Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Curaçao

Curaçao

Curaçao

De eilanden Aruba, Bonaire en Curaçao staan bekend als de ABC-eilanden. Ze liggen voor de kust van Venezuela en hebben een unieke schoonheid. In tegenstelling tot de weelderige schoonheid van andere Caribische eilanden bezitten ze de schoonheid van de woestijn, van geheimzinnige schaduwen bij nacht en felle, contrasterende kleuren bij dag.

Wegens de geringe regenval doen reuzencactussen — waaronder de kadushi wel de kroon spant — het er heel goed en domineren het landschap. Ook de dividiviboom, die zich onderscheidt door zijn eigenaardige scheve kroon, gedijt er. Plantagehuizen die zich als stille wachtposten tegen azuurblauwe luchten aftekenen, herinneren aan het koloniale verleden. Geiten zwerven op het platteland rond en rennen de wegen over.

Aruba en Bonaire kunnen bogen op een levendige toeristenindustrie, terwijl Curaçao afhankelijk is van inkomsten verkregen uit aardolieraffinage en de zogenoemde „brievenbusmaatschappijen”. Elk van de eilanden heeft een ontziltingsinstallatie, die zeewater distilleert, waardoor zowel in drinkwater als in stoom voor elektriciteit wordt voorzien.

De eilanden, die nu bijna 250.000 bewoners tellen, werden in de vijftiende eeuw door de Spanjaarden ontdekt. Later bezetten de Nederlanders de eilanden, en hoewel ze voor korte periodes in handen van de Fransen en de Engelsen waren, kwamen ze in 1815 weer in het bezit van de Nederlanders. Sinds 1954 heeft de federatie van de Nederlandse Antillen, oorspronkelijk bestaande uit de ABC-eilanden en drie van de Bovenwindse Eilanden, zelfbestuur in binnenlandse aangelegenheden. In 1986 verkreeg Aruba echter de status aparte.

Cultuur en taal

Onder de Nederlandse regering genieten de eilanden een klimaat van religieuze verdraagzaamheid. De bevolking is overwegend rooms-katholiek, hoewel er grote groepen protestanten zijn. Curaçao heeft ook een sterke joodse gemeenschap. Mensen uit veertig tot vijftig landen leven vredig naast elkaar in een raciaal geïntegreerde samenleving. Ofschoon deze mensen een gemeenschappelijke taal hebben, behoudt elk eiland zijn eigen karakter. In deze gevarieerde samenleving schoot de bijbelse waarheid wortel en is ze blijven floreren.

De mensen zijn meertalig en licht geneigd te vergeten welke taal ze spreken, aangezien overschakelen heel normaal is. Alhoewel Nederlands de officiële taal is en Engels en Spaans algemeen in de handel worden gebezigd, is Papiamentoe de omgangstaal. Volgens één theorie heeft het Papiamentoe zich vóór de zeventiende eeuw ontwikkeld op de Kaapverdische Eilanden voor de kust van West-Afrika. De Portugezen gebruikten die eilanden als basis voor invallen in Afrika, en om de Afrikanen en de Portugezen in staat te stellen te communiceren, werd er een nieuwe creooltaal in het leven geroepen — een mengeling van Afrikaanse talen en Portugees. Zo’n taal die communicatie tussen verschillende taalgroepen mogelijk maakt, wordt een lingua franca genoemd. Later introduceerden slaven die naar de eilanden werden gebracht, deze taal. In de loop der jaren werd de taal door het Nederlands, Spaans, Engels en Frans beïnvloed. Het resulterende Papiamentoe is een mengeling van al die talen.

De door de slaven ontwikkelde en op de eilanden geïntroduceerde lingua franca was in wezen een manier om de communicatiekloof te overbruggen en hen te verenigen. Geleidelijk werd er echter een andere lingua franca aangenomen. Het is de taal waarover in Zefanja 3:9 wordt gesproken, waar staat: „Dan zal ik volken tot een zuivere taal doen overgaan, opdat zij allen de naam van Jehovah aanroepen, ten einde hem schouder aan schouder te dienen.” Het is deze „zuivere taal” die niet alleen sommige van de eilandbewoners met elkaar heeft verenigd — door hen boven sociale, raciale en soms nationale verschillen te doen uitstijgen — maar hen ook met de wereldwijde gemeenschap van Jehovah’s Getuigen heeft verenigd. Dus hoewel er afzonderlijke Papiamentoe-, Engelse, Spaanse en Nederlandse gemeenten zijn, brengt de lingua franca van de bijbelse waarheid de broederschap in een hechte band van liefde bijeen.

De dageraad van de waarheid

Het is niet precies bekend hoe de eerste waarheidszaden op de eilanden werden geplant. Haast onmerkbaar begon het waarheidslicht door te dringen en verdreef de duisternis waarin de eilanden, die lange tijd bolwerken van het rooms-katholicisme hadden gevormd, waren gehuld. Tegen het eind van de jaren ’20 en in de jaren ’30 predikten hier verscheidene mensen. Ook zaaide een colporteur van religieuze boeken onbewust waarheidszaden, want onder zijn boeken bevonden zich door Gods organisatie uitgebrachte publicaties. De twee dochters van de colporteur, Pearl en Ruby, werkten met hem samen en werden jaren later Getuigen van Jehovah. Beiden zijn nog steeds getrouw.

In 1940 verrichtte broeder Brown, die van Trinidad afkomstig was en bij de olieraffinaderij werkte, de eerste doop op Curaçao — die van vijf mensen met wie hij had gestudeerd. Onder hen bevonden zich Martin en Wilhelmina Naarendorp en Eduard van Marl, allen oorspronkelijk uit Suriname.

Anita Libretto, de dochter van de familie Naarendorp, vertelt: „In 1940 was ik zes jaar. Ik kan me herinneren dat mijn ouders met een Engelssprekende broeder studeerden. Ze spraken alleen Nederlands en konden nauwelijks Engels verstaan, doch ze worstelden zich erdoor en werden na zes maanden gedoopt. De vergaderingen werden bij ons thuis gehouden, maar ze waren niet zo goed georganiseerd als nu. Het waren studieavonden die tot na middernacht duurden, omdat het mijn ouders veel moeite kostte om Engelse boeken te begrijpen.” Er werd hoofdzakelijk in het Engels gepredikt, aangezien het kleine groepje niet vloeiend Papiamentoe sprak en er geen lectuur in die taal beschikbaar was.

De plaatselijke bevolking was over het algemeen niet gewend de bijbel te lezen omdat de Katholieke Kerk dit verbood. Het was niet ongewoon dat de pastoors elke bijbel die ze vonden, in beslag namen. In het begin liep een van hen de broeders achterna en schreeuwde stampvoetend: „Laat mijn schapen met rust!”

Zaden gezaaid op Aruba en Bonaire

In 1943 bezochten John Hypolite, die adventist was geweest, en Martin Naarendorp Aruba en besteedden hun vakantie om het goede nieuws bekend te maken. Voor zover kan worden nagegaan, waren zij de eersten die daar het goede nieuws predikten. Na hun terugkeer naar Curaçao schreef broeder Hypolite naar het hoofdbureau in Brooklyn met het verzoek om hulp in het veld. Drie jaar later werden er zendelingen gestuurd, maar helaas overleed hij voordat ze kwamen. Moedige Curaçaose broeders zoals John Hypolite hadden echter de raad uit Prediker 11:6 opgevolgd en overvloedig zaad gezaaid, dat later wortel schoot en uitsproot.

In 1944 arriveerden Edmund Cummings van Grenada en Woodworth Mills van Trinidad op Aruba. Ze gingen werken bij de olieraffinaderij in San Nicolas. In deze aan het oostelijke uiteinde van het eiland gelegen plaats krioelde het van immigranten die uit alle delen van West-Indië waren gekomen om bij de olieraffinaderij te werken. Broeder Mills, een bijzonder enthousiaste openbare spreker, gaf een geweldige stimulans aan de prediking van het goede nieuws. Op 8 maart 1946 richtten de broeders Mills en Cummings de eerste Engelstalige gemeente in San Nicolas op. De gemeente had elf verkondigers, en broeder Mills was groepsdienaar (gemeentedienaar).

De eerste doop daar vond plaats op 9 juni 1946. Onder de vier dopelingen bevonden zich Timothy J. Campbell en Wilfred Rogers, en tegen het einde van het jaar was het aantal verkondigers verdubbeld. Later voegden geïmmigreerde Getuigen zich bij de gemeente — de familie Buitenman, De Freitas, Campbell, Scott, Potter, Myer, Titre, Faustin en anderen.

Broeder Mills had veel succes met informeel getuigenis geven, en een van zijn collega’s, een stenografe genaamd Oris, reageerde gunstig. Ze werd in januari 1947 gedoopt. Broeder Mills had er niet alleen een zuster bij gekregen maar had ook een bruid gevonden, want later trouwden hij en Oris. In 1956 werden ze uitgenodigd voor de 27ste klas van Gilead en daarna aan Nigeria toegewezen.

Vóór 1950 werd er op Aruba hoofdzakelijk in San Nicolas gepredikt, omdat de mensen daar overwegend Engelssprekend waren en de broeders weinig Papiamentoe spraken. Tot dan toe had geen enkele Arubaan de waarheid aanvaard. Niet-aflatende tegenstand van de Katholieke Kerk zette de doorgaans vriendelijke Arubanen tegen de Getuigen op en dit vertraagde de vooruitgang. In die vroege dagen was het heel gewoon dat een Getuige door een woedende huisbewoner achterna werd gezeten met een machete. Soms kregen de broeders heet water over zich heen gegooid of werden er honden op hen afgestuurd. Bij andere gelegenheden werden de broeders binnengenodigd, waarna de huisbewoner naar buiten liep en hen zomaar liet zitten. Op de eilanden is het een belediging geen aandacht aan bezoekers te schenken.

Edwina Stroop, een pionierster op Aruba, vertelt: „De pastoors joegen de mensen angst aan door hun te vertellen dat zij een vloek over hen zouden uitspreken als ze de kerk verlieten.” Dit bekoelde de ijver van de broeders echter niet, die er door hun liefde voor Jehovah en hun naasten toe werden gedreven te volharden.

De zaden van sommige woestijnplanten kunnen tientallen jaren sluimeren totdat de juiste hoeveelheid regen ze in staat stelt te ontspruiten en uiteindelijk prachtige bloemen te dragen. Iets dergelijks deed zich voor in het geval van Jacobo Reina, een douanebeambte op Bonaire. In 1928 kwam hij in het bezit van het boek Schepping. Hoewel hij in een rooms-katholiek gezin was geboren, had hij de protestantse religies onderzocht maar had het er niet kunnen vinden. Toen hij het boek Schepping las, herkende hij de klank van de waarheid. Het boek vermeldde de titels van andere door Jehovah’s dienstknechten uitgegeven boeken, maar Jacobo kon ze niet bemachtigen. Pas negentien jaar later, toen hij in 1947 zijn zus op Curaçao bezocht, ontmoette hij een zendelinge die een studie bij haar leidde. Hij vroeg de zendelinge of ze de boeken had die hij op een papiertje had geschreven dat hij al die jaren in zijn portefeuille had bewaard. Hij nam alle lectuur die ze in haar tas had, minstens zeven boeken en dertien brochures, en abonneerde zich op De Wachttoren en Ontwaakt! Eindelijk zou zijn geestelijke eetlust die lang voordien was opgewekt, bevredigd worden. Ja, de waarheidszaden die zo veel jaren gesluimerd hadden, zouden nu het water krijgen dat nodig was om ze tot ontwikkeling te laten komen.

De eerste zendelingen arriveren op Curaçao

Op 16 mei 1946 arriveerden Thomas Russell Yeatts en zijn vrouw, Hazel, afgestudeerden van de zesde klas van Gilead, op Curaçao, een vrijwel maagdelijk gebied. Broeder Yeatts heeft een geweldige invloed op het werk op de eilanden gehad en is ruim vijftig jaar, tot zijn dood in 1999, in zijn toewijzing gebleven. Met uitzondering van een korte onderbreking had hij van 1950 tot 1994 het opzicht over het bijkantoor. Als een man met een onverstoorbaar goed humeur, grenzeloos optimisme en een onwankelbaar geloof had hij het voorrecht de Koninkrijksprediking enorm te zien uitbreiden.

Hazel, die haar man loyaal ondersteunde, is tot op heden getrouw in haar toewijzing gebleven en is voor allen een bron van aanmoediging. Ze herinnert zich hun aankomst op het vliegveld en hoe ze hartelijk begroet werden door de broeders Naarendorp en Van Marl en een geïnteresseerde, Clement Fleming.

Clement, tussen twee haakjes, had het boek Kinderen gekregen, had het gelezen en was ervan overtuigd dat hij de waarheid had gevonden. Hij had op jonge leeftijd de Rooms-Katholieke Kerk verlaten omdat hij het met veel van haar leringen niet eens was. Later kreeg hij contact met de Getuigen en zodoende was hij erbij om de eerste zendelingen te verwelkomen. In juli 1946 werd hij door de nieuwe zendeling Russell Yeatts gedoopt. Broeder Fleming is nog steeds een Koninkrijksverkondiger en zegt: „Op 93-jarige leeftijd heb ik de hoop nog niet opgegeven tot degenen te behoren die door Armageddon heen komen en het nieuwe samenstel binnengaan zonder ooit te hoeven sterven.” Wat een prachtig voorbeeld van geloof en volharding!

Zuster Yeatts zegt: „We werden van het vliegveld naar een tweekamerappartement gebracht boven een winkel waar varkensstaarten en zoute vis werden verkocht. Het appartement had geen meubilair en geen badkamer, dus moesten we ons de eerste zes maanden beneden douchen tot we betere huisvesting hadden gevonden.” Hoewel Hazel de ene aanval van dysenterie na de andere had, raakten zij en Russell nooit ontmoedigd. Jaren later schreef broeder Yeatts: „Wat het leven interessant maakt, vooral voor Jehovah’s dienaren, zijn niet de omstandigheden, ook niet het landschap of zelfs de taal, maar de mensen. En die zijn er in elke toewijzing.”

Terwijl deze moedige zendelingen de volkstaal — het Papiamentoe — leerden, moesten ze de mensen op Curaçao de zuivere taal, de lingua franca van de waarheid, onderwijzen. Een van hen was Camilio Girigoria, die in 1950 als de eerste plaatselijke bewoner werd gedoopt. Toen hij bij een olieraffinaderij werkte, was hij met de waarheid in contact gekomen door gesprekken met verschillende broeders, onder wie Henricus Hassell, een ijverige verkondiger van het goede nieuws. Camilio, nu 78 jaar, is ouderling en heeft 24 personen geholpen opgedragen dienstknechten van Jehovah te worden. In 1946 organiseerden de zendelingen de eerste Engelstalige gemeente op Curaçao, maar het duurde tot 1954 voordat de eerste Papiamentoe-gemeente werd opgericht.

Het waarheidslicht blijft schijnen op Aruba

In juli 1949 gingen Henry en Alice Tweed, Canadezen uit de twaalfde klas van Gilead, naar Aruba, waar ze een belangrijke rol in het onderwijzen van de zuivere taal hebben gespeeld. Henry was lang en mager en stond bekend om zijn vriendelijke, zachte aard; Alice om haar gevatheid en onuitputtelijke energie in de dienst. Ze waren de enige zendelingen die op alle drie de eilanden gewoond en gewerkt hebben, en nog tientallen jaren later wordt er met gevoelens van genegenheid aan hen teruggedacht wegens hun zelfopofferende geest en ijver.

In 1950 gradueerden William Yeatts (Russells neef) en zijn vrouw, Mary, van de veertiende klas van Gilead en werden aan Curaçao toegewezen. In 1953 gingen ze naar Aruba. Bijna vijftig jaar later zijn ze nog steeds in hun toewijzing — schitterende voorbeelden van geloof en volharding. In de loop der tijd onderscheidde Mary zich door haar buitengewone ijver in de bediening. Ze bevond zich altijd in de voorste gelederen van het getuigeniswerk, terwijl Bill zich concentreerde op het vertalen van bijbelse publicaties. Voordat Bill en Mary arriveerden, hadden de twee Engelse gemeenten nog weinig bereikt onder de plaatselijke bevolking. Geduldig en systematisch begonnen Bill en Mary waarheidszaden onder de Papiamentoesprekende Arubanen te zaaien. Gaandeweg werden hun inspanningen beloond. Bill weet te vertellen: „We begonnen Wachttoren-studies te houden onder de grote kwihiboom in de tuin van het zendelingenhuis. Soms waren er wel honderd aanwezigen. We zaten op banken die door de katholieke kerk waren afgedankt.” In 1954 werd de Gedachtenisviering ter herdenking van Christus’ dood gehouden, en daarna werd er een gemeenteboekstudie in het Papiamentoe georganiseerd.

De eerste Arubaan leert de bijbelse waarheid kennen

Als jonge man dronk Gabriel Henriquez soms zo zwaar in de weekends dat hij ’s maandagsmorgens niet op het werk kon verschijnen bij de olieraffinaderij. Zijn baas wilde dat hij zijn leven zou beteren, en hoewel zelf atheïst gaf hij Gabriel een geschenkabonnement op Ontwaakt!, ervan overtuigd dat dit hem zou helpen. Later kwam Gabriel in contact met broeder en zuster Tweed, die de bijbel met zijn schoonvader bestudeerden. Omdat het studieboek in het Spaans was, vertaalde Gabriel voor hem. Al gauw groeide Gabriels eigen belangstelling, dus begonnen Bill en Mary Yeatts in 1953 met hem te studeren. Gabriel zegt: „Eindelijk kreeg ik antwoord op al mijn vragen.” In 1954 droeg hij zijn leven aan Jehovah op en werd de eerste Arubaan die gedoopt werd.

In 1956 werd de eerste Papiamentoe-gemeente georganiseerd met zestien verkondigers, en aan het eind van het dienstjaar 1957 waren er 26 verkondigers die bericht inleverden. Zodra de ogen van de Arubanen opengaan voor de valse leringen van „Babylon de Grote” en ze hun mensenvrees overwinnen, krijgen ze liefde voor de waarheid en worden ijverige bekendmakers van het goede nieuws (Openb. 17:5). Zo iemand was Daniel Webb. Hij en zijn vrouw, Ninita, die aanvankelijk een tegenstandster was, aanvaardden de waarheid en werden beiden ijverige verkondigers van het Koninkrijk. Zouden anderen hun voorbeeld volgen?

Net als Daniel leerden vele anderen de waarheid kennen en lieten hun leven en dat van hun gezin erdoor vormen. Eén zo’n persoon die begon te studeren, was Pedro Rasmijn. Toen Pedro op een dag thuiskwam, ontdekte hij dat zijn moeder, Maria, een vrome katholiek, zijn studieboeken had vernietigd. Daar hij de nieuwe persoonlijkheid nog niet had aangedaan, nam hij wraak door de beelden van zijn moeder stuk te slaan. Van streek door wat Pedro had gedaan, beklaagde Maria zich bij de pastoor, die zei dat Pedro gelijk had door te denken dat de beelden waardeloos waren! Verontwaardigd joeg ze de pastoor weg en besloot de bijbel te onderzoeken. Dit resulteerde erin dat Maria en haar man, Genaro, hun leven aan Jehovah opdroegen. Zij en hun 11 kinderen, 26 kleinkinderen en één achterkleinkind — in totaal 40 personen — dienen allen Jehovah!

Daniel van der Linde, een schoonzoon van Maria, werd gedoopt ondanks het feit dat hij door zijn ouders werd verstoten. Hoewel hij uit huis werd gezet en door een pastoor werd geslagen, volhardde Daniel, ervan overtuigd dat hij de waarheid had gevonden. Ondanks deze tegenstand beschouwt Daniel zich gezegend, want hij is door Jehovah gebruikt om velen te helpen de bijbelse waarheid te leren kennen. Zijn dochter Prisquela en haar man, Manuel, zijn „commuters” (niet-interne Bethelieten), die op de vertaalafdeling van het bijkantoor op Curaçao dienen. Een andere schoonzoon, Tony, moest ook blijk geven van een groot geloof in Jehovah en Zijn beloften om ons te schragen, want hij werd ziek en moest vijf operaties ondergaan. Tony zegt: „Ik ben door de artsen opgegeven, maar ik blijf Jehovah om kracht vragen. Mijn broers, die me min of meer hebben verstoten, merken dat ik duizenden geestelijke broeders en zusters over de hele wereld heb.” — Mark. 10:29, 30.

Vooruitgang op de eilanden

In 1965 moest Albert Suhr, een afgestudeerde van de twintigste klas van Gilead, Curaçao wegens een slechte gezondheid verlaten, maar hij liet voortreffelijke „aanbevelingsbrieven” achter (2 Kor. 3:1, 2). Een daarvan, Olive Rogers, ging in september 1951 in de pioniersdienst. Olive had zeventien jaar met een man samengewoond zonder getrouwd te zijn. Toen ze echter Jehovah’s hoge maatstaven leerde kennen, verliet ze de man, die alsnog aanbood haar te trouwen. Ze ging hier niet op in, werd gedoopt en ging pionieren, wat ze bijna veertig jaar heeft gedaan tot ze ziek werd. Zuster Rogers was overal te zien, terwijl ze opgewekt het gebied bewerkte. Nu nog vertellen mensen gloedvolle verhalen over deze zuster. Haar ontembare geest en vasthoudendheid hebben haar in staat gesteld veel mensen, en ook grote gezinnen, te helpen hun leven aan Jehovah op te dragen.

Momenteel zijn er op de Antillen en Aruba heel wat hardwerkende gezinnen die Jehovah dienen. Grote gezinnen, zoals de familie Martha, Croes, Dijkhoff, Rasmijn, Liket, Faustin, Ostiana en Roemer, vormen het fundament van de gemeenten en dragen veel tot de stabiliteit ervan bij.

De vriendelijke Eugene Richardson werd al op vijftienjarige leeftijd door Jehovah onderwezen. Hoewel hij geen officiële bijbelstudie had, maakte hij gestadig vorderingen door alle vergaderingen bij te wonen en werd op zeventienjarige leeftijd gedoopt. In 1956 werd hij als pionier aangesteld en werd geconfronteerd met wat hij als een groot probleem beschouwde — gebrek aan vervoer. Hij zegt: „Mijn toegewezen gebied lag twintig kilometer van huis, dus ruilde ik, om het vervoersprobleem op te lossen, mijn piano voor een fiets. Mijn familie was verbijsterd over deze transactie en praat er veertig jaar later nog over. Voor mij bleek het echter heel praktisch te zijn, vooral omdat ik vier maanden daarna als speciale pionier werd aangesteld in het niet-toegewezen gebied Banda Abao.”

Nieuw gebied openen

Het plattelandsgebied Banda Abao, plaatselijk bekend als de kunuku, bevindt zich aan de westkant van Curaçao en bestrijkt bijna de helft van het eiland. Het is enigszins heuvelachtig en wat groener dan de rest van het eiland. De huizen staan her en der verspreid, dus vergt het bewerken van dit gebied heel wat tijd. Clinton Williams, een andere jonge, ijverige pionier, voegde zich bij Eugene en samen ontsloten ze dit nieuwe, onontgonnen gebied. Eugene vertelt: „Vergeleken met de rest van het eiland was dit geen makkelijk gebied. De mensen waren wel heel vriendelijk en echt prettig om mee te praten, maar daar bleef het gewoonlijk ook bij. We werkten er echter twee jaar en hadden mooie ervaringen. In de eerste maand ontmoette ik een man die zei dat als we konden bewijzen dat Gods koninkrijk in 1914 was opgericht, hij een Getuige zou worden. En hij werd inderdaad een Getuige, samen met zijn vrouw en kinderen. Later sprak ik met een vrouw die zei dat haar neef erg geïnteresseerd was in de bijbel. Diezelfde avond ging ik terug en gaf hem getuigenis. Zijn naam was Ciro Heide.”

Ciro, een spontaan iemand, vertelt zijn kant van het verhaal: „Ik was heel vroom katholiek en kende de catechismus zo goed dat ik die op school kon onderwijzen. Maar iets bracht me altijd in verwarring. Ik kon niet begrijpen waarom het niet bijwonen van de mis een doodzonde was en men naar de hel zou gaan als men dit niet vlug opbiechtte. Op een dag kwam er een jonge man op een fiets aan de deur en sprak met mijn tante over de bijbel. Omdat ze wist dat ik in religie geïnteresseerd was, nodigde ze hem uit terug te komen als ik thuis was. Ik zag ernaar uit hem te ontmoeten, want ik meende meer over religie te weten dan hij. Diezelfde avond kwam Eugene naar mijn huis. Ik was stomverbaasd toen hij me erop wees dat in de apostolische geloofsbelijdenis, die ik elke dag opzei, stond dat Jezus naar de hel was gegaan. Door de geloofsbelijdenis alleen maar af te ratelen zonder erbij na te denken, had ik de betekenis ervan gemist. Wat me het meest verbaasde, was dat Eugene de bijbel gebruikte om alles te verklaren, terwijl ik nog niet één schriftplaats kon vinden. Vanaf dat moment veranderde mijn leven drastisch, want ik begon onmiddellijk de bijbel te bestuderen.” Ciro werd later ondanks tegenstand van zijn vrouw gedoopt. Wegens zijn goede voorbeeld droeg uiteindelijk ook zij haar leven aan Jehovah op. Reeds 30 jaar dienen ze Jehovah loyaal, en Ciro is al 25 jaar ouderling.

Eugene bezocht in 1958 de Gileadschool en werd weer aan Banda Abao toegewezen, waar nog steeds een vervoersprobleem bestond. Hij vertelt: „Wanneer we in de velddienst gingen, waren we soms met een groep van dertien broeders en zusters en maar één auto — die van mij. Dit betekende dat ik twee tochten van zowel heen als terug dertig kilometer moest maken. Ik zette de eerste groep af in het gebied en haastte me dan terug voor de tweede groep. Laat in de middag volgde ik dezelfde procedure als ’s morgens om de broeders en zusters weer naar huis te brengen. We brachten echter de hele dag in de dienst door. Het was vermoeiend, maar wat hadden we een vreugde!” Eugene heeft ook het voorrecht gehad enkele jaren in de reizende dienst te staan.

Veranderingen in de kunuku

In 1959 zette Clinton Williams, die tegen die tijd ook van de Gileadschool was afgestudeerd, het werk in de kunuku voort. Later trouwde hij met Eugenie, een ijverige pionierster die wegens haar goedaardige karakter bij velen geliefd was. In 1970 werd er in het dorp Zorgvliet bij Jan Kok een gemeente van zeventien verkondigers opgericht, en de vergaderingen werden in het huis van de familie Pieters Kwiers gehouden. De speciale pioniersters Juana Pieters Kwiers en haar dochter, Esther, samen met de families Minguel en Koeiman werkten hard om de gemeente op te bouwen. Tegen 1985 was de gemeente gegroeid tot 76 verkondigers met een vergaderingsbezoek van 125. In datzelfde jaar boden broeders uit de Verenigde Staten zich liefdevol als vrijwilligers aan om in Pannekoek een Koninkrijkszaal te bouwen, en de oude Koninkrijkszaal werd tot een zendelingenhuis verbouwd. In twee jaar tijd steeg het aantal verkondigers tot 142, zodat in 1987 de gemeente Tera Corá werd opgericht.

Huisvesting vinden voor pioniers was altijd een probleem, en Eugene herinnert zich dat ze een leegstaand huis waar geiten in hadden gezeten, moesten opknappen. Wekenlang heeft hij geprobeerd het „geurtje” eruit te krijgen. Geitenvlees wordt plaatselijk als een delicatesse beschouwd. Toen er nog voedsel op de congressen werd bereid, stond jarenlang geit op het menu en genoten de broeders en zusters tijdens de lunch van een heerlijk gekruid gerecht van geitenvlees. Het gebeurde echter weleens dat het vlees bedorven was, wat heel wat loopjes naar het toilet nodig maakte.

Russell Yeatts vertelde graag het verhaal van een geit die Mimi heette. Eens vrat ze drie bijbels, verscheidene liederenbundels, andere boeken en een heleboel tijdschriften op. Haar eigenares, Rita Matthews, zei: „Ze vrat zo veel van onze lectuur op dat we haar de Heilige Geit noemden.” Mimi werd verkocht.

Congressen bevorderen een geest van liefde en eenheid

Geschikte vergaderplaatsen vinden — vooral voor congressen — is door de jaren heen een probleem geweest. Max Garey, van de vijfde klas van Gilead, organiseerde in Buena Vista (Curaçao) de bouw van de eerste Koninkrijkszaal die het eigendom van de broeders was. De broeders namen het werk enthousiast ter hand en waren opgetogen toen de zaal klaar was. In 1961 werd de tweede Papiamentoe-gemeente op Curaçao opgericht. Die vergaderde in de prachtige nieuwe zaal, met Victor Manuel, die nu bijna vijftig jaar een verkondiger van het goede nieuws is, als gemeentedienaar. Deze zaal werd op 28 maart 1962 door Nathan H. Knorr van Brooklyn-Bethel ingewijd.

In de jaren ’70 werd het stuk grond naast de zaal in Buena Vista geëgaliseerd, waarna er een betonnen vloer werd gestort en een podium werd gebouwd. Jarenlang werden daar congressen en andere grote vergaderingen gehouden, en omdat er op Curaçao heel weinig regen valt, vonden de bijeenkomsten vrijwel zonder problemen onder de blote hemel plaats. Af en toe werden de broeders en zusters echter verrast door een plotselinge bui, die weliswaar hun kleren en boeken natmaakte maar nooit hun stemming bedierf. Ze staken eenvoudig hun paraplu op en bleven met gespannen aandacht naar het programma luisteren. Vroeger waren deze vergaderingen tweetalig, waarbij sommige lezingen in het Engels gehouden en vertaald werden en andere in het Papiamentoe werden samengevat. Districtscongressen werden beurtelings op Aruba en Curaçao gehouden; sommige afgevaardigden reisden met een chartervliegtuig naar het congreseiland, terwijl andere per boot gingen. Bij één gelegenheid werd een grote groep congresgangers die met de boot Niagara reisde, zeeziek. Ondanks dit ongerief bleef hun enthousiasme voor het geestelijke feestmaal dat hun te wachten stond onverflauwd.

Ingrid Selassa, die toen zestien jaar was, herinnert zich dat haar grootmoeder een varken verkocht om de reis te kunnen bekostigen. De afgevaardigden logeerden bij de broeders en zusters en sliepen zelfs op de grond. Er werden blijvende vriendschappen gesmeed, en er heerste een vreugdevolle geest van liefde en eenheid. In 1959 vond het eerste congres in het Papiamentoe plaats in het plantagehuis Santa Cruz in Banda Abao. Ingrid weet te vertellen: „We laadden busjes vol met voedsel, kampeerbedden en andere benodigdheden en vertrokken naar het congres. Het programma was een geestelijk feestmaal, en ’s avonds deden we bijbelspelletjes en zongen we Koninkrijksliederen onder de nachtelijke hemel. Ik zal de drie daar doorgebrachte dagen, waar we ons werkelijk een deel van een broederschap voelden, nooit vergeten.” Geloofversterkende internationale bijeenkomsten, zoals het internationale „Vrede op aarde”-congres in 1969, droegen er ook toe bij de geest van liefde en eenheid onder de broeders en zusters te bevorderen.

Nieuwe congreshallen

In de loop der jaren werd de vergaderplaats in Buena Vista te klein, maar met edelmoedige schenkingen van de gemeenten konden de broeders een gebouw van de olieraffinaderij kopen. Dit gebouw, dat in het district Schelpwijk ligt, kreeg een facelift en jarenlang werden daar kringvergaderingen en districtscongressen gehouden. Onlangs heeft het bijkantoor toestemming gekregen dit gebouw af te breken en een dubbele Koninkrijkszaal te bouwen die ook als congreshal kan fungeren en plaats biedt aan 720 personen — een voorziening waar de broeders en zusters heel blij mee zijn.

Vóór 1968 werden de congressen op Aruba gehouden in huurzalen, maar toen er expansie kwam rees de noodzaak voor een permanente congreshal. Bijgevolg werd er besloten een Koninkrijkszaal te bouwen die groot genoeg was om voor congressen gebruikt te worden. In 1968 bouwden de plaatselijke broeders met hard werk en zelfopoffering een prachtige zaal waarin ze Jehovah konden loven. Tijdens de bouw van de zaal werd het bouwproject door een veld met hoge cactussen aan het oog van voorbijgangers onttrokken. De week vóór het eerste congres gaf de regering opdracht de cactussen om te hakken. En ziedaar, van de ene dag op de andere kwam de zaal te voorschijn — zo leek het tenminste! De plaatselijke bewoners beschouwden het als een wonder en velen geloofden dat de zaal inderdaad in één nacht was gebouwd. Maar dat fenomeen zou later komen in de vorm van snelbouwzalen.

Het werk ontwikkelt zich op Bonaire

In 1949 bracht Joshua Steelman, een speciale vertegenwoordiger van het hoofdbureau in Brooklyn, een bezoek aan Bonaire, waar toen Jacobo Reina en Matthijs Bernabela, een boer, actieve predikers waren. Ze waren geen van beiden gedoopt. Er werden regelingen getroffen voor de eerste openbare lezing op Bonaire. Ongeveer honderd mensen kwamen, maar slechts dertig gingen de zaal binnen. De andere zeventig waren door de plaatselijke pastoor gestuurd om de vergadering te verstoren. Russell Yeatts vertelde eens: „Het begon stenen te regenen op het zinken dak als de hagel in Egypte. Er ontploften voetzoekers en de mensen sloegen op emmers.” Deze poging had geen succes, want er werden waarheidszaden uitgestrooid die wortel schoten. Het jaar daarop werden Jacobo en Matthijs, de eerste Getuigen op Bonaire, op Curaçao gedoopt.

In 1951 organiseerden Russell en Bill Yeatts vergaderingen ten huize van broeder Bernabela, en in 1952 werd Clinton Williams aan Bonaire toegewezen om de nieuwe gemeente in een huurzaal in Kralendijk op te richten. Dit wekte de woede van de pastoor op, die trachtte hem te laten uitzetten. Deze pastoor probeerde een van broeder Williams’ bijbelstudenten ertoe over te halen hem van ongepaste toenaderingspogingen tot haar te beschuldigen, maar dit weigerde ze. Daar zijn poging was verijdeld, noemde hij broeder Williams een wara-wara, de naam van een roofvogel die op de eilanden wordt aangetroffen, en beschuldigde hem ervan zijn schapen weg te roven. Met Jehovah’s geest bleef broeder Williams de nieuwe gemeente echter versterken tot hij weer aan Curaçao werd toegewezen. In 1954 werd de eerste kringvergadering gehouden, en sindsdien spelen grote vergaderingen en congressen een belangrijke rol in het geestelijke leven van de broeders en zusters op Bonaire. Ook de door Jehovah’s Getuigen geproduceerde films, die belangstelling wekten, werden druk bezocht, maar de vooruitgang was gering totdat er in 1969 twee speciale pioniersters, Petra Selassa en haar dochter, Ingrid, naar toe werden gestuurd.

Toen Petra en Ingrid arriveerden, hadden ze geen auto; toch bewerkten ze bijna het hele eiland te voet. Veel van hun bijbelstudenten werden later gedoopt. De twee zusters leidden zittend en met gedekt hoofd alle vergaderingen. Eens per maand kwam er een broeder uit Curaçao overgevlogen om met hen samen te werken en een openbare lezing te houden. Later, toen Petra weg moest, voegde een andere speciale pionierster, Claudette Tezoida, zich bij Ingrid, en zij bleven mensen helpen de bijbelse waarheid te leren kennen.

De vrouw van een politicus vindt de volmaakte regering

Tot degenen die de zuivere taal leerden, behoorde de vrouw van een vooraanstaand politicus. Caridad Abraham, door iedereen liefkozend Da genoemd, was de vrouw van een hoge overheidsfunctionaris op Bonaire. Haar twee zoons en haar schoonzoon waren ook actief in de politiek. Da zelf had een krachtige campagne voor haar man gevoerd en was alom bekend en gerespecteerd. Een predikant die peetvader van een van haar kinderen was, vertelde haar dat Jehovah’s Getuigen niet in Jezus Christus geloven. Aangezien ze goede vrienden waren en hij bovendien predikant was, geloofde ze deze valse bewering.

Na de dood van haar man verhuisde Da naar Nederland, en daar was ze geschokt te zien dat twee predikanten er voor de televisie openlijk voor uitkwamen homoseksueel te zijn. Teleurgesteld in religie ging ze niet meer naar de kerk. Later aanvaardde ze een bijbelstudie, werd een Getuige en keerde naar Bonaire terug. Da zei: „De waarheid was zo mooi dat ik wel terug moest gaan om die met mijn volk te delen.” In plaats van een menselijke regering als de oplossing voor de problemen van Bonaire voor te staan, begon ze nu te prediken over de echte en blijvende oplossing — Gods koninkrijk onder Jezus Christus. Denkend dat ze was gekomen om stemmen te werven voor haar zoon, openden de mensen hun deuren voor haar en verbaasden zich over haar boodschap. Maar omdat Da zo bekend was, begonnen velen die niet naar andere Getuigen zouden hebben geluisterd, nota te nemen van de Koninkrijksboodschap.

Lectuur beschikbaar gesteld in de plaatselijke taal

De waarheid raakt het hart sneller als mensen bijbelse publicaties in hun moedertaal kunnen lezen. Maar toen de eerste zendelingen arriveerden, bestond er geen lectuur in het Papiamentoe. De vergaderingen werden gehouden in een mengeling van Engels en Papiamentoe, met gebruikmaking van Engelse, Spaanse en Nederlandse publicaties, zodat de broeders en zusters zich veel moeite moesten getroosten om de waarheid te begrijpen. Er bestond dan ook echt behoefte aan vertaalde publicaties. De woordenschat in het Papiamentoe was echter beperkt, er was geen woordenboek en geen twee mensen konden het erover eens worden hoe het Papiamentoe geschreven moest worden. Jaren later schreef Bill Yeatts, een ervaren vertaler: „Om de Koninkrijksboodschap te verbreiden, moesten we dingen zeggen en schrijven die nog nooit in het Papiamentoe gezegd of geschreven waren. Het was een uitdaging om de normen vast te stellen die gehanteerd moesten worden.” Beslist geen gemakkelijke taak! In 1948 vertaalden de broeders de eerste brochure, The Joy of All the People (Vreugde aller volken). In 1959 werd de vertaling van „God zij waarachtig” voltooid. Dit werd gevolgd door het vertalen van andere gebonden boeken, alsook het periodieke vertalen van de Toren di Vigilancia, zoals De Wachttoren in het Papiamentoe wordt genoemd, en Spierta, of Ontwaakt! Geleidelijk werd de ijzeren greep die de kerk op de plaatselijke bevolking had losser omdat de mensen de waarheid van Gods Woord in hun eigen taal begonnen te lezen en te begrijpen.

Het vertalen was ook van invloed op het zingen op de vergaderingen. Wanneer Antillianen zingen, doen ze dit enthousiast en luid. In de beginperiode werd dit enthousiasme echter wat getemperd doordat de liederenbundels in het Spaans waren. Maar in 1986, toen de broeders en zusters liederenbundels in het Papiamentoe ontvingen, weergalmden de zalen van hun luide en duidelijke gezang. Eindelijk konden ze door middel van een lied volledig uiting geven aan hun gevoelens voor hun grote God, Jehovah. Maria Britten zei: „Wat bij mijn eerste bezoek aan de Koninkrijkszaal de meeste indruk op me maakte, was het zingen. Het was zo mooi dat ik tot tranen toe bewogen werd.” — Jes. 42:10.

Naarmate het werk groeide, waren er meer vertalers nodig, en twee jonge, ijverige pioniers — Raymond Pietersz en Janine Conception — begonnen vertaalwerk te doen. Momenteel bestaat de vertaalafdeling uit een team van negen personen. In 1989 arriveerden er computers met MEPS-programma’s, een waardevol hulpmiddel dat de vertalers ten dienste staat en waardoor het uiteindelijk mogelijk werd De Wachttoren in het Papiamentoe simultaan met andere talen uit te geven — een geweldige stimulans voor de predikingsactiviteit.

Meer hulp van zendelingen

In 1962 werd John Fry, van de 37ste klas van Gilead, als bijkantooropziener aangesteld om Russell Yeatts te vervangen, die de Gilead-opfriscursus zou bijwonen. Na achttien maanden, toen zuster Fry in verwachting bleek te zijn, keerde de familie Fry naar Engeland terug en nam broeder Yeatts het bijkantoorwerk weer ter hand. Op 31 december 1964 arriveerde Age van Dalfsen uit Nederland op de eilanden na van de 39ste klas van Gilead te zijn afgestudeerd. Hij werd bij zijn aankomst op Curaçao begroet door de schitterende aanblik van uiteenspattende vuurpijlen en het oorverdovende knallen van vuurwerk waarvan de nachtelijke hemel weergalmde. Nee, het was geen welkom dat hem door de eilandbewoners werd bereid. Het was daarentegen de jaarlijkse traditie van de plaatselijke bevolking, hun manier om de boze geesten en de onheilbrenger van het oude jaar te verjagen en het nieuwe jaar in te luiden. Jong en energiek begon broeder Van Dalfsen aan het kring- en uiteindelijk het districtswerk. Net als de meeste zendelingen ging hij van zijn nieuwe thuis houden en hij zegt: „De mensen zijn hartelijk, gastvrij en eerlijk. Het is een genoegen en een voorrecht hier toegewezen te zijn.”

In 1974 trouwde Age met Julie, een zuster van Trinidad, en zij vergezelde hem in het reizende werk. Julie vertelt: „Ik was onder de indruk van de vriendelijkheid en verdraagzaamheid van de mensen. Ik sprak geen Papiamentoe, maar de prediking werd aangenaam gemaakt door hun hulpvaardigheid. Het was makkelijk te vragen ’Con ta bai?’ (Hoe gaat het met u?) en te informeren naar elk gezinslid, wat hier de gewoonte is. Lectuur verspreiden was ook makkelijk. Moeilijker was het meesjouwen van een zware tas met lectuur in vier talen en het voortdurende gevecht tegen het stof en de wind! Maar voor mij was het pure vreugde!” In 1980 gingen Age en Julie naar Nederland om voor Ages vader te zorgen, die aan de ziekte van Alzheimer leed, maar in 1992 keerden ze naar Curaçao terug.

Robertus Berkers en zijn vrouw, Gail, van de 67ste klas van Gilead, zetten tijdens de afwezigheid van de familie Van Dalfsen het kringwerk voort en wisten zeer veel enthousiasme voor de volletijddienst op te bouwen. In 1986 kwamen Otto Kloosterman en zijn vrouw, Yvonne, van Gilead naar Curaçao, en in 1994 werd broeder Kloosterman als bijkantoorcoördinator aangesteld. Ze zijn in 2000 naar Nederland teruggekeerd. In maart 2000 werd broeder Van Dalfsen als lid van het bijkantoorcomité aangesteld, en hij en zijn vrouw werden uitgenodigd naar Bethel te komen, waar ze nu dienen. In 1997 werden Gregory Duhon, van de grafische afdeling in Brooklyn, en zijn vrouw, Sharon, als Bethelieten in buitenlandse dienst aan Curaçao toegewezen. Sharon, een gediplomeerd verpleegster, en anderen waren van onschatbare waarde bij het verzorgen van broeder Russell Yeatts, die terminale kanker had. In maart 2000 werd broeder Duhon als bijkantoorcoördinator aangesteld. Hij wordt wegens zijn vriendelijkheid en omdat hij makkelijk te benaderen is, door allen zeer gewaardeerd. Momenteel dienen Gregory Duhon, Clinton Williams en Age van Dalfsen in het bijkantoorcomité.

Pionieren werpt rijke beloningen af

Toen Margaret Pieters de bijbel begon te bestuderen, was ze tevreden met haar eigen religie. Ze zegt: „In het begin was ik niet van plan van religie te veranderen. Ik was een actief lid van de Katholieke Kerk, het Marialegioen en het kerkkoor. Maar na het bestuderen van de bijbel kwam ik tot het besef dat wat me onderwezen was, niet klopte. Ik wachtte niet tot ik uitgenodigd werd mee te gaan in de velddienst; ik vroeg erom. Ik wilde dat anderen de valse religie zouden verlaten en hun standpunt voor de waarheid zouden innemen.” Ze werd in 1974 gedoopt en is al 25 jaar in de pioniersdienst.

Jehovah heeft Margaret gezegend, zoals blijkt uit een van haar vele ervaringen. Een jong meisje genaamd Melva Coombs werd voor bijbelstudie naar haar verwezen, en Margaret stelde voor dat ze eerst haar vader om toestemming vroeg. De heer Coombs was onder de indruk van Margarets respect voor hem en zei dat niet alleen zijn dochter studie zou krijgen maar zijn hele gezin — alle zeven! Margaret genoot de vreugde hen allemaal gedoopt te zien worden, en een van de zoons werd later ouderling.

Een andere pionierster die Jehovah’s goedheid heeft gesmaakt, is Blanche van Heydoorn. Ze werd in 1961 gedoopt, en haar man, Hans, in 1965. Ze pioniert al 35 jaar. Gedurende die tijd heeft Blanche zes kinderen grootgebracht, van wie er twee nu pionieren. Dit zou niet mogelijk zijn geweest zonder de fysieke en emotionele steun van Hans. Samen hebben ze 65 personen geholpen hun leven aan Jehovah op te dragen.

Een van Blanches vele ervaringen betrof haar buurvrouw, Serafina. Blanche was een studie met Serafina begonnen, maar haar man, Theo, verzette zich er krachtig tegen. Hij verbrandde Serafina’s boeken en verbood Blanche bij hen over de vloer te komen, terwijl hij aan iedereen vertelde dat hij zijn machete voor haar aan het slijpen was. Hans kwam erachter waarom Theo zo’n tegenstand bood. Het bleek dat hij een vriend had gehad wiens vrouw met een predikant van een van de plaatselijke religies was gaan studeren. Later ging ze er met de predikant vandoor. Theo was dus bang dat zijn vrouw hetzelfde zou doen. Aan de hand van Hebreeën 13:4 legde Hans onze kijk op het huwelijk uit. Enorm opgelucht gaf Theo haar toestemming om de studie voort te zetten. Serafina werd gedoopt, en na enige tijd ook Theo. Beiden dienen nu trouw Jehovah.

Blanche vertelt hoe ze om elf uur ’s morgens een bijbelstudie leidde, naar huis terugging voor de lunch en twee uur later haar zoon Lucien ter wereld bracht! Ze waardeert haar voorrecht om te pionieren nog steeds. Blanche zegt: „Pionieren brengt je ertoe je steeds weer voor te bereiden en te blijven studeren en schenkt je een voldoening die nergens anders te vinden is.”

Kracht die datgene wat normaal is te boven gaat

Marion Kleefstra heeft ook grote voldoening gevonden in het fulltime dienen van Jehovah. Als tiener kreeg ze belangstelling voor de waarheid door het voorlezen van de tijdschriften aan haar blinde grootmoeder. In 1955 droeg ze haar leven aan Jehovah op, en in 1970 werd ze pionierster. Haar zoon Albert trad in haar voetstappen en pioniert nu al achttien jaar.

Marion studeerde met Johanna Martina, die negen kinderen had. Johanna’s man, Antonio, was een felle tegenstander, en Marion kon niet met haar studeren wanneer hij er was. Johanna bond altijd een doek aan de poort als hij thuis was, dus als Marion die zag kwam ze later terug. Met Marions geduld en Johanna’s volharding aanvaardden Johanna en Antonio allebei de waarheid en werden gelijktijdig gedoopt. Ze hielpen acht van hun negen kinderen om hun leven aan Jehovah op te dragen.

Helaas is Antonio later bij een verkeersongeval om het leven gekomen. Enkele jaren later overkwam twee van Johanna’s kinderen hetzelfde, en een derde kind stierf onder andere tragische omstandigheden. Maar ondanks dit alles is Johanna standvastig gebleven en vertrouwt ze op Jehovah voor „de kracht die datgene wat normaal is te boven gaat” (2 Kor. 4:7). Een sterk geloof heeft haar niet alleen in tijden van bijna ondraaglijk verdriet geschraagd om te kunnen volharden maar ook om haar pioniersdienst te kunnen voortzetten, waarin ze zich de afgelopen 25 jaar verheugt. Johanna is nu 81 en zegt: „Jehovah is groot, en híj houdt me staande. Ik smeek hem constant om kracht, en hij laat me nooit in de steek.”

Dit zijn slechts enkele voorbeelden van de loyale, hardwerkende pioniers die de ruggengraat van de meeste gemeenten vormen en ze verrijken. Toen in 1998 het urenvereiste voor pioniers werd bijgesteld, opende zich voor vele anderen de mogelijkheid om deze tak van dienst op zich te nemen. De pioniers hebben grote waardering tot uitdrukking gebracht voor de Pioniersschool, die een enorme hulp is geweest om hen op te leiden tot betere predikers. IJverige verkondigers verheffen eveneens hun stem in lofzang voor Jehovah, en sommigen van hen zijn heel succesvol in het geven van informeel getuigenis, zoals blijkt uit de volgende ervaring.

In het begin van de jaren ’50 doceerde Albert Heath, een jonge arts uit Guyana, aan een universiteit in Djakarta (Indonesië). Daar maakte hij kennis met een ander soort genezing. Als oogspecialist kon hij de vermelding van de „oogzalf” begrijpen waarover Jezus tot de Laodicenzen sprak, zoals in Openbaring 3:18 opgetekend staat. Albert besloot dat hij deze „oogzalf” wilde voorschrijven. In 1964 verhuisde hij met zijn gezin naar Curaçao en leerde hij het geestelijke genezingsprogramma dat Jezus aan zijn slaafklasse op aarde heeft toevertrouwd, beter kennen (Matth. 24:45). In 1969 werden Albert en zijn zoon op hetzelfde congres gedoopt. In zijn spreekkamer gaf hij uitvoerig getuigenis aan zowel patiënten als medewerkers. Door Alberts toedoen zijn velen naar de waarheidswateren geleid, van wie er enkelen thans ouderling zijn.

Een onverwachte ontwrichting

Het leven op Curaçao was altijd rustig geweest. Jarenlang was er niets voorgevallen dat de bijna idyllische vrede verstoorde. Maar er waren ontwikkelingen gaande die hier drastisch verandering in zouden brengen. Begin mei 1969 waarschuwde de zoneopziener, Robert Tracy, voor zelfgenoegzaamheid en het gevaar zich door de schijnbare sereniteit van het eiland tot een vals gevoel van veiligheid te laten verlokken. Die serene rust zou kort daarop verstoord worden. Binnen enkele weken, op 30 mei, liep een arbeidsconflict volledig uit de hand. Er braken plunderingen en brandstichtingen uit waardoor de eens vreedzame gemeenschap in een maalstroom van politieke onrust terechtkwam. Clinton Williams vertelt: „Een man met ontbloot bovenlijf kwam met een woedende blik op mijn auto af. Plotseling schoot een voormalige bijbelstudent van mij me te hulp en schreeuwde: ’Nee, die niet! Hij is een goed mens.’ De man kwam dichterbij, gooide wat blikjes levensmiddelen die hij net uit de supermarkt had geroofd in mijn auto en liep weg. Ik slaakte een zucht van verlichting en dankte Jehovah voor zijn bescherming.”

Te midden van de verwarring en onzekerheid van die roerige tijden bleef Jehovah’s volk kalm, in de vaste overtuiging dat in de nabije toekomst Gods koninkrijk voor iedereen in een volmaakte regering zal voorzien. Dan zal Jehovah de begeerte van „al wat leeft” verzadigen (Ps. 145:16). Tegenwoordig bezien mensen 30 mei 1969 als een keerpunt in de geschiedenis van het eiland.

Nieuwe bijkantoren

Nathan H. Knorr, die tot zijn dood in 1977 als een lid van het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen heeft gediend, toonde altijd een levendige belangstelling voor de zendelingen en reisde dikwijls naar het buitenland om de broeders en zusters te sterken. In 1956 begonnen ook zoneopzieners de broeders en zusters over de hele wereld te bezoeken, en deze „gaven in mensen” zijn „een versterkende hulp” geweest en hebben een impuls aan het werk op de ABC-eilanden gegeven (Ef. 4:8; Kol. 4:11). In 1950 bracht broeder Knorr zijn eerste bezoek aan deze eilanden en trof toen hij op Curaçao was regelingen voor een nieuw bijkantoor, met broeder Russell Yeatts als bijkantoordienaar. Over broeder Knorrs lezing „Vrijheid voor de gevangenen” schreef broeder Yeatts: „Het was alsof hij iedereen op het podium had uitgenodigd en hun persoonlijk raad gaf.” In 1955 kwam broeder Knorr weer op bezoek en hield een lezing in de nog niet voltooide Koninkrijkszaal in Oranjestad (Aruba). Vervolgens reisde hij, vergezeld door een groep broeders en zusters, naar Curaçao voor een congres. Tijdens zijn laatste officiële bezoek in 1962 wijdde hij de Koninkrijkszaal in Buena Vista (Curaçao) in en moedigde de broeders en zusters enorm aan door zijn actuele lezingen. Hij gaf ook toestemming voor de bouw van een nieuw bijkantoor annex zendelingenhuis en Koninkrijkszaal in de Oosterbeekstraat, even buiten Willemstad.

De vader van de architect die was ingehuurd om het gebouw te ontwerpen, was een joodse man die met Jehovah’s Getuigen in een naziconcentratiekamp had gezeten. Hij zei tegen Hazel Yeatts: „Er is maar één ware religie — die van Jehovah’s Getuigen.” Dit bijkantoor werd in 1964 ingewijd en in 1978 op aanbeveling van Albert D. Schroeder, de zoneopziener, uitgebreid. In 1990 werd het duidelijk dat er grotere faciliteiten nodig waren en werden er pogingen gedaan om een nieuwe lokatie te vinden waar gebouwd kon worden, doch zonder enig succes.

In november 1998 werd besloten een bestaand gebouw te kopen en dat te verbouwen tot bijkantoorfaciliteiten. De broeders lieten hun oog vallen op een gunstig gelegen appartementencomplex aan de Seroe Loraweg, even buiten Willemstad. Op 4 december werd de koop gesloten. Dat alles zo snel en soepel verliep, verzekerde de broeders ervan dat Jehovah, in overeenstemming met Psalm 127:1, de inspanningen zegende. De gerenoveerde gebouwen zijn mooi en comfortabel en doen dienst tot eer en heerlijkheid van Jehovah’s naam.

Op 20 november 1999 werd de inwijding van het nieuwe bijkantoor gehouden op de binnenplaats van het complex, met 273 aanwezigen. Gerrit Lösch van het Besturende Lichaam citeerde de profeet Jesaja om te tonen hoe de nieuwe gebouwen gebruikt zouden worden om Jehovah’s grootse voornemen te dienen. De volgende dag woonden 2588 personen een speciaal programma bij in het sportstadion, en voor velen was dit het hoogtepunt van het dienstjaar 2000.

Radioprogramma over de bloedkwestie

Jehovah’s Getuigen koesteren het leven als een geschenk van God. In overeenstemming met Handelingen 15:29 onthouden ze zich van bloed. Hun op de bijbel gebaseerde weigering om bloedtransfusies te aanvaarden, is door goedbedoelende artsen en autoriteiten verkeerd begrepen. In 1983 weigerde een rechter op Curaçao het door God geschonken ouderlijke gezag van Esmond en Vivian Gibbs te erkennen en verordende een bloedtransfusie voor hun baby. De zaak werd in de media breed uitgemeten en kreeg als gevolg daarvan veel negatieve publiciteit. Een radiostation zond een programma uit om de kwestie op te helderen, en een panel van zeven personen — onder wie Hubert Margarita met zijn vrouw, Lena, en Robertus Berkers, de kringopziener — besprak het onderwerp drie uur lang. De broeders zetten bekwaam de bijbelse wet inzake bloed uiteen, en het programma slaagde erin de bestaande spanning wat weg te nemen en de mensen inzicht te geven in Jehovah’s vereisten.

Er zijn ook artsen die het recht van de patiënt om te verkiezen een bloedtransfusie te weigeren, respecteren. Gerda Verbist bijvoorbeeld, een lerares, raakte bij een ernstig auto-ongeluk betrokken en moest onmiddellijk geopereerd worden. Ze bloedde zo hevig dat haar bloedwaarden gedaald waren tot twee. De chirurg besloot in twee fases te opereren zodat Gerda niet nog meer bloed zou verliezen. De operatie was succesvol. Jehovah’s Getuigen zijn zulke bekwame en toegewijde artsen dankbaar, die soms met hun eigen geweten moeten worstelen maar toch de moed en de integriteit hebben om het recht van hun patiënten te respecteren ervoor te kiezen geen bloed tot zich te nemen.

Guillermo Rama, voorzitter van het Ziekenhuiscontactcomité op Curaçao, zegt: „Geregeld wordt onze hulp ingeroepen bij crisissituaties. Zonder het comité zouden er veel meer problemen zijn.” Alfredo Muller, voorzitter op Aruba, stemt hiermee in. Hij merkt op dat ofschoon er op Aruba aanvankelijk enige weerstand werd geboden, de meeste artsen nu met Jehovah’s Getuigen samenwerken.

De liefdevolle dienst van kringopzieners

Hoewel de groei op de drie eilanden in het begin heel traag verliep, was er altijd een gestadige toename, en er werd makkelijk lectuur verspreid. In 1964 waren er vier gemeenten met 379 verkondigers, en in 1980 waren dat er zestien met 1077 verkondigers geworden. Tussen 1981 en 2000 nam het aantal verkondigers toe tot 2154, en doordat er ook twee Nederlandse en twee Spaanse gemeenten werden opgericht, groeide het aantal gemeenten tot 29, met een bezoekersaantal op de Gedachtenisviering van 6176.

Om de verschillende taalgroepen te bedienen, waren er kringopzieners nodig die ten minste drie talen konden spreken, en zulke broeders zijn niet altijd makkelijk te vinden. De ABC-eilanden zijn echter gezegend met reizende opzieners die zich net als Paulus graag volledig inzetten (1 Thess. 2:8). Aan dit werk is deelgenomen door Humphrey en Ludmila Hermanus, nu zendelingen in Suriname, en Edsel en Claudette Margarita, plaatselijke pioniers. De Arubaanse pioniers Frankie en Maria Herms hebben ook in het kringwerk gediend tot ze naar Bethel werden geroepen, waar ze nu deel uitmaken van het vertaalteam.

In 1997 begaven Marc en Edith Millen, die voorheen in België in het kringwerk waren, zich ver van huis om de broeders en zusters te sterken. Net als alle nieuwe zendelingen moest de familie Millen de taal leren, een uitdaging met soms vermakelijke resultaten. Broeder Millen herinnert zich dat hij wilde zeggen dat een christen geen soldaat kan zijn die zich schuilhoudt in een loopgraaf (buracu), maar in plaats daarvan zei geen soldaat te zijn die zich schuilhoudt in een ezel (buricu)! Ondanks de uitdagingen zetten Marc en Edith door. Ze leerden de taal vloeiend spreken en dienen nu vreugdevol in de Nederlandse en Papiamentoe-gemeenten. In 2000 werden Paul en Marsha Johnson het eerste echtpaar dat deelnam aan een nieuwe regeling waarin een kringopziener van Porto Rico de plaatselijke Engelse en Spaanse gemeenten bedient.

Snelbouw-Koninkrijkszalen

In 1985 kwamen 294 broeders en zusters helemaal uit Alaska (VS) om een Koninkrijkszaal te bouwen in Pannekoek (Curaçao). De nieuwe zaal, die in negen dagen klaar was, zorgde voor enorme publiciteit en diende als een schitterend getuigenis en een bewijs van liefde en eenheid in actie. De mensen waren verbaasd te zien hoe mannen, vrouwen en kinderen de vrijwilligers uit de Verenigde Staten enthousiast hielpen. Ramiro Muller zegt: „Zoals gewoonlijk waren er technische problemen; maar deze werden opgelost, en Jehovah’s geest was op een machtige wijze werkzaam bij de bouw van de zaal. Op zondagavond konden de broeders en zusters Jehovah aanbidden in een gloednieuwe zaal, tot grote verwondering van de sceptici, die hadden gezegd dat dit ten enenmale onmogelijk was.”

Deze prestatie scheen ook de plaatselijke geestelijken te verbazen, want op een ochtend na de reportage op de televisie stopte er een auto voor de zaal. Wie stapte eruit? Niemand minder dan de bisschop van Curaçao, vergezeld van drie pastoors. Terwijl hun loshangende witte gewaden bol stonden in de bries, schudden ze vol verbazing en ongeloof het hoofd.

De tijd zou ons ontbreken als we verder moesten vertellen over al de onzelfzuchtige daden van de broeders en zusters: van vroege zendelingen als de familie Van Eyk, Hoornveld en Phelps, en ook Cor Teunissen, die huis en haard verlieten om de broeders en zusters hier te dienen; van Pedro Girigorie, die niet kon lezen en schrijven maar velen naar de waarheid heeft geleid; van Theodore „Tall Boy” Richardson, die met grote passen door de straten van Cher Asile beende om talloze nabezoeken te brengen; van de ijverige pioniersters Maria Selassa, Edna Arvasio, Isenia „Chena” Manuel en Veronica Wall; van de opgewekte Seferita Dolorita, die blind is en aan multiple sclerose lijdt maar ondanks dat in de prediking volhardt en nooit nalaat degenen aan te moedigen die haar komen aanmoedigen. Beelden van deze getrouwen en anderen, die zich zonder terughoudendheid hebben ingezet, zijn diep in de geest en het hart van de broeders en zusters op de ABC-eilanden gegrift.

De woestijn bloeit

In de jaren ’80 beleefde Aruba een explosie van economische voorspoed. Overal langs de witte stranden zijn ultramoderne hotels verrezen, terwijl helder verlichte casino’s de jetsets van de wereld lokken. Dit heeft onvermijdelijk de mentaliteit van de bevolking beïnvloed, aangezien het aanlokkelijke materialisme de kop heeft opgestoken en velen — zelfs sommigen in de gemeenten — in zijn greep heeft gekregen. Er wordt echter veel geestelijk succes geboekt, vooral in het Spaanse veld, zodat er dringend behoefte is aan bekwame broeders die de leiding kunnen nemen.

Curaçao daarentegen kampt met een ernstige economische depressie, en veel mensen verhuizen naar Nederland. Dit vertrek van broeders en zusters heeft gevolgen voor de gemeenten, en zowel op Curaçao als op Bonaire is de afgelopen paar jaar weinig toename geweest.

Terwijl we voorwaarts gaan in de 21ste eeuw is er niettemin reden om het hoofd op te heffen en ons te verheugen. Gods glorierijke koninkrijk is ophanden, en Gods volk blijft de waarheid onderwijzen aan allen die ’de juiste gezindheid bezitten’ (Hand. 13:48). Deze eens dorre, geestelijke woestijn is met het waarheidswater gedrenkt.

[Kader/Illustraties op blz. 72]

Flamingo’s en ezels

Op het rustige, onbedorven Bonaire is zoutwinning uit zeewater een belangrijke industrie die een inkomstenbron voor de eilandbewoners vormt. Flamingo’s leven van voedsel met een hoog zoutgehalte. Dat is in overvloed aanwezig in de zoutpannen op het eiland, wat Bonaire tot een van de weinige plaatsen ter wereld maakt die ideaal zijn als broedplaats voor deze kleurrijke vogels. Halfwilde ezels, oorspronkelijk geïmporteerd om in de zoutpannen te werken, werden aan hun lot overgelaten toen ze door machines werden vervangen. Nu zwerven ze op het platteland rond. Teneinde ze te beschermen is er op het eiland een ezelreservaat gesticht en een „Adopteer een ezel”-programma georganiseerd.

[Kader/Illustratie op blz. 87]

De gevels en de pontonbrug van Curaçao

Willemstad, de hoofdstad van Curaçao, is een pittoreske stad. De gebouwen met puntgevels doen denken aan Amsterdam maar dan in levendige kleuren geschilderd. De St.-Annabaai verdeelt de stad in tweeën. De pontonbrug of Emmabrug verbindt de beide stadsdelen met elkaar en kan in slechts enkele minuten geopend worden om grote schepen de diepe haven binnen te laten. Aanvankelijk moest er tol worden betaald om de brug over te steken tenzij iemand barrevoets ging, wat een teken van armoede was. Het gevolg was dat de armen schoenen leenden om niet als arm beschouwd te worden en de rijken de hunne verborgen om geen tol te hoeven betalen!

[Kader op blz. 93]

Eerst de pastoor groeten?

„De waardigheid van een pastoor is zo hoog en verheven dat als men onderweg een pastoor en een engel zou ontmoeten, men eerst de pastoor moet groeten.” — Vertaald uit het op Curaçao verschijnende katholieke weekblad La Union, 10 augustus 1951.

[Kader/Illustratie op blz. 95]

De waarde van een goede reputatie

In september 1986 haalde Russell Yeatts een vanuit Jamaica verzonden aan het Wachttorengenootschap geadresseerd pakket op. Toen hij het in tegenwoordigheid van postinspecteurs openmaakte, vond hij tot zijn verbazing onder een stapel tijdschriften een pakje met vier kilo marihuana! De politie nam hem onmiddellijk in hechtenis. Hij kreeg echter een goede aanbeveling van de directeur van de Posterijen op Curaçao, die zei dat broeder Yeatts onmogelijk iets met drugs te maken kon hebben. Zonder dit ondubbelzinnige getuigenis van de functionaris zou broeder Yeatts de gevangenis in zijn gegaan. Hij werd dan ook snel vrijgelaten. De plaatselijke kranten deden uitgebreid verslag van dit voorval. Eén krant noemde broeder Yeatts „een buitengewoon fatsoenlijk en eerlijk man” die „er zeer in geïnteresseerd is het goede nieuws tot iedereen te prediken”. Deze ervaring onderstreept de waarde van een goede reputatie.

[Kader/Illustratie op blz. 96]

Een ongewoon onderdeel van het Koninkrijkswerk

Elk jaar worden er heel wat exemplaren van de brochure Dagelijks de Schrift onderzoeken verspreid. Pioniers hebben er gedurende enkele jaren honderden van kunnen verspreiden. Giselle Heide werd in het ziekenhuis opgenomen, dus nam ze de gelegenheid te baat om informeel getuigenis te geven aan haar medepatiënten. Een van hen, Ninoska, reageerde gunstig en vroeg aan Giselle of ze „het kleine boekje” had. Eerst wist Giselle niet welk boek ze bedoelde, maar uiteindelijk drong het tot haar door dat het om Dagelijks de Schrift onderzoeken ging. Van toen af bespraken ze elke ochtend de tekst. Er werd afgesproken om nadat ze allebei uit het ziekenhuis ontslagen waren, de bijbel te bestuderen. In nog geen jaar werd Ninoska gedoopt. Momenteel bestuderen haar man en kinderen de bijbel met de Getuigen.

[Illustratie]

„Dagelijks de Schrift onderzoeken” in het Nederlands, Engels en Papiamentoe

[Kader op blz. 104]

’IJver voor God, maar niet overeenkomstig nauwkeurige kennis’

Toen Hubert Margarita en Morena van Heydoorn op een ochtend in de velddienst waren, ontmoetten ze Morella, een schoolmeisje. Uit wat Morella zei, bleek dat ze „ijver voor God [had], maar niet overeenkomstig nauwkeurige kennis” (Rom. 10:2). Ze vertelde dat ze elke dag rooms-katholiek godsdienstonderwijs kreeg en dat ze ervan overtuigd was dat dit de manier was om God te aanbidden. Hubert en Morena spraken af de bijbel met haar te bestuderen. Ze kwamen het volgende overeen: Zij zou naar haar leraar, de pastoor, gaan om te verifiëren wat ze leerde. Als hij het met een lering niet eens was, zou ze hem vragen haar de schriftuurlijke redenen daarvoor te geven. Als ze ooit vond dat wat de Getuigen haar leerden, in strijd was met de bijbel, zou ze stoppen met de studie. Al gauw ontdekte Morella dat de leringen van de Katholieke Kerk onschriftuurlijk waren. Toen ze besefte dat de pastoor zich door haar vragen steeds minder op zijn gemak voelde, stopte ze helemaal met het bijwonen van zijn lessen. Morella zette haar studie van de waarheid voort, werd gedoopt en dient Jehovah nu trouw.

[Kader/Illustratie op blz. 107]

Het zand en de rotsen van Aruba

De gigantische rotsformaties van Casibari en Ajo zijn een fascinerend kenmerk van het Arubaanse landschap. Ook de grotten met rotstekeningen, die naar men denkt afkomstig zijn van de Dabajuro-indianen, zijn opmerkelijk. Het altijd zonnige weer en de lange, witte zandstranden zijn een trekpleister voor duizenden toeristen die jaarlijks naar het eiland terugkomen.

[Kader op blz. 110]

„Uit de mond van kleine kinderen”

Jezus zei: „Uit de mond van kleine kinderen en zuigelingen hebt gij u lof bereid” (Matth. 21:16). Dit geldt ook voor de kinderen op de ABC-eilanden. De vijftienjarige Maurice woont op Aruba. Toen Maurice zeven was, kon zijn moeder hem op een districtscongres niet vinden. Bezorgd ging ze op zoek naar hem en vond hem uiteindelijk achter in de ruimte waar de bijeenkomst voor Bethelgegadigden werd gehouden. Maurice wilde zich voor Bethel opgeven. Van de voorzitter van de bijeenkomst, die hem niet wilde ontmoedigen, mocht hij erbij blijven. Maurice’ vurige wens om Jehovah op Bethel te dienen, is niet verflauwd. Hij werd op dertienjarige leeftijd gedoopt en werkt heel hard in de gemeente door alle toewijzingen goed voor te bereiden. Hij is nog altijd even vastbesloten om op Bethel te dienen.

Op Bonaire werd de zesjarige Renzo uitgenodigd naar de Koninkrijkszaal te komen en hij genoot er intens van. Er werd een bijbelstudie met hem begonnen, en van toen af weigerde hij naar de katholieke kerk te gaan. Hij vroeg aan zijn ouders waarom hun in de kerk niet over het Paradijs werd geleerd, en dit wekte hun nieuwsgierigheid. Ze begonnen met Jehovah’s Getuigen te studeren. Vervolgens werden Renzo’s vader en moeder samen met een van Renzo’s bijbelstudenten gedoopt. Renzo, die nu acht is, werd op een kringvergadering op Bonaire gedoopt.

[Kader/Illustratie op blz. 115]

Iemand nog zin in leguaan?

Leguanen, zoals die op de foto hieronder, komen overal op de ABC-eilanden algemeen voor. Deze reptielen zijn zeer gewild, maar niet als huisdier. Leguaan is een belangrijk ingrediënt in soepen en stoofschotels. „Hij smaakt net als kip”, zegt een plaatselijke chef-kok. „Het vlees is heel zacht en mals.”

[Kaarten op blz. 71]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

HAÏTI

CARIBISCHE ZEE

VENEZUELA

ARUBA

ORANJESTAD

San Nicolas

CURAÇAO

WILLEMSTAD

Santa Cruz

Buena Vista

BONAIRE

Kralendijk

[Paginagrote illustratie op blz. 66]

[Illustratie op blz. 68]

Mensen van vele nationaliteiten werken vredig samen in de gemeente Hooiberg (Aruba)

[Illustratie op blz. 70]

Pearl Marlin verkocht samen met haar vader religieuze lectuur. Later werd ze een Getuige

[Illustratie op blz. 73]

De eerste Engelssprekende gemeente in San Nicolas (Aruba)

[Illustraties op blz. 74]

Enkelen die naar Aruba emigreerden: (1) Martha Faustin nu, (2) haar man, Hamilton, die inmiddels is overleden en (3) Robert en Faustina Titre

[Illustratie op blz. 75]

Woodworth en Oris Mills op hun trouwdag

[Illustratie op blz. 76]

Edwina Stroop, een pionierster op Aruba

[Illustratie op blz. 77]

Jacobo Reina kwam in 1928 in het bezit van het boek „Schepping” en herkende de klank van de waarheid

[Illustratie op blz. 78]

Van links naar rechts: Russell en Hazel Yeatts, afgestudeerden van de zesde klas van Gilead, en Mary en William Yeatts, van de veertiende klas

[Illustratie op blz. 79]

Henricus Hassell, uiterst links, was een ijverige verkondiger van het goede nieuws

[Illustratie op blz. 79]

Camilio Girigoria was de eerste plaatselijke bewoner die gedoopt werd (1950)

[Illustratie op blz. 80]

Aan Alice en Henry Tweed wordt met gevoelens van genegenheid teruggedacht wegens hun zelfopofferende geest en ijver

[Illustratie op blz. 81]

Gabriel Henriquez kreeg een geschenkabonnement op „Ontwaakt!” Hij werd de eerste Arubaan die gedoopt werd

[Illustraties op blz. 82]

Ninita Webb was aanvankelijk tegen de waarheid gekant. Zij en haar man, Daniel, werden ijverige verkondigers van het Koninkrijk

[Illustratie op blz. 82]

Maria Rasmijn was een vrome katholiek totdat haar pastoor haar vertelde dat religieuze beelden waardeloos waren

[Illustratie op blz. 83]

Albert Suhr liet voortreffelijke „aanbevelingsbrieven” achter

[Illustratie op blz. 84]

Olive Rogers hielp velen hun leven aan Jehovah op te dragen

[Illustratie op blz. 85]

Boven: Eugene Richardson, op zeventienjarige leeftijd gedoopt, was een ijverige pionier

[Illustratie op blz. 85]

Onder: De jonge Clinton Williams vergezelde hem bij het ontsluiten van het „kunuku”-gebied

[Illustratie op blz. 86]

Zendelingenhuis op Aruba, omstreeks 1956

[Illustratie op blz. 89]

Boven: Deze Koninkrijkszaal, de eerste die het eigendom van de broeders op Curaçao was, werd in 1962 door Nathan H. Knorr van Brooklyn-Bethel ingewijd

[Illustratie op blz. 89]

Rechts: Victor Manuel, al bijna vijftig jaar een verkondiger van het goede nieuws, diende in de tweede Papiamentoe-gemeente

[Illustratie op blz. 90]

Boven: Het internationale „Vrede op aarde”-congres in 1969 in Atlanta (Georgia, VS)

[Illustratie op blz. 90]

Rechts: Congresterrein op Curaçao voor hetzelfde programma

[Illustratie op blz. 94]

Petra Selassa (rechts) en haar dochter, Ingrid, speciale pioniersters die in 1969 naar Bonaire werden gezonden om daar te helpen

[Illustratie op blz. 97]

„De Wachttoren” in het Papiamentoe

[Illustratie op blz. 98]

Boven: Pauline en John Fry

[Illustratie op blz. 98]

Onder: Age van Dalfsen arriveerde in 1964 na van de 39ste klas van Gilead te zijn afgestudeerd

[Illustraties op blz. 99]

Boven: Janine Conception en Raymond Pietersz maken deel uit van het uit negen leden bestaande vertaalteam

[Illustratie op blz. 99]

Rechts: Estrelita Liket werkt met een computer en MEPS-software, waardevolle hulpmiddelen voor de vertalers

[Illustratie op blz. 100]

Robertus en Gail Berkers (links), die in het kringwerk dienden, wisten zeer veel enthousiasme voor de volletijddienst op te bouwen

[Illustratie op blz. 100]

Julie en Age van Dalfsen (onder) keerden in 1992 naar Curaçao terug en werden in 2000 uitgenodigd naar Bethel te komen

[Illustratie op blz. 100]

Age van Dalfsen, Clinton Williams en Gregory Duhon dienen in het bijkantoorcomité

[Illustratie op blz. 102]

Blanche en Hans van Heydoorn hebben 65 personen geholpen hun leven aan Jehovah op te dragen

[Illustratie op blz. 108]

(1) Het in 1964 ingewijde bijkantoor

[Illustraties op blz. 108]

(2, 3) Het huidige bijkantoor, op 20 november 1999 ingewijd

[Illustraties op blz. 112]

De ABC-eilanden zijn gezegend met echtparen in het reizende werk zoals (boven) Ludmila en Humphrey Hermanus en (van links naar rechts) Paul en Marsha Johnson en Edith en Marc Millen

[Illustraties op blz. 114]

Vroege zendelingen: (1) de familie Van Eyk, (2) de familie Hoornveld en (3) Cor Teunissen verlieten huis en haard om de broeders en zusters hier te dienen