Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Oekraïne

Oekraïne

Oekraïne

Jezus vertelde een illustratie over zaad dat in voortreffelijke aarde werd gezaaid om degenen te beschrijven die een diepe waardering voor het Woord van God ontwikkelen. Ze ’dragen met volharding vrucht’ door ondanks ontberingen en lijden getrouw Gods boodschap te blijven verkondigen (Luk. 8:11, 13, 15). Er zijn maar weinig plekken op aarde waar dit duidelijker waarneembaar is dan in Oekraïne, waar Jehovah’s Getuigen ondanks meer dan vijftig jaar van verbod en wrede vervolging nog altijd bestaan en gedijen.

Gedurende het dienstjaar 2001 had dit land een hoogtepunt van 120.028 verkondigers. Meer dan 56.000 van hen hebben de bijbelse waarheid in de laatste vijf jaar leren kennen. Tijdens de afgelopen twee jaar hebben de broeders en zusters meer dan 50 miljoen tijdschriften verspreid, een aantal dat overeenkomt met de bevolking van het land. Elke maand ontvangt het bijkantoor gemiddeld 1000 brieven van geïnteresseerde mensen die om meer inlichtingen vragen. Dit alles zou nog niet zo lang geleden ondenkbaar zijn geweest. Wat een overwinning voor de zuivere aanbidding!

Laten we, alvorens de bladzijden van de geschiedenis van Oekraïne op te slaan, eens kijken naar het land zelf. Afgezien van de figuurlijke aarde waar Jezus op doelde, bezit Oekraïne letterlijke aarde van uitstekende kwaliteit. Bijna de helft van het land is bedekt met vruchtbare, zwarte steppeaarde, die de Oekraïeners tsjernozjom noemen, wat „zwarte aarde” betekent. Deze aarde, in combinatie met een gematigd klimaat, heeft Oekraïne tot een van de productiefste landbouwgebieden ter wereld gemaakt. De belangrijkste producten zijn suikerbieten, tarwe, gerst en maïs, maar er worden ook andere gewassen verbouwd. Van oudsher staat Oekraïne bekend als de graanschuur van Europa.

Oekraïne meet ongeveer 1300 kilometer van oost naar west en 900 kilometer van noord naar zuid en is daarmee iets groter dan Frankrijk. Zoals men op de kaart op bladzijde 123 kan zien, ligt het land in Oost-Europa, ten noorden van de Zwarte Zee. Noord-Oekraïne is bosrijk. In het zuiden liggen vruchtbare vlakten, die zich uitstrekken tot het prachtige Krimgebergte. In het westen gaat een heuvellandschap over in de steile bergen van de Karpaten, het domein van lynxen, beren en wisenten.

Oekraïne telt ongeveer vijftig miljoen inwoners. Het zijn nederige, gastvrije en hardwerkende mensen. Velen spreken zowel Oekraïens als Russisch. Wanneer men bij hen thuis wordt uitgenodigd, wordt men vermoedelijk onthaald op borsjtsj (bietensoep) en varenyky (gekookte meelballetjes). Na een genoeglijke maaltijd wordt men misschien vermaakt met volksliedjes, want veel Oekraïeners houden van zingen en musiceren.

De bevolking van Oekraïne heeft met een verscheidenheid van geloofsrichtingen te maken gekregen. In de tiende eeuw deed de oosters-orthodoxe godsdienst zijn intrede. Later bracht het Osmaanse Rijk de islam naar Zuid-Oekraïne. Ook werd in de Middeleeuwen door Poolse edelen het katholicisme verbreid. In de twintigste eeuw zijn velen onder het communistische bewind atheïst geworden.

Jehovah’s Getuigen zijn in het hele land te vinden. Voor de Tweede Wereldoorlog woonden de meesten van hen echter in West-Oekraïne, dat verdeeld was in vier gebieden: Volhynië, Galicië, Transkarpatië en Boekovina.

Er worden waarheidszaden in Oekraïne gezaaid

De Bijbelonderzoekers, zoals Jehovah’s Getuigen vroeger bekendstonden, zijn in Oekraïne al meer dan een eeuw actief. Tijdens zijn eerste buitenlandse reis, in 1891, bezocht C. T. Russell, een vooraanstaand Bijbelonderzoeker, veel landen in Europa en het Midden-Oosten. Op weg naar wat toen Constantinopel (Turkije) was, bracht hij een bezoek aan Odessa in Zuid-Oekraïne. Later, in 1911, hield hij een serie bijbellezingen in belangrijke steden van Europa, waaronder de stad Lvov in West-Oekraïne.

Broeder Russell kwam per trein in Lvov aan, waar een grote zaal die bekendstond als het Volkshuis gehuurd was voor zijn lezing die voor 24 maart op het programma stond. Door middel van negen advertenties in zeven plaatselijke kranten alsook via grote aanplakbiljetten was iedereen uitgenodigd om te komen luisteren naar de toespraak „Het zionisme in de profetieën” door de „vermaarde en achtenswaardige spreker uit New York” — Pastor Russell. Het lag in de bedoeling dat broeder Russell zijn toespraak die dag tweemaal zou houden. Maar een rabbijn uit de Verenigde Staten, die fel tegen Russells werk gekant was, telegrafeerde een boodschap naar zijn ambtgenoten in Lvov waarin hij de Bijbelonderzoekers openlijk veroordeelde. Dit zette sommigen ertoe aan te proberen Russell het spreken te beletten.

Hoewel de zaal zowel ’s middags als ’s avonds afgeladen was, waren er tegenstanders aanwezig. Een plaatselijke krant, de Wiek Nowy, berichtte: „Toen [Russells] tolk de eerste paar woorden uitte, begonnen de zionisten herrie te maken en gaven de zendeling door hun geschreeuw en gefluit geen kans aan het woord te komen. Pastor Russell moest het podium verlaten. . . . Bij de toespraak om acht uur die avond waren de protesten nog heviger.”

Velen wilden echter horen wat broeder Russell te zeggen had. Ze waren geïnteresseerd in zijn boodschap en vroegen om bijbelse lectuur. Later gaf broeder Russell commentaar op zijn bezoek aan Lvov. Hij zei: „Alleen God weet wat hij voorheeft met deze wederwaardigheden. . . . Misschien beweegt de opwinding [van de joden] over het onderwerp sommigen wel tot een dieper onderzoek dan wanneer ze ons fatsoenlijk en rustig hadden aangehoord.” Hoewel er niet onmiddellijk gunstig op de boodschap werd gereageerd, waren er waarheidszaden gezaaid, en later werden er veel groepen Bijbelonderzoekers gevormd, niet alleen in Lvov maar ook in andere gebieden van Oekraïne.

In 1912 plaatste het kantoor van de Bijbelonderzoekers in Duitsland een grote advertentie in een kalender die in Oekraïne werd verspreid. De advertentie moedigde aan tot het lezen van de Duitse delen van de Schriftstudiën. Als gevolg hiervan kreeg het kantoor in Duitsland zo’n vijftig brieven van mensen in Oekraïne die zowel om de Schriftstudiën als om een abonnement op De Wachttoren vroegen. Het kantoor bleef in contact met deze geïnteresseerden totdat in 1914 de oorlog uitbrak.

Na de Eerste Wereldoorlog werd Oekraïne onder vier buurlanden verdeeld. De gebieden van Midden- en Oost-Oekraïne werden door communistisch Rusland bezet en bij de Sovjet-Unie ingelijfd. West-Oekraïne werd onder drie andere landen verdeeld. Galicië en Volhynië werden aan Polen toegevoegd, Boekovina aan Roemenië en Transkarpatië aan Tsjechoslowakije. Deze drie landen stonden een mate van religieuze vrijheid toe en lieten de Bijbelonderzoekers ongehinderd hun prediking verrichten. Zo werden veel waarheidszaden die later vrucht zouden dragen, aanvankelijk in West-Oekraïne gezaaid.

De eerste zaden ontkiemen

In het begin van de twintigste eeuw trokken veel gezinnen uit Oekraïne naar de Verenigde Staten op zoek naar een beter leven. Sommige lazen onze op de bijbel gebaseerde publicaties en stuurden die naar hun familie in Oekraïne. Andere gezinnen raakten bekend met de leringen van de Bijbelonderzoekers, keerden naar hun vaderland terug en begonnen in hun geboortedorp te prediken. Er ontstonden verscheidene groepen Bijbelonderzoekers, die later tot gemeenten uitgroeiden. In het begin van de jaren ’20 werden er door Bijbelonderzoekers uit Polen waarheidszaden in Galicië en Volhynië gezaaid. Intussen brachten broeders uit Roemenië en Moldavië de waarheid naar Boekovina.

Hierdoor werd er een goed fundament gelegd voor latere groei. The Watch Tower van 15 december 1921 berichtte: „Onlangs hebben sommige van onze broeders [Boekovina] bezocht . . . Het resultaat van hun bezoek van enkele weken daar, is dat er zeven klassen zijn georganiseerd die nu de delen en ’Tabernacle Shadows’ bestuderen. Een van deze klassen heeft ongeveer zeventig deelnemers.” In 1922 aanvaardde in het dorp Kolinkivtsi, in Boekovina, Stepan Koltsa de waarheid, werd gedoopt en begon te prediken. Voor zover we weten, was hij de eerste broeder die in Oekraïne werd gedoopt. Later sloten tien gezinnen zich bij hem aan. Een soortgelijke groei deed zich voor in Transkarpatië. In 1925 waren er ongeveer honderd Bijbelonderzoekers in het dorp Velyki Loetsjky en naburige dorpen. Vervolgens begonnen de eerste volletijddienaren in Transkarpatië te prediken en vergaderingen in de huizen van de Bijbelonderzoekers te houden. Veel mensen werden gedoopt.

Alexei Davidjoek, een Getuige met een lange staat van dienst, beschrijft hoe mensen in die tijd de waarheid leerden kennen. Hij zegt: „In 1927 bracht een dorpeling een van onze publicaties mee naar het dorp Lankove, in Volhynië. Na het gelezen te hebben werden verscheidene dorpelingen nieuwsgierig naar de leringen over het hellevuur en de ziel. Aangezien het adres van het kantoor van de Bijbelonderzoekers in Łódź (Polen) in het boek stond, schreven de dorpelingen een brief om te vragen of iemand hun dorp kon bezoeken. Een maand later ging er een broeder naar toe en organiseerde een bijbelstudiegroep, die uit vijftien gezinnen bestond.”

Zo’n enthousiasme voor de waarheid was in die vroege jaren heel gewoon. Luister eens naar de woorden van waardering die werden geuit in een brief uit Galicië aan het hoofdbureau van de Bijbelonderzoekers in Brooklyn: „De boeken die u publiceert, helen veel van de wonden van ons volk en voeren hen naar het daglicht. Maar ik smeek u ons meer van deze boeken te sturen.” Een andere geïnteresseerde schreef: „Ik besloot u te vragen ons lectuur te sturen omdat ik die hier niet kan krijgen. Eén man uit ons dorp heeft een paar boeken van u ontvangen, maar de buren hebben die van hem afgepakt. Hij heeft ze niet eens kunnen lezen. Op het ogenblik bezoekt hij de dorpelingen om te proberen zijn boeken terug te krijgen.”

Die intense belangstelling resulteerde in de vestiging van een kantoor van de Bijbelonderzoekers aan de Pekarskastraat in Lvov. Het kantoor kreeg veel verzoeken om lectuur uit Galicië en Volhynië en stuurde ze geregeld door naar Brooklyn om hieraan te voldoen.

Tegen het midden van de jaren ’20 waren de waarheidszaden in West-Oekraïne beslist ontkiemd. Er werden veel groepen Bijbelonderzoekers georganiseerd, en sommige daarvan zijn later gemeenten geworden. Hoewel er heel weinig berichten werden bijgehouden over deze vroege activiteit, blijkt uit de beschikbare rapporten dat in 1922 twaalf personen in Galicië de Gedachtenisviering hielden. In 1924 berichtte The Watch Tower dat in de stad Sarata in Zuid-Oekraïne 49 personen de Gedachtenisviering hadden bijgewoond. In 1927 waren er meer dan 370 aanwezigen bij de Gedachtenisviering in Transkarpatië.

In een beschrijving van het werk in verschillende landen van de wereld publiceerde The Watch Tower van 1 december 1925 het volgende: „Dit jaar werd er een broeder uit Amerika naar de Oekraïeners in Europa gestuurd; . . . er is veel goed werk gedaan onder de Oekraïeners in het deel dat door Polen wordt bestuurd. Er is daar een grote en toenemende vraag naar lectuur.” Enige maanden later berichtte The Golden Age (nu Awake!): „In Galicië alleen al zijn twintig klassen [gemeenten] . . . Sommige daarvan hebben . . . doordeweekse vergaderingen georganiseerd en gehouden; sommige vergaderen alleen op zondag, en sommige zijn bezig ze te organiseren. Er is hoop dat er meer klassen worden gevormd; alleen is er behoefte aan iemand die de leiding kan nemen.” Dit alles gaf te kennen dat de Oekraïense aarde in geestelijk opzicht heel vruchtbaar was.

Vroege velddienst

Vojtech Tsjechy, uit Transkarpatië, werd in 1923 gedoopt en nam later deel aan de volletijdprediking in het gebied van Beregovo. Gewoonlijk ging hij in de dienst met één tas lectuur in zijn hand, een andere op zijn fiets gebonden en dan nog een rugzak vol lectuur. Hij vertelt: „We kregen een gebied van 24 dorpen toegewezen. We waren met 15 verkondigers, en het was een hele toer om deze dorpen tweemaal per jaar met lectuur te bewerken. Elke zondag kwamen we om vier uur ’s morgens in een van de dorpen bijeen. Van daar uit gingen we te voet of met de bus 15 tot 20 kilometer naar de omliggende gebieden. Gewoonlijk begonnen we om acht uur ’s morgens met onze van-huis-tot-huisbediening en werkten door tot twee uur ’s middags. Dikwijls gingen we te voet naar huis, en op de avondvergadering van dezelfde dag vertelden allen verheugd hun ervaringen. We namen vaak een kortere weg door het bos en staken weer of geen weer rivieren over, maar niemand van ons klaagde ooit. Het gaf ons vreugde onze Schepper te dienen en te verheerlijken. De mensen konden zien dat de broeders en zusters werkelijk als ware christenen leefden, die bereid waren wel 40 kilometer te lopen om de vergaderingen te bezoeken of te prediken.

In onze bediening troffen we allerlei mensen. Op een keer bood ik de brochure Het Koninkrijk, de Hoop der Wereld aan een vrouw aan die zei dat ze de brochure graag wilde hebben maar geen geld kon bijdragen. Ik had honger, en daarom zei ik dat ze een gekookt ei in ruil ervoor mocht geven. Zij kreeg de brochure en ik at een eitje.”

In de kersttijd gingen bewoners van Transkarpatië van huis tot huis om de geboorte van Jezus Christus te bezingen. De broeders en zusters maakten een goed gebruik van deze traditie. Ze namen lectuur in hun tas mee en gingen naar de huizen van de mensen om liederen te zingen waarin hun geloof tot uitdrukking werd gebracht! Velen genoten van de melodieën. Vaak werden broeders en zusters binnengenodigd en werd hun gevraagd meer liederen te zingen. Soms kregen ze geld voor hun gezang, waar ze graag bijbelse lectuur voor gaven. Zo raakte in de kersttijd het lectuurdepot dikwijls uitgeput. Die zangveldtochten duurden twee weken, aangezien rooms-katholieken en Grieks-katholieken hun kerstvieringen in verschillende weken houden. In de tweede helft van de jaren ’20, toen de Bijbelonderzoekers op de hoogte raakten van de heidense oorsprong van Kerstmis, werden de zangveldtochten echter gestaakt. De broeders ervoeren grote vreugde in hun intensieve predikingsactiviteit, en er ontstonden voortdurend nieuwe groepen verkondigers in Transkarpatië.

De eerste congressen

In mei 1926 werd het eerste congres van Bijbelonderzoekers in Transkarpatië gehouden in het dorp Velyki Loetsjky. Er waren 150 aanwezigen en 20 dopelingen. Het jaar daarop bezochten 200 personen een congres in de openlucht in het centrale park van Oezjgorod, een stad in hetzelfde gebied. Weldra werden er in verschillende steden van Transkarpatië nog meer congressen gehouden. In 1928 had Lvov zijn eerste congres. Later vonden er andere congressen plaats in Galicië en Volhynië.

Begin 1932 werd er een congres gehouden in het dorp Solotvyno (Transkarpatië), op het erf van een huis waar Bijbelonderzoekers hun geregelde vergaderingen hielden. Er waren om en nabij de 500 aanwezigen, onder wie enkele verantwoordelijke broeders uit Duitsland. Mychailo Tilniak, een ouderling in de plaatselijke gemeente, vertelt: „We genoten intens van de goed voorbereide toespraken die werden gehouden door de broeders die uit Duitsland en Hongarije naar ons congres gekomen waren. Met tranen in hun ogen moedigden ze ons aan getrouw te blijven onder de komende beproevingen.” En er kwamen zeer zware beproevingen toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak.

In 1937 werd er een hele trein gehuurd voor de reis van afgevaardigden naar een groot congres in Praag (Tsjechoslowakije). Hij vertrok uit het dorp Solotvyno, reed door heel Transkarpatië en stopte bij elk station om afgevaardigden mee te nemen. De wagons hadden allemaal het opschrift „Congres van Jehovah’s Getuigen — Praag”. Het was een voortreffelijk getuigenis voor mensen in dat gebied, en ouderen kunnen zich die gebeurtenis tot op de dag van vandaag nog herinneren.

Plaatsen van aanbidding bouwen

Toen de eerste groepen Bijbelonderzoekers werden gevormd, ontstond de behoefte om hun eigen plaatsen van aanbidding te bouwen. De eerste vergaderplaats werd in 1932 in het dorp Dibrova (Transkarpatië) gebouwd. Later werden er nog twee zalen in de naburige dorpen Solotvyno en Bila Tserkva gebouwd.

Ondanks het feit dat sommige van deze zalen tijdens de oorlog verwoest en andere in beslag genomen werden, hadden de broeders nog steeds de wens hun eigen Koninkrijkszalen te hebben. Momenteel zijn er acht Koninkrijkszalen in het dorp Dibrova en achttien in zes naburige dorpen.

De ontwikkeling van het vertaalwerk

Tegen het einde van de negentiende en aan het begin van de twintigste eeuw emigreerden veel gezinnen uit Oekraïne naar de Verenigde Staten en Canada. Sommige daarvan aanvaardden de waarheid in hun nieuwe land, en er werden veel Oekraïenssprekende groepen gevormd. Al in 1918 werd Het Goddelijk Plan der Eeuwen in de Oekraïense taal uitgegeven. Toch moest er nog veel meer gedaan worden om de Oekraïenssprekende bevolking in Oekraïne en daarbuiten van geestelijk voedsel te voorzien. In het begin van de jaren ’20 was er duidelijk behoefte aan een bekwame broeder die op geregelde basis bijbelse publicaties kon vertalen. In 1923 aanvaardde Emil Zarysky, die in Canada woonde, een uitnodiging om de volletijddienst op zich te nemen. Voor hem betekende dit in hoofdzaak dat hij bijbelse publicaties in het Oekraïens moest vertalen. Ook bezocht hij Oekraïense, Poolse en Slowaakse groepen in Canada en de Verenigde Staten.

Emil Zarysky was geboren in de buurt van de stad Sokal in West-Oekraïne en was later met zijn ouders naar Canada verhuisd. Daar trouwde hij met een meisje uit Oekraïne dat Marija heette. Samen brachten ze vijf kinderen groot. Zelfs met veeleisende gezinsverantwoordelijkheden waren Emil en Marija in staat zich van hun theocratische toewijzingen te kwijten. In 1928 kocht het Wachttorengenootschap een huis in Winnipeg (Canada), dat als hoofdkantoor voor het Oekraïense vertaalwerk diende.

In die vroege dagen gebruikten de broeders in hun van-huis-tot-huisbediening draagbare grammofoons met platen waarop bijbelse toespraken stonden. Broeder Zarysky werd uitgenodigd naar Brooklyn te komen om opnamen van die toespraken in het Oekraïens te maken. In de jaren ’30 werden op het radiostation in Winnipeg verscheidene radioprogramma’s van een half uur in het Oekraïens gemaakt. In deze radio-uitzendingen hielden Emil Zarysky en andere ervaren broeders betekenisvolle openbare toespraken. Deze toespraken werden opgeluisterd met vierstemmige koorzang uit de liederenbundel die in 1928 gepubliceerd was. Er kwamen honderden brieven en telefoontjes van dankbare luisteraars.

Veertig jaar hebben Emil Zarysky en zijn vrouw, Marija, zich getrouw van hun toewijzing als vertaler gekweten. Gedurende die tijd werd elke uitgave van De Wachttoren in het Oekraïens vertaald. In 1964 werd Maurice Saranchuk, die samen met zijn vrouw, Anne, broeder Zarysky al een aantal jaren had bijgestaan, als opziener over het vertaalwerk aangesteld.

Er komt geestelijke hulp

Hoewel sommige ijverige verkondigers op persoonlijke basis in heel Oekraïne de waarheidszaden hadden gezaaid en begoten, begon het georganiseerde predikingswerk in Transkarpatië en later in Galicië pas in 1927. Voordien was er een groot aantal boeken en brochures in het Roemeens, Hongaars, Pools en Oekraïens verspreid, hoewel er geen bericht over de predikingsactiviteit was bijgehouden. Nu werd er een begin mee gemaakt geïsoleerde groepen tot gemeenten te organiseren en gingen verkondigers op geregelde basis van huis tot huis prediken. In die jaren werd er veel bijbelse lectuur verspreid. In 1927 werd het eerste lectuurdepot in Oekraïne geopend in de stad Oezjgorod (Transkarpatië). In 1928 kreeg het kantoor in Maagdenburg (Duitsland) de zorg voor gemeenten en colporteurs in Transkarpatië toegewezen, dat toen deel uitmaakte van Tsjechoslowakije.

In 1930 werd er een kantoor gevestigd in de stad Beregovo bij Oezjgorod om het opzicht te voeren over het werk van de Bijbelonderzoekers in Transkarpatië. Vojtech Tsjechy diende als opziener van dat kantoor. Deze nieuwe regeling kwam het predikingswerk zeer ten goede.

Verscheidene broeders van de kantoren in Praag en Maagdenburg legden een zelfopofferende geest aan den dag en maakten dikwijls lange reizen naar de Karpaten om het goede nieuws van Gods koninkrijk naar de verste uithoeken van dat prachtige gebied te brengen. Een van deze ijverige broeders was Adolf Fitzke van het bijkantoor in Maagdenburg. Hij had de toewijzing om in het gebied van Rachiv in de Karpaten te prediken. Veel plaatselijke Getuigen hebben tot op de huidige dag dierbare herinneringen aan deze getrouwe, bescheiden en weinig eisen stellende broeder. In 2001 waren er vier gemeenten in dat gebied.

In de jaren ’30 werd het „Photo-Drama der Schepping” in veel steden en dorpen in Transkarpatië vertoond. Het „Photo-Drama” was een acht uur durende voorstelling van dia’s en bewegende beelden, gesynchroniseerd met een op de bijbel gebaseerd commentaar op grammofoonplaten. Erich Frost uit Duitsland kreeg de toewijzing om plaatselijke broeders met het „Photo-Drama” te helpen. Voorafgaand aan het programma deelden de broeders strooibiljetten uit en maakten ze gebruik van aanplakbiljetten om het publiek voor de voorstelling uit te nodigen. De belangstelling was enorm. In de stad Beregovo was de opkomst zo groot dat meer dan 1000 mensen op straat moesten wachten. Toen de politie de grote menigte zag, waren ze bang dat de openbare orde verstoord zou worden en ze de situatie niet in de hand konden houden. Ze overwogen dan ook het evenement af te gelasten, maar besloten dat toch niet te doen. Na de voorstelling werden er veel adressen afgegeven door mensen die het „Photo-Drama” nog eens wilden zien. Die belangstelling prikkelde plaatselijke religieuze leiders om met alle mogelijke middelen de prediking van het goede nieuws te dwarsbomen. Desondanks bleef Jehovah God het werk zegenen met succes.

Gedurende de jaren ’20 en ’30 stonden Galicië en Volhynië onder het opzicht van het Poolse bijkantoor in Łódź. In 1932 concentreerden de broeders uit Polen hun aandacht op die gebieden en brachten nabezoeken bij alle Wachttoren-abonnees, van wie ze de adressen uit Brooklyn kregen.

Wilhelm Scheider, destijds opziener van het Poolse kantoor, vertelt hierover: „Oekraïeners aanvaardden de waarheid met groot enthousiasme. Als paddestoelen na de regen verschenen er plotseling groepen geïnteresseerden in de steden en dorpen van Galicië. Soms werden zulke groepen zo groot dat ze hele gemeenschappen omvatten.”

Hoewel de meeste broeders arm waren, brachten ze grote offers om lectuur en grammofoonplaten aan te schaffen die hen zouden helpen te prediken en geestelijk te groeien. Mykola Volotsjii uit Galicië, die in 1936 gedoopt werd, verkocht één van zijn twee paarden om een grammofoon te kopen. Denk je eens in wat het voor een boer betekende een paard te verkopen! Hoewel hij vier kinderen had, besloot hij dat hij met één paard ook wel in hun onderhoud kon voorzien. Veel nieuwelingen leerden door de bijbelse toespraken en Koninkrijksliederen in het Oekraïens die op deze grammofoon werden afgespeeld, Jehovah kennen en gingen hem dienen.

Ter illustratie van de grote toename in verkondigers in Galicië en Volhynië in de jaren ’30 zei Wilhelm Scheider: „In 1928 bereikten we in Polen het aantal van 300 verkondigers, maar in 1939 hadden we er meer dan 1100, en de helft van hen waren Oekraïeners, al was het werk in hun gebied (Galicië en Volhynië) veel later begonnen.”

Om die toename op te vangen, werd Ludwik Kinicki van het Poolse bijkantoor naar Galicië en Volhynië gestuurd om als reizend opziener met het predikingswerk te helpen. Zijn familie uit Tsjortkiv (Galicië) was aan het begin van de twintigste eeuw naar de Verenigde Staten geëmigreerd, waar broeder Kinicki de waarheid leerde kennen. Later keerde hij naar zijn vaderland terug om oprechte mensen daar te helpen. Veel broeders en zusters zullen de geestelijke hulp die ze van deze ijverige bedienaar hebben gekregen, nooit vergeten. Toen in de herfst van 1936 de Poolse uitgave van Het Gouden Tijdperk werd verboden en de redacteur ervan tot een jaar gevangenisstraf werd veroordeeld, werd broeder Kinicki aangesteld als redacteur van het tijdschrift „Nieuwe Dag”, dat in plaats van het verboden Gouden Tijdperk werd uitgegeven. In 1944 werd hij door de Gestapo gearresteerd en naar het concentratiekamp Mauthausen-Gusen gebracht, waar hij in getrouwheid aan Jehovah is gestorven.

God trekt alle soorten van mensen

Aan het begin van de jaren ’20 keerde een Bijbelonderzoeker die Rola heette terug naar zijn geboorteplaats Zolotji Potik (Galicië). Aan de hand van zijn bijbel begon Rola het goede nieuws te prediken. De mensen verklaarden hem voor gek omdat hij al zijn religieuze beelden vernietigde. De plaatselijke pastoor probeerde een eind te maken aan Rola’s prediking. De pastoor benaderde een politieagent en zei: „Als je ervoor zorgt dat Rola niet kan lopen, krijg je een liter whisky van me.” De agent antwoordde dat mensen in elkaar slaan niet tot zijn taak behoorde. Later begon Rola pakketten lectuur van broeders in de Verenigde Staten te ontvangen. Weer benaderde de pastoor de agent en vertelde hem dat er op het postkantoor een pakket met communistische lectuur was aangekomen. De volgende dag stond de politieagent bij het postkantoor te wachten om te zien wie het pakket zou komen ophalen. Dat was uiteraard Rola. De agent bracht Rola naar het politiebureau en ontbood ook de pastoor. De pastoor schreeuwde dat de boeken uit de Duivel waren. Om vast te stellen of de lectuur communistische leringen bevatte, stuurde de politieagent een gedeelte ervan naar de plaatselijke rechtbank. De rest hield hij zelf. Toen hij de publicaties las, besefte hij dat ze de waarheid bevatten. Weldra begonnen hij en zijn vrouw de vergaderingen van de Bijbelonderzoekers te bezoeken. Later werd hij gedoopt en is hij een ijverige verkondiger geworden. Zo moedigde de pastoor, terwijl hij zich inspande om het maken van discipelen te stoppen, onbewust Ludwik Rodak aan de waarheid te aanvaarden.

Omstreeks deze tijd verhuisde een Grieks-katholieke priester uit Lvov samen met zijn vrouw naar de Verenigde Staten. Kort daarop stierf zijn vrouw. Diepbedroefd besloot hij uit te zoeken waar de ziel van zijn vrouw naar toe was gegaan. Hij kreeg het adres van enkele spiritisten in New York. Terwijl hij op zoek was naar hun vergaderplaats, ging hij per abuis naar een andere verdieping van het gebouw en belandde op een vergadering van de Bijbelonderzoekers. Daar vernam hij de waarheid over de toestand van de doden. Later werd hij gedoopt en werkte hij een tijdje in de drukkerij op Brooklyn-Bethel. Na verloop van tijd keerde hij terug naar Galicië en bleef ijverig het goede nieuws prediken.

Een lichtstraal in Oost-Oekraïne

Zoals we gezien hebben, vond veel van het vroege predikingswerk plaats in West-Oekraïne. Hoe bereikte de waarheid de rest van het land? Zou die geestelijke aarde net zo overvloedig voortbrengen als in West-Oekraïne het geval was geweest?

In het begin van de twintigste eeuw kwam broeder Trumpi, een Bijbelonderzoeker uit Zwitserland, als ingenieur in een kolenmijnstreek in Oost-Oekraïne werken. Hij staat bekend als de eerste Bijbelonderzoeker in dat gebied. Zijn predikingsactiviteit in de jaren ’20 resulteerde in de oprichting van een bijbelstudiegroep in het dorp Lioebymivskji Post, in de buurt van de stad Charkov.

In 1927 kwam er nog een broeder uit West-Europa als ingenieur bij een kolenmijn in het dorp Kalynivka werken. Hij bracht een koffer vol bijbelse lectuur mee, die hij gebruikte om tot een groepje baptisten te prediken die grote belangstelling voor de Koninkrijkshoop toonden. Na enige tijd keerde deze broeder naar zijn vaderland terug en liet een groepje mensen achter die Bijbelonderzoekers waren geworden. The Watch Tower van 1927 berichtte dat achttien personen in Kalynivka waren bijeengekomen om de Gedachtenisviering te houden. In het naburige dorp Jepifanivka waren elf aanwezigen. Bovendien hielden dertig personen dat jaar de Gedachtenisviering in Lioebymivskji Post.

Broeders van het hoofdbureau in Brooklyn schonken voortdurend aandacht aan de ontwikkelingen in de Sovjet-Unie en probeerden de Koninkrijksprediking wettelijk bevestigd te krijgen. Met dat doel kwam in 1928 een Canadese broeder, George Young, naar de USSR. Tijdens zijn verblijf kon hij de stad Charkov in Oost-Oekraïne bezoeken, waar hij een klein driedaags congres organiseerde met de plaatselijke groep Bijbelonderzoekers. Later leidde tegenstand van de autoriteiten ertoe dat hij het land moest verlaten. Hij bemerkte dat er in die tijd ook in Kiëv en Odessa groepen Bijbelonderzoekers waren.

Broeder Young bracht aan Brooklyn verslag uit over de situatie in de Sovjet-Unie. Op aanbeveling van broeder Young werd Danyil Staroechin uit Oekraïne aangesteld om de Bijbelonderzoekers niet alleen in Oekraïne maar ook in de hele USSR te vertegenwoordigen. Verscheidene jaren voor het bezoek van George Young had broeder Staroechin de bijbel kunnen verdedigen in een debat met Anatoly Loenatsjarsky, de sovjetcommissaris van Onderwijs in die tijd. In een brief aan J. F. Rutherford van het hoofdbureau in Brooklyn schreef broeder Young: „Danyil Staroechin is enthousiast en actief. Als vijftienjarige knaap had hij een discussie met een pastoor over de bijbel. De pastoor werd zo kwaad dat hij zijn kruis pakte en de jongen een klap op zijn hoofd gaf zodat hij bewusteloos tegen de grond sloeg; hij heeft het litteken nog op zijn hoofd. Danyil zou opgehangen zijn, maar omdat hij minderjarig was kreeg hij slechts vier maanden gevangenisstraf.” Hoewel broeder Staroechin probeerde de plaatselijke gemeente te laten registreren en officiële toestemming te krijgen om bijbelse lectuur in Oekraïne te drukken, stonden de sovjetautoriteiten hem dat niet toe.

Aan het eind van de jaren ’20 en in de jaren ’30 propageerden de sovjetautoriteiten ijverig het atheïsme. Religie werd belachelijk gemaakt en degenen die tot anderen predikten, werden als „vijanden van het vaderland” beschouwd. Na een rijke oogst in 1932 namen de communisten alle levensmiddelen van dorpelingen in Oekraïne in beslag. Meer dan zes miljoen mensen kwamen in de kunstmatig veroorzaakte hongersnood die daarop volgde om.

Uit de berichten blijkt dat de kleine groepjes van Jehovah’s dienstknechten in deze moeilijke tijd hun rechtschapenheid bewaarden, ook al hadden ze geen enkel contact met broeders buiten het land. Sommigen van hen hebben wegens hun geloof vele jaren in de gevangenis doorgebracht. De families Trumpi en Hauser, Danyil Staroechin, Andrii Savenko en zuster Sjapovalova zijn slechts enkele van die rechtschapenheidbewaarders. We hebben het vaste vertrouwen dat Jehovah ’hun werk en de liefde die ze voor zijn naam hebben getoond, niet zal vergeten’. — Hebr. 6:10.

Een tijd van zware beproeving

Het einde van de jaren ’30 werd gekenmerkt door grote veranderingen voor de grenzen van veel landen in Oost-Europa. Nazi-Duitsland en de USSR breidden hun invloedssferen uit door minder machtige landen op te slokken.

In maart 1939 bezette Hongarije, gesteund door nazi-Duitsland, Transkarpatië. De activiteiten van Jehovah’s Getuigen werden verboden en alle Koninkrijkszalen gesloten. De autoriteiten mishandelden de broeders en zusters wreed en stuurden velen naar de gevangenis. De meeste Getuigen uit de Oekraïense dorpen Velykyi Bytsjkiv en Kobyletska Poliana werden gevangengezet.

Toen de Sovjets in 1939 in Galicië en Volhynië kwamen, werden de westgrenzen van Oekraïne gesloten. Zo ging het contact met het Poolse kantoor verloren. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog ging de organisatie ondergronds. De broeders en zusters kwamen bijeen in kleine groepjes die kringen werden genoemd en zetten hun bediening met grotere omzichtigheid voort.

Later vielen nazilegers Oekraïne binnen. Tijdens de Duitse bezetting begonnen de geestelijken de mensen tegen Jehovah’s volk op te zetten. In Galicië woedde hevige vervolging. De ramen van de huizen van Jehovah’s Getuigen werden ingegooid, en veel broeders werden vreselijk geslagen. In de winter werden sommige broeders gedwongen urenlang in koud water te staan omdat ze weigerden het kruisteken te maken. Sommige zusters kregen vijftig stokslagen. Een aantal broeders verloren het leven doordat ze hun rechtschapenheid bewaarden. Zo stelde de Gestapo Illia Hovoetsjak, een volletijddienaar uit de Karpaten, terecht. Een pastoor had hem aan de Gestapo overgeleverd omdat broeder Hovoetsjak ijverig over Gods koninkrijk predikte. Het was een tijd van zware beproeving. Niettemin bleven Jehovah’s dienstknechten standvastig.

Jehovah’s Getuigen hielpen elkaar, ook al was dat vaak gevaarlijk. In de stad Stanislav (nu Ivano-Frankovsk) werden een vrouw van joodse afkomst en haar twee dochters Getuigen. Ze woonden in een joods getto. De broeders vernamen dat de nazi’s van plan waren alle joden in de stad terecht te stellen, en daarom organiseerden ze een ontsnapping voor de drie zusters. Met gevaar voor eigen leven hebben de Getuigen deze joodse zusters gedurende de hele oorlogsperiode verborgen gehouden.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren de broeders in West-Oekraïne tijdelijk het contact met de organisatie en raakten ze een beetje het spoor bijster. Sommigen dachten dat het begin van de Tweede Wereldoorlog het begin van Armageddon betekende. Deze leer heeft enige tijd voor misvattingen onder de broeders gezorgd.

Zaden ontkiemen op het slagveld

De Tweede Wereldoorlog dompelde Oekraïne in leed en verderf. Drie jaar lang was het land een reusachtig slagveld. Terwijl het front zich over Oekraïens grondgebied verplaatste, eerst naar het oosten en toen terug naar het westen, werden veel steden en dorpen volledig verwoest. In die jaren kwamen ongeveer tien miljoen Oekraïners om, onder wie vijf en een half miljoen burgers. Tijdens de verschrikkingen van de oorlog raakten velen teleurgesteld in het leven en gooiden ze morele beginselen overboord. Niettemin leerden zelfs onder die omstandigheden sommigen de waarheid kennen.

In 1942 werd Mychailo Dan, een jonge man uit Transkarpatië die voor de Tweede Wereldoorlog graag naar Jehovah’s Getuigen luisterde, opgeroepen voor militaire dienst. Tijdens een militaire oefening deelde een pastoor een religieuze brochure onder de soldaten uit waarin leven in de hemel werd beloofd aan iedereen die ten minste één communist doodde. Die inlichtingen verbijsterden de jonge soldaat. Tijdens de oorlog zag hij een geestelijke mensen doden. Dit hielp hem tot de overtuiging te komen dat Jehovah’s Getuigen de waarheid hadden. Na de oorlog keerde hij naar huis terug, vond Jehovah’s Getuigen en werd eind 1945 gedoopt.

Later kreeg broeder Dan de verschrikkingen van de sovjetgevangenissen te verduren. Na zijn vrijlating werd hij als ouderling aangesteld en nu dient hij als presiderend opziener van een van de gemeenten in Transkarpatië. De eerdergenoemde brochure memorerend, zegt hij met enige ironie: „Ik heb geen enkele communist gedood. Ik verwacht dan ook geen hemels leven, maar ik zie ernaar uit voor eeuwig in het Paradijs op aarde te leven.”

Vruchtbare aarde geeft opbrengst in concentratiekampen

Zoals aan het begin al is gezegd, heeft vruchtbare aarde het vermogen om rijke oogsten op te leveren. Daarom werd tijdens de bezetting door nazi-Duitsland de vruchtbare zwarte aarde uit Oekraïne weggehaald. De ene goederenwagen na de andere werd met vruchtbare aarde uit Centraal-Oekraïne gevuld en naar Duitsland gestuurd.

Andere goederenwagens bevatten echter iets wat later, bij wijze van spreken, eveneens vruchtbare aarde werd. Ongeveer twee en een half miljoen jonge mannen en vrouwen werden uit Oekraïne weggehaald om in Duitsland dwangarbeid te verrichten. Een aanzienlijk aantal van hen belandde later in concentratiekampen. Daar kwamen ze in aanraking met Duitse Getuigen, die wegens hun christelijke neutraliteit gevangenzaten. Zelfs in de concentratiekampen hielden de Getuigen er niet mee op het goede nieuws met anderen te delen, zowel mondeling als door hun gedrag. Een gevangene vertelt daarover: „De Getuigen waren anders dan de rest in het concentratiekamp. Ze hadden een vriendelijke, optimistische instelling. Door hun gedrag lieten ze zien dat ze de andere gevangenen iets heel belangrijks te zeggen hadden.” In die jaren leerden veel mensen uit Oekraïne de waarheid van Duitse Getuigen die met hen in de concentratiekampen zaten.

Anastasija Kazak maakte kennis met de waarheid in het concentratiekamp Stutthof in Duitsland. Aan het eind van de oorlog werden ettelijke honderden gevangenen, onder wie Anastasija en veertien Getuigen, met een rivierboot naar Denemarken overgebracht, waar Deense broeders hen opspoorden en in hun fysieke en geestelijke behoeften voorzagen. Datzelfde jaar werd Anastasija op negentienjarige leeftijd tijdens het congres in Kopenhagen gedoopt en keerde ze naar huis terug in Oost-Oekraïne, waar ze ijverig werkte om waarheidszaden te zaaien. Later werd zuster Kazak wegens haar predikingsactiviteit nog eens elf jaar gevangengezet.

Dit is haar raad aan jonge mensen: „Wat er in je leven ook voorvalt — verdrukking, tegenstand of andere moeilijkheden — geef het nooit op. Blijf Jehovah om zijn hulp vragen. Zoals ik heb geleerd, laat hij degenen die hem dienen nooit in de steek.” — Ps. 94:14.

Beproevingen tijdens de oorlog

Oorlog is iets hards en wreeds en brengt voor zowel soldaat als burger ontberingen, lijden en de dood met zich mee. Jehovah’s Getuigen blijven de nare gevolgen van oorlog niet bespaard. Maar hoewel ze in de wereld zijn, maken ze er geen deel van uit (Joh. 17:15, 16). In navolging van hun Leider, Jezus Christus, handhaven ze strikte politieke neutraliteit. Hierdoor onderscheiden de Getuigen in Oekraïne, evenals elders, zich als ware christenen. En terwijl de wereld haar oorlogshelden eert — zowel de levende als de dode — eert Jehovah degenen die moedig hun loyaliteit jegens hem bewijzen. — 1 Sam. 2:30.

Eind 1944 heroverden sovjettroepen West-Oekraïne en kondigden de algemene dienstplicht af. Terzelfder tijd vochten groepen Oekraïense partizanen tegen zowel Duitse als sovjettroepen. De bewoners van West-Oekraïne werden onder druk gezet om zich bij de gelederen van de partizanen aan te sluiten. Dit alles betekende nieuwe beproevingen voor Jehovah’s dienstknechten om aan hun neutraliteit vast te houden. Verscheidene broeders werden wegens hun weigering om te vechten, terechtgesteld.

Ivan Maksymioek en zijn zoon Mychailo leerden de waarheid kennen van Illia Hovoetsjak. Tijdens de oorlog weigerden ze de wapens op te nemen, en daarom werden ze door de partizanen gevangengehouden. Enige tijd daarvoor hadden deze partizanen ook een sovjetsoldaat gevangengenomen. De partizanen bevalen Ivan Maksymioek de gevangengenomen soldaat te doden en zeiden dat ze hem zouden vrijlaten als hij dat zou doen. Toen broeder Maksymioek weigerde, vermoordden ze hem op sadistische wijze. Zijn zoon Mychailo werd op dezelfde manier omgebracht, evenals Joerii Frejoek en zijn zeventienjarige zoon, Mykola.

Andere broeders werden terechtgesteld omdat ze weigerden in het sovjetleger te dienen (Jes. 2:4). Weer anderen werden tot tien jaar gevangenisstraf veroordeeld. Gevangengezette broeders hadden heel weinig kans op overleving, want tijdens de naoorlogse periode leden in Oekraïne zelfs degenen die vrij waren, honger. In 1944 werd Michael Dasevitsj wegens zijn neutraliteit gevangengezet. Voorafgaand aan zijn tienjarige gevangenschap werd hij zes maanden lang verhoord, waardoor hij volkomen uitgeput raakte. De medische staf van de gevangenis schreef hem een „calorierijk dieet” voor. Daarom ging het keukenpersoneel van de gevangenis ertoe over een theelepel olie toe te voegen aan zijn portie pap — het enige voedsel dat hij kreeg. Broeder Dasevitsj heeft het overleefd en heeft nog 23 jaar in het landscomité van de USSR en later in het Oekraïense landscomité gediend.

In 1944 weigerden zeven broeders uit één gemeente in Boekovina in het leger te gaan en werden elk tot drie à vier jaar gevangenisstraf veroordeeld. Vier van hen zijn in de gevangenis de hongerdood gestorven. Datzelfde jaar werden vijf broeders uit een naburige gemeente elk veroordeeld tot tien jaar in een Siberisch gevangenkamp. Slechts één van hen is teruggekeerd — de anderen zijn daar gestorven.

Het 1947 Yearbook gaf het volgende commentaar op deze gebeurtenissen: „Toen in 1944 het nazimonster in westelijke richting werd gedreven, werd in West-Oekraïne iedere gezonde persoon . . . gemobiliseerd om de oorlog tot een voor Rusland gunstig einde te brengen. Weer hebben onze broeders de onschendbaarheid van het eeuwige verbond gehandhaafd en hun neutraliteit bewaard. Velen zijn wegens hun trouw aan de Heer gestorven, en anderen — ditmaal waren het er ruim 1000 — werden opnieuw oostwaarts naar de uitgestrekte vlakten van dit onmetelijke continent getransporteerd.”

Ondanks zo’n massale deportatie bleven Jehovah’s Getuigen in aantal groeien. In 1946 woonden 5218 personen, onder wie vier gezalfden, in West-Oekraïne de Gedachtenisviering bij.

Tijdelijke verlichting

Na het einde van de Tweede Wereldoorlog predikten de broeders en zusters — die alle ontberingen hadden verduurd en loyaal aan God waren gebleven — een dynamische boodschap van hoop en aanmoediging tot degenen die van het slagveld terugkeerden. Zowel soldaten als krijgsgevangenen kwamen ontgoocheld maar met een hevig verlangen de zin van het leven te ontdekken, weer thuis. Dientengevolge aanvaardden velen vreugdevol de bijbelse waarheid. Eind 1945 bijvoorbeeld werden in het dorp Bila Tserkva (Transkarpatië) 51 personen in de rivier de Tisza gedoopt. Aan het eind van het jaar waren er in die gemeente 150 verkondigers.

In die tijd had zich in West-Oekraïne en in Oost-Polen een wederzijdse haat tussen Oekraïeners en Polen ontwikkeld. Er ontstonden een aantal Oekraïense en Poolse bendes. In sommige gevallen hebben deze bendes hele dorpen waar mensen van de andere nationaliteit woonden, uitgemoord. Helaas zijn bij deze massamoorden ook enkele broeders en zusters omgekomen.

Later werden volgens een verdrag tussen de Sovjet-Unie en Polen zo’n 800.000 Polen uit West-Oekraïne naar Polen gedeporteerd en ongeveer 500.000 Oekraïeners uit Oost-Polen naar Oekraïne verhuisd. Onder de migranten waren veel Getuigen. Hele gemeenten werden verhuisd, en broeders ontvingen nieuwe theocratische toewijzingen omdat ze deze repatriatie als een mogelijkheid bezagen om in nieuwe gebieden te prediken. Het 1947 Yearbook merkte op: „Al dit komen en gaan heeft ertoe bijgedragen dat de waarheid zich snel heeft verbreid naar gebieden die onder normale omstandigheden nauwelijks bereikt zouden zijn. En zo hebben zelfs al deze verdrietige gebeurtenissen een rol gespeeld in de verheerlijking van Jehovah’s naam.”

Toen de westelijke grenzen van Oekraïne gesloten werden, ondernamen de broeders stappen om de activiteiten van Jehovah’s Getuigen in Oekraïne en de rest van de USSR te organiseren. Pavlo Ziatek was al eerder als landsdienaar voor Oekraïne en de rest van de Sovjet-Unie aangesteld. Later kregen twee andere ijverige broeders, Stanislav Boerak en Petro Tokar, de toewijzing hem bij te staan. Ondergedoken in het huis van een zuster in Lvov drukten ze lectuur zodat de hele USSR van geestelijk voedsel kon worden voorzien. Met grote risico’s werd die lectuur vanuit Polen het land binnengebracht om vervolgens in Lvov vertaald en gedrukt te worden. Van tijd tot tijd wisten een aantal broeders en zusters toestemming te krijgen om hun familie in Polen te bezoeken en op de terugreis smokkelden ze dan onze lectuur mee. Een tijdlang vervoerde een treinmachinist lectuur in een metalen kist die in een stoomketel verstopt zat!

Eind 1945 werd broeder Ziatek gearresteerd en tot tien jaar gevangenisstraf veroordeeld. Broeder Boerak werd in zijn plaats landsdienaar.

Opnieuw vervolging

Terwijl een broeder in juni 1947 gedrukte lectuur bij zich had om die bij de broeders te bezorgen, werd hij in Lvov op straat aangehouden en gearresteerd. De veiligheidsdienst bood aan onze organisatie wettelijk te registreren als hij de adressen van de Getuigen zou verschaffen bij wie hij geregeld gedrukte lectuur bezorgde. In goed vertrouwen gaf de broeder hun de adressen van bijna dertig broeders, onder wie broeder Boerak, de toenmalige landsdienaar. Ze werden later allemaal gearresteerd. De broeder had oprecht berouw en erkende dat hij een ongerechtvaardigd vertrouwen in de veiligheidsdienst had gesteld.

De gearresteerde broeders werden naar een gevangenis in Kiëv gebracht voor verdere ondervraging en een gerechtelijk verhoor. Kort daarop stierf broeder Boerak in de gevangenis. Vóór zijn arrestatie had broeder Boerak kans gezien contact op te nemen met Mykola Tsyba, de districtsdienaar uit Volhynië, en het opzicht over het werk in Oekraïne en de rest van de Sovjet-Unie aan hem over te dragen.

Het was de eerste keer dat de sovjetveiligheidsdienst in één klap zoveel verantwoordelijke broeders alsook werkers in de ondergrondse drukkerijen arresteerde. Ambtenaren in de USSR beschouwden onze lectuur als anti-sovjet. Getuigen werden valselijk beschuldigd van activiteiten die de bestaande orde in het land ontwrichtten, en vele werden ter dood veroordeeld. De doodstraffen werden echter omgezet in 25 jaar gevangenkamp.

De broeders moesten hun straf uitdienen in Siberië. Toen ze een advocaat naar de reden vroegen waarom ze zo ver weg werden gestuurd, antwoordde hij gekscherend: „Waarschijnlijk moeten jullie daar over jullie God prediken.” Hoe waar zijn die woorden later gebleken!

In de periode van 1947 tot en met 1951 werden veel verantwoordelijke broeders gearresteerd. Getuigen werden niet alleen in hechtenis genomen omdat ze lectuur drukten maar ook omdat ze niet in militaire dienst gingen, bij verkiezingen niet stemden of hun kinderen geen lid lieten worden van organisaties als de Jonge Pioniers of de Komsomol (Communistische Jeugdbond). Een Getuige van Jehovah te zijn was al reden genoeg om gevangengezet te worden. Dikwijls legden tijdens de rechtszitting valse getuigen verklaringen af. In de regel waren het buren of collega’s die door de veiligheidsdienst waren geïntimideerd of omgekocht.

Soms hadden de autoriteiten sympathie voor ons, zij het niet openlijk. Ivan Symtsjoek werd gearresteerd en zes maanden in eenzame opsluiting gehouden. Die eenzame opsluiting betekende totale stilte; hij kon niet eens straatlawaai horen. Daarna moest hij terechtstaan. De rechercheur hielp hem echter door hem te vertellen hoe hij moest reageren: „Rep er met geen woord over waar en van wie je schrijfmachines en lectuur hebt gekregen! Geef geen antwoord op die vragen!” En als hij werd meegenomen voor ondervraging, zei de rechercheur altijd: „Ivan, niet opgeven. Geef het niet op, Ivan.”

In sommige dorpen mochten Jehovah’s Getuigen geen gordijnen voor hun ramen hangen. Dat was opdat buren en politie makkelijk konden zien of de Getuigen hun lectuur lazen of vergaderingen hielden. Niettemin vonden de broeders manieren om geestelijk gevoed te worden. Soms was het „podium” voor de Wachttoren-studieleider uniek. Een broeder leidde de studie en las De Wachttoren voor, terwijl hij onder een tafel zat met een kleed erover dat tot op de vloer reikte. De „toehoorders” zaten dan rond de tafel aandachtig te luisteren en gaven commentaar. Niemand zou vermoeden dat de mensen rond de tafel een religieuze vergadering hielden!

Getuigenis geven in de rechtszaal

Mychailo Dan, die al eerder genoemd is, werd eind 1948 gearresteerd. Hij was toen getrouwd en had een zoontje van een jaar, en zijn vrouw was in verwachting. Tijdens de rechtszitting eiste de openbare aanklager een gevangenisstraf van 25 jaar. In zijn tot de rechters gerichte slotwoord haalde broeder Dan Jeremia 26:14, 15 aan: ’Zie, ik ben in uw hand. Doe met mij naar wat goed en naar wat recht is in uw ogen. Alleen dient u zonder mankeren te weten dat, indien u mij ter dood brengt, u onschuldig bloed brengt over uzelf en over deze stad en over haar inwoners, want werkelijk waar: Jehovah heeft mij inderdaad tot u gezonden om al deze woorden ten aanhoren van u te spreken.’ Die waarschuwing maakte indruk op de rechters. Ze beraadslaagden en kwamen tot hun vonnis: tien jaar gevangenisstraf en vijf jaar verbanning naar afgelegen gebieden in Rusland.

Broeder Dan werd als landverrader veroordeeld. Toen hij dit vernam, zei hij tegen de rechters: „Ik ben in Oekraïne onder de Tsjechoslowaakse regering geboren en heb later onder het bewind van Hongarije geleefd; nu is de Sovjet-Unie op ons grondgebied gekomen, en ik heb de Roemeense nationaliteit. Welk vaderland heb ik verraden?” Natuurlijk bleef die vraag onbeantwoord. Na de rechtszitting kreeg broeder Dan de blijde tijding dat hij er een dochtertje bij had. Dit heeft hem geholpen alle onwaardigheden van gevangenissen en kampen in Oost-Rusland te verduren. Eind jaren ’40 zijn veel broeders uit Oekraïne, Moldavië en Wit-Rusland in sovjetgevangenissen de hongerdood gestorven. Broeder Dan zelf viel 25 kilo af.

Vervolging van zusters in Oekraïne

Niet alleen broeders werden door het sovjetregime vervolgd en tot lange straffen veroordeeld; zusters werden net zo hardvochtig behandeld. Marija Tomilko bijvoorbeeld leerde tijdens de Tweede Wereldoorlog de waarheid kennen in het concentratiekamp Ravensbrück. Later keerde ze naar Oekraïne terug en predikte in de stad Dnepropetrovsk. Wegens haar predikingsactiviteit werd ze in 1948 tot 25 jaar gevangenkamp veroordeeld.

Een andere zuster, die tot twintig jaar gevangenkamp werd veroordeeld, vertelt: „Tijdens het gerechtelijk vooronderzoek werd ik met een groot aantal criminelen in één cel opgesloten. Toch was ik niet bang voor hen en predikte ik tot die vrouwen. Tot mijn verbazing luisterden ze aandachtig naar me. De cel was overvol. We sliepen allemaal op de vloer, als sardientjes in een blik tegen elkaar aan gedrukt. De enige manier waarop we ons zo slapend konden omdraaien, was allemaal tegelijk en op commando.”

In 1949 verstrekte een baptistenleider in de stad Zaporozje de plaatselijke veiligheidsdienst inlichtingen over vijf van onze zusters, die vervolgens werden gearresteerd. Ze werden beschuldigd van opruiing tegen de sovjetstaat en werden elk tot 25 jaar gevangenkamp veroordeeld. Al hun eigendommen werden in beslag genomen. Zeven jaar zaten ze hoog in het noorden van Rusland hun straf uit, tot er amnestie werd verleend. Lydia Koerdas, een van die zusters, zegt: „We mochten maar twee brieven per jaar naar huis schrijven, en die brieven werden grondig gecensureerd. Al die tijd hadden we geen lectuur.” Toch bleven ze Jehovah trouw en gingen ermee door het goede nieuws van het Koninkrijk te prediken.

Hulp voor de broeders en zusters in Moldavië

Zelfs in zulke moeilijke tijden toonden Getuigen liefde voor elkaar. In 1947 maakte het buurland Moldavië een zware hongersnood door. Ondanks hun eigen armoede reageerden broeders en zusters uit Oekraïne onmiddellijk op de nood van hun Moldavische medegelovigen en stuurden meel. Getuigen uit West-Oekraïne namen een aantal Getuigen uit Moldavië in huis.

Een broeder die toen in Moldavië woonde, vertelt: „Als wees zou ik van regeringswege 200 gram brood per dag moeten krijgen. Maar omdat ik geen lid van de Jonge Pioniers was, kreeg ik dat niet. We waren heel blij toen de broeders uit West-Oekraïne ons meel stuurden, zodat iedere verkondiger vier kilo kon krijgen.”

Poging tot wettelijke registratie in de USSR

In 1949 dienden drie ouderlingen uit Volhynië (Mykola Pjatocha, Ilja Babijtsjoek en Mychailo Tsjoemak) een aanvraag in voor wettelijke registratie van ons werk. Kort daarop werd broeder Tsjoemak gearresteerd. Een van de twee overgebleven broeders, Mykola Pjatocha, weet nog dat er de eerste keer dat de aanvraag werd ingediend, geen antwoord kwam. Daarom werd er een tweede aanvraag bij Moskou ingediend. De documenten werden naar Kiëv doorgestuurd. Ambtenaren daar stonden de broeders een onderhoud toe en vertelden hun dat registratie alleen mogelijk was als Jehovah’s Getuigen met hen wilden samenwerken. De broeders weigerden natuurlijk ten aanzien van hun neutrale standpunt te schipperen. Weldra werden ook deze twee broeders gearresteerd, en elk werd tot 25 jaar gevangenkamp veroordeeld.

In een speciaal memo dat van Moskou naar de plaatselijke autoriteiten in Volhynië werd gestuurd, stond dat de religieuze „sekte” van Jehovah’s Getuigen „een uitgesproken antisovjetbeweging [is] en niet voor registratie in aanmerking komt”. Het hoofd van het plaatselijke Bureau voor Religieuze Zaken kreeg bevel Jehovah’s Getuigen te bespioneren en verslag uit te brengen aan de staatsveiligheidsdienst.

Religieuze leiders werken met de autoriteiten samen

In 1949 beklaagde een baptistenleider in Transkarpatië zich bij de autoriteiten dat de Getuigen zijn kerkleden bekeerden. Als gevolg daarvan werd Mychailo Tilniak, een ouderling in de plaatselijke gemeente, gearresteerd en tot tien jaar gevangenisstraf veroordeeld. Zijn vrouw bleef thuis achter met twee kleine kinderen.

Zulke acties van religieuze leiders hielpen oprechte mensen het werk van Jehovah’s Getuigen te begrijpen en te waarderen. In 1950 vernam een jong baptistenmeisje, Vasylyna Biben uit Transkarpatië, dat de predikant van haar kerk de autoriteiten had ingelicht over de activiteit van twee Getuigen in haar woonplaats. De Getuigen werden gearresteerd en tot zes jaar gevangenisstraf veroordeeld. Na hun vrijlating keerden ze naar huis terug maar toonden geen vijandige gezindheid jegens de predikant. Vasylyna begreep dat deze Getuigen hun naasten werkelijk liefhadden. Onder de indruk hiervan ging ze de bijbel met de Getuigen bestuderen en werd gedoopt. Ze zegt: „Ik ben Jehovah dankbaar dat ik de weg tot eeuwig leven heb gevonden.”

In ballingschap naar Rusland

De bijbelse waarheden die door Jehovah’s Getuigen werden bekendgemaakt, waren onverenigbaar met de atheïstische ideologie van het communistische bewind. De Getuigen, die goed georganiseerd waren, drukten en verspreidden in het geheim lectuur die Gods koninkrijk propageerde. Bovendien verbreidden ze de bijbelse leer onder buren en familieleden. Van 1947 tot 1950 arresteerden de autoriteiten meer dan 1000 Getuigen. Niettemin bleven de broeders en zusters in aantal toenemen. Daarom bereidden de autoriteiten in 1951 heimelijk een plan voor dat naar ze dachten Gods volk zou verpletteren. Ze zouden de resterende Getuigen 5000 kilometer oostwaarts, tot ver in Russisch Siberië, verbannen.

Op 8 april 1951 werden meer dan 6100 Getuigen uit West-Oekraïne naar Siberië verbannen. Vroeg in de morgen kwamen er vrachtwagens met soldaten bij het huis van elke Getuige, en het gezin kreeg slechts twee uur de tijd om hun bezittingen voor de reis te pakken. Alleen kostbaarheden en persoonlijke spullen mochten meegenomen worden. Iedereen die thuis werd getroffen, werd verbannen — mannen, vrouwen en kinderen. Niemand werd wegens gevorderde leeftijd of een zwakke lichamelijke toestand vrijgesteld. Heel snel, in één enkele dag, werden ze in goederenwagens gedreven en weggestuurd.

Degenen die op dat moment niet thuis waren, bleven achter, en de autoriteiten zochten niet naar hen. Sommigen van hen vroegen officieel bij de autoriteiten aan met hun verbannen familie verenigd te worden. De autoriteiten beantwoordden dergelijke verzoeken niet, noch vertelden ze hun waar hun verwanten naar toe waren gestuurd.

Behalve uit Oekraïne werden er Getuigen uit Moldavië, westelijk Wit-Rusland, Litouwen, Letland en Estland verbannen. In totaal werden ongeveer 9500 Getuigen uit deze zes republieken verbannen. Ze werden onder militair geleide afgevoerd in goederenwagens, die de mensen kalverwagens noemden, omdat deze goederenwagens normaliter alleen gebruikt werden voor het vervoer van runderen.

Geen van de Getuigen wist waar ze naar toe werden gebracht. Tijdens hun lange reis baden ze, zongen liederen en hielpen elkaar. Sommigen hingen doeken uit de goederenwagens, waarop ze zich identificeerden met de woorden: „We zijn Jehovah’s Getuigen uit Volhynië”, of: „We zijn Jehovah’s Getuigen uit het gebied van Lvov”. Tijdens oponthoud op de stations onderweg zagen ze meer van dergelijke treinen met soortgelijke aanduidingen uit andere delen van West-Oekraïne. Dit hielp de broeders te begrijpen dat ook Getuigen uit andere gebieden werden verbannen. Dergelijke „telegrammen” sterkten de broeders tijdens hun twee tot drie weken durende treinreis naar Siberië.

Deze deportatie werd als een permanente verbanning beschouwd. Het lag in de bedoeling dat Jehovah’s Getuigen Siberië nooit zouden mogen verlaten. Ze moesten zich geregeld bij plaatselijke registratiebureaus melden, hoewel ze niet in de gevangenis zaten. Deed iemand dat niet, dan werd die persoon tot verscheidene jaren gevangenisstraf veroordeeld.

Bij aankomst werden sommigen gewoon in het bos afgezet en kregen een bijl om bomen te vellen teneinde in hun eigen onderdak en levensonderhoud te voorzien. Om de eerste paar winters door te komen, moesten de Getuigen dikwijls primitieve onderkomens in de grond uitgraven, die ze met plaggen afdekten.

Hryhorii Melnyk, die nu als ouderling in de Krim dient, zegt: „Na de arrestatie van mijn oudere zus in 1947 werd ik dikwijls door de autoriteiten ondervraagd. Ze sloegen me met houten stokken. Verscheidene keren lieten ze me zestien uur achtereen bij een muur staan. Dit alles werd gedaan om me te dwingen valse verklaringen af te leggen tegen mijn zus, die een Getuige was. Ik was zestien jaar. Omdat ik weigerde tegen haar te getuigen, kregen de plaatselijke autoriteiten een hekel aan me en wilden ze me kwijt.

Toen het jaar 1951 aanbrak, werden we dan ook naar Siberië verbannen, hoewel mijn twee jongere broers, mijn jongere zus en ik weeskinderen waren. Onze ouders waren al gestorven, en mijn oudere broer en zus zaten gevangenisstraffen van tien jaar uit. Op twintigjarige leeftijd droeg ik de verantwoordelijkheid om voor mijn twee jongere broers en een zus te zorgen.

Dikwijls denk ik terug aan de eerste twee jaar in Siberië, toen we op aardappels en thee leefden. We dronken onze thee uit soepborden, want bekers waren in die tijd een luxe. Maar geestelijk voelde ik me prima. De eerste dagen na onze aankomst begon ik openbare vergaderingen te leiden. Later begonnen we ook met de theocratische bedieningsschool. Het was voor mij niet makkelijk me van zulke verantwoordelijkheden te kwijten wegens de uitputtende lichamelijke arbeid die nodig was om voor mijn jongere broers en zus te zorgen.” Ondanks zulke ontberingen is de familie Melnyk Jehovah en zijn organisatie trouw gebleven.

De Siberische autoriteiten, die communicatie tussen de op komst zijnde Getuigen en de plaatselijke bevolking wilden verhinderen, verspreidden het gerucht dat er kannibalen naar Siberië kwamen. Toen één groep Getuigen aankwam, moesten ze een paar dagen wachten totdat ze in de plaatselijke dorpen gehuisvest werden. Daarom streken ze neer in de openlucht aan de oever van de bevroren rivier de Tsjoelym. Hoewel het half april was, lag er nog heel wat sneeuw. De broeders maakten een groot vuur, warmden zich, zongen liederen, baden tot God en vertelden ervaringen van hun reis. Tot hun verbazing kwam er niemand van de plaatselijke dorpelingen naar hen toe. In plaats daarvan sloten de dorpelingen alle deuren en ramen van hun huizen en nodigden de Getuigen niet binnen. Op de derde dag stapten de dappersten van de dorpelingen, uitgerust met bijlen, op de Getuigen af en begonnen gesprekken. Aanvankelijk dachten ze werkelijk dat er kannibalen aangekomen waren! Maar ze kwamen er al snel achter dat dit niet waar was.

In 1951 waren de autoriteiten ook van plan Getuigen uit Transkarpatië te verbannen. Ze voerden zelfs lege goederenwagens aan. Het besluit om de broeders en zusters te verbannen werd echter om onbekende redenen teruggedraaid. Transkarpatië werd een van de voornaamste gebieden waar gedurende het verbod lectuur voor de hele Sovjet-Unie werd geproduceerd.

De eenheid bewaard

Doordat de meeste broeders naar Siberië werden verbannen, verloren veel van de achtergeblevenen het contact met de organisatie. Marija Hretsjyna uit Tsjernovtsy bijvoorbeeld had meer dan zes jaar geen contact met de organisatie of medegelovigen. Ze bleef zich niettemin op Jehovah verlaten en is getrouw gebleven. Van 1951 tot het midden van de jaren ’60 werd het, nu de meeste broeders gevangenzaten of verbannen waren, noodzakelijk dat in veel gemeenten zusters de leiding namen.

Michael Dasevitsj, een ooggetuige van die gebeurtenissen, vertelt: „Ik ontkwam aan verbanning naar Siberië omdat ik toen de lijsten opgesteld werden van degenen die verbannen zouden worden, nog in Rusland was, waar ik een gevangenisstraf uitzat. Kort na mijn terugkeer naar Oekraïne werden de meeste Getuigen uit mijn gebied naar Siberië gestuurd. Ik moest dus op zoek gaan naar individuele Getuigen die het contact met de organisatie verloren hadden en hen in boekstudiegroepen en gemeenten organiseren. Het betekende dat ik de verantwoordelijkheden van een kringopziener op me begon te nemen, hoewel er niemand was om me die toewijzing te geven. Iedere maand bezocht ik alle gemeenten, verzamelde de rapportjes en verdeelde de lectuur die we nog hadden onder de gemeenten. Dikwijls deden onze zusters het werk van dienaren, en in sommige gebieden kweten ze zich van de verantwoordelijkheden van een kringdienaar aangezien er geen broeders beschikbaar waren. Om veiligheidsredenen hielden we alle dienarenvergaderingen voor onze kring ’s nachts op begraafplaatsen. We wisten dat de mensen over het algemeen bang waren voor de doden, zodat we er zeker van waren dat niemand ons zou komen storen. Gewoonlijk spraken we op zulke bijeenkomsten op een fluistertoon. Op een keer fluisterden we een beetje te hard, en twee mannen die langs het kerkhof liepen, maakten zich razendsnel uit de voeten. Ze hebben vast gedacht dat de doden spraken!”

Na de verbanning van 1951 bleef Mykola Tsyba, de landsdienaar in die tijd, in het geheim in een bunker werken aan het drukken van bijbelse lectuur. In 1952 kwam de veiligheidsdienst erachter waar hij was en arresteerde hem, en hij heeft vele jaren in de gevangenis doorgebracht. Broeder Tsyba is getrouw gebleven tot zijn dood in 1978. Behalve broeder Tsyba werden nog een aantal broeders die hem hielpen, gearresteerd.

In die tijd hadden de broeders geen contacten met het buitenland. Als gevolg daarvan konden ze de lopende lectuur niet op tijd ontvangen. Eens wisten enkele broeders een voorraad Roemeense Wachttorens uit de jaren 1945 tot 1949 te bemachtigen. Plaatselijke broeders vertaalden ze in het Oekraïens en Russisch.

De Getuigen in Oekraïne die niet verbannen of gevangengenomen waren, toonden diepe bezorgdheid voor hun medegelovigen. Ze deden grote moeite om een lijst samen te stellen van degenen die gevangenzaten, teneinde hun warme kleding, voedsel en lectuur te sturen. Jehovah’s Getuigen in Transkarpatië bijvoorbeeld hielden contact met broeders in 54 gevangenkampen in de hele Sovjet-Unie. Veel gemeenten maakten een extra bijdragenbus met het opschrift „Goede verwachtingen”. Het geld dat in deze bus werd verzameld, werd gebruikt om degenen die in de gevangenis zaten van het nodige te voorzien. Als er uit gevangenissen en kampen hartelijke brieven van waardering vergezeld van velddienstberichten werden ontvangen, was dat een geweldige aanmoediging voor die getrouwe en zelfopofferende broeders die op vrije voeten waren.

De omstandigheden verbeteren

Na de dood van Sovjet-leider Josif Stalin verbeterde de houding tegenover de Getuigen. Vanaf 1953 werd er amnestie afgekondigd in de USSR, met het gevolg dat sommige broeders werden vrijgelaten. Later werd het Staatscomité ingesteld, dat gevelde vonnissen opnieuw onder de loep nam. Het resultaat was dat veel broeders werden vrijgelaten, terwijl andere verkorting van hun straftijd kregen.

In de loop van de volgende paar jaar werden de meeste gevangengezette Getuigen vrijgelaten. Maar de amnestie gold niet voor degenen die in 1951 verbannen waren. In sommige gevangenissen en kampen was het aantal van degenen die Jehovah’s Getuigen waren geworden, groter dan het aantal Getuigen dat er oorspronkelijk heen was gestuurd. Die groei moedigde de broeders en zusters aan en overtuigde hen ervan dat Jehovah hen werkelijk had gezegend voor het krachtige standpunt dat ze gedurende die periode hadden ingenomen.

Na hun vrijlating konden velen naar huis terugkeren. Er werd grote moeite gedaan om de Getuigen op te sporen die het contact met de organisatie verloren hadden. Volodymyr Voloboejev, die in het gebied van Donetsk woonde, vertelt: „Tot aan mijn volgende arrestatie in 1958 kon ik ongeveer 160 Getuigen die van de organisatie gescheiden waren geweest, lokaliseren en helpen.”

De afkondiging van amnestie betekende niet dat de broeders en zusters meer vrijheid om te prediken kregen. Velen kwamen vrij maar werden al gauw opnieuw tot lange gevangenisstraffen veroordeeld. Marija Tomilko uit Dnepropetrovsk bijvoorbeeld heeft dankzij de amnestie in maart 1955 maar acht van haar 25 jaar gevangenisstraf uitgezeten. Drie jaar later werd ze echter opnieuw tot tien jaar gevangenisstraf en vijf jaar ballingschap veroordeeld. Waarom? Haar vonnis vermeldde: „Ze bezat en las lectuur en handgeschreven manuscripten van Jehovistische inhoud” en „hield zich actief bezig met het verspreiden van Jehovistische geloofsovertuigingen onder haar buren”. Zeven jaar later werd ze als fysiek gehandicapte vrijgelaten. Zuster Tomilko heeft allerlei beproevingen verduurd en is tot op de huidige dag getrouw gebleven.

De liefde faalt nimmer

De autoriteiten deden speciaal moeite om gezinnen van Jehovah’s Getuigen te scheiden. Dikwijls probeerde de veiligheidsdienst Getuigen voor de keus te stellen: God of gezin. Maar in de meeste gevallen bewezen Jehovah’s dienstknechten hun loyaliteit aan Jehovah, zelfs ondanks de zwaarste beproevingen.

Hanna Bokotsj uit Transkarpatië, wier echtgenoot, Noetsoe, wegens zijn ijverige prediking gearresteerd werd, vertelt: „Tijdens zijn verblijf in de gevangenis heeft mijn man heel veel boosaardige beledigingen verduurd. Hij heeft zes maanden in eenzame opsluiting doorgebracht, zonder bed, met alleen maar één stoel. Hij werd wreed geslagen en uitgehongerd. Binnen enkele maanden werd hij broodmager en woog nog maar 36 kilo, de helft van zijn normale gewicht.”

Zijn trouwe echtgenote bleef alleen achter met hun dochtertje. De autoriteiten zetten broeder Bokotsj onder druk om met zijn geloof te schipperen en met hen samen te werken. Hem werd gevraagd te kiezen tussen zijn familie en de dood. Broeder Bokotsj verloochende zijn geloofsovertuiging niet en bleef Jehovah en Zijn organisatie trouw. Hij heeft elf jaar in gevangenissen doorgebracht, en na zijn vrijlating zette hij zijn christelijke activiteiten als ouderling en later als kringopziener tot aan zijn dood in 1988 voort. Vaak putte hij kracht uit de woorden van Psalm 91:2: „Ik wil tot Jehovah zeggen: ’Gij zijt mijn toevlucht en mijn vesting, mijn God, op wie ik wil vertrouwen.’”

Neem nog een ander voorbeeld van buitengewone volharding. Joerii Popsja was een reizende opziener in Transkarpatië. Tien dagen na zijn huwelijk werd hij gearresteerd. In plaats van op huwelijksreis te gaan, bracht hij tien jaar in de gevangenis in Mordovië (Rusland) door. Zijn trouwe echtgenote, Marija, heeft hem veertien keer opgezocht, waarvoor ze telkens zowel heen als terug ongeveer 1500 kilometer moest reizen. Op het ogenblik dient broeder Popsja als ouderling in een van de plaatselijke gemeenten in Transkarpatië, en zijn dierbare Marija ondersteunt hem getrouw en liefdevol.

Nog een voorbeeld van volharding onder ontbering is dat van een echtpaar, Oleksii en Lydia Koerdas, die in de stad Zaporozje woonden. In maart 1958 werden ze gearresteerd, zeventien dagen na de geboorte van hun dochtertje Halyna. Veertien anderen in het gebied werden eveneens gearresteerd. Broeder Koerdas werd tot 25 jaar gevangenkamp veroordeeld en zijn vrouw kreeg tien jaar. Ze werden gescheiden — Oleksii werd naar kampen in Mordovië gestuurd en Lydia met hun dochtertje naar Siberië.

Zuster Koerdas beschrijft de drie weken durende reis van Oekraïne naar Siberië als volgt: „Het was verschrikkelijk. We waren met mijn dochtertje en ik, Nadija Vysjniak met haar baby, die pas een paar dagen daarvoor in de gevangenis gedurende het gerechtelijke vooronderzoek was geboren, en twee andere zusters. We werden alle zes in een goederenwagen in een cel gestopt die bedoeld was om maar twee gevangenen te vervoeren. We legden onze kinderen op de onderste brits en wij zaten de hele reis in elkaar gedoken op de bovenste brits. We leefden op brood, zoute haring en water. Er werd alleen voor vier volwassen gevangenen voedsel verstrekt. Voor onze kinderen kregen we geen eten.

Toen we op onze bestemming aankwamen, werd ik met mijn baby naar de ziekenafdeling van de gevangenis gebracht. Daar ontmoette ik verscheidene zusters en vertelde hun dat de rechercheur had gedreigd mijn dochtertje af te pakken en naar een weeshuis te sturen. Op de een of andere manier zagen de zusters kans de plaatselijke broeders in Siberië over mijn benarde situatie in te lichten. Later kwam Tamara Boeriak (nu Ravlioek), toen achttien jaar, naar de ziekenafdeling van het kamp om mijn dochter Halyna op te halen. Het was de eerste keer dat ik Tamara zag. Het was heel moeilijk mijn lieve kleine meiske mee te geven aan iemand die ik nog nooit had ontmoet, ook al was ze mijn geestelijke zuster. Maar het was een hele troost voor me toen zusters in het kamp me vertelden over de loyaliteit van de familie Boeriak. Mijn dochtertje was vijf maanden en achttien dagen oud toen ik haar aan Tamara’s zorg toevertrouwde. Pas zeven jaar later werd ik met mijn dochter herenigd!

In 1959 werd door de USSR een nieuwe amnestie afgekondigd. Die gold voor vrouwen die kinderen onder de zeven jaar hadden. Maar de gevangenisautoriteiten zeiden tegen me dat ik eerst mijn geloof moest afzweren. Daar stemde ik niet in toe en dus moest ik in het gevangenkamp blijven.”

Broeder Koerdas werd in 1968 op 43-jarige leeftijd vrijgelaten. In totaal heeft hij vijftien jaar voor de waarheid gevangengezeten, waaronder acht jaar in een bijzondere gesloten gevangenis. Ten langen leste keerde hij naar Oekraïne, naar zijn vrouw en dochter terug. Hun gezin werd eindelijk herenigd. Bij de ontmoeting tussen Halyna en haar vader kroop ze bij hem op schoot en zei: „Pappa! Ik heb een heleboel jaren niet op je schoot kunnen zitten, dus dat ga ik nu inhalen.”

Later is de familie Koerdas van de ene plaats naar de andere verhuisd, omdat de autoriteiten hen telkens weer dwongen uit hun woonplaats te vertrekken. Eerst woonden ze in Oost-Oekraïne, toen in West-Georgië en in Ciskaukasië. Uiteindelijk verhuisden ze naar Charkov, waar ze nog steeds met plezier wonen. Halyna is nu getrouwd. Allemaal blijven ze getrouw hun God, Jehovah, dienen.

Een verheven voorbeeld van geloof

Af en toe duurden zware geloofsbeproevingen maanden, jaren en zelfs decennia achtereen. Neem eens één voorbeeld. Joerii Kopos was niet ver van de mooie stad Choest in Transkarpatië geboren en opgegroeid. In 1938, op 25-jarige leeftijd, werd hij een van Jehovah’s Getuigen. In 1940, tijdens de Tweede Wereldoorlog, werd hij tot acht maanden gevangenisstraf veroordeeld wegens zijn weigering dienst te nemen in een Hongaars leger dat het naziregime steunde. In Transkarpatië stonden de plaatselijke wetten uit die tijd terechtstelling van gewetensbezwaarden niet toe. De broeders werden daarom naar het front gestuurd, waar de naziwet zulke terechtstellingen wel toestond. In 1942 werd broeder Kopos onder militair geleide met andere gevangenen, onder wie 21 andere Getuigen, naar het front bij Stalingrad (Rusland) gestuurd. Ze werden daarheen gestuurd om terechtgesteld te worden. Kort na hun aankomst echter zette het sovjetleger de aanval in en nam de Duitse troepen en dus ook de broeders gevangen. De Getuigen werden naar een sovjetgevangenkamp gestuurd, waar ze bleven tot ze in 1946 werden vrijgelaten.

Broeder Kopos keerde naar huis terug en nam in zijn gebied actief deel aan het predikingswerk. Wegens deze activiteit veroordeelden de sovjetautoriteiten hem in 1950 tot 25 jaar gevangenkamp. Na zes jaar werd hij echter onder een amnestie vrijgelaten.

Na zijn vrijlating zou broeder Kopos, nu 44 jaar oud, trouwen met Hanna Sjysjko. Zij was eveneens een Getuige en was kort daarvoor na het uitzitten van een straf van tien jaar uit de gevangenis ontslagen. Ze dienden een aanvraag in voor de registratie van hun huwelijk. Op de avond voor hun trouwdag werden ze opnieuw gearresteerd en tot tien jaar gevangenkamp veroordeeld. Ze overleefden echter al deze ontberingen, en hun liefde heeft alle dingen verduurd, waaronder een tien jaar durend uitstel van hun huwelijk (1 Kor. 13:7). Na hun vrijlating in 1967 zijn ze eindelijk getrouwd.

Dat is niet het einde van hun verhaal. In 1973 werd broeder Kopos, nu zestig jaar oud, opnieuw gearresteerd en veroordeeld tot vijf jaar gevangenkamp en vijf jaar ballingschap. Hij heeft zijn ballingschapstijd samen met zijn vrouw Hanna in Siberië uitgediend, 5000 kilometer van zijn woonplaats Choest. Dat gebied was niet per auto of spoor te bereiken, alleen via de lucht. In 1983 keerde broeder Kopos samen met zijn vrouw terug naar Choest. Hanna is in 1989 gestorven en hij is Jehovah tot zijn dood in 1997 getrouw blijven dienen. In totaal heeft broeder Kopos 27 jaar in verschillende gevangenissen en vijf jaar in ballingschap doorgebracht — bij elkaar 32 jaar.

Deze bescheiden en zachtmoedige man heeft bijna een derde van de eeuw in sovjetgevangenissen en -werkkampen doorgebracht. Zo’n buitengewoon voorbeeld van geloof toont duidelijk aan dat vijanden de rechtschapenheid van Gods loyale dienstknechten niet kunnen breken.

Tijdelijke scheuring

De vijand van de mensheid, Satan de Duivel, bedient zich van vele methoden om te strijden tegen degenen die de ware aanbidding beoefenen. Behalve dat hij fysiek geweld in de strijd werpt, probeert hij twijfels te bevorderen en tweespalt onder de broeders te veroorzaken. Dit blijkt wel bijzonder duidelijk uit de geschiedenis van Jehovah’s Getuigen in Oekraïne.

Tijdens de jaren ’50 werden Jehovah’s Getuigen aanhoudend bestookt. De autoriteiten waren constant op zoek naar plaatsen waar de lectuur werd gedrukt. Verantwoordelijke broeders werden herhaaldelijk gearresteerd. Daarom werden de broeders die de leiding namen in het opzicht over het werk telkens weer vervangen, zelfs wel om de paar maanden.

Toen de veiligheidsdienst had ingezien dat Jehovah’s Getuigen door verbanning, gevangenschap, fysiek geweld en marteling niet tot zwijgen konden worden gebracht, pasten ze nieuwe tactieken toe. Ze probeerden de organisatie van binnen uit te splijten door zaden van wantrouwen onder de broeders te zaaien.

Midden jaren ’50 hield de veiligheidsdienst ermee op alle actieve en verantwoordelijke broeders onmiddellijk te arresteren en ging ertoe over hen te bespioneren. Deze broeders werden geregeld op de kantoren van de veiligheidsdienst ontboden. Ze kregen te horen dat ze geld en een goede baan zouden krijgen als ze meewerkten. Medewerking weigeren zou uitlopen op gevangenschap en vernedering. Enkelen, die tekortschoten in geloof in God, schipperden uit vrees of hebzucht. Ze bleven binnen de gelederen van de organisatie en lichtten de veiligheidsdienst in over de activiteiten van Jehovah’s Getuigen. Ook voerden ze gehoorzaam instructies van de autoriteiten uit waardoor onschuldige broeders in de ogen van andere getrouwe broeders verraders leken. Dit alles werkte een geest van wantrouwen onder vele van de broeders in de hand.

Pavlo Ziatek heeft zwaar geleden onder dat wantrouwen en zulke ongegronde verdenkingen. Deze nederige en ijverige broeder heeft vele jaren in gevangenkampen doorgebracht en zijn hele leven aan Jehovah’s dienst gewijd.

In het midden van de jaren ’40 diende broeder Ziatek als landsdienaar. Na zijn arrestatie zat hij tien jaar in een gevangenis in West-Oekraïne. In 1956 werd hij vrijgelaten en in 1957 hervatte hij zijn werk als landsdienaar. Het landscomité telde buiten broeder Ziatek nog acht broeders: vier uit Siberië en vier uit Oekraïne. Deze broeders hadden het opzicht over de Koninkrijksprediking in de hele USSR.

Vanwege de grote afstanden en de aanhoudende vervolging konden deze broeders geen goede communicatie onderhouden of geregelde vergaderingen hebben. Na verloop van tijd werden er geruchten en roddels over broeder Ziatek en de andere comitéleden verspreid. Er werd gezegd dat broeder Ziatek met de veiligheidsdienst heulde, dat hij een groot huis voor zichzelf had gebouwd van gelden die gebruikt hadden moeten worden om het predikingswerk te bevorderen en dat hij in een militair uniform was gezien. Zulke berichten werden in een plakboek verzameld en naar districts- en kringopzieners in Siberië gestuurd. Geen van deze beschuldigingen was waar.

Ten slotte weigerden in maart 1959 sommige kringopzieners uit Siberië hun velddienstberichten nog langer naar het landscomité op te sturen. Degenen die zich afscheidden, deden dat zonder het hoofdbureau te raadplegen. Ook gaven ze geen gehoor aan de aanwijzingen van plaatselijke broeders die waren aangesteld om het opzicht te voeren. Dit veroorzaakte enige jaren lang een scheiding in de gelederen van Jehovah’s Getuigen in de USSR.

De afgescheiden broeders haalden andere kringopzieners over een soortgelijke houding aan te nemen. Het gevolg was dat de maandelijkse velddienstberichten van sommige kringen naar de broeders die zich hadden afgescheiden werden gestuurd in plaats van naar het aangestelde landscomité. De meeste broeders en zusters in de gemeenten wisten niet dat hun velddienstberichten het landscomité niet hadden bereikt, en dus leed de activiteit van de gemeenten er niet onder. Broeder Ziatek reisde enkele malen naar Siberië, waarna verscheidene kringen hun velddienstberichten weer naar het landscomité opstuurden.

Terugkeer tot theocratische organisatie

Toen broeder Ziatek op 1 januari 1961 terugkwam van een dienstreis naar Siberië, werd hij in de trein gearresteerd. Weer werd hij veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf, ditmaal in een „speciaal” gevangenkamp in Mordovië (Rusland). Wat was er voor „speciaals” aan dat kamp?

Broeders die hun gevangenisstraf in verschillende kampen uitzaten, kregen daardoor de gelegenheid tot andere gevangenen te prediken, en velen werden Getuigen. Dit verontrustte de autoriteiten. Bijgevolg besloten ze vooraanstaande Getuigen in één kamp op te sluiten zodat ze niet tot anderen konden prediken. Tegen het eind van de jaren ’50 werden meer dan 400 broeders en ongeveer 100 zusters uit verschillende gevangenkampen in de USSR geplukt en in twee gevangenkampen in Mordovië geplaatst. Onder de gevangenen waren broeders van het landscomité, alsook kring- en districtsopzieners die zich van Jehovah’s communicatiekanaal hadden afgescheiden. Toen die broeders zagen dat broeder Ziatek ook gevangenzat, beseften ze dat er weinig grond was om te geloven dat hij met de veiligheidsdienst had samengewerkt.

Intussen waren er met het oog op broeder Ziateks arrestatie al regelingen getroffen om Ivan Pasjkovskji het werk van de landsdienaar te laten overnemen. Medio 1961 had broeder Pasjkovskji een ontmoeting met verantwoordelijke broeders uit Polen en legde hun uit dat er verdeeldheid was onder de broeders in de USSR. Hij vroeg of Nathan H. Knorr van het hoofdbureau in Brooklyn een brief zou kunnen schrijven waaruit bleek dat broeder Ziatek werd gesteund. Later, in 1962, ontving broeder Pasjkovskji een exemplaar van de brief aan Jehovah’s Getuigen in de USSR, gedateerd 18 mei 1962. Daarin stond: „Berichten die mij van tijd tot tijd bereiken geven te kennen dat jullie, broeders in de USSR, blijven vasthouden aan jullie krachtige wens om getrouwe dienstknechten van Jehovah God te zijn. Maar sommigen van jullie hebben problemen gehad bij jullie pogingen om de eenheid met jullie broeders te bewaren. Ik geloof dat dit komt door de gebrekkige communicatiemogelijkheden en het opzettelijk rondstrooien van onware verhalen door sommigen die tegen Jehovah God gekant zijn. Ik schrijf daarom om jullie te laten weten dat het Genootschap broeder Pavlo Ziatek en de broeders die met hem samenwerken, als de verantwoordelijke christelijke opzieners in de USSR erkent. Zowel geschipper als extreme zienswijzen dienen verworpen te worden. We moeten gezond van verstand, redelijk en plooibaar zijn en ook krachtig vasthouden aan Gods beginselen.”

Die brief, gepaard aan het feit dat broeder Ziatek tot tien jaar gevangenisstraf was veroordeeld, hielp eenheid te brengen onder Jehovah’s volk in de USSR. Veel afgescheiden broeders in gevangenissen en gevangenkampen gingen ertoe over zich met de organisatie te herenigen. Ze begrepen dat broeder Ziatek de organisatie niet had verraden en dat hij de volledige steun van het hoofdbureau genoot. Als deze in gevangenschap verkerende broeders naar hun familie en vrienden schreven, moedigden ze de ouderlingen van hun plaatselijke gemeenten aan om contact op te nemen met de broeders die getrouw gebleven waren en hun velddienstactiviteiten te gaan rapporteren. Binnen tien jaar volgde de meerderheid van de afgescheiden broeders die raad op, hoewel het, zoals we zullen zien, een uitdaging bleef het doel van eenheid te bereiken.

Loyaal blijven in gevangenkampen

Het leven in de gevangenkampen was hard. Toch verging het de gevangengenomen Getuigen dankzij hun geestelijke gezindheid dikwijls beter dan de andere gevangenen. Ze hadden lectuur, en ze onderhielden contacten met rijpe medegelovigen. Dit alles droeg bij tot een opgewekte geest en geestelijke groei. In één gevangenkamp begroeven de zusters wat lectuur zo handig in de grond dat niemand het materiaal kon vinden. Eens zei een inspecteur dat ze, om alle „anti-Sovjetlectuur” uit het gebied op te ruimen, de grond rondom hun gevangenis twee meter diep zouden moeten omspitten en dan de aarde zeven! In gevangenschap verkerende zusters bestudeerden de tijdschriften zo grondig dat sommigen van hen zelfs nu nog, vijftig jaar later, gedeelten uit die Wachttorens kunnen opzeggen.

De broeders en zusters bleven loyaal aan Jehovah en schipperden niet ten aanzien van bijbelse beginselen, ondanks moeilijke tijden. Marija Hretsjyna, die wegens haar predikingsactiviteit vijf jaar in gevangenkampen heeft doorgebracht, vertelt het volgende: „Toen we De Wachttoren met het artikel ’Onschuld door respect te hebben voor de heiligheid van bloed’ kregen, besloten we het middagmaal in de eetzaal van het gevangenkamp niet te eten als er vlees werd opgediend. Dikwijls was het vlees dat in die kampen werd gegeten, niet behoorlijk uitgebloed. Toen het hoofd van onze gevangenis erachter kwam waarom de Getuigen bepaalde maaltijden niet aten, besloot hij ons te dwingen van onze beginselen af te wijken. Hij beval elke dag bij het ontbijt, middag- en avondeten vlees op te dienen. Twee weken lang aten we niets anders dan brood. We verlieten ons volledig op Jehovah, wetend dat hij alles ziet en weet hoe lang we het kunnen volhouden. Aan het eind van de tweede week van dat soort ’dieet’ bedacht het hoofd zich en begon ons groente, melk en zelfs wat boter voor te zetten. We zagen dat Jehovah werkelijk voor ons zorgt.”

Hulp om te volharden

Vergeleken met andere gevangenen behielden de broeders vol vertrouwen een zeer positieve kijk op het leven. Dit stelde hen in staat de ellende van sovjetgevangenissen te verduren.

Broeder Oleksii Koerdas, die vele jaren in gevangenissen heeft doorgebracht, vertelt: „Wat mij hielp te volharden was een sterk geloof in Jehovah en zijn koninkrijk, het deelnemen aan theocratische activiteiten in de gevangenis en geregeld gebed. Nog iets wat me geholpen heeft, was mijn overtuiging dat ik handelde op een manier die Jehovah behaagde. Ik zorgde ook dat ik bezig bleef. Verveling is een verschrikking van alle gevangenissen. Het kan je persoonlijkheid verwoesten en je geestesziek maken. Daarom probeerde ik bezig te blijven met theocratische aangelegenheden. Ook bestelde ik alle beschikbare boeken over wereldgeschiedenis, aardrijkskunde en biologie uit de gevangenisbibliotheek. Ik zocht naar passages die mijn kijk op het leven ondersteunden. Op die manier kon ik mijn geloof versterken.”

In 1962 bracht Serhii Ravlioek drie maanden in eenzame opsluiting door. Hij kon met niemand praten, zelfs niet met de cipiers. Om zijn verstand niet te verliezen, begon hij zich alle schriftplaatsen die hij kende te binnen te roepen. Hij herinnerde zich meer dan 1000 bijbelverzen en schreef ze met een potloodstift op stukjes papier. Die potloodstift hield hij verborgen in een groef in de vloer. Ook herinnerde hij zich meer dan 100 titels van artikelen uit de uitgaven van De Wachttoren die hij vroeger had bestudeerd. Hij berekende de datum van de Gedachtenisviering voor de komende twintig jaar. Dit alles hielp hem het niet alleen mentaal maar ook geestelijk vol te houden. Het hield zijn geloof in Jehovah levend en sterk.

„Dienstverlening” door gevangenbewaarders

Ondanks tegenwerking van de veiligheidsdienst kwam onze lectuur door alle barrières heen en bereikte zelfs de broeders in de gevangenis. Cipiers beseften dat ook en doorzochten van tijd tot tijd alle cellen grondig, waarbij ze letterlijk in ieder spleetje tuurden. Ook verplaatsten bewakers in een poging lectuur te vinden geregeld gevangenen van de ene cel naar de andere. Tijdens zulke verhuizingen werden de gevangenen grondig gefouilleerd, en als er lectuur werd gevonden, werd die in beslag genomen. Hoe konden de broeders verhinderen dat de lectuur ontdekt werd?

Gewoonlijk verstopten de broeders de lectuur in kussens, matrassen, schoenen en onder hun kleding. In sommige kampen schreven ze de uitgaven van De Wachttoren in minuscule lettertjes over. Als gevangenen van de ene cel naar de andere werden verhuisd, wikkelden de broeders soms een miniatuurtijdschrift in plastic en verstopten het onder hun tong. Zo wisten ze hun schaarse geestelijke voedsel te behouden en bleven ze geestelijk gevoed worden.

Vasyl Boenha heeft ter wille van de waarheid vele jaren in gevangenissen doorgebracht. Samen met zijn celgenoot, Petro Tokar, maakte hij een dubbele bodem in een gereedschapskist. Daarin verstopten ze originele exemplaren van enkele publicaties die de gevangenis ingesmokkeld waren. Deze broeders waren timmerlieden voor de gevangenis, en ze kregen de gereedschapskist uitgereikt als ze timmerwerk in de gevangenis deden. Wanneer ze de kist meenamen, haalden ze het originele tijdschrift eruit om het te dupliceren. Na afloop van de dagtaak werd het tijdschrift weer in de gereedschapskist gelegd. Het hoofd van de gevangenis bewaarde de gereedschapskist met drie sloten erop achter twee afgesloten deuren, aangezien zagen, beitels en ander timmergereedschap door gevangenen als wapens konden worden gebruikt. Bijgevolg kwamen de bewakers bij hun jacht op bijbelse lectuur niet op het idee de afgesloten gereedschapskist na te kijken, die bij de eigendommen van het hoofd werd bewaard.

Broeder Boenha vond nog een plek om originele exemplaren van de lectuur te bewaren. Omdat hij slechte ogen had, bezat hij verschillende brillen. Iedere gevangene mocht er maar één tegelijk hebben. De andere brillen moesten op een speciale plaats worden opgeborgen, en gevangenen konden er zo nodig om vragen. Broeder Boenha maakte speciale kokers voor zijn brillen en stopte er de originele miniatuurexemplaren van de publicaties in. Als broeders de tijdschriften moesten dupliceren, vroeg broeder Boenha gewoon aan de cipiers hem een van zijn andere brillen te brengen.

Er deden zich situaties voor waarbij het leek dat alleen de engelen de lectuur uit handen van de cipiers konden houden. Broeder Boenha herinnert zich hoe op een keer Tsjeslav Kazlaoeskas twintig stukken zeep in de gevangenis bracht. De helft daarvan zat volgestopt met onze publicaties. De cipier, die willekeurig in tien van de stukken zeep priemde, heeft door niet één van de stukken waar lectuur in zat heen gestoken.

Blijven werken aan de eenheid

Vanaf 1963 konden broeders van het landscomité geregeld velddienstberichten naar Brooklyn opsturen. Ook werd ervoor gezorgd dat de broeders de publicaties op microfilm ontvingen. In die tijd waren er in de hele USSR veertien kringen, en vier daarvan bevonden zich in Oekraïne. Toen Gods volk in aantal groeide, werden er in Oekraïne zeven districten gevormd. Om veiligheidsredenen werd elk district met een vrouwennaam aangeduid. Het district in Oost-Oekraïne heette Alla; in Volhynië Oestina; in Galicië Ljoeba; en in Transkarpatië waren districten die Katja, Kristina en Masja heetten.

Intussen zette de KGB (het Comité voor Staatsveiligheid) haar pogingen om de eenheid van de Getuigen te verbreken voort. Een hoofd van een KGB-kantoor schreef aan zijn superieur: „Met het doel de scheuring in de sekte verder te bevorderen, werken wij eraan de vijandelijke activiteiten van Jehovistische leiders aan banden te leggen, hen in de ogen van hun medegelovigen in diskrediet te brengen en een sfeer van wantrouwen onder hen aan te kweken. De KGB-agentschappen hebben maatregelen getroffen die geholpen hebben deze sekte in twee tegen elkaar gekante groepen te splitsen. De ene groep bestaat uit volgelingen van de Jehovistische leider Ziatek, die momenteel een gevangenisstraf uitzit, en de andere groep bestaat uit aanhangers van de zogenaamde tegenpartij. Deze omstandigheden hebben gunstige voorwaarden en uitgangspunten geschapen voor ideologische tweedracht onder de gewone leden en voor verdere ontbinding van organisatorische eenheden.” De brief gaf vervolgens toe dat de inspanningen van de KGB op moeilijkheden stuitten. Hij vervolgde: „De meest reactionaire Jehovistische leiders ondernemen stappen om onze acties tegen te gaan en proberen op alle mogelijke manieren de organisatorische eenheden te consolideren.” Ja, de broeders bleven aan de eenheid werken, en Jehovah zegende hun inspanningen.

De KGB legde de afgescheiden broeders een vervalste brief voor, zogenaamd van broeder Knorr, waarin het idee gesteund werd om een afzonderlijke, onafhankelijke organisatie van Jehovah’s Getuigen op te richten. Die brief, waarin het voorbeeld van de scheiding tussen Abraham en Lot als voorbeeld van geoorloofde afscheiding van het organisatiekanaal werd aangehaald, werd in heel de USSR verspreid.

Getrouwe broeders stuurden een exemplaar van de brief naar Brooklyn, en in 1971 ontvingen ze een antwoord waarin de brief als een regelrechte vervalsing aan de kaak werd gesteld. In een brief die gericht was aan de broeders die nog steeds van de rest van Gods volk afgescheiden waren, verklaarde broeder Knorr het volgende: „De enige communicatielijn die door het Genootschap wordt gebruikt, loopt via de aangestelde opzieners in jullie land. Niemand in jullie land, behalve die aangestelde opzieners, is gemachtigd op enigerlei wijze de leiding onder jullie te nemen . . . Jehovah’s ware dienstknechten zijn een verenigde groep. Ik hoop en bid daarom dat jullie allen mogen terugkeren tot de eenheid van de christelijke gemeente onder de aangestelde opzieners, en dat wij in staat mogen zijn verenigd een aandeel aan het getuigeniswerk te hebben.”

Deze brief heeft er veel toe bijgedragen de broeders te verenigen. Niettemin probeerden sommigen nog steeds onafhankelijk contact te leggen met het hoofdbureau, aangezien ze het bestaande communicatiekanaal nog altijd niet vertrouwden. Daarom besloten deze afgescheiden broeders een proef te nemen. Ze stuurden een biljet van tien roebel naar Brooklyn en vroegen de broeders het in tweeën te knippen en beide delen naar Oekraïne terug te sturen: de ene helft van het biljet per post naar de afgescheiden broeders en de andere helft naar het kanaal dat door het hoofdbureau gebruikt zou worden.

Aldus werd de ene helft per post verstuurd. De andere helft werd door een koerier meegenomen en aan de leden van het landscomité gegeven. Zij gaven die op hun beurt aan de plaatselijke verantwoordelijke broeders in Transkarpatië, die de afgescheiden broeders gingen opzoeken. Sommige van de afgescheiden broeders echter, die werkelijk dachten dat de leden van het landscomité onder één hoedje speelden met de veiligheidsdienst, bleven wantrouwend.

Toch keerden de meeste afgescheiden broeders naar de organisatie terug. De pogingen van Satan en de KGB om de organisatie van Jehovah’s Getuigen in de USSR door middel van tweedracht te ruïneren, hadden geen succes. Jehovah’s volk groeide in aantal en in kracht, en voerde ijverig het werk aan de eenheid en aan het zaaien van waarheidszaden in nieuwe gebieden uit.

Vasyl Kalin zei: „Ze gebruikten allerlei methoden om te proberen ons verlangen om een christelijk leven te leiden de kop in te drukken. Maar we bleven tot ongelovige medeballingen prediken. Ze waren om verschillende redenen en voor verschillende misdaden verbannen. Velen toonden belangstelling voor onze boodschap. In heel wat gevallen zijn deze mensen uiteindelijk Getuigen van Jehovah geworden. Dat deden ze ofschoon ze op de hoogte waren van de vervolging die we zowel van de zijde van de KGB als van de plaatselijke overheid te verduren kregen.”

Christelijk leven onder het verbod

Laten we nu in het kort de aard van de christelijke activiteiten tijdens de eerste decennia van het verbod beschouwen. Het werk van Jehovah’s Getuigen was vanaf 1939 in heel Oekraïne verboden. Niettemin gingen de prediking en gemeentelijke activiteiten vooruit, ook al moesten de broeders heel omzichtig te werk gaan om anderen getuigenis te geven. Geïnteresseerden werd nooit meteen al verteld dat het Jehovah’s Getuigen waren die hen bezochten. Dikwijls werden huisbijbelstudies gehouden aan de hand van alleen de bijbel. Veel mensen hebben de waarheid op die manier leren kennen.

De gemeentevergaderingen werden onder soortgelijke omstandigheden gehouden. Op veel plaatsen kwamen de broeders en zusters verscheidene keren per week laat op de avond of diep in de nacht bijeen. Ze dekten hun ramen af met lappen zware stof om ontdekking te vermijden en studeerden bij een petroleumlamp. In de regel ontving elke gemeente maar één exemplaar van De Wachttoren, dat helemaal met de hand geschreven was. Later kregen de broeders en zusters gestencilde exemplaren. Gewoonlijk kwamen ze tweemaal per week in particuliere woningen bijeen voor de Wachttoren-studie. De KGB bleef hardnekkig proberen vergaderplaatsen van Jehovah’s Getuigen op te sporen om de verantwoordelijke broeders te kunnen straffen.

De broeders gebruikten ook bruiloften en begrafenissen als gelegenheden om bijeen te komen en elkaar met goed voorbereide bijbelse toespraken aan te moedigen. Op bruiloften lazen veel jonge broeders en zusters gedichten voor over bijbelse onderwerpen en voerden gekostumeerde bijbelse drama’s op. Dit alles vormde een goed getuigenis voor de vele niet-Getuigen die aanwezig waren.

Tijdens de jaren ’40 en ’50 werden veel broeders en zusters gearresteerd en gevangengezet alleen maar omdat ze op zulke vergaderingen aanwezig waren. In de jaren ’60 veranderde de situatie echter. Als een vergadering ontdekt werd, maakte de veiligheidsdienst gewoonlijk een lijst van alle aanwezigen op de vergadering en kreeg de eigenaar van het huis een boete van een half maandloon. Soms werd dit beleid tot in het absurde doorgevoerd. Eens gingen Mykola Kostioek en zijn vrouw bij hun zoon op bezoek. Onmiddellijk arriveerde de politie om een lijst te maken van „alle aanwezigen”. Later moest broeder Kostioeks zoon een boete betalen wegens een „onwettige vergadering van Jehovisten”. De familie Kostioek diende een klacht over dit incident in, aangezien er geen vergadering was gehouden. De autoriteiten annuleerden de boete.

Gedachtenisvieringen

Het was niet makkelijk het hoofd te bieden aan de aanhoudende moeilijkheden. Toch raakten de broeders en zusters niet ontmoedigd en bleven ze geregeld vergaderen. De grootste uitdaging was het houden van de Gedachtenisviering. Tegen de tijd van de Gedachtenisviering was de KGB bijzonder waakzaam, omdat ze altijd wisten wanneer ongeveer de datum van de viering was. Ze hoopten dat als ze de Getuigen in het oog hielden, ze de vergaderplaatsen voor de Gedachtenisviering zouden ontdekken. Dan kon de veiligheidsdienst „kennismaken” met nieuwe Getuigen.

De broeders kenden die tactieken, en daarom waren ze op de dag van de Gedachtenisviering uiterst behoedzaam. Ze hielden de viering op moeilijk te vinden plaatsen. Geïnteresseerden kregen de datum en plaats van de Gedachtenisviering niet van tevoren te horen. Gewoonlijk gingen Getuigen op de dag van de viering naar het huis van geïnteresseerden en namen hen rechtstreeks mee naar de vergaderplaats.

Eens hielden de broeders in Transkarpatië de Gedachtenisviering in de kelder van het huis van een zuster. Omdat de kelder onder water stond, verwachtte niemand dat mensen daar in het tot de knieën reikende water zouden vergaderen. De broeders bouwden een verhoging die boven het water uitstak en maakten de kelder toonbaar voor de Gedachtenisviering. Hoewel ze gehurkt op de verhoging moesten zitten onder een laag plafond, kwam niemand hen storen terwijl ze vreugdevol de Gedachtenisviering hielden.

Een andere keer, in de jaren ’80, gingen de leden van een christelijk gezin vroeg in de ochtend van huis om de Gedachtenisviering bij te wonen. Tegen de avond kwamen ze met andere broeders in een bos bijeen voor de viering. Het goot van de regen en alle broeders en zusters moesten in een kring onder paraplu’s bij elkaar gaan staan, terwijl ze kaarsen in de hand hielden voor verlichting. Na een slotgebed vertrokken allen. Toen het gezin thuiskwam, vonden ze de poort van hun erf openstaan. Het was duidelijk dat de politie of de veiligheidsdienst naar hen gezocht had. Hoewel moe en nat, waren allen in het gezin blij dat ze ’s ochtends van huis gegaan waren om de Gedachtenisviering bij te wonen en zo een confrontatie met de autoriteiten hadden vermeden.

In Kiëv was het voor de broeders uiterst moeilijk een veilige plaats voor de Gedachtenisviering te vinden. Eén jaar besloten ze de Gedachtenisviering op wielen te houden. Een broeder werkte als buschauffeur voor een vervoerbedrijf en dus huurden de broeders een bus. De bus pikte alleen Jehovah’s Getuigen op en reed toen de stad uit naar een open plek in een bos. In de bus zetten de broeders en zusters een tafeltje met de symbolen voor de Gedachtenisviering op. Ze hadden ook wat eten meegenomen. Plotseling verscheen de politie ten tonele. Ze hadden echter geen reden om de broeders en zusters te storen, aangezien ze gewoon in de bus een maaltijd leken te nuttigen na een dag werken.

In andere streken van Oekraïne werden er op de dag van de Gedachtenisviering invallen gedaan in huizen van broeders. Zodra de zon onderging, reden er auto’s met drie of vier politieagenten naar de huizen waar Getuigen woonden. De politie controleerde dan om te zien of de broeders thuis waren of zich klaarmaakten voor een religieuze viering. De Getuigen waren altijd voorbereid op deze invallen. Ze trokken oude werkkleren over hun nette kleren aan en hielden zich bezig met het gebruikelijke huishoudelijke werk. Op die manier gaven ze de indruk dat ze thuis zouden blijven en niet van plan waren naar een religieuze viering te gaan. Zodra de inval achter de rug was, trokken ze de oude kleren uit en waren klaar om naar de Gedachtenisviering te gaan. De plaatselijke autoriteiten waren tevreden dat ze hun werk hadden gedaan en de broeders konden ongestoord de Gedachtenisviering houden.

Het verbergen van lectuur

Bedenk dat Jehovah’s Getuigen aan het eind van de jaren ’40 veroordeeld werden tot 25 jaar gevangenisstraf alleen maar omdat ze lectuur in huis hadden. Na Stalins dood in 1953 werden de gevangenisstraffen voor het in bezit hebben van lectuur teruggebracht tot tien jaar. Later werd het bezit van lectuur van de Getuigen gestraft met boetes, en de lectuur werd in beslag genomen en vernietigd. Dus gedurende de hele periode van het verbod hebben de broeders zorgvuldig overwogen hoe ze hun lectuur veilig konden opslaan.

Sommigen bewaarden lectuur bij hun verwanten of buren in huis die geen Getuigen waren; anderen begroeven ze in metalen vaten en plastic zakken in hun tuin. Vasyl Goezo, een ouderling uit Transkarpatië, vertelt dat hij in de jaren ’60 een bos in de Karpaten als „theocratische bibliotheek” gebruikte. Hij stopte zijn lectuur in melkbussen die hij naar het bos bracht en zo begroef dat de deksels met de grond gelijk waren.

Een broeder die zestien jaar wegens zijn christelijke activiteit in gevangenissen heeft gezeten, vertelt: „We verstopten de lectuur op alle mogelijke plekken: in bunkers, in de grond, in de muren van gebouwen, in kisten met dubbele bodems en in hondenhokken met dubbele vloeren. Ook verstopten we lectuur in bezemstelen en uitgeholde deegrollers (waar we gewoonlijk de velddienstberichten bewaarden). Er waren ook andere bergplaatsen — putten, wc’s, deuren, daken en stapels brandhout.”

Ondergrondse drukkerijen

Ondanks het waakzame oog van zowel communistische spionnen als de autoriteiten werd er aanhoudend geestelijk voedsel verschaft voor degenen die hongerden en dorstten naar rechtvaardigheid. Vijanden van de waarheid slaagden er niet in onze lectuur buiten de USSR te houden en moesten dat toegeven. Eind 1959 beweerde het nieuwsblad van de sovjetspoorwerkers Goedok zelfs dat Jehovah’s Getuigen ballonnen gebruikten om bijbelse lectuur in de Sovjet-Unie te brengen!

Natuurlijk kwam onze lectuur niet per ballon Oekraïne binnen. Ze werd plaatselijk in particuliere huizen vermenigvuldigd. Mettertijd leerden de broeders dat de meest praktische en veilige plaats om lectuur te drukken, een goed gecamoufleerde bunker was. Die bouwden ze in kelders en in de heuvels.

In de jaren ’60 werd één zo’n bunker in Oost-Oekraïne gebouwd. Hij werd uitgerust met ventilatie en elektriciteit. De ingang van de bunker was zo goed verborgen dat politieagenten eens een hele dag boven op de bunker hebben doorgebracht om met metalen staven in de grond te porren. Ze vonden niets.

Op een keer stond een geheime drukkerij onder strenge bewaking van de veiligheidsdienst. Ze vermoedden dat er in het huis lectuur werd gedrukt en ze wilden de betrokkenen betrappen. Dit vormde een probleem voor de broeders. Hoe konden ze papier het huis in brengen en hoe konden ze lectuur eruit halen? Ten slotte vonden ze een oplossing. Een broeder wikkelde stapeltjes papier in een babydekentje en droeg het als een baby het huis in. Eenmaal binnen liet hij het papier daar achter, wikkelde pasgedrukte uitgaven van onze tijdschriften in het dekentje en nam zijn „baby” mee naar buiten. Het KGB-personeel zag de broeder komen en gaan, maar vermoedde niets.

Broeders in het gebied van Donetsk, de Krim, Moskou en Leningrad (nu Sint-Petersburg) kregen lectuur die in deze bunker was gedrukt. Enkele jonge broeders bouwden een soortgelijke bunker in de stad Novovolynsk, in Volhynië. Deze broeders waren zo vastbesloten de plaats van deze bunker geheim te houden, dat ze pas nadat ons werk in Oekraïne al negen jaar wettelijk erkend was, andere broeders toestonden hem te zien!

Een soortgelijke drukkerij was ook diep in de Karpaten in bedrijf. De broeders leidden water uit een beekje de bunker in en het water dreef een kleine generator aan, die elektriciteit verschafte voor verlichting, hoewel de pers met de hand bediend werd. Er is heel wat lectuur in deze bunker gedrukt. Toen de KGB merkte dat er meer lectuur in het gebied opdook, zochten ze naar de drukkerij. De politie heeft uitgebreide graafwerkzaamheden verricht om de bunker te vinden. Ze vermomden zich zelfs als geologen en zwierven door de bergen.

Toen de broeders vermoedden dat de autoriteiten op het punt stonden de bunker te vinden, bood Ivan Dziabko zich vrijwillig aan als opzichter van de drukkerij, aangezien hij ongehuwd was en als hij gearresteerd werd, er geen kinderen van een vader beroofd zouden worden. Aan het eind van de zomer van 1963 werd de bunker ontdekt en broeder Dziabko werd onmiddellijk daar dichtbij terechtgesteld. De plaatselijke autoriteiten waren opgetogen en hielden gratis rondleidingen voor volwassenen en kinderen op „de plek waar Jehovah’s Getuigen per radiozender met Amerika communiceerden”. Hoewel die bewering een leugen was, vormde dit droevige incident een getuigenis voor alle mensen in dat gebied. Velen begonnen meer belangstelling voor onze boodschap te krijgen. Op het ogenblik zijn er meer dan twintig gemeenten in dat deel van de Karpaten.

De waarde van ouderlijke opleiding

Behalve het in beslag nemen van lectuur, boetes, gevangenschap, marteling en terechtstelling moesten sommige Getuigen de hartverscheurende ervaring meemaken dat hun kinderen hun werden afgenomen. Lydia Perepiolkina, die in Oost-Oekraïne woonde, had vier kinderen. Haar man, die bij de binnenlandse strijdkrachten werkte, vroeg in 1964 echtscheiding aan omdat Lydia een Getuige was. De rechtbank besloot zuster Perepiolkina de voogdij over haar kinderen te ontnemen. Haar zevenjarige tweeling — een jongen en een meisje — werd aan haar man toegewezen, die met hen naar West-Oekraïne verhuisde, 1000 kilometer ver weg. De rechtbank bepaalde dat de andere twee kinderen naar een weeshuis moesten. Toen Lydia een verklaring mocht afleggen, zei ze tegen de rechtbank: „Ik heb het vertrouwen dat Jehovah de macht heeft me mijn kinderen terug te geven.”

Na de rechtszaak onderscheidde Lydia Jehovah’s leiding en zorg. Om een onbekende reden stuurden de autoriteiten de overgebleven twee kinderen niet naar het weeshuis maar lieten hen bij haar blijven. Zeven jaar achtereen maakte Lydia tijdens haar vakantie de reis om haar twee andere kinderen, de tweeling, te bezoeken. Hoewel haar ex-man niet wilde dat Lydia hen te zien kreeg, gaf ze het niet op. Als ze in de stad was aangekomen waar haar kinderen woonden, bracht ze de nacht door op het station en ontmoette dan haar kinderen op weg naar school. Ze gebruikte deze kostbare gelegenheden om hun over Jehovah te vertellen.

De jaren gingen voorbij en Lydia ’zaaide loyaal met tranen’ zaad in het hart van haar kinderen. Later kon ze „met vreugdegeroep oogsten” (Ps. 126:5). Toen de tweeling veertien jaar oud was, kozen ze ervoor bij hun moeder te zijn. Lydia deed haar best om haar kinderen de waarheid te onderwijzen. Hoewel twee van hen een andere weg hebben gekozen, dienen Lydia en haar tweeling Jehovah loyaal.

Een verandering ten goede

In juni 1965 oordeelde het Opperste Gerechtshof van Oekraïne dat de lectuur van Jehovah’s Getuigen van religieuze aard en niet anti-Sovjet was. Hoewel deze uitspraak slechts op één rechtszaak betrekking had, werden volgende gerechtelijke uitspraken in heel Oekraïne erdoor beïnvloed. De autoriteiten hielden ermee op mensen te arresteren wegens het lezen van bijbelse lectuur, hoewel ze wel Getuigen gevangen bleven zetten wegens hun predikingsactiviteit.

Een andere veelbetekenende verandering vond plaats in de tweede helft van 1965. De regering van de USSR vaardigde een decreet uit waarbij alle Getuigen die in 1951 naar Siberië waren verbannen, vrijgelaten werden. Nu mochten ze vrijelijk door de hele Sovjet-Unie reizen, hoewel ze geen aanspraak konden maken op teruggave van hun geconfisqueerde huizen, vee en andere bezittingen. Wegens problemen in verband met registratie konden slechts enkelen naar hun vroegere woonplaats terugkeren.

Veel broeders die in 1951 naar Siberië waren gestuurd, vestigden zich in verschillende delen van de USSR, zoals Kazachstan, Kirgizië, Georgië en Ciskaukasië. Anderen vestigden zich in Oost- en Zuid-Oekraïne, en brachten waarheidszaden naar deze gebieden.

Standvastig onder druk

Hoewel de bovengenoemde veranderingen een keer ten goede betekenden, had de KGB zijn houding jegens Jehovah’s Getuigen niet gewijzigd. De KGB gebruikte een verscheidenheid aan technieken in een poging de Getuigen te dwingen hun geloof af te zweren. Een van die manieren was bijvoorbeeld een broeder van zijn werk weghalen en hem een paar dagen opsluiten in een KGB-kantoor of een hotel. Tijdens zo’n hechtenis kwam dan een ploeg van drie of vier KGB-leden om de broeder de les te lezen, hem te ondervragen en te proberen hem door vleierij of bedreigingen te overreden. Ze deden dat in ploegen, zodat de broeder van slaap beroofd zou zijn. Na afloop werd de broeder vrijgelaten, maar een dag of twee later werd hij opnieuw in hechtenis genomen voor dezelfde behandeling. De KGB deed dat ook met zusters, hoewel minder vaak.

Broeders werden herhaaldelijk op KGB-kantoren ontboden. Door de broeders onder druk te zetten om hun geloof op te geven, hoopte de veiligheidsdienst nieuwe collaborateurs binnen de organisatie te kweken. Bovendien zetten ze de broeders onder morele en emotionele druk als ze niet ten aanzien van hun geloof wilden schipperen. Mychailo Tilniak bijvoorbeeld, die vele jaren als kringopziener in Transkarpatië heeft gediend, vertelt hierover: „Tijdens één gesprek waren de veiligheidsbeambten, die een militair uniform droegen, zeer welwillend en positief. Ze nodigden me uit om met hen in een naburig restaurant te gaan eten. Maar ik glimlachte alleen maar tegen hen, legde vijftig roebel (ongeveer een half maandloon) op tafel en zei dat ze maar zonder mij moesten gaan eten.” Broeder Tilniak wist maar al te goed dat ze beslist een foto van hem zouden maken terwijl hij met mensen in een militair uniform zat te eten en te drinken. Zulke foto’s konden later worden gebruikt als „bewijsmateriaal” dat hij ten aanzien van zijn geloof had geschipperd. Dit zou zaden van wantrouwen onder de broeders zaaien.

Voor velen hield de druk om hun geloof af te zweren tientallen jaren aan. Bela Meysar uit Transkarpatië is daar een voorbeeld van. Toen deze onervaren jonge broeder in 1956 voor het eerst werd gearresteerd, ondertekende hij argeloos bepaalde verklaringen over ons werk, met het gevolg dat enkele broeders bij de veiligheidsdienst werden ontboden. Later zag broeder Meysar zijn vergissing in en smeekte Jehovah dat niet één van die broeders zou worden veroordeeld. Het pakte zo uit dat ze niet gearresteerd werden, hoewel broeder Meysar zelf tot acht jaar gevangenisstraf werd veroordeeld.

Na zijn thuiskomst werd hem twee jaar lang het recht ontzegd zich buiten zijn dorp te begeven. Iedere maandag moest hij zich voor registratie bij de politie melden. Omdat hij in 1968 weigerde een militaire opleiding te volgen, werd hij tot één jaar gevangenisstraf veroordeeld. Na zijn gevangenschap keerde hij naar huis terug en bleef Jehovah ijverig dienen. In 1975, op 47-jarige leeftijd, werd hij opnieuw veroordeeld.

Toen broeder Meysar er een gevangenisstraf van vijf jaar op had zitten, werd hij voor vijf jaar naar het gebied van Jakoetsk in Rusland verbannen. Hij werd daar per vliegtuig heen gebracht, aangezien er geen wegen naar dat gebied waren. Tijdens de vlucht vroegen de jonge soldaten die hem moesten begeleiden, hem: „Zeg oude man, waarom ben je zo’n gevaarlijke misdadiger?” Als antwoord zette broeder Meysar zijn levenswijze uiteen en gaf hun een goed getuigenis betreffende Gods voornemen met de aarde.

Na broeder Meysars aankomst waren de plaatselijke autoriteiten aanvankelijk bang voor deze „bijzonder gevaarlijke misdadiger”, zoals hij in zijn documenten beschreven stond. Later zeiden de plaatselijke autoriteiten wegens broeder Meysars voortreffelijke christelijke gedrag, tegen de veiligheidsambtenaar: „Als u nog meer van zulke misdadigers hebt, stuur ze dan alstublieft naar ons.”

Broeder Meysar keerde in 1985 op 57-jarige leeftijd naar huis terug. Tijdens zijn 21 jaar in gevangenissen woonde zijn trouwe echtgenote, Regina, thuis in Transkarpatië. Ondanks de grote afstand en de aanzienlijke kosten die ermee gemoeid waren, zocht ze haar man dikwijls in de gevangenis op, waarvoor ze in totaal meer dan 140.000 kilometer heeft gereisd.

Zelfs na zijn vrijlating kreeg broeder Meysar veelvuldig politie en veiligheidsambtenaren aan huis in het dorp Rakosjyno. Die bezoeken leidden tot een komische situatie. In het begin van de jaren ’90 bracht Theodore Jaracz van het Besturende Lichaam samen met broeders van het landscomité een bezoek aan de stad Oezjgorod in Transkarpatië. Op de terugweg naar Lvov besloten ze broeder Meysar een bezoekje te brengen. Een zuster die in de buurt woonde, zag drie auto’s naar het bescheiden huis van broeder Meysar rijden en negen man uitstappen. Daar schrok ze zo van dat ze naar een andere broeder holde en buiten adem meldde dat de KGB broeder Meysar weer was komen arresteren! Wat was ze blij te vernemen dat ze zich vergist had!

Organisatorische verbeteringen en veranderingen

In 1971 werd Michael Dasevitsj als landsdienaar aangesteld. Het landscomité bestond in die tijd uit drie broeders uit West-Oekraïne, twee uit Rusland en één uit Kazachstan. Ze dienden elk ook als reizend opziener. Bovendien hadden ze ieder een wereldse baan om in het onderhoud van hun gezin te voorzien. De gebieden onder het opzicht van de broeders uit West-Oekraïne lagen behoorlijk ver van hun woonplaatsen. Stepan Kozjemba reisde naar Transkarpatië en Alexei Davidjoek bezocht de rest van West-Oekraïne, alsook Estland, Letland en Litouwen. Broeder Dasevitsj reisde naar Oost-Oekraïne, West- en Midden-Rusland, Ciskaukasië en Moldavië. De broeders van het landscomité bezochten bovengenoemde gebieden geregeld om met kring- en districtsopzieners bijeen te komen, plaatselijke Getuigen aan te moedigen en dienstberichten te verzamelen.

Deze broeders hadden ook contacten met koeriers die als toerist uit het buitenland kwamen en lectuur en post meebrachten. Van het eind van de jaren ’60 tot aan de vrijheid van godsdienst in 1991 zijn onze tegenstanders nooit in staat geweest de uitwisseling van post te beletten.

In 1972 gaf het Besturende Lichaam opdracht geschreven aanbevelingen te doen in verband met de aanstelling van broeders als ouderlingen. Sommige broeders aarzelden dat te doen uit angst dat deze lijsten met aanbevelingen de politie in handen zouden vallen. Voor die tijd had er in geen enkele gemeente ooit zo’n lijst bestaan. Dikwijls kenden de broeders de achternaam van andere broeders in hun gemeente niet eens. Aanvankelijk werden er maar weinig aanbevolen om als ouderling te dienen omdat velen hun naam niet op een lijst wilden hebben. Maar nadat de regeling zonder negatieve gevolgen was doorgevoerd, bedachten ook anderen zich, werden aanbevolen en namen getrouw de verantwoordelijkheid als gemeenteouderling op zich.

Jehovah’s bescherming tijdens huiszoekingen

Op een ochtend kwamen politieagenten huiszoeking doen bij Vasyl en Nadija Boenha. Zuster Boenha en hun vierjarige zoontje, die sliep, waren thuis, toen er plotseling hard op de deur werd gebonsd. Beseffend dat het de politie was, gooide zuster Boenha haastig velddienstrapporten en andere papieren die betrekking hadden op de predikingsactiviteit in de kachel. Toen deed ze de deur voor de politie open. De agenten renden naar de kachel, visten er voorzichtig de verbrande rapporten uit en spreidden ze uit op een krant op tafel. Het handschrift op het verbrande papier was nog te lezen. Toen ze het huis helemaal hadden doorzocht, gingen alle agenten samen met zuster Boenha naar de schuur om daar te zoeken. Intussen werd het zoontje wakker, zag de verschroeide papieren op tafel en besloot eens even op te ruimen. Hij pakte alle verbrande rapporten en gooide ze in de vuilnisbak. Toen ging hij weer naar zijn bedje. Toen de politieagenten terugkwamen, ontdekten ze met verbijstering en wanhoop dat hun broze „tastbare bewijzen” volkomen vernietigd waren!

In 1969 werd er bij de Boenha’s opnieuw huiszoeking gedaan. Ditmaal was broeder Boenha thuis, en de politie vond het velddienstbericht van de gemeente. Ze lieten het echter achteloos op tafel liggen, wat broeder Boenha de gelegenheid gaf het te vernietigen. Hiervoor werd hij tot vijftien dagen gevangenisstraf veroordeeld. Daarna dwong de veiligheidsdienst broeder Boenha te verhuizen; daardoor heeft hij een tijdlang in Georgië en Dagestan gewoond en gepredikt. Later keerde hij naar Oekraïne terug, waar hij in 1999 in getrouwheid is gestorven.

Door de veiligheidsdienst georganiseerde „zendingsreizen”

In de jaren ’60 en ’70 werden veel actieve broeders door de veiligheidsdienst gedwongen van de ene plaats naar de andere te verhuizen. Waarom gebeurde dat? De plaatselijke autoriteiten wilden geen negatieve berichten aan Kiëv sturen over de resultaten van de anti-religieuze acties in hun district. Door hun controleacties wisten de plaatselijke autoriteiten dat het aantal Jehovah’s Getuigen elk jaar toenam. In hun berichten aan Kiëv wilden ze echter aantonen dat de Getuigen niet toenamen. Bijgevolg dwongen de plaatselijke autoriteiten de broeders hun district te verlaten zodat ze konden melden dat het aantal Getuigen in hun gebied niet groeide.

Deze verhuizing van Getuigen van het ene gebied naar het andere had een verdere verspreiding van waarheidszaden tot gevolg. Gewoonlijk waren dit Getuigen die de leiding namen in het werk. Deze ijverige broeders en zusters werden in feite door de autoriteiten „aangemoedigd” om te verhuizen naar, zoals we nu zeggen, plaatsen waar „de behoefte groter was”. Ze predikten in deze gebieden en na verloop van tijd werden er nieuwe gemeenten opgericht.

Ivan Malitskji bijvoorbeeld, uit de buurt van Ternopol, kreeg bevel uit zijn huis te vertrekken. Hij verhuisde naar de Krim in Zuid-Oekraïne, waar maar een paar broeders woonden. In 1969 was er slechts één gemeente in de Krim, maar nu zijn er meer dan zestig! Ivan Malitskji dient nog steeds als ouderling in één daarvan.

De laatste jaren van het verbod

In 1982, na een machtswisseling in de USSR, raasde er nogmaals een golf van vervolging over Oekraïne, die twee jaar aanhield. Het blijkt dat deze vervolging niet door de leiders van de USSR werd gesanctioneerd. De nieuwe sovjetleiders eisten daarentegen veranderingen en hervormingen in de republieken. Om hun enthousiaste ijver voor het doorvoeren van zulke hervormingen aan te tonen, zetten de plaatselijke autoriteiten in sommige delen van Oekraïne enkele vooraanstaande Getuigen gevangen. Hoewel deze golf van vervolging de meerderheid van de broeders niet trof, hebben sommige Getuigen wel degelijk emotionele schade en lichamelijk letsel opgelopen.

In 1983 werd Ivan Migali uit Transkarpatië tot vier jaar gevangenisstraf veroordeeld. De sovjetautoriteiten namen alle bezittingen van deze 58-jarige ouderling in beslag. Tijdens de huiszoeking bij broeder Migali vond de veiligheidsdienst zeventig van onze tijdschriften. Deze nederige en vredelievende man stond in zijn woonplaats bekend als een bijbelprediker. Die twee feiten — dat hij lectuur bezat en predikte — werden aangevoerd als redenen om hem te arresteren.

In 1983 en 1984 vond in Oost-Oekraïne een reeks groepsprocessen plaats. Veel Getuigen kregen vier tot vijf jaar gevangenisstraf. De meeste broeders moesten hun straf niet in het koude Siberië of in Kazachstan maar in Oekraïne uitdienen. Sommigen werden zelfs in de gevangenis nog vervolgd als ze er valselijk van werden beschuldigd dat ze gevangenisregels hadden overtreden. Het doel was redenen te vinden om hun gevangenisstraf te verlengen.

Een aantal gevangenbewaarders stuurden ook broeders naar een psychiatrische inrichting in de hoop dat de Getuigen geestesziek zouden worden en God niet langer zouden aanbidden. Maar Jehovah’s geest schraagde de broeders, en ze bleven loyaal aan Jehovah en zijn organisatie.

Triomf van de theocratie

In de tweede helft van de jaren ’80 kwam er enige verlichting van de tegenstand tegen de ware aanbidding. Plaatselijke gemeenten zagen een toename in verkondigers, en voor de broeders en zusters was er meer lectuur beschikbaar. Na een bezoek aan familie in het buitenland brachten sommige Getuigen tijdschriften en boeken mee. Voor de broeders en zusters, vooral voor hen die in sovjetgevangenkampen hadden gezeten, was het de eerste keer dat ze een originele bijbelse publicatie in handen hadden. Toch konden sommigen niet geloven dat ze de dag zouden beleven dat een origineel exemplaar van De Wachttoren door het IJzeren Gordijn heen zou komen.

Na vele jaren van strijd tegen Jehovah’s Getuigen begon de houding van de autoriteiten eindelijk wat milder te worden. De broeders werden nu uitgenodigd voor een ontmoeting met burgerlijke vertegenwoordigers van de plaatselijke bureaus voor religieuze zaken. Sommige van deze autoriteiten waren bereid tot een onderhoud met Jehovah’s Getuigen van het internationale hoofdbureau in Brooklyn. Begrijpelijkerwijs vermoedden de broeders aanvankelijk een valstrik. Maar het getij begon voor Jehovah’s volk beslist te keren. In 1987 gingen de autoriteiten ertoe over in gevangenschap verkerende Getuigen vrij te laten. Later probeerden een aantal broeders en zusters het districtscongres van 1988 in het buurland Polen bij te wonen. Volgens hun documenten gingen ze op bezoek bij familie en vrienden. Tot hun grote verrassing kregen ze van de autoriteiten toestemming om naar het buitenland te reizen! De Poolse broeders en zusters deelden edelmoedig lectuur met de bezoekers uit Oekraïne. Op de terugweg werden de broeders en zusters uit Oekraïne aan de grens gecontroleerd, maar in de meeste gevallen namen de douanebeambten geen bijbelse lectuur in beslag. Zo konden de broeders en zusters bijbels en andere publicaties het land in brengen.

De gastvrije Poolse broeders en zusters nodigden nog velen meer uit Oekraïne uit om hen het jaar daarop te bezoeken. Zo woonden in 1989 duizenden onopvallend drie internationale congressen in Polen bij en brachten meer lectuur mee terug naar Oekraïne. Datzelfde jaar mochten Jehovah’s Getuigen op grond van een overeenkomst met het Bureau voor Religieuze Zaken per post religieuze lectuur uit het buitenland ontvangen, maar slechts twee exemplaren van elke publicatie per zending. Broeders en zusters uit Duitsland begonnen geregeld pakjes boeken en tijdschriften te verzenden. In plaats van in het geheim in bunkers of diep in de nacht in de kelder van hun huis kopieën van tijdschriften te maken, ontvingen de broeders en zusters de publicaties nu officieel via hun plaatselijke postkantoren. Het leek wel een droom! De gevoelens van veel oudgedienden stemden overeen met die van de joden na hun terugkeer in Jeruzalem uit de ballingschap: „Wij [werden] als degenen die droomden” (Ps. 126:1). Maar dat was pas het begin van de prachtige „droom”.

Congres in Warschau

In 1989 deden de broeders uit Brooklyn het landscomité de aanbeveling onderhandelingen met de autoriteiten te beginnen om onze openbare bediening te registreren. Bovendien brachten Milton Henschel en Theodore Jaracz van Brooklyn-Bethel een bezoek aan de broeders in Oekraïne. Het jaar daarop gaven de autoriteiten duizenden Getuigen van Jehovah officieel toestemming om het congres in Polen te bezoeken. Wanneer de broeders en zusters hun documenten voor de reis indienden, verklaarden ze — trots en met stralende ogen — dat ze naar Polen wilden, niet om hun familie en vrienden op te zoeken, maar om het congres van Jehovah’s Getuigen bij te wonen!

Het congres in Warschau was iets heel speciaals voor de bezoekers uit Oekraïne. De vreugdetranen stroomden hun over de wangen: vreugde over het ontmoeten van medechristenen, vreugde over het ontvangen van hun eigen vierkleurenexemplaren van de publicaties in hun moedertaal en vreugde over de vrijheid om bij elkaar te komen. De Poolse broeders en zusters betoonden hun liefdevolle gastvrijheid en voorzagen in al hun behoeften.

Veel voormalige gevangenen die eenzelfde geloof hadden getoond, ontmoetten elkaar op dit congres in Warschau voor het eerst. Meer dan honderd uit het „speciale” kamp in Mordovië — waar honderden Getuigen gevangen hadden gezeten — ontmoetten elkaar daar. Velen van hen stonden elkaar alleen maar aan te kijken en te huilen van vreugde. Eén Getuige uit Moldavië, die vijf jaar met Bela Meysar in een gevangeniscel had gezeten, herkende hem niet. Waarom niet? „Ik herinner me jou in een gestreept pak, en nu heb je een colbert met stropdas aan!”, riep hij uit.

Eindelijk vrijheid van godsdienst!

Eind 1990 begonnen rechterlijke instanties sommige Getuigen van Jehovah van blaam te zuiveren door hun hun rechten en vrijheden terug te geven. Terzelfder tijd stelde het landscomité een groep samen die Jehovah’s Getuigen bij hun besprekingen met regeringsautoriteiten zou vertegenwoordigen. Willi Pohl van het Duitse bijkantoor had de leiding over deze groep.

Langdurige besprekingen met staatsautoriteiten in Moskou en Kiëv leverden de Getuigen hun langverbeide vrijheid op. De religieuze organisatie van Jehovah’s Getuigen werd op 28 februari 1991 officieel geregistreerd in Oekraïne, de eerste registratie van dat soort op het grondgebied van de USSR. Een maand later, op 27 maart 1991, werd deze organisatie ook in de Russische Federatie geregistreerd. Zo verkregen, na meer dan vijftig jaar van verbodsbepalingen en vervolging, Jehovah’s Getuigen eindelijk vrijheid van godsdienst. Kort daarop, eind 1991, hield de Sovjet-Unie op te bestaan en riep Oekraïne zijn onafhankelijkheid uit.

Goede aarde brengt overvloedig vruchten voort

In 1939 waren er in wat nu Oekraïne is, ongeveer 1000 verkondigers van Gods koninkrijk, die waarheidszaden in vruchtbare bodem — de harten van mensen — zaaiden. Gedurende de 52 jaar van het verbod ondergingen de broeders en zusters de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, verbanning naar Siberië, zware afranselingen, marteling en terechtstellingen. Niettemin heeft „de voortreffelijke aarde” in die hele periode meer dan 25-voudig vrucht voortgebracht (Matth. 13:23). In 1991 waren er in Oekraïne 25.448 verkondigers in 258 gemeenten en in de andere republieken van de voormalige USSR ongeveer 20.000 verkondigers die, voor het merendeel, de waarheid van de Oekraïense broeders en zusters hadden geleerd.

Die aarde had „voedingsstoffen” nodig in de vorm van bijbelse publicaties. Daarom werden er na de wettelijke registratie van ons werk voorbereidingen getroffen voor het ontvangen van lectuurzendingen uit Selters (Duitsland). De eerste zending lectuur arriveerde op 17 april 1991.

De broeders vestigden een klein depot in Lvov, van waar uit ze de lectuur per vrachtwagen, trein en zelfs vliegtuig doorzonden naar gemeenten in heel Oekraïne, Rusland, Kazachstan en andere landen van de voormalige Sovjet-Unie. Dit stimuleerde een verdere geestelijke groei. Begin 1991 had Charkov, een stad met twee miljoen inwoners, maar één gemeente. Later dat jaar was deze ene gemeente van 670 verkondigers uitgegroeid tot acht afzonderlijke gemeenten. Op het ogenblik zijn er meer dan veertig gemeenten in die stad!

Hoewel de USSR in 1991 ophield te bestaan, bleef het landscomité tot 1993 voor alle vijftien republieken van de voormalige Sovjet-Unie zorgen. Dat jaar werd op een vergadering met broeders van het Besturende Lichaam het besluit genomen om twee comités te vormen — één voor Oekraïne en één voor Rusland en de dertien andere republieken van de voormalige Sovjet-Unie. Naast Michael Dasevitsj, Alexei Davidjoek, Stepan Kozjemba en Ananii Hrohoel werden er nog drie broeders in het landscomité van Oekraïne aangesteld: Stepan Hlinskji, Stepan Mykevytsj en Roman Joerkevytsj.

Toen ontstond de noodzaak een vertaalteam te organiseren om aan de toenemende behoefte aan lectuur in het Oekraïens te voldoen. Zoals we al eerder hebben gezien, hadden de Canadese broeders Emil Zarysky en Maurice Saranchuk samen met hun vrouwen een aandeel aan dit werk. Dit kleine team van toegewijde werkers heeft veel publicaties vertaald. Vanaf 1991 begon echter in Duitsland een uitgebreider Oekraïens vertaalteam te functioneren. In 1998 verhuisden ze naar Polen, waar ze hun werk voortzetten tot aan hun uiteindelijke verhuizing naar Oekraïne.

Districtscongressen

Na afloop van een vergadering met de plaatselijke broeders in Lvov in 1990 inspecteerde broeder Jaracz het stadsstadion en zei: „Dit kunnen we misschien volgend jaar voor het districtscongres gebruiken.” De broeders glimlachten naar hem en vroegen zich af hoe dat mogelijk zou zijn, aangezien onze organisatie nog niet geregistreerd was en de broeders nog nooit eerder een congres hadden georganiseerd. Niettemin werd de organisatie het jaar daarop al geregistreerd. In augustus 1991 waren er 17.531 aanwezigen op het districtscongres in precies dit stadion, en 1316 broeders en zusters werden gedoopt! Er waren Poolse broeders uitgenodigd om naar Oekraïne te komen en te helpen met het organiseren van het congres.

Die maand augustus was er ook nog een congres gepland in Odessa. Maar wegens politieke onrust die zich aan het begin van de congresweek in Rusland voordeed, lieten plaatselijke ambtenaren de broeders weten dat ze het congres niet in Odessa konden houden. De broeders bleven de stadsfunctionarissen om toestemming vragen en gingen door met hun laatste voorbereidingen, zich volledig op Jehovah verlatend. Ten slotte kregen de verantwoordelijke broeders te horen dat ze zich donderdag bij de autoriteiten moesten melden voor hun definitieve beslissing. Die donderdagmiddag kregen de broeders toestemming om het congres door te laten gaan.

Wat was het verbazingwekkend en prachtig om te zien dat 12.115 Getuigen bijeenwaren en er dat weekend 1943 personen werden gedoopt! Twee dagen na het congres gingen de broeders weer bij de stadsfunctionarissen langs om hen te bedanken dat ze ons toestemming hadden gegeven om het congres te houden. Ze gaven de voorzitter van het gemeentebestuur een exemplaar van het boek De grootste mens die ooit heeft geleefd. Hij zei: „Ik ben niet op het congres geweest, maar ik ben van alles wat daar gebeurd is op de hoogte. Ik heb nooit iets beters meegemaakt. Ik beloof u dat wanneer u maar toestemming nodig hebt om uw bijeenkomsten te houden, ik altijd bereid zal zijn die te verlenen.” Sedertdien houden de broeders geregeld districtscongressen in de fraaie stad Odessa.

Opmerkelijk internationaal congres

Een andere gedenkwaardige gebeurtenis was het internationale „Goddelijk onderwijs”-congres dat in augustus 1993 in Kiëv werd gehouden. Het aanwezigenaantal van 64.714 was het grootste voor enig congres dat ooit in Oekraïne was gehouden en omvatte ook duizenden afgevaardigden uit meer dan dertig landen. De Engelse voordrachten in het programma werden simultaan in zestien talen vertaald.

Wat was het bezielend er getuige van te zijn dat broeders en zusters in vijf volle vakken van het stadion gingen staan om ja te antwoorden op de twee doopvragen! Tijdens de daaropvolgende twee en een half uur werden 7402 personen in zes bassins gedoopt, het grootste aantal dat ooit in de hedendaagse geschiedenis van Gods volk op één congres werd gedoopt! Deze bijzondere gebeurtenis zal voor Jehovah’s Getuigen altijd een dierbare herinnering blijven.

Hoe was het mogelijk zo’n groot congres te organiseren terwijl er maar elf gemeenten in de stad waren? Net als in vorige jaren kwamen de broeders uit Polen helpen bij de afdeling Huisvesting. Samen met de plaatselijke broeders sloten ze contracten met zoveel mogelijk hotels en andere slaapgelegenheden, en huurden zelfs een aantal rivierboten.

De ingewikkeldste opgaaf was het verkrijgen van toestemming om het stadion te huren. Behalve voor sportevenementen diende het stadion in de weekends als een groot marktterrein, en niemand had ooit toestemming gekregen de markt te sluiten. De vergunning werd echter afgegeven.

Zelfs de stadsautoriteiten vormden een speciaal comité om de broeders bij hun voorbereidingen te helpen. Tot dit comité behoorden hoofden van verschillende stadsdiensten, zoals politie, vervoer en toerisme. Er werd een unieke regeling getroffen om de congresafgevaardigden binnen de stad te vervoeren. De broeders betaalden vooraf voor openbaar vervoer zodat degenen die een lapelkaartje op hadden niet zouden hoeven betalen bij het instappen maar dat op het congres konden doen. Aldus konden de broeders en zusters snel instappen in metro, tram en stadsbus als ze van en naar het Respoeblikánskistadion (nu Olympisch Stadion) reisden, een van de grootste stadions in Oost-Europa. Voor het gemak van de congresafgevaardigden gingen er meer bakkerijen open in de omgeving van het stadion, zodat de broeders snel eten voor de volgende dag konden kopen.

Het hoofd van politie was zo verbaasd over de ordelijkheid van het congres dat hij opmerkte: „Alles wat u gedaan hebt, in combinatie met uw goede gedrag, heeft nog meer indruk op me gemaakt dan uw prediking. Wat de mensen gehoord hebben, vergeten ze misschien, maar nooit zullen ze vergeten wat ze gezien hebben.”

Verscheidene vrouwen die op een naburig metrostation werkten, kwamen naar het congresbestuur om de afgevaardigden te bedanken voor hun goede gedrag. De vrouwen merkten op: „We hebben hier voor heel wat politieke en sportevenementen gewerkt, maar dit was de eerste keer dat we zulke beleefde en gelukkige bezoekers zagen, die belangstelling voor ons hadden. Ze groetten ons allemaal. We zijn bij andere evenementen niet gewend gegroet te worden.”

De gemeenten in Kiëv hadden het ook na het congres nog druk, aangezien er zo’n 2500 adressen waren achtergelaten door geïnteresseerden die meer wilden leren. Er zijn nu meer dan 50 gemeenten van ijverige Getuigen in Kiëv!

Eén groep broeders en zusters die naar het congres reisde werd van al hun bezittingen beroofd. Niettemin waren ze zo vastbesloten zich geestelijk te verrijken, dat ze het besluit namen hun reis naar Kiëv voort te zetten, waar ze op het congres aankwamen met slechts de kleren die ze aanhadden. Een groep broeders en zusters uit het voormalige Tsjechoslowakije had echter extra kleding meegebracht voor eenieder die daar behoefte aan mocht hebben. Toen dit onder de aandacht van het congresbestuur werd gebracht, werden de beroofde broeders en zusters snel van alle nodige kleding voorzien.

Hulp om vorderingen te maken

Zulke voorbeelden van onbaatzuchtige liefde waren geen opzichzelfstaande gevallen. In 1991 nodigde het Besturende Lichaam verscheidene bijkantoren in West-Europa uit om hun broeders en zusters in Oost-Europa van voedsel en kleding te voorzien. De Getuigen waren dankbaar voor deze gelegenheid om te helpen, en hun bereidheid om te geven overtrof alle verwachtingen. Velen schonken voedsel en gebruikte kleren, terwijl anderen nieuwe kleding kochten. Bijkantoren in West-Europa zamelden dozen, koffers en zakken met zulke goederen in. Tonnen voedsel en kleding werden uit Denemarken, Duitsland, Italië, Nederland, Oostenrijk, Zweden en Zwitserland door konvooien van vrachtwagens naar Lvov gestuurd. Dikwijls schonken broeders zelfs hun vrachtwagens voor gebruik bij het Koninkrijkswerk in Oost-Europa. De autoriteiten aan de grenzen waren zeer behulpzaam bij het verstrekken van de benodigde documenten, zodat alle zendingen zonder veel moeilijkheden konden worden bezorgd.

De broeders die de goederen brachten, waren onder de indruk van de wijze waarop ze werden ontvangen. Een groep die vanuit Nederland naar Lvov gereden was, bracht verslag uit van hun tocht. Ze schreven: „Er [was] een ploeg van 140 broeders op de been om de vrachtwagens uit te laden. Voordat deze nederige broeders met het werk begonnen, toonden ze hun vertrouwen in Jehovah door een gezamenlijk gebed op te zenden. Toen het werk geklaard was, kwamen ze opnieuw bij elkaar voor een dankgebed aan Jehovah. Na genoten te hebben van de gastvrijheid van de plaatselijke broeders en zusters, die van het weinige dat ze hadden, overvloedig gaven, werden we naar de hoofdweg begeleid, waar ze, voordat ze afscheid van ons namen, langs de kant van de weg een gebed opzonden.

Gedurende de lange thuisreis hadden we veel om over na te denken — de gastvrijheid van de broeders in Duitsland en Polen, en die van onze broeders in Lvov, hun sterke geloof en gebedsvolle houding, hun gastvrijheid door voor logies en voedsel te zorgen terwijl ze zelf in behoeftige omstandigheden verkeren, hun demonstratie van eenheid en gehechtheid, en hun dankbaarheid. We dachten ook aan onze geloofsgenoten thuis, die zo edelmoedig hadden gegeven.”

Een chauffeur uit Denemarken zei: „We ontdekten dat we meer mee terugbrachten dan we hadden meegenomen. De liefde en zelfopofferende geest van onze Oekraïense broeders hebben ons geloof zeer versterkt.”

Veel van de geschonken goederen werden doorgestuurd naar Moldavië, de Baltische landen, Kazachstan, Rusland en andere gebieden waar ook veel gebrek was. Er werden enkele zendingen per container naar Siberië en Chabarovsk gestuurd, meer dan 7000 kilometer oostwaarts. De brieven waarin degenen die hulp ontvingen hun diepe waardering uitten, waren ontroerend, aanmoedigend en verenigend. Zo ondervonden alle betrokkenen de waarheid van Jezus’ woorden: „Het is gelukkiger te geven dan te ontvangen.” — Hand. 20:35.

Eind 1998 deed zich in Transkarpatië een catastrofe voor. Volgens officiële bronnen kwamen 6754 huizen onder water te staan en werden 895 woningen totaal vernield door modderstromen. Onder de verwoeste huizen waren 37 huizen van Getuigen. Onmiddellijk stuurde het bijkantoor in Lvov een vrachtwagen naar het gebied met voedsel, water, zeep, bedden en dekens. Later stuurden broeders en zusters uit Canada en Duitsland kleding en huishoudelijke artikelen. Getuigen uit Hongarije, Polen, Slowakije en Tsjechië verschaften voedsel en stuurden ook bouwmaterialen om de verwoeste huizen weer op te bouwen. Ook veel plaatselijke broeders en zusters hielpen bij de herstelwerkzaamheden. Getuigen voorzagen niet alleen mede-Getuigen maar ook anderen van voedsel, kleding en brandhout. Ze maakten erven en velden schoon en hielpen de huizen van niet-Getuigen te herstellen.

Geestelijke hulp bieden

De materiële bijstand was echter niet de enige hulp die geboden werd. Na meer dan vijftig jaar onder verbodsbepalingen waren de Oekraïense Getuigen niet vertrouwd met het organiseren van het werk in een vrije samenleving. Daarom werden er in 1992 broeders van het Duitse bijkantoor gestuurd om te helpen het werk in Oekraïne te organiseren. Dit legde de basis voor toekomstig Bethelwerk. Later stuurden Canada, Duitsland en de Verenigde Staten andere broeders om te helpen met het opzicht over de activiteiten om discipelen te maken.

Er was ook grote behoefte aan ervaren broeders in het veld. Aanvankelijk kwamen er veel afgestudeerden van de Bedienarenopleidingsschool uit Polen om zich over de gemeenten en later over kringen en districten in het hele land te ontfermen. Bovendien kwamen er enige echtparen uit Canada en de Verenigde Staten, die momenteel in de kringdienst werken. Ook dienen enige broeders uit Hongarije, Italië, Slowakije en Tsjechië als kringopzieners. Deze regelingen hebben veel plaatselijke gemeenten geholpen zich in allerlei aspecten van de bediening naar schriftuurlijke maatstaven te richten.

Waardering voor bijbelse lectuur

Hoogtepunten in de tweede helft van de jaren ’90 waren de speciale lectuurveldtochten. Na de verspreiding van Koninkrijksnieuws nr. 35 in 1997 werden er bijna 10.000 bonnetjes ingestuurd door geïnteresseerden die hetzij de brochure Wat verlangt God van ons? aanvroegen of persoonlijk bezocht wilden worden.

Er is veel waardering voor onze lectuur. Toen de broeders een van de kraamklinieken bezochten, werd hun gevraagd elke week twaalf exemplaren van het boek Het geheim van gezinsgeluk te brengen. Waarom? Het personeel wilde elk echtpaar dat een baby had gekregen, samen met het geboortebewijs een boek meegeven!

De afgelopen paar jaar hebben velen onze tijdschriften leren kennen en zijn ze gaan waarderen. Toen de Getuigen bijvoorbeeld in een park predikten, boden ze een heer een exemplaar van het tijdschrift Ontwaakt! aan. De man bedankte hen en informeerde: „Wat kost het?”

„Ons werk wordt ondersteund door vrijwillige bijdragen”, legden de broeders uit. De man gaf een bankbiljet van één grivnya — op dat moment 54 dollarcent waard — ging op een bank in het park zitten en begon het tijdschrift onmiddellijk te lezen. Intussen gaven de broeders getuigenis aan anderen in het park. Na een kwartiertje sprak de man de broeders aan en schonk nog een grivnya voor het tijdschrift dat hij had gekregen. Toen ging hij naar zijn bank terug en las verder terwijl de broeders doorgingen met prediken. Na een poosje sprak de man de broeders nog eens aan en gaf hun weer een grivnya. Hij zei tegen hen dat hij het tijdschrift buitengewoon interessant vond en het graag geregeld wilde lezen.

Goed onderwijs versnelt de groei

Nadat ons werk wettelijk erkend was, nam de groei in versneld tempo toe. Maar dat was niet zonder uitdagingen. Aanvankelijk hadden sommigen er moeite mee zich in te stellen op de van-huis-tot-huisbediening, omdat al het getuigeniswerk meer dan een halve eeuw informeel had plaatsgevonden. Maar geholpen door Jehovah’s geest slaagden de broeders en zusters erin zich aan te passen aan wat voor hen een nieuwe manier van prediken was.

Ook werd het mogelijk in elke gemeente alle vijf de wekelijkse vergaderingen te organiseren. Dit is heel belangrijk geweest om de verkondigers te verenigen en hen ertoe te motiveren zich op grotere activiteit voor te bereiden. De broeders en zusters leerden snel en maakten in veel aspecten van hun bediening vorderingen. Nieuwe scholen voorzagen de Getuigen in Oekraïne van goed onderricht. In 1991 bijvoorbeeld ging in alle gemeenten de theocratische bedieningsschool van start om de Getuigen voor het predikingswerk op te leiden. Vanaf 1992 heeft de Koninkrijksbedieningsschool, voor ouderlingen en dienaren in de bediening, de broeders enorm geholpen om de leiding te nemen in de velddienst, in het onderwijs aan de gemeente en in het weiden van de kudde.

In 1996 werd in Oekraïne de Pioniersschool ingesteld. Gedurende de eerste vijf jaar hebben meer dan 7400 gewone pioniers deze tweeweekse cursus gevolgd. Hoe hebben ze er baat bij gevonden? Eén pionierster schreef: „Ik was blij het leem in Jehovah’s handen te zijn en door middel van deze school gekneed te worden.” Een andere pionierster zei: „Na de Pioniersschool begon ik te ’schijnen’.” Eén klas van de Pioniersschool schreef: „Deze school bleek een ware zegen te zijn voor allen die er geweest zijn. We zijn ertoe aangespoord intense belangstelling voor mensen te ontwikkelen.” De school heeft in belangrijke mate bijgedragen tot de 57 achtereenvolgende maandelijkse hoogtepunten in gewone pioniers.

Vanwege de moeilijke economische situatie vragen velen zich af hoe pioniers kans zien in hun onderhoud te voorzien. Eén pionier die dienaar in de bediening is, heeft drie kinderen. Hij zegt: „Samen bezien mijn vrouw en ik onze behoeften zorgvuldig en schaffen alleen de allernoodzakelijkste dingen in ons leven aan. We leiden een eenvoudig leven en verlaten ons op Jehovah. Doordat we de juiste instelling hebben, staan we er zelf soms verbaasd van met hoe weinig we toe kunnen.”

De Bedienarenopleidingsschool werd in 1999 ingevoerd. Het eerste jaar hebben bijna honderd broeders de school bezocht. Voor velen was het onder de heersende economische moeilijkheden een uitdaging deze tweemaandse cursus te bezoeken. Het is echter duidelijk dat Jehovah de broeders heeft gesteund.

Eén broeder die een uitnodiging voor de Bedienarenopleidingsschool kreeg, diende als gewone pionier in een verafgelegen gebied. Hij en zijn pionierspartner hadden genoeg geld gespaard om voedsel en kolen voor de komende winter te kopen. Toen hij een uitnodiging voor de school kreeg, moesten ze kiezen tussen kolen kopen of een treinkaartje zodat hij de school kon bezoeken. Ze bespraken de kwestie en besloten dat hij naar de school moest gaan. Kort nadat ze dat besluit genomen hadden, stuurde de zus van de broeder, die in het buitenland woonde, hem wat geld als cadeautje. Het was genoeg om naar de school te reizen. Na afloop van de school werd deze broeder als speciale pionier aangesteld.

Dergelijke onderwijsprogramma’s hebben Jehovah’s volk toegerust om een doeltreffender aandeel aan de velddienst en de gemeentelijke activiteiten te hebben. Verkondigers leren doeltreffender te prediken; ouderlingen en dienaren in de bediening is geleerd hoe ze een grotere bron van aanmoediging in hun gemeenten kunnen zijn. Het gevolg is dat ’de gemeenten aanhoudend in het geloof bevestigd worden en voortdurend in aantal toenemen’. — Hand. 16:5.

Snelle toename leidt tot veranderingen

In de jaren na de wettelijke erkenning van Jehovah’s Getuigen in Oekraïne is hun aantal meer dan verviervoudigd. In veel streken van het land heeft een buitengewone groei plaatsgevonden. Ook is er grote behoefte aan bekwame ouderlingen. Dikwijls worden gemeenten gesplitst zodra er een tweede ouderling beschikbaar komt. Sommige gemeenten telden wel 500 verkondigers. Zo’n snelle groei heeft veranderingen in het opzicht nodig gemaakt.

Tot de jaren ’60 hielp het Poolse bijkantoor met het leiding geven aan het werk in Oekraïne en daarna voorzag het Duitse bijkantoor in leiding en hulp. In september 1998 werd Oekraïne een bijkantoor onder toezicht van het internationale hoofdbureau in Brooklyn. Op dat tijdstip werd er een bijkantoorcomité gevormd om organisatorische aangelegenheden te behartigen.

De snelle groei leidde ook tot de noodzaak van uitgebreide bijkantoorfaciliteiten. Met ingang van 1991 werd Lvov gebruikt als lectuurdistributiecentrum voor de vijftien republieken van de voormalige USSR. Het jaar daarop kwamen er twee echtparen van het bijkantoor in Duitsland. Weldra functioneerde er een klein kantoor in Lvov. Een jaar later werd er een huis aangekocht waar kantoorpersoneel fulltime ging werken. Begin 1995 nam het aantal vrijwilligers die op het Oekraïense kantoor werkten snel toe, zodat het nodig werd opnieuw te verhuizen, ditmaal naar een complex van zes Koninkrijkszalen die door zeventien gemeenten worden gebruikt. Al die tijd vroegen de broeders zich af: „Wanneer en waar zullen we ons eigen Bethel gaan bouwen?”

Bouw van bijkantoor en Koninkrijkszalen

Al in 1992 gingen de broeders op zoek naar een stuk grond om bijkantoorfaciliteiten te bouwen. Er verstreken verscheidene jaren met het onderzoeken van eventueel geschikte lokaties. De broeders legden deze behoefte voortdurend in hun gebeden aan Jehovah voor, in het vaste vertrouwen dat er te zijner tijd een geschikte lokatie gevonden zou worden.

Begin 1998 werd er een terrein gevonden in een prachtig dennenbos, vijf kilometer ten noorden van Lvov in het plaatsje Brioechovytsj. In de buurt van deze plek hadden twee gemeenten tijdens het verbod hun vergaderingen in het bos gehouden. Eén broeder merkte op: „Ik had nooit gedacht dat ik tien jaar na onze laatste vergadering in het bos weer de gelegenheid zou krijgen in datzelfde bos te vergaderen, maar onder totaal andere omstandigheden — op het terrein voor ons nieuwe bijkantoor!”

Eind 1998 arriveerden de eerste internationale dienaren. Broeders van het Regionale bouwkantoor in Selters (Duitsland) sloegen koortsachtig aan het werk om de tekeningen te maken. Begin januari 1999 werd na goedkeuring van overheidswege met het werk op de bouwplaats begonnen. Meer dan 250 vrijwilligers van 22 nationaliteiten werkten op het terrein. In de weekends werkten ook nog zo’n 250 plaatselijke vrijwilligers aan het project.

Velen hadden grote waardering voor het voorrecht aan het project te werken. Hele gemeenten huurden bussen om in de weekends als vrijwilligers in Brioechovytsj te werken. Dikwijls reisden ze de hele nacht om tijdig op het terrein te zijn om bij de bouwwerkzaamheden te helpen. Na een dag hard werken brachten ze nog een nacht door met de thuisreis, vermoeid maar voldaan en gelukkig, en vol verlangen nog eens te komen. Een groep van twintig broeders reisde 34 uur per trein vanuit de omgeving van Loegansk in Oost-Oekraïne om acht uur aan de Bethelbouw te werken! Voor deze acht uur werk nam elke broeder twee dagen vrij van zijn wereldse baan en gaf meer dan een half maandloon uit aan de treinkaartjes. Zo’n zelfopofferende geest moedigde de hele Bethelbouwploeg en Bethelfamilie aan. De bouw vorderde snel, zodat het bijkantoor op 19 mei 2001 kon worden ingewijd. Vijfendertig landen waren bij die gelegenheid vertegenwoordigd. Op speciale bijeenkomsten de volgende dag sprak Theodore Jaracz een menigte van 30.881 personen in Lvov toe en Gerrit Lösch sprak tot 41.142 personen in Kiëv — een totaal van 72.023.

Hoe staat het met de Koninkrijkszalen? Vanaf 1939, toen verscheidene zalen in Transkarpatië werden verwoest, tot 1993 waren er in Oekraïne geen officiële Koninkrijkszalen. In dat jaar werd in slechts acht maanden tijd een prachtig complex van vier Koninkrijkszalen gebouwd in het dorp Dibrova in Transkarpatië. Kort daarop werden er in andere delen van Oekraïne nog zes zalen voltooid.

Vanwege de grote toename in verkondigers was er zeer veel behoefte aan Koninkrijkszalen. Maar als gevolg van gecompliceerde wettelijke procedures, inflatie en de stijgende kosten van bouwmaterialen werden er in de jaren ’90 slechts 110 Koninkrijkszalen gebouwd. Er waren er nog honderden meer nodig! Daarom werd in het jaar 2000 een nieuw Koninkrijkszalenbouwprogramma in het leven geroepen, dat nu al helpt aan de behoeften tegemoet te komen.

Voorwaarts met het oogstwerk!

Tegen september 2001 waren er in Oekraïne 120.028 Getuigen van Jehovah in 1183 gemeenten, die bediend werden door 39 kringopzieners! De waarheidszaden die gedurende een lange periode zijn gezaaid, hebben een overvloed van goede vruchten voortgebracht. In sommige families zijn er vijf generaties van Jehovah’s Getuigen. Dit laat zien dat de „aarde” inderdaad voortreffelijk is. Er zijn er velen die „het woord, na het met een edel en goed hart te hebben gehoord, vasthouden”. Door de jaren heen hebben broeders en zusters zaden „geplant”, dikwijls met tranen; anderen hebben de vruchtbare aarde „begoten”. Jehovah schenkt de wasdom en zijn getrouwe Getuigen in Oekraïne blijven „met volharding vrucht dragen”. — Luk. 8:15; 1 Kor. 3:6.

In sommige gebieden is de verhouding van Getuigen op de bevolking heel opmerkelijk. In acht Roemeenssprekende dorpen in Transkarpatië bijvoorbeeld zijn 59 gemeenten tot drie kringen gevormd.

Pogingen van religieuze en wereldlijke tegenstanders om Jehovah’s Getuigen door middel van verbanning en zware vervolging uit Oekraïne te verdrijven, hebben geen succes gehad. De harten van mensen in dit land bleken een goede voedingsbodem te zijn voor zaden van bijbelse waarheid. In deze tijd halen Jehovah’s Getuigen een rijke oogst binnen.

De profeet Amos voorzei een oogsttijd waarin „de ploeger . . . werkelijk de oogster [zal] inhalen” (Amos 9:13). Jehovah’s zegen maakt de aarde zo productief dat de oogst nog gaande is wanneer de tijd om voor het volgende seizoen te ploegen aanbreekt. Jehovah’s Getuigen in Oekraïne hebben de waarheid van deze profetie ondervonden. Naar de toekomst kijkend zijn ze vol vertrouwen dat met meer dan een kwart miljoen aanwezigen op de Gedachtenisviering in 2001, de vooruitzichten voor verdere groei heel bemoedigend zijn.

Jehovah belooft, zoals in Amos 9:15 staat: „Ik zal hen stellig planten op hun grond, en zij zullen niet meer uitgerukt worden uit hun grond die ik hun heb gegeven.” Terwijl Gods dienstknechten ermee voortgaan de waarheidszaden te zaaien en de rijke oogsten binnen te halen, zien ze met intense belangstelling uit naar de tijd dat Jehovah deze belofte volledig zal vervullen. Intussen slaan we onze ogen op en zien de velden, dat ze werkelijk wit zijn om geoogst te worden. — Joh. 4:35.

[Inzet op blz. 140]

„Danyil zou opgehangen zijn, maar omdat hij minderjarig was kreeg hij slechts vier maanden gevangenisstraf”

[Inzet op blz. 145]

’De Getuigen waren anders dan de rest in het concentratiekamp. Door hun gedrag lieten ze zien dat ze de andere gevangenen iets heel belangrijks te zeggen hadden’

[Inzet op blz. 166]

Op 8 april 1951 werden meer dan 6100 Getuigen uit West-Oekraïne naar Siberië verbannen

[Inzet op blz. 174]

„Dikwijls deden onze zusters het werk van dienaren, en in sommige gebieden kweten ze zich van de verantwoordelijkheden van een kringdienaar”

[Inzet op blz. 183]

In plaats van op huwelijksreis te gaan, bracht hij tien jaar in de gevangenis door

[Inzet op blz. 184]

„Het was heel moeilijk mijn lieve kleine meiske mee te geven aan iemand die ik nog nooit had ontmoet”

[Inzet op blz. 193]

Toen de veiligheidsdienst had ingezien dat Jehovah’s Getuigen door verbanning, gevangenschap, fysiek geweld en marteling niet tot zwijgen konden worden gebracht, pasten ze nieuwe tactieken toe

[Inzet op blz. 207]

De KGB legde de afgescheiden broeders een vervalste brief voor, zogenaamd van broeder Knorr

[Inzet op blz. 212]

Tegen de tijd van de Gedachtenisviering was de KGB bijzonder waakzaam, omdat ze altijd wisten wanneer ongeveer de datum van de viering was

[Inzet op blz. 231]

Het was de eerste keer dat ze een originele bijbelse publicatie in handen hadden

[Inzet op blz. 238]

„Alles wat u gedaan hebt, in combinatie met uw goede gedrag, heeft nog meer indruk op me gemaakt dan uw prediking. . . . Nooit zullen [de mensen] vergeten wat ze gezien hebben”

[Inzet op blz. 241]

„De liefde en zelfopofferende geest van onze Oekraïense broeders hebben ons geloof zeer versterkt”

[Inzet op blz. 249]

Voor deze acht uur werk nam elke broeder twee dagen vrij van zijn wereldse baan en gaf meer dan een half maandloon uit aan de treinkaartjes

[Kader/Illustraties op blz. 124]

Bijbelvertalingen door de eeuwen heen

Een tijdlang gebruikte de bevolking van Oekraïne de Oud-Kerk-Slavische vertaling van de bijbel, die uit de negende eeuw dateerde. Deze vertaling werd, naarmate de taal veranderde, verschillende malen herzien. Tegen het eind van de vijftiende eeuw kwam er onder leiding van aartsbisschop Gennadius een volledige herziening van de Oud-Kerk-Slavische bijbel tot stand. Deze uitgave leidde tot nog een herziening, die resulteerde in de eerste gedrukte Oud-Kerk-Slavische bijbel. Deze vertaling staat bekend als de Ostrogse Bijbel en werd in 1581 in Oekraïne gedrukt. Zelfs nog in deze tijd beschouwen kenners deze bijbel als een uitmuntend staaltje van drukkunst. Hij heeft als basis gediend voor latere vertalingen van de bijbel in het Oekraïens en Russisch.

[Illustraties]

Ivan Fjodorov drukte in 1581 de Ostrogse Bijbel in Oekraïne

[Kader/Illustratie op blz. 141]

Interview met Vasyl Kalin

Geboren: 1947

Gedoopt: 1965

Profiel: Van 1951 tot 1965 verbannen. Drukte van 1974 tot 1991 lectuur via de fotografische methode. Sinds 1993 werkzaam op het Russische bijkantoor.

Mijn vader heeft met heel wat regeringsvormen en regeringsautoriteiten te maken gehad. Toen West-Oekraïne bijvoorbeeld door de Duitsers bezet was, kreeg mijn vader slaag omdat ze dachten dat hij een communist was. Waarom? De pastoor had de Duitse officieren verteld dat Jehovah’s Getuigen communisten waren omdat ze niet naar de kerk gingen. Toen kwam het sovjetbewind. Opnieuw werd mijn vader, samen met vele anderen, het slachtoffer van onderdrukking. Hij werd een Amerikaanse spion genoemd. Waarom? Omdat de overtuiging van Jehovah’s Getuigen anders was dan die van de destijds heersende religie. Daarom werd mijn vader met het hele gezin naar Siberië verbannen, waar hij tot zijn dood heeft gewoond.

[Kader/Illustratie op blz. 147-151]

Interview met Ivan Lytvak

Geboren: 1922

Gedoopt: 1942

Profiel: Van 1944 tot 1946 gevangengezet. Van 1947 tot 1953 in werkkampen in het verre noorden van Rusland doorgebracht.

In 1947 werd ik gearresteerd omdat ik me niet met politiek wilde inlaten. Ik werd naar een zwaar bewaakte gevangenis in Loetsk (Oekraïne) gebracht, waar ik rechtop moest zitten met mijn handen in mijn schoot — ik mocht mijn benen niet uitstrekken. Drie maanden heb ik zo gezeten. Een man in een zwarte jas ondervroeg me. Hij wilde dat ik hem vertelde welke broeders de leiding hadden over het werk. Hij wist dat ik het wist, maar ik weigerde het hem te vertellen.

Op 5 mei 1947 werd ik door de militaire rechtbank veroordeeld tot tien jaar opsluiting in afgelegen, zwaar bewaakte kampen. Omdat ik toen jong was, werd ik ingedeeld bij wat men de eerste categorie noemde. Allen in de eerste categorie waren jonge knapen — zowel Getuigen als niet-Getuigen. We werden in veewagens naar Vorkoeta gezonden, in het verre noorden van Rusland. Van daar uit werden we op een stoomschip gezet en voeren in vier dagen helemaal naar de Karische Poort.

Daar was nauwelijks enig leven te bekennen, alleen toendra’s en arctische dwergberken. Van daar uit werden we gedwongen vier dagen en vier nachten te lopen. Goed, we waren jong. We kregen droge broodkorsten en gerookt rendiervlees. Deze rantsoenen werden ons verstrekt samen met kommetjes en warme dekens. Het regende hevig. De dekens werden zo doornat dat ze te zwaar waren om te dragen. Twee van ons namen dan een deken en wrongen die uit, zodat die weer licht werd.

Ten slotte kwamen we op onze bestemming aan. Ik had steeds gedacht: ’Nog even en dan zal er een dak zijn, een dak boven mijn hoofd!’ Maar we kwamen bij een open plek met een dikke laag mos. De bewakers zeiden: „Zoek een plekje. Hier blijven jullie.”

Sommige gevangenen huilden; anderen vervloekten de regering. Nooit heb ik daar iemand vervloekt. Ik bad in stilte: „Jehovah, mijn God, u bent mijn toevlucht en mijn vesting. Wees ook hier mijn toevlucht.”

Het gevangenkamp werd afgezet met een touw omdat er geen prikkeldraad was. Er werden wachtposten uitgezet. Zoals gewoonlijk waren de wachtposten altijd aan het lezen, en ze zeiden dat als je binnen twee meter van hen kwam, ze zouden schieten. We brachten de nacht op het mos door. De regen stroomde op ons neer. Ik werd ’s nachts wakker en keek naar de 1500 mensen, en ik zag damp van hen allen afkomen. Toen ik ’s morgens wakker werd, lag ik half in het water. Dit was mos, maar er was ook water. Er was niets te eten. Ons werd gezegd dat we een landingsbaan moesten aanleggen zodat er een vliegtuig kon landen om ons voedsel te brengen. Onze bewakers hadden een speciale tractor met grote banden zodat die niet vast kwam te zitten. Daarmee werden zij bevoorraad, maar wij kregen niets.

We werkten drie dagen en drie nachten om die landingsbaan aan te leggen. We moesten het mos verwijderen zodat het vliegtuig kon landen. Een klein vliegtuigje bracht meel. Men mengde het meel met gekookt water, en dat aten we.

Het werk was afmattend. We legden een weg en een spoorlijn aan. We fungeerden als menselijke transportband en moesten zware stenen doorgeven. In de winter was het constant donker en heel koud.

We moesten in de openlucht slapen, onder de blote hemel. De regen stroomde op ons neer en we waren nat, hongerig en koud; maar we waren jong, dus we hadden wat energie. De bewakers zeiden dat we ons geen zorgen moesten maken omdat we weldra een dak boven ons hoofd zouden krijgen. Uiteindelijk kwam er een militaire tractor die genoeg tentdoek bracht om 400 mensen te herbergen. We vouwden het tentdoek uit en zetten er tenten mee op, maar er was nog steeds geen andere plaats om te slapen dan op het mos. We verzamelden met zijn allen gras en brachten dat in de noodtenten waar we woonden. Dit gras werd door rotting compost en daarin sliepen we.

Hierna kwamen er luizen. De luizen beten ons praktisch dood. Ze zaten niet alleen op het lichaam, maar overal in onze kleren — grote en kleine luizen. Het was vreselijk. Je kon niet van het werk terugkomen en gaan liggen of ze begonnen aan je te knagen, en je krabde aan één stuk door. Je ging slapen, en ze vraten je op. We zeiden tegen onze voorman: „De luizen vreten ons levend op.” Hij zei: „Binnenkort zullen we die luizen van jullie roosteren.”

De gevangenisautoriteiten moesten op warmer weer wachten omdat het geregeld dertig graden onder nul was. Nu, het werd iets minder koud, en er werd een verplaatsbare ontsmettingspost opgezet. Maar het was twintig graden onder nul en de tent zat vol scheuren. „Uitkleden,” werd ons geboden, „je gaat je wassen. Uitkleden. We gaan je kleren ontsmetten.”

Daar stonden we ons dan bij twintig graden onder nul uit te kleden tot we spiernaakt waren in een tent vol scheuren. Ze brachten ons planken, die we als vloer gebruikten. Terwijl ik op die planken zat, bekeek ik mijn lichaam. Wat een afgrijselijk gezicht! Ik keek naar de man naast me. Hetzelfde beeld. Totaal geen spieren. Alles was verschrompeld. We waren vel over been. Ik kon niet eens op een vrachtwagen klimmen. Ik was uitgeput. Toch was ik geclassificeerd in de eerste categorie — een gezonde, jonge werker.

Ik dacht dat ik gauw zou sterven. Velen stierven — jonge mannen. Nu bad ik werkelijk tot Jehovah of hij me wilde helpen, want er scheen geen uitweg te zijn. Sommigen die geen Getuigen waren, lieten opzettelijk een hand of een been bevriezen en hakten die dan af om dat werk maar niet te hoeven doen. Het was vreselijk, afschuwelijk.

Op een dag stond ik in de buurt van een van de wachtposten en zag daar een arts staan. Na mijn arrestatie had ik samen met hem gereisd en hem getuigenis gegeven over Gods koninkrijk. Hij was een gevangene, maar hij had amnestie gekregen. Ik liep naar hem toe en keek, en ja hoor, hij leek vrij te zijn. Ik noemde zijn naam; ik geloof dat het Sasja was. Hij keek me aan en zei: „Ivan, ben jij dat?” Toen hij dat tegen me zei, huilde ik als een kind. „Ga direct naar de medische post”, zei hij.

Ik ging naar de medische post en werd uit de eerste categorie werkers verwijderd. Maar ik was nog steeds in het kamp. Aangezien ik nu in de derde categorie zat, werd ik naar de plek gestuurd voor degenen die rust nodig hadden. De commandant zei: „Ik heb je hier niet uitgenodigd. Jij bent hier gekomen. Gedraag je, en doe je werk.” Dus geleidelijk raakte ik eraan gewend daar te leven. Ik hoefde dat onmenselijk zware werk niet meer te doen.

Op 16 augustus 1953 werd ik vrijgelaten. Ze zeiden: „Je bent vrij, je kunt gaan.” Ze zeiden dat ik kon gaan waarheen ik wilde. Ik ging eerst naar het bos om Jehovah te danken dat hij me in het leven gehouden had. Ik ging dat kleine bos in, knielde neer en dankte Jehovah dat hij me in het leven gehouden had voor de toekomst en voor het toekomstige werk, het verheerlijken van zijn heilige naam.

[Inzet]

’Nog even en dan zal er een dak zijn, een dak boven mijn hoofd!’

[Inzet]

Ik ging dat kleine bos in, knielde neer en dankte Jehovah dat hij me in het leven gehouden had

[Kader/Illustratie op blz. 155, 156]

Interview met Volodymyr Levtsjoek

Geboren: 1930

Gedoopt: 1954

Profiel: Van 1946 tot 1954 wegens politieke activiteit gevangengezet. Ontmoette Jehovah’s Getuigen in een van de werkkampen in Mordovië.

Ik was een Oekraïense nationalist. Wegens dat feit werd ik in 1946 door de communisten tot vijftien jaar gevangenkamp veroordeeld. Daar waren Jehovah’s Getuigen. Ze predikten tegen me, en ik herkende onmiddellijk de waarheid. We hadden geen bijbel omdat we in een zwaar bewaakt kamp zaten. Daarom zocht ik kleine stukjes papier en spaarde die op. Nadat ik er een stuk of wat had verzameld, maakte ik een notitieboekje. Ik vroeg de broeders me alle schriftplaatsen te vertellen die ze zich konden herinneren alsook waar ze in de bijbel stonden. Vervolgens schreef ik ze in mijn boekje. Ik ondervroeg ook degenen die later kwamen. Als iemand ruwweg een bijbelprofetie kende, schreef ik die eveneens op. Ik verzamelde een aantal bijbelteksten en begon ze te gebruiken in mijn predikingsactiviteit.

Toen ik begon te prediken, waren er heel wat jonge knapen zoals ik. Ik was de jongste — pas zestien. Ik sprak met deze knapen en zei: „Wij lijden voor niets. Wij en anderen hebben ons leven voor niets in de waagschaal gesteld. Geen enkele politieke ideologie zal ons ook maar iets goeds brengen. Jullie moeten de kant van Gods koninkrijk kiezen.” Ik haalde de verzen uit mijn boekje aan die ik uit mijn hoofd had geleerd. Ik had een heel goed geheugen. Ik kon die jongens snel overtuigen, en ze begonnen bij ons, bij Jehovah’s Getuigen, te komen. Ze werden broeders.

[Kader/Illustratie op blz. 157]

Aan Jehovah’s Getuigen opgelegde straffen

Binnenlandse ballingschap: Ballingen werden naar een afgelegen gebied gestuurd, gewoonlijk in Siberië, waar ze moesten werken en wonen. Ze mochten hun nieuwe woongebied niet verlaten. Eens per week of eens per maand moesten ze zich bij de plaatselijke politie melden.

Opsluiting in gevangenissen: Drie tot tien gevangenen werden in een cel opgesloten. Ze kregen twee à drie keer per dag eten. Eens per dag of eens per week mochten ze op de binnenplaats van de gevangenis wandelen. Ze werkten niet.

Gevangenkampen: De meeste hiervan lagen in Siberië. Honderden gevangenen woonden samen in barakken (één gebouw herbergde gewoonlijk 20 tot 100 personen). Ze werkten ten minste acht uur per dag op het kampterrein of elders. Het werk was zwaar en betrof het bouwen van fabrieken, het aanleggen van spoorlijnen of het kappen van bomen. Gevangenen werden door bewakers naar en van het werk begeleid. Binnen het kamp konden gevangenen zich na werktijd vrij bewegen.

[Illustratie]

Siberië (Rusland): Kinderen van verbannen Oekraïense Getuigen hakken brandhout (1953)

[Kader/Illustratie op blz. 161, 162]

Interview met Fjodor Kalin

Geboren: 1931

Gedoopt: 1950

Profiel: Van 1951 tot 1965 verbannen. Van 1962 tot 1965 gevangengezet.

Toen ik in de gevangenis werd ondervraagd, verrichtte Jehovah een keer iets wat me een wonder toescheen. Het hoofd van de KGB (het Comité voor Staatsveiligheid) kwam met een papier. De ondervrager zat op een stoel, en de officier van justitie zat naast hem. Het hoofd van de KGB zei tegen de ondervrager: „Geef dit aan hem! Laat hem lezen dat zijn broeders in Amerika niets goeds in de zin hebben!”

Men gaf me het papier. Het was een congresresolutie. Na één keer lezen las ik die nog eens zorgvuldig door. De officier van justitie werd ongeduldig. Hij zei: „Meneer Kalin! Leert u de inhoud uit uw hoofd?”

Ik zei: „De eerste keer ben ik er alleen maar vluchtig doorheen gegaan. Ik wil de betekenis ervan begrijpen.” Innerlijk huilde ik van vreugde. Na de resolutie gelezen te hebben, gaf ik die terug en zei: „Ik ben u echt dankbaar, maar ik dank Jehovah God dat hij u ertoe bewogen heeft dit te doen. Vandaag is mijn geloof door het lezen van deze resolutie zoveel sterker geworden! Ik stel me achter deze Getuigen, en ik zal Gods naam vrijelijk loven. Ik zal tot mensen in het kamp en in de gevangenis en overal waar ik ben, over hem spreken. Dit is mijn missie!

Hoezeer u mij ook martelt, u zult me niet het zwijgen opleggen. In deze resolutie hebben de Getuigen niet gezegd dat ze van plan zijn de een of andere opstand te ontketenen, maar dat ze het besluit hebben genomen om wat hun ook overkomt, zelfs de hevigste vervolging, Jehovah te zullen dienen, in de wetenschap dat hij hen zal helpen getrouw te blijven! Ik bid Jehovah God dat hij me in deze moeilijke tijd zal sterken om standvastig te blijven in het geloof.

Maar ik zal niet wankelen! Deze resolutie heeft me geweldig gesterkt. Als u me nu tegen de muur zet om me dood te schieten, zal ik niet aarzelen. Jehovah redt zelfs via de opstanding!”

Ik zag dat de ondervragers teleurgesteld waren. Ze wisten dat ze een grote fout hadden gemaakt. De resolutie had mijn geloof moeten verzwakken, maar had me juist gesterkt.

[Kader/Illustratie op blz. 167-169]

Interview met Marija Popovytsj

Geboren: 1932

Gedoopt: 1948

Profiel: Zes jaar in gevangenissen en werkkampen doorgebracht. Meer dan tien mensen geholpen de waarheid te leren kennen.

Toen ik op 27 april 1950 werd gearresteerd, was ik vijf maanden zwanger. Op 18 juli werd ik tot tien jaar veroordeeld. Ik werd veroordeeld wegens prediken, omdat ik mensen de waarheid vertelde. We werden met ons zevenen veroordeeld, vier broeders en drie zusters. Elk van ons kreeg tien jaar. Op 13 augustus werd mijn zoontje geboren.

Toen ik in de gevangenis zat, raakte ik niet ontmoedigd. Ik had uit Gods Woord, de bijbel, geleerd dat je gelukkig zult zijn als je lijdt omdat je een christen bent, niet als een moordenaar of een dief. En ik was gelukkig. Ik had vreugde in mijn hart. Ik kreeg eenzame opsluiting, maar ik liep zingend heen en weer in de cel.

Een soldaat opende het raampje en zei: „Kun je in deze situatie nog zingen?”

Ik zei: „Ik ben gelukkig omdat ik niemand iets heb misdaan.” Hij sloot het raampje alleen maar. Ik werd niet geslagen.

Ze zeiden: „Verloochen je geloof. Kijk eens in wat voor situatie je verkeert.” Ze bedoelden dat ik mijn baby in de gevangenis ter wereld moest brengen. Maar ik was gelukkig omdat ik veroordeeld was wegens geloof in Gods Woord. Het gaf me een goed gevoel. Ik wist dat ik geen misdadiger was. Ik wist dat ik lijden onderging wegens mijn geloof in Jehovah. Daardoor kon ik al die tijd gelukkig blijven. Zo was het.

Toen ik later in het kamp werkte, raakten mijn handen bevroren. Ik werd naar het ziekenhuis gestuurd. De arts mocht me graag. Ze zei: „Je gezondheid is niet goed. Waarom kom je niet voor mij werken?”

Dat was natuurlijk niet naar de zin van de kampleider. Hij zei: „Waarom wil je dat deze vrouw voor je werkt? Kies iemand uit een andere groep.”

Ze zei: „Ik heb niemand anders nodig — ik heb goede, eerlijke mensen in mijn ziekenhuis nodig. En zij komt in dit ziekenhuis werken. Ik weet dat ze niets zal stelen en dat ze geen drugs zal gaan gebruiken.”

Men vertrouwde ons. Men had veel respect voor mensen met geloof. Men zag wat voor mensen we waren. Dat was in ons voordeel.

Uiteindelijk wist de arts de kampleider te overreden. Hij wilde me houden omdat ik goed was in houthakken. Waar Jehovah’s volk ook werkte, we waren altijd eerlijke, gewetensvolle werkers.

Opmerking: Marija’s zoon werd geboren in de gevangenis in Vinnitsa (Oekraïne). Gedurende de volgende twee jaar verbleef hij in het gevangenisweeshuis. Daarna stuurden familieleden het kind naar zijn vader, die al naar Siberië verbannen was. Toen zuster Popovytsj uit de gevangenis werd vrijgelaten, was haar zoon zes jaar.

[Inzet]

„Ik ben gelukkig omdat ik niemand iets heb misdaan.”

[Kader/Illustratie op blz. 175]

Interview met Marija Fedoen

Geboren: 1939

Gedoopt: 1958

Profiel: Van 1951 tot 1965 verbannen.

Toen we eenmaal in de trein zaten, allemaal gekalmeerd waren en onze tocht was begonnen, wat konden we toen nog meer doen? We kenden liederen, en we begonnen te zingen. We zongen alle liederen die we kenden, de liederen uit de liederenbundel.

Eerst hoorden we alleen in onze wagon zingen, maar toen onze trein later stopte om andere treinen voorrang te verlenen, beseften we dat er meer treinen met broeders en zusters waren. Het zingen uit deze andere treinen bereikte ons. Er waren Getuigen uit Moldavië; vervolgens passeerden de Roemenen uit Boekovina. Er waren veel treinen. Deze treinen passeerden elkaar op verschillende punten. We beseften dat dit allemaal onze broeders en zusters waren.

We herinnerden ons heel wat liederen. Veel liederen werden in die spoorwagens gecomponeerd. Ze moedigden ons aan en brachten ons in de juiste geestesgesteldheid. Zulke liederen richtten onze aandacht werkelijk op Jehovah.

[Kader/Illustratie op blz. 177]

Interview met Lydia Stasjtsjysjyn

Geboren: 1960

Gedoopt: 1979

Profiel: Een dochter van Marija Pylypiv, wier interview op bladzijde 208, 209 staat.

Toen ik een kind was, was Opa ouderling; hij leidde de gemeente. Ik weet zijn routine nog: Hij stond ’s morgens op, waste zich en bad daarna. Vervolgens opende hij de bijbel, en we zaten allemaal bijeen om de dagtekst en het hele hoofdstuk te lezen. Opa vroeg me geregeld om belangrijke documenten — ingepakt of in een tas — naar een andere ouderling te brengen, die aan de rand van de stad woonde. Om zijn huis te bereiken, moest ik een heuvel op. Ik had een hekel aan die heuvel. Hij was steil en het was een hele klim naar boven. Ik zei dan: „Opa, ik ga niet! Hoef ik alstublieft niet te gaan?”

Opa antwoordde dan: „Nee, je moet gaan. Je brengt de documenten.”

Ik zei bij mezelf: ’Ik ga niet! Ik ga niet!’ Maar dan zei ik: ’Nee, ik moet gaan, want misschien hangt er iets belangrijks van af.’ Dat had ik altijd in gedachten. Eigenlijk wilde ik niet gaan, maar ik deed het toch. Ik wist dat er niemand anders was om het te doen. Het was heel vaak. Het was mijn werk, mijn verantwoordelijkheid.

[Kader/Illustratie op blz. 178, 179]

Interview met Pavlo Roerak

Geboren: 1928

Gedoopt: 1945

Profiel: Vijftien jaar in gevangenissen en gevangenkampen doorgebracht. Dient momenteel als presiderend opziener in Artemovsk (Oost-Oekraïne).

In 1952 zat ik in een streng gereglementeerd kamp in Karaganda (USSR). We waren met z’n tienen in dat kamp. De tijd ging zo langzaam dat we het moeilijk hadden. Hoewel we vreugde hadden en hoop, hadden we geen geestelijk voedsel. Na het werk kwamen we bijeen en praatten met elkaar, terwijl we ons alles te binnen brachten wat we vroeger via „de getrouwe en beleidvolle slaaf” hadden geleerd. — Matth. 24:45-47.

Ik besloot mijn zus over onze situatie in het kamp te schrijven en uit te leggen dat we zonder geestelijk voedsel zaten. Omdat gevangenen zulke brieven niet mochten versturen, was het moeilijk hem te posten. Uiteindelijk ontving mijn zus de brief echter. Ze maakte een pakket klaar, stopte er toast in samen met het Nieuwe Testament en stuurde het naar me toe.

De procedure was heel strikt. De autoriteiten overhandigden de pakketten niet altijd aan de gevangenen. Vaak maakten ze ze open. Alles werd zorgvuldig onderzocht. Ze keken bijvoorbeeld blikjes na om te zien of er misschien iets in een dubbele bodem of aan de zijkant verborgen zat. Ze onderzochten zelfs oudbakken broodjes.

De dag brak aan dat ik mijn naam op de lijst zag staan van degenen die een pakket zouden ontvangen. Ik was erg blij, ofschoon ik er geen idee van had dat mijn zus een Nieuw Testament in het pakket had gestuurd. De strengste inspecteur had dienst; de gevangenen noemden hem Heethoofd. Toen ik mijn pakket kwam ophalen, vroeg hij me: „Waarvandaan verwacht je een pakket?” Ik noemde het adres van mijn zus. Hij nam een klein breekijzer en opende het kistje.

Toen hij het deksel verwijderde, zag ik een Nieuw Testament tussen de wand van het kistje en het voedsel zitten! Ik had net de tijd om in stilte te zeggen: „Jehovah, geef het me.”

Tot mijn verbazing zei de inspecteur: „Vlug, weg met dat kistje!” Vol ongeloof over wat er was gebeurd, deed ik het kistje dicht en nam het mee naar de barak. Ik nam het Nieuwe Testament eruit en stopte het in mijn matras.

Toen ik de broeders vertelde dat ik een Nieuw Testament had ontvangen, geloofde niemand me. Het was een wonder van Jehovah! Hij steunde ons geestelijk omdat het in onze situatie onmogelijk was iets te krijgen. We dankten onze hemelse Vader, Jehovah, voor zijn barmhartigheid en zorg. We begonnen te lezen en ons geestelijk te sterken. Wat waren we Jehovah hier dankbaar voor!

[Kader/Illustratie op blz. 180, 181]

Interview met Lydia Bzovi

Geboren: 1937

Gedoopt: 1955

Profiel: Van 1949 tot 1965 verbannen.

Als tiener vond ik het heel erg dat Vader niet bij ons was. We hielden van onze vader, zoals de meeste kinderen. Ik had geen afscheid van hem kunnen nemen. Ivan en ik hebben hem niet weg zien gaan. We waren op het land gierst aan het oogsten.

Toen we thuiskwamen, vertelde Moeder dat Vader gearresteerd was. Ik had een gevoel van leegte, van pijn. Maar er was geen paniek, geen haat. Het was iets wat te verwachten was. We werden constant herinnerd aan Jezus’ woorden: „Indien zij mij hebben vervolgd, zullen zij ook u vervolgen” (Joh. 15:20). We leerden dit vers al heel vroeg in ons leven. We kenden het net zo goed als het Modelgebed. We wisten ook dat aangezien we geen deel van deze wereld waren, de wereld ons niet zou liefhebben. Wat de autoriteiten deden, deden ze uit onwetendheid.

Vader wist dat zolang we in Moldavië onder Roemeens bewind stonden, zijn zaak voor het gerecht verdedigd kon worden. We mochten naar het gerechtshof komen. Dat was een heel gelukkige dag voor ons.

Vader gaf een schitterend getuigenis. Niemand had veel belangstelling voor de beschuldigingen van de openbare aanklager, maar iedereen luisterde met open mond naar Vaders getuigenis. Hij sprak één uur en veertig minuten ter verdediging van de waarheid. Hij gaf een heel duidelijk en begrijpelijk getuigenis. Medewerkers in de rechtszaal hadden zelfs tranen in hun ogen.

We waren er trots op dat Vader voor de rechtbank kon getuigen, om de waarheid in het openbaar te verdedigen. We voelden ons niet wanhopig.

Opmerking: In 1943 werden de ouders van zuster Bzovi door de Duitse autoriteiten gearresteerd en tot 25 jaar gevangenisstraf veroordeeld wegens zogenaamde samenwerking met de Sovjets. Binnen een jaar arriveerden de sovjettroepen en bevrijdden hen. Daarna arresteerden de sovjetautoriteiten zelf haar vader. Alles bij elkaar heeft hij 20 jaar in gevangenissen doorgebracht.

[Inzet]

We hielden van onze vader, zoals de meeste kinderen. Ik had geen afscheid van hem kunnen nemen

[Kader/Illustraties op blz. 186-189]

Interview met Tamara Ravlioek

Geboren: 1940

Gedoopt: 1958

Profiel: In 1951 verbannen. Ongeveer honderd mensen geholpen de waarheid te leren kennen.

Dit is het verhaal van Halyna. In 1958, toen ze nog maar zeventien dagen oud was, werden haar ouders gearresteerd. Zij en haar moeder werden naar een gevangenkamp in Siberië gestuurd. Zolang haar moeder borstvoeding kon geven — dat was tot de vijfde maand — mocht Halyna bij haar blijven. Daarna moest de moeder gaan werken en werd de baby naar een kindertehuis gebracht. Ons gezin woonde in de nabijgelegen provincie Tomsk. De broeders schreven een brief aan onze gemeente waarin werd gevraagd of iemand het kleine meisje uit dat tehuis zou kunnen halen om haar groot te brengen tot de ouders vrijkwamen. Toen de brief werd voorgelezen, zuchtte iedereen natuurlijk diep. Het was verdrietig en tragisch dat een baby in zo’n situatie verkeerde.

We kregen wat bedenktijd. Er ging een week voorbij. Niemand bood aan haar op te nemen. We verkeerden allemaal in moeilijke omstandigheden. De tweede week zei mijn oudere broer tegen Mama: „Laten wij dit meisje nemen.”

Mama zei: „Wat bedoel je, Vasia? Ik ben al oud en ziek. Weet je, het is een grote verantwoordelijkheid de baby van iemand anders te nemen. Het is geen dier. Het is geen koe, geen kalf. Het is een baby. En bovendien de baby van iemand anders.”

Hij zei: „Daarom juist moeten we de baby nemen, Mama. Het is geen dier. Denk je eens in, een baby in zulke omstandigheden, in een kamp! Ze is nog zo klein, zo hulpeloos.” Toen zei hij: „Moeten we niet bedenken dat er een tijd zou kunnen komen dat er tegen ons gezegd zal worden: ’Ik was ziek, ik was in de gevangenis, ik had honger, maar jullie hebben me niet geholpen’?”

Mama zei: „Ja, dat zou kunnen gebeuren, maar het is een grote verantwoordelijkheid de baby van iemand anders te nemen. Stel dat er iets met haar zou gebeuren terwijl ze bij ons is, wat dan?”

Mijn broer zei: „En als er daar nu eens iets met haar zou gebeuren?” Toen wees hij naar mij en zei: „We hebben Tamara. Zij kan vrijuit reizen en het kind halen. We zullen allemaal ons best doen om voor dit kind te zorgen.”

Welnu, we dachten erover na en bespraken de kwestie, en uiteindelijk besloten we dat ik zou gaan. Ik ging dus naar de Marijinski-kampen. Ik ging dit meisje halen. De broeders gaven me lectuur om daarheen te brengen. Ze gaven me ook een fototoestel om een foto van de moeder te nemen om te weten wie ze was, want we kenden haar niet. Het fototoestel mocht ik niet meenemen in het kamp, maar ik nam wel de lectuur mee. Ik kocht een pan, deed de lectuur in de pan en olie erbovenop. Toen ik door de ingang liep, controleerde de bewaker niet of er iets onder de olie zat. Zo kreeg ik de lectuur het kamp in.

Ik kon kennismaken met de moeder, Lydia Koerdas. Ik bracht zelfs de nacht in het kamp door omdat de documenten voor de vrijlating van het kind klaargemaakt moesten worden. En zo nam ik Halyna mee naar huis. Bij onze thuiskomst was ze vijf maanden en een paar dagen oud. We zorgden allemaal goed voor haar, maar ze werd erg ziek. Er kwamen artsen, maar ze konden niet vinden wat haar mankeerde.

De artsen dachten dat het mijn baby was en oefenden druk op me uit: „Wat voor een moeder ben je?”, zeiden ze. „Waarom voed je haar niet?” We waren bang om te zeggen dat het een baby uit de gevangenis was, en we wisten niet wat we moesten doen. Ik huilde alleen maar en zei niets. De artsen voeren tegen me uit; ze schreeuwden tegen Mama en zeiden dat ze me te jong had laten trouwen, dat ik zelf nog melk nodig had. Ik was achttien jaar.

Halyna was zo ziek, en ze had moeite met ademen. Ik ging onder de trap staan en bad: „God Jehovah, God Jehovah, als dit kindje sterven moet, neem dan mijn leven in plaats van het hare!”

Het kind begon pal voor de ogen van de artsen naar adem te snakken. Ze zeiden: „Er is geen hoop meer — ze haalt het niet, ze haalt het niet.” Ze zeiden dit in mijn bijzijn — in het bijzijn van mijn moeder zeiden ze dit. Mama huilde. Ik bad. Maar het kind haalde het. Ze bleef bij ons tot haar moeder vrijkwam. Zeven jaar was ze bij ons, en ze is niet één keer meer ziek geworden.

Halyna woont nu in Charkov (Oekraïne). Ze is onze zuster, en ze pioniert.

[Inzet]

„God Jehovah, God Jehovah, als dit kindje sterven moet, neem dan mijn leven in plaats van het hare!”

[Illustratie]

Van links naar rechts: Tamara Ravlioek (voorheen Boeriak), Serhii Ravlioek, Halyna Koerdas, Mychailo Boeriak en Marija Boeriak

[Illustratie]

Van links naar rechts: Serhii en Tamara Ravlioek, Mykola en Halyna Koeibida (voorheen Koerdas), Oleksii en Lydia Koerdas

[Kader op blz. 192]

Verslag van een kringopziener, 1958

„Hoe moeilijk het voor de broeders en zusters is, kan tot op zekere hoogte begrepen worden als men weet dat ongeveer tien leden van een communistische jeugdorganisatie vrijwel ieder van hen bespioneren. Voeg daarbij verraderlijke buren, valse broeders, een menigte politieagenten, vonnissen tot wel 25 jaar in kampen of gevangenissen, verbanning naar Siberië, levenslange dwangarbeid, en opsluiting, soms langdurige opsluiting in donkere gevangeniscellen — dit alles kan iemand overkomen die enkele woorden over Gods koninkrijk uit.

Toch zijn de verkondigers onbevreesd. Hun liefde voor Jehovah God kent geen grenzen, hun houding lijkt op die van de engelen en ze denken er niet over de strijd op te geven. Ze weten dat het Jehovah’s werk is en dat het tot het zegevierende einde moet doorgaan. De broeders en zusters weten voor wie ze hun rechtschapenheid bewaren. Lijden voor Jehovah is een vreugde voor hen.”

[Kader/Illustratie op blz. 199-201]

Interview met Serhii Ravlioek

Geboren: 1936

Gedoopt: 1952

Profiel: Zestien jaar in gevangenissen en gevangenkampen doorgebracht. Zeven keer gedwongen te verhuizen. Zo’n 150 mensen geholpen de waarheid te leren kennen. Zijn vrouw, Tamara, wordt op bladzijde 186-189 geïnterviewd. Serhii dient nu als ouderling in de gemeente Rohan, in de buurt van de stad Charkov.

Ik heb zeven jaar in Mordovië gewoond. Hoewel dit een zwaar bewaakt kamp was, werden er in de tijd dat ik er was, veel publicaties verspreid. Sommige bewakers namen lectuur mee naar huis, die ze eerst zelf lazen en vervolgens aan hun gezin en familie gaven.

Soms kwam een bewaker tijdens de tweede ploegendienst naar me toe en vroeg dan: „Heb je nog wat, Serhii?”

„Wat wilt u hebben?”, antwoordde ik.

„Iets om te lezen.”

„Komt er morgen een zoekactie?”

„Ja. Die komt morgen in het vijfde blok.”

„Goed, op die-en-die brits onder een handdoek zal een Wachttoren liggen. Die kunt u pakken.”

De zoekactie werd verricht en hij pakte die Wachttoren. Maar de bewakers vonden geen andere lectuur omdat we van tevoren over de zoekactie waren ingelicht. Op die manier hielpen sommige bewakers ons. Ze voelden zich tot de waarheid aangetrokken, maar ze waren bang dat ze zonder werk zouden komen te zitten. Tijdens de vele jaren dat de broeders daar waren, zagen de bewakers hoe we leefden. Nadenkende mensen konden zien dat we niet schuldig waren aan enige misdaad. Ze konden er alleen niets over zeggen, anders zouden ze als medestanders van Jehovah’s Getuigen worden beschouwd en hun baan kwijtraken. Tot op zekere hoogte ondersteunden ze dus ons werk. Ze namen lectuur en lazen die. Dat hielp de hitte van de vervolging wat te temperen.

In 1966 waren we met ongeveer 300 broeders in Mordovië. De kampleiding wist op welke datum de Gedachtenisviering gehouden zou worden. En ze besloten het ons dat jaar te verhinderen. Ze zeiden: „Jullie bestuderen je Wachttoren al, maar we zullen een eind maken aan deze Gedachtenisviering. Jullie zullen niets kunnen doen.”

De leden van de verschillende bewakingsdiensten moesten op hun plaats blijven tot het ’alles veilig’-teken was gegeven. Allen waren op hun post: het surveillancepersoneel, de administratieve staf en de kampleider.

We vertrokken dus met z’n allen naar het terrein waar we elke dag, ’s morgens en ’s avonds, verzamelden voor het appèl. Daarna wandelden we, volgens gemeenten of groepen bijeengekomen, op het terrein rond. In elke groep hield een broeder al voortlopend de lezing; de anderen luisterden.

We hadden geen symbolen, dus was er alleen de lezing. Er waren toen geen gezalfden in het kamp. Om half tien ’s avonds was alles voorbij en hadden alle groepen al wandelend de viering beëindigd.

Het lied wilden we gezamenlijk zingen — met alle broeders. Daarom verzamelden we ons naast het badhuis, dat zich in de verste hoek vanaf de controlepost bij de ingang bevond. Stel je voor, 300 man van wie er zo’n 80 tot 100 ’s nachts zingen in de taiga! Denk je eens in hoe dat lied weerklonk! Ik weet nog dat we lied 25 uit de oude liederenbundel zongen, getiteld „Ik ben voor u gestorven”. Iedereen kende dat lied. Soms schreeuwden zelfs de soldaten op de torens ons toe: „Zing lied 25 eens!”

Toen we die avond begonnen te zingen, kwam al het personeel vanaf hun post naar het badhuis rennen om ons te stoppen. Maar toen ze aankwamen, konden ze geen eind maken aan het zingen omdat alle broeders die niet zongen, zich in een aaneengesloten kring om de zangers heen hadden geschaard. De bewakers liepen dus als gekken in het rond tot we uitgezongen waren. Toen het lied voorbij was, gingen allen uiteen. De bewakers wisten niet wie wel en wie niet gezongen had. Ze konden niet iedereen met eenzame opsluiting straffen.

[Kader/Illustratie op blz. 203, 204]

Interview met Victor Popovytsj

Geboren: 1950

Gedoopt: 1967

Profiel: Geboren in de gevangenis, zoon van Marija Popovytsj, die op bladzijde 167-169 wordt geïnterviewd. Gearresteerd in 1970, vier jaar wegens predikingsactiviteit in de gevangenis doorgebracht. Gedurende drie dagen van rechtszittingen getuigden 35 personen dat broeder Popovytsj tot hen had gepredikt.

De situatie waarin Jehovah’s Getuigen zich bevonden, dient niet slechts in de context van menselijke betrekkingen beschouwd te worden. De vervolging van Gods volk kan niet geheel en al verklaard worden door de regering verantwoordelijk te stellen. De meeste functionarissen kweten zich alleen maar van hun taak. Toen er een andere regering kwam, veranderden de functionarissen van loyaliteit, maar wij bleven hetzelfde. We beseften dat de werkelijke bron van onze moeilijkheden in de bijbel was onthuld.

We bezagen onszelf niet eenvoudig als de onschuldige slachtoffers van onderdrukkende mensen. Wat ons hielp te volharden, was een duidelijk begrip van de strijdvraag die in de tuin van Eden was opgeworpen — de strijdvraag inzake Gods recht om te regeren. Het was een strijdvraag die niet opgelost was. We wisten dat we de gelegenheid hadden een standpunt voor Jehovah’s heerschappij in te nemen. We namen een standpunt in voor een strijdvraag die niet alleen verband hield met de persoonlijke belangen van mensen, maar ook met de belangen van de Soeverein van het universum. We hadden een veel verhevener begrip van de werkelijke strijdpunten die erbij betrokken waren. Dit maakte ons sterk en stelde ons in staat zelfs onder de meest extreme omstandigheden onze rechtschapenheid te bewaren. We keken verder dan louter menselijke betrekkingen.

[Inzet]

De vervolging van Gods volk kan niet geheel en al verklaard worden door de regering verantwoordelijk te stellen

[Kader/Illustratie op blz. 208, 209]

Interview met Marija Pylypiv

Geboren: 1934

Gedoopt: 1952

Profiel: Ging in 1951 naar Siberië om haar zus te bezoeken, die daarheen gedeporteerd was. Marija leerde in Siberië de waarheid kennen en trouwde later met een verbannen broeder.

Toen Vader stierf, kwam de politie naar ons huis. Er kwam veel politie, zowel dorps- als districtspolitie. Ze waarschuwden ons dat we niet mochten zingen en niet mochten bidden. We antwoordden dat er geen wet op gebed was. Ze vroegen wanneer de begrafenis zou zijn. We vertelden het hun en ze vertrokken.

De broeders en zusters kwamen vroeg. Het was verboden bijeen te komen, maar men mocht wel naar een begrafenis gaan. We begonnen vroeg omdat we wisten dat de politie zou komen. Net toen een van de broeders met het gebed begon, arriveerde er een truck vol politieagenten. De broeder beëindigde het gebed en toen gingen we naar het kerkhof.

Ze volgden ons en lieten ons het kerkhof opgaan. Toen de broeder weer een gebed uitsprak, probeerde de politie hem te arresteren. Maar wij zusters hadden besloten dat we niet zouden toelaten dat ze hem te pakken kregen. Er waren veel politieagenten, dus vormden we een kring om de broeder heen. In de daaropvolgende chaos leidde een van de zusters de broeder weg van het kerkhof, tussen de huizen door en het dorp in. Plotseling kwam er een kennis in een particuliere auto aanrijden, en dus stapte de broeder in en vertrok. De politie zocht overal maar kon hem niet vinden. Toen vertrokken ze.

Zusters beschermden vaak de broeders. Gewoonlijk is het omgekeerde het geval, maar zo moest het in die tijd. De zusters moesten de broeders beschermen. Er waren veel van dergelijke situaties.

[Inzet]

Zo moest het in die tijd. De zusters moesten de broeders beschermen

[Kader/Illustratie op blz. 220, 221]

Interview met Petro Vlasioek

Geboren: 1924

Gedoopt: 1945

Profiel: Van 1951 tot 1965 verbannen. Kort nadat broeder Vlasioek was verbannen, werd zijn zoon ziek en stierf. Het jaar daarop bracht zijn vrouw nog een zoon ter wereld. Daarbij traden echter complicaties op, waaraan ze ten slotte stierf. Broeder Vlasioek bleef met een baby achter. In 1953 hertrouwde hij, en zijn nieuwe vrouw hielp het kind te verzorgen.

Ik bevond me onder degenen die in 1951 vanuit Oekraïne naar Siberië werden verbannen. Er heerste beslist geen vrees. Jehovah bezielde de broeders en zusters met zo’n geest dat ze geloof hadden, geloof dat bleek uit de wijze waarop ze spraken. Niemand zou er ooit voor gekozen hebben naar deze predikingstoewijzing te reizen. Jehovah God stond de regering kennelijk toe ons daarheen te transporteren. Later zeiden de autoriteiten: „We hebben een grote fout gemaakt.”

De broeders zeiden: „Hoe dat zo?”

„Omdat we jullie hierheen hebben gebracht, en nu bekeren jullie ook hier mensen!”

De broeders zeiden: „Jullie zullen nog een fout maken.”

Hun tweede grote fout was dat ze ons na ons te hebben vrijgelaten, na ons amnestie te hebben verleend, niet naar huis lieten terugkeren. „Jullie kunnen overal heen gaan, maar niet naar huis”, zeiden ze. Naderhand kwamen ze tot bezinning en beseften ze dat dit een domme zet was geweest. Vanwege die gedragslijn verbreidde het goede nieuws zich over heel Rusland.

[Kader/Illustratie op blz. 227]

Interview met Anna Vovtsjoek

Geboren: 1940

Gedoopt: 1959

Profiel: Van 1951 tot 1965 verbannen. Tien jaar toen ze naar Siberië werd gestuurd. Werkte van 1957 tot 1980 ondergronds om bijbelse lectuur te drukken.

De KGB probeerde ons er vaak toe te brengen de broeders te identificeren. Ze lieten ons foto’s zien. Gewoonlijk zei ik: „Voor u weet ik niets, ik ken niemand voor u.” Zo antwoordden we hun altijd. Later, kort nadat ik getrouwd was, liep ik naar de stad en ontmoette ik het plaatselijke hoofd van de KGB in Angarsk. Hij had me vaak ontboden voor ondervraging en kende me goed.

Hij zei tegen me: „Wat Stepan Vovtsjoek betreft, je zei me dat je deze man niet kende. Hoe komt het nu dan dat je met hem getrouwd bent?”

Ik antwoordde: „Hebt u hem niet met uw foto’s aan me voorgesteld?”

Hij sloeg de handen ineen: „Kijk eens aan! Weer zijn wij de schuldigen!”

En we lachten allebei. Dat was een gelukkig, vreugdevol moment in mijn leven.

[Kader/Illustratie op blz. 229, 230]

Interview met Sofija Vovtsjoek

Geboren: 1944

Gedoopt: 1964

Profiel: Van 1951 tot 1965 verbannen. Zeven jaar toen ze met haar moeder, broer en zus naar Siberië werd gestuurd.

Toen we naar Siberië werden gebracht, werd ons verteld dat we daar voor altijd zouden blijven. We hadden nooit gedacht nog vrij te zullen komen. Toen we in De Wachttoren lazen over de congressen die in andere landen plaatsvonden, baden we tot Jehovah of we toch eenmaal in ons leven de gelegenheid mochten hebben een congres bij te wonen zoals in andere landen. En inderdaad, Jehovah zegende ons. In 1989 konden we het internationale congres van Jehovah’s Getuigen in Polen bijwonen. Het is niet te beschrijven hoe uitermate verrukt en vreugdevol we waren om daar te zijn.

De broeders en zusters in Polen verwelkomden ons enthousiast. We waren daar vier dagen. We woonden een congres bij! Het was een pure verrukking om meer over Jehovah te leren en onderricht te ontvangen uit Gods Woord. We waren overgelukkig. We deelden onze ervaringen met iedereen. Ook al waren er zoveel nationaliteiten, het waren onze broeders en zusters! Terwijl we rond het stadion liepen, was er een heerlijk gevoel van vrede. Na wat we allemaal hadden meegemaakt — na zo lang verboden te zijn geweest — leek het ons toe dat we al in de nieuwe wereld waren. We hoorden geen enkel gevloek, en alles was schoon en mooi. Na het programma brachten we tijd met elkaar door. We gingen niet direct weg; we hadden omgang met de broeders en zusters en praatten met elkaar. Er waren ook tolken als we de taal niet verstonden. En ook al verstonden we die niet, we kusten elkaar. We waren blij.

[Kader/Illustratie op blz. 243, 244]

Interview met Roman Joerkevytsj

Geboren: 1956

Gedoopt: 1973

Profiel: Wegens neutraliteit zes jaar in gevangenkampen doorgebracht. Dient sinds 1993 in het Oekraïense bijkantoorcomité.

De waarheid beweegt iemand ertoe anderen te helpen en te steunen. Dat hebben we vooral ondervonden in 1998, toen er een grote overstroming in Transkarpatië plaatsvond en honderden, ja honderden mensen in één nacht hun huis en al hun bezittingen verloren.

Binnen twee dagen verscheen er een groep broeders en werden er hulpcomités gevormd. Deze comités bepaalden welke hulp er aan elk gezin en aan elk dorp verleend zou worden. Twee dorpen waren bijzonder zwaar getroffen, Vary en Vysjkove. Binnen slechts twee of drie dagen was er bepaald welk gezin welke hulp zou ontvangen en wie er zouden helpen. Vervolgens arriveerden onze broeders in vrachtauto’s en begonnen de moddermassa weg te scheppen.

Ze brachten droog hout, wat iedereen in dit gebied verbaasde. Niet-Getuigen stonden versteld. Een zuster uit Vysjkove bevond zich in het gebied waar een groep broeders en zusters bezig was modder weg te scheppen. Een verslaggever stapte op haar af en vroeg: „Weet u wie deze mensen zijn?”

„Ik ken hen niet goed,” antwoordde ze, „want we spreken verschillende talen — Roemeens, Hongaars, Oekraïens en Russisch. Maar één ding weet ik wel: het zijn mijn broeders en zusters, en ze helpen me.”

Binnen twee of drie dagen hadden de broeders hulp gestuurd en zorg gedragen voor deze gezinnen, die naar andere gebieden werden overgebracht. Na een half jaar echter waren praktisch alle huizen van de Getuigen herbouwd, en de Getuigen waren de eersten uit dat gebied die terugkeerden om hun nieuwe huis te betrekken.

[Grafiek op blz. 254]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Gewone pioniers in Oekraïne (1990–2001)

10.000

8.000

6.000

4.000

2.000

0

1990 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2001

[Grafiek op blz. 254]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Jehovah’s Getuigen in Oekraïne * (1939–2001)

120.000

100.000

80.000

60.000

40.000

20.000

0

1939 1946 1974 1986 1990 1992 1994 1996 1998 2001

[Voetnoot]

^ ¶582 De aantallen voor de jaren 1939–1990 zijn geschat

[Kaarten op blz. 123]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

RUSLAND

WIT-RUSLAND

POLEN

VOLHYNIË

GALICIË

Lvov

TRANSKARPATIË

BOEKOVINA

OEKRAÏNE

KIËV

Charkov

Dnepropetrovsk

Loegansk

Zaporozje

Donetsk

Odessa

KRIM

MOLDAVIË

ROEMENIË

BULGARIJE

TURKIJE

ZWARTE ZEE

[Paginagrote illustratie op blz. 118]

[Illustratie op blz. 127]

Vojtech Tsjechy

[Illustratie op blz. 129]

Het eerste congres in Borislav (Galicië), augustus 1932

[Illustratie op blz. 130]

Congres in Solotvyno (Transkarpatië), 1932

[Illustratie op blz. 132]

Veertig jaar hebben Marija en Emil Zarysky zich getrouw van hun toewijzing als vertaler gekweten

[Illustratie op blz. 133]

Het eerste lectuurdepot in Oekraïne was van 1927–1931 in dit huis in Oezjgorod gevestigd

[Illustratie op blz. 134]

Een groep staat op het punt per bus in de dienst te gaan naar het gebied van Rachiv in de Karpaten (1935): (1) Vojtech Tsjechy

[Illustratie op blz. 135]

Vroege grammofoonplaat, „Religie en christendom”, in het Oekraïens

[Illustratie op blz. 136]

De gemeente Kosmatsj in 1938: (1) Mykola Volotsjii verkocht één van zijn twee paarden om een grammofoon te kopen

[Illustratie op blz. 137]

Ludwik Kinicki, aan wie velen dierbare herinneringen hebben als een ijverige prediker, is in getrouwheid aan Jehovah in een naziconcentratiekamp gestorven

[Illustraties op blz. 142]

Illia Hovoetsjak (links boven), hier getoond terwijl hij met Onoefrii Ryltsjoek op weg was om in de bergen te prediken, en (rechts) met zijn vrouw, Paraska, werd door de Gestapo terechtgesteld nadat hij door een pastoor was overgeleverd

[Illustratie op blz. 146]

Anastasija Kazak (1) met andere Getuigen uit het concentratiekamp Stutthof

[Illustraties op blz. 153]

Ivan Maksymioek (boven met zijn vrouw, Jevdokija) en zijn zoon Mychailo (rechts) weigerden ten aanzien van hun rechtschapenheid te schipperen

[Illustratie op blz. 158]

Vroege bijbelse publicaties in het Oekraïens

[Illustratie op blz. 170]

Op twintigjarige leeftijd droeg Hryhorii Melnyk de verantwoordelijkheid om voor zijn twee jongere broers en een zus te zorgen

[Illustratie op blz. 176]

Marija Tomilko heeft vijftien jaar gevangenisstraf ondergaan, maar is getrouw gebleven

[Illustratie op blz. 182]

Noetsoe Bokotsj in de gevangenis — even samen met zijn dochter (1960)

[Illustraties op blz. 185]

Lydia en Oleksii Koerdas (boven), gearresteerd en in afzonderlijke kampen gevangengezet toen hun dochtertje Halyna zeventien dagen oud was; Halyna Koerdas, drie jaar oud (rechts): Deze foto werd in 1961 genomen terwijl haar ouders nog in de gevangenis zaten

[Illustratie op blz. 191]

Op de avond voor hun trouwdag werden Hanna Sjysjko en Joerii Kopos gearresteerd en tot tien jaar gevangenkamp veroordeeld. Ze trouwden tien jaar later

[Illustratie op blz. 191]

Joerii Kopos heeft bijna een derde van een eeuw in sovjetgevangenissen en -werkkampen doorgebracht

[Illustratie op blz. 194]

Pavlo Ziatek wijdde zijn hele leven aan Jehovah’s dienst

[Illustratie op blz. 196]

Brief, gedateerd 18 mei 1962, van Nathan H. Knorr aan de broeders en zusters in de USSR

[Illustratie op blz. 214]

Lectuur voor Oekraïne en andere delen van de Sovjet-Unie werd gedrukt in bunkers zoals deze in Oost-Oekraïne

[Illustratie op blz. 216]

Helemaal boven: De beboste heuvel diep in de Karpaten waar Ivan Dziabko in een geheime bunker lectuur drukte

[Illustratie op blz. 216]

Boven: Mychailo Dioloh zit naast wat vroeger de ingang was naar de bunker waar hij Ivan Dziabko van papier voorzag

[Illustratie op blz. 216]

Rechts: Ivan Dziabko

[Illustratie op blz. 223]

Bela Meysar heeft 21 jaar in gevangenissen doorgebracht, terwijl zijn vrouw, Regina, in die tijd meer dan 140.000 kilometer heeft gereisd om hem dikwijls op te zoeken

[Illustratie op blz. 224]

Michael Dasevitsj werd in 1971 als landsdienaar aangesteld

[Illustratie op blz. 233]

De registratie van Jehovah’s Getuigen in Oekraïne, op 28 februari 1991, was de eerste registratie van dat soort in het gebied van de USSR

[Illustraties op blz. 237]

Op het internationale congres van 1993 in Kiëv werden 7402 personen gedoopt, het grootste aantal dat ooit in de hedendaagse geschiedenis van Gods volk op één congres werd gedoopt

[Illustratie op blz. 246]

Graduatie van de eerste klas van de Bedienarenopleidingsschool in Lvov, begin 1999

[Illustratie op blz. 251]

Boven: Het Koninkrijkszalencomplex waar de Bethelfamilie van 1995–2001 heeft gediend

[Illustratie op blz. 251]

Midden: Het huis dat in 1994 en 1995 door de Bethelfamilie werd gebruikt

[Illustratie op blz. 251]

Onder: De Koninkrijkszaal in de stad Nadvirna — de eerste die werd gebouwd onder het nieuwe Koninkrijkszalenbouwprogramma in Oekraïne

[Illustraties op blz. 252, 253]

(1-3) Het pas ingewijde bijkantoor in Oekraïne

[Illustratie op blz. 252]

(4) Bijkantoorcomité, van links naar rechts: (zittend) Stepan Hlinskji, Stepan Mykevytsj; (staand) Andrii Semkovytsj, Roman Joerkevytsj, John Didur en Jürgen Keck

[Illustratie op blz. 253]

(5) Theodore Jaracz aan het woord tijdens de inwijding van het Oekraïense bijkantoor op 19 mei 2001