kwam er altijd een groot aantal broeders en zusters van Martinique en Guadeloupe helpen met de grote vergaderingen.” Hun aanwezigheid werd door de broeders intens gewaardeerd. Velen denken nog steeds met veel genoegen terug aan de tijd dat bijna alle plaatselijke broeders naar het vliegveld gingen om de afgevaardigden van Martinique en Guadeloupe te verwelkomen.

Deze bijeenkomsten waren werkelijk vreugdevolle gebeurtenissen. Iedere grote vergadering was een geestelijk feest en de broeders voelden zich net als de Israëlieten tot wie Jehovah zei: „Gij moet u . . . voor het aangezicht van Jehovah, uw God, verheugen.” — Lev. 23:40.

De meer ervaren broeders hadden de handen aardig vol. Ze moesten het congres organiseren, hielden lezingen en speelden vaak in meerdere drama’s. Het was niet ongewoon dat een broeder aan drie drama’s meedeed en vijf of zes lezingen hield.

Het feit dat er uitgebreide maaltijden werden bereid die tussen de middag opgediend werden, zorgde voor het nodige extra werk. Op het menu stond soms wild zwijn, hagedis, agoeti, schildpad of gordeldier. In sommige gevallen moesten de broeders nog tijdens het congres gaan jagen of vissen om voedsel te kunnen serveren.

Plaatsen vinden om grote vergaderingen te houden, is altijd een uitdaging geweest. In het begin werd het huis van de familie Valard gebruikt. De broeders bouwden een afdak op het erf en elk jaar werd het afdak vergroot vanwege het groeiende aantal toehoorders. Toen het aanwezigenaantal echter boven de 200 kwam, was het nodig een grotere plaats te zoeken. Eerst waren de enige plaatsen die ze konden huren, handbal- of basketbalvelden. De broeders bouwden dan een podium en vroegen de congresgangers hun eigen stoel mee te brengen. Makkelijk was het niet, maar de broeders en zusters bezagen het van de positieve kant. De jongeren aarzelden nooit om hun zitplaats aan ouderen af te staan, zelfs als dat betekende de hele dag te moeten staan.

Jarenlang werden er danszalen gehuurd voor grote vergaderingen. Als het zaterdagprogramma afgelopen was, moesten de broeders snel de zaal ontruimen omdat de muzikanten al kwamen om voorbereidingen te treffen voor het dansfeest, dat de hele nacht zou duren. Vroeg in de ochtend gingen de broeders dan terug om de zaal schoon te maken en in orde te brengen voor het zondagochtendprogramma. Natuurlijk waren dit niet de soort plaatsen die mensen doorgaans passend achtten voor een religieuze bijeenkomst. Toen de broeders in het Guyana Palace, in Au Soleil Levant en in Au Canari vergaderden, leverde hun dat de spot van mensen in het gebied op. Na verloop van tijd waren deze plaatsen echter ook niet meer toereikend voor het groeiende aantal mensen dat de grote vergaderingen bezocht.

Uiteindelijk besloten de broeders hun eigen congreshal te bouwen, naar het voorbeeld van congreshallen op Martinique en Guadeloupe. Ze bestond uit een metalen skelet en een dak van golfplaten. Er konden zo’n 1000 mensen in, maar ze was toch gemakkelijk te demonteren. Nu moest er nog een stuk grond gevonden worden waar deze congreshal kon worden neergezet. Jean-Daniel Michotte stelde een deel van zijn grond beschikbaar. Deze regeling beantwoordde verscheidene jaren aan de behoefte.

Een buitengewoon bouwproject

Toen de belangstelling voor de waarheid groeide, was er een grotere congreshal nodig. De broeders begonnen uit te zien naar een terrein dat groot genoeg was voor de bouw van een congreshal met 2000 zitplaatsen. Na verscheidene jaren zoeken vonden ze een gunstig gelegen terrein van drie hectare tegen een redelijke prijs. Aangezien de plaatselijke broeders niet over de benodigde technische en bouwkundige kennis en ervaring beschikten, werd de hulp van het Franse bijkantoor ingeroepen. Het project dat ontworpen werd, was werkelijk buitengewoon. In 1993 werd het uitgevoerd. Het ontwerp omvatte een congreshal van 2000 vierkante meter, vijf Koninkrijkszalen, drie appartementen voor speciale pioniers en drie zendelingenhuizen, en dit alles werd in slechts acht weken gerealiseerd!

Veel van het materiaal werd in 32 grote containers vanuit Frankrijk verscheept. De zending bevatte tractoren, vrachtwagens, bussen, betonblokken, golfplaten en andere bouwmaterialen, alsook een grote hoeveelheid voedsel. De regionale bouwcomités in Frankrijk die bij het project betrokken waren, werkten heel hard.

In de loop van het project zijn er zo’n 800 broeders en zusters op eigen kosten uit Frankrijk gekomen om met 500 plaatselijke broeders en zusters op vier verschillende bouwplaatsen samen te werken. De meest westelijke bouwplaats lag 250 kilometer van de meest oostelijke, dus was er goede communicatie nodig. De Franse broeders en zusters kwamen gedurende die periode van twee maanden in verschillende ploegen, maar op een bepaald moment werkten er 500 uit Frankrijk met 422 plaatselijke Getuigen samen. Het was een hele uitdaging om voor alle werkers onderdak te vinden. Veel plaatselijke gezinnen hadden twee of drie Franse werkers te gast; niemand heeft in een hotel gelogeerd. Ook was er vervoer voor de werkers nodig. Een broeder vertelt: „Op weg naar mijn werk maakte ik een omweg om een aantal werkers op de bouwplaats af te zetten en na mijn werk haalde ik hen dan weer op. We deden ons best om het de werkers naar de zin te maken.”

Terwijl de grootste ploeg zich in Matoury bevond op de bouwplaats voor de congreshal (waarin ook een Koninkrijkszaal zou worden ondergebracht), waren anderen in Sinnamary om een Koninkrijkszaal en een klein zendelingenhuis te bouwen. In Mana werden nog een Koninkrijkszaal en een zendelingenhuis gebouwd. In de Sranantongo-wijk van Mana werd een Koninkrijkszaal met een appartement voor de speciale pioniers gebouwd. In Saint-Laurent werden een Koninkrijkszaal met 330 zitplaatsen en een zendelingenhuis voor zes personen gebouwd. Daar vergaderen twee gemeenten. Deze grote Koninkrijkszaal wordt gebruikt voor de congressen in het Sranantongo, die dikwijls door wel 600 personen worden bezocht.

Na deze mammoetbouwonderneming besloten sommige van de Franse broeders zich in Frans Guyana te vestigen. Niet alleen met hun bouwbekwaamheden hebben ze een bijdrage geleverd, maar ook zijn ze de gemeenten tot zegen geweest door als ouderling, dienaar in de bediening of lid van een bouwcomité te dienen. Later hebben sommigen een aandeel gehad aan de bouw van nieuwe bijkantoorfaciliteiten.

Behoefte aan een bijkantoor

Het bijkantoor in Frans Guyana begon zijn werkzaamheden in 1990 in een huurhuis in Montjoly, een stadje in de buurt van de hoofdstad. David Moreau werd aangesteld als bijkantoorcoördinator. Hoewel hij sinds zijn graduatie van de Gileadschool in 1981 op Martinique had gediend, had hij dikwijls toewijzingen in Frans Guyana behartigd. In het bijkantoorcomité zaten verder Jean-Daniel Michotte, Paul Chong Wing en Eric Couzinet. Later kreeg Christian Belotti de toewijzing om samen met hen te dienen. De gemeenten stelden het zeer op prijs ter plekke leiding te ontvangen via rijpe broeders die vertrouwd waren met hun behoeften.

Toen het bijkantoor werd opgericht, was er in het land een verhouding van één Koninkrijksverkondiger op 173 inwoners. Tot de 660 verkondigers behoorden veertien zendelingen die aan verschillende delen van het land waren toegewezen. De aanhoudende groei in verkondigers — sommige jaren maar liefst achttien procent — maakte het nodig uit te zien naar meer geschikte kantoorfaciliteiten. In 1992 werd het bijkantoor verplaatst naar Matoury, niet ver van Cayenne. Vervolgens gaf het Besturende Lichaam in 1995 toestemming een gebouw neer te zetten dat beter aan onze behoeften beantwoordde. Het kostte twee jaar om het nieuwe complex te verwezenlijken. Wat een grote bron van vreugde werd het voor de broeders, en wat een voortreffelijk getuigenis werd er gegeven!

Uitdagingen van de bediening

Het goede nieuws in dit land prediken, vereist hard werken, zelfopoffering en liefde. Oprechte bijbelstudenten nemen dit waar. Een van hen zei tegen de Getuige die met haar studeerde: „Echt waar, ik kan de liefde en de toewijding die je voor mij aan de dag legt zien. Maandenlang, zelfs als het regende, ben je geregeld gekomen om me de kennis van het goede nieuws bij te brengen. Daarom zal ik op mijn beurt elke zondag op jullie vergaderingen komen.” Zo gezegd, zo gedaan, en ze bracht zelfs enkele kennissen mee.

Soms moeten de verkondigers over een boomstam lopen die over een sloot gelegd is om de plaats te bereiken waar een studie geleid moet worden. Dit wordt spannender als de stam gedeeltelijk in het water ligt. David Moreau liep met uitgespreide armen om zijn evenwicht te bewaren voor een pionierster uit toen hij achter zich een plons hoorde. Dapper klom de zuster weer op de stam, waste zich toen ze aankwam en leidde haar bijbelstudie alsof er niets gebeurd was.

Op een andere plaats arriveerde broeder Bouquet per kano bij een dorp toen het eb was en de rivieroever uit dikke modder bestond. Terwijl hij naar het dorp liep, zakte hij tot zijn knieën in de modder. Na zo’n 25 meter kwam hij eindelijk op droge grond. De vriendelijke dorpelingen gaven hem water om zijn benen te wassen; daarna begon hij met zijn prediking.

Dat het moeilijk is de indianen te bereiken, komt niet alleen doordat hun dorpen zo afgelegen liggen en door het taalverschil. In een poging deze gebieden te beschermen tegen aantasting door de beschaving, beperkt de regering de toegang van het publiek. Systematisch prediken is in hun dorpen niet toegestaan. Niettemin proberen Jehovah’s Getuigen wanneer indianen naburige dorpen bezoeken om inkopen te doen, hun te vertellen over de schitterende hoop van een wereld vrij van alle ziekten, waaronder malaria, wat hier een gesel voor veel mensen is.

Voor sommigen betekent het een grote verandering in hun denkwijze om zich aan afspraken te houden en op een bepaalde tijd vergaderingen te bezoeken. Dertig jaar geleden droeg niemand van de inheemse bevolking een horloge en niemand had haast. Op tijd zijn voor vergaderingen was een nieuw idee. Eén zuster was dankbaar toen ze tijdens het gebed aankwam, maar het bleek het slotgebed te zijn! Bij een andere gelegenheid vroeg een zendeling die in Saint-Georges predikte aan een man of het dorp Régina ver weg was. „Niet zo ver”, antwoordde de man. „Hoe ver dan?”, vroeg hij. „O, maar negen dagen lopen.” Deze kijk op tijd maakt ook duidelijk waarom sommigen, hoewel ze de waarheid mooi vinden, het uitstellen een besluit te nemen om God te dienen.

Sommigen hebben moeten kiezen tussen stamwetten en bijbelse beginselen in verband met het familieleven. Soms wekte hun beslissing om Jehovah’s wegen te bewandelen de woede van het dorpshoofd. In één dorp werden de speciale pionier en zijn vrouw die in dat gebied dienden, door het dorpshoofd ter dood veroordeeld. Om terechtstelling te ontlopen, vluchtten ze het dorp uit en kregen vervolgens een andere toewijzing 300 kilometer daarvandaan.

Ondanks deze uitdagingen reageren mensen van alle rangen en standen gunstig op de uitnodiging: „Een ieder die wil, neme het water des levens om niet” (Openb. 22:17). Het afgelopen jaar heeft een hoogtepunt van 1500 verkondigers een aandeel gehad aan de prediking van het goede nieuws in Frans Guyana. Er werden gemiddeld 2288 bijbelstudies met geïnteresseerden gehouden. Op 19 april waren er 5293 aanwezigen op de Gedachtenisviering van Christus’ dood. We bidden oprecht dat nog velen meer zich de waarheid eigen zullen maken en aldus ware discipelen van Jezus Christus zullen worden.

[Paginagrote illustratie op blz. 224]

[Illustratie op blz. 228]

Olga Laaland

[Illustratie op blz. 230]

Christian Bonecaze (links) en Xavier Noll

[Illustraties op blz. 234]

Michel en Jeanne Valard

[Illustratie op blz. 237]

Constance en Edmogène Fléreau

[Illustraties op blz. 238]

(1) Een houten pad door het regenwoud, (2) Eric Couzinet en Michel Bouquet bepakt en bezakt, (3) Een indianendorp

[Illustratie op blz. 241]

Elie en Lucette Régalade

[Illustraties op blz. 251]

Een achtweeks internationaal bouwproject: (1) Congreshal in Matoury; Koninkrijkszalen en andere accommodaties in (2,3) Mana, (4) Saint-Laurent en (5) Sinnamary; (6) Getuigen in Frans Guyana werkten samen met honderden uit Frankrijk

[Illustraties op blz. 252, 253]

Bijkantoor en Bethelhuis in Frans Guyana, met het bijkantoorcomité (van links naar rechts): Paul Chong Wing, David Moreau, Jean-Daniel Michotte, Eric Couzinet