Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Filippijnen

Filippijnen

Filippijnen

Kokospalmen, een weelderige tropische plantengroei, witte zandstranden, prachtige wateren — dat zijn de belangrijkste kenmerken van de Filippijnen. Deze archipel bestaat uit zo’n 7100 eilanden en is wel de ’Parel van de oosterse zeeën’ genoemd. De schoonheid van de eilandengroep wordt nog vergroot door een vrolijk volk met intense emoties, dat verzot is op dansen en zingen. Wie deze eilandstaat ooit bezoekt, zal de buitengewone gastvrijheid van de vriendelijke, mooie mensen die hier wonen waarschijnlijk nooit meer vergeten.

Bij velen roepen de Filippijnen echter een heel ander beeld op — dat van rampen. Denk maar eens aan de uitbarsting van de Pinatubo, met de daaropvolgende modderstromen waardoor hele steden werden weggevaagd. Of denk eens aan de ergste ramp op zee in vredestijd, toen de veerboot Doña Paz in botsing kwam met een olietanker en duizenden mensen omkwamen. Volgens het Belgische CRED (Centrum voor Onderzoek naar de Epidemiologie van Rampen) zijn de Filippijnen zelfs het meest door rampen getroffen land ter wereld. Tyfoons, overstromingen, aardbevingen en vulkaanuitbarstingen komen vaak voor. Voeg daarbij de betrekkelijk slechte financiële omstandigheden van veel inwoners en men heeft een beeld van een prachtig land dat de nodige problemen kent.

Overal in de Filippijnen zijn Jehovah’s Getuigen druk bezig de bijbelse waarheid bekend te maken aan de 78 miljoen mensen die er wonen. Dat is geen eenvoudige taak. Naast de dreiging van natuurrampen is er nog de uitdaging om de mensen op de vele kleine eilandjes en in de afgelegen gebieden in de bergen en de jungle te bereiken. Toch wordt het werk gedaan. Jehovah’s dienstknechten leggen ondanks de uiteenlopende omstandigheden waarmee ze te maken krijgen, een opmerkelijk aanpassingsvermogen aan de dag. Bijgevolg merken ze dat Jehovah’s zegen op het maken van discipelen rust.

In sommige opzichten lijken de Filippijnse Getuigen op de Israëlieten uit de oudheid die de ware aanbidding in Jeruzalem wilden herstellen. Ze werden aangemoedigd door Nehemia’s woorden: „De vreugde van Jehovah is uw vesting” (Neh. 8:10). Ondanks de uitdagingen waarmee de Israëlieten te maken kregen, gingen ze er blijmoedig mee voort Jehovah’s aanbidding te bevorderen. Net als de Israëlieten in Nehemia’s tijd worden Jehovah’s Getuigen overal in de Filippijnen onderwezen in Gods Woord. Ook zij maken de vreugde van Jehovah tot hun vesting.

Het waarheidslicht begint te schijnen

Bijzonder is dat de Filippijnen het enige overwegend rooms-katholieke land in Azië zijn. De Filippino’s hadden oorspronkelijk hun inheemse religies, maar door ruim 300 jaar Spaanse overheersing is het katholicisme bij de bevolking ingeprent. Hoewel de bewoners door een halve eeuw van Amerikaans bestuur ook met andere vormen van religie in aanraking zijn gekomen, is het katholicisme nog steeds de heersende religie. Zo’n tachtig procent van de bevolking belijdt dat geloof.

In 1912 bracht een lezingentournee over de hele wereld Charles T. Russell — een vooraanstaand Bijbelonderzoeker, zoals Jehovah’s Getuigen vroeger bekendstonden — naar Manila. Op 14 januari hield hij in het Grand Opera House van Manila een lezing over het onderwerp „Waar zijn de doden?” Onder de aanwezigen werd lectuur verspreid.

Nog meer zaden van bijbelse waarheid werden in het begin van de jaren 20 gezaaid, toen broeder William Tinney uit Canada als de volgende vertegenwoordiger van de Bijbelonderzoekers kwam. Hij organiseerde een bijbelstudieklas. Vanwege een slechte gezondheid moest hij terugkeren naar Canada, maar geïnteresseerde Filippino’s gingen door met de bijbelstudieklas. Per post verstuurde lectuur hielp de waarheid in het hart van mensen levend te houden. Zo bleef de situatie tot het begin van de jaren 30. In 1933 werd de waarheidsboodschap in de Filippijnen uitgezonden via het radiostation KZRM.

Datzelfde jaar vertrok Joseph dos Santos vanuit Hawaii voor een wereldomvattende predikingstocht. Hij begon in de Filippijnen, maar hij is nooit verder gekomen. Broeder dos Santos kreeg de verantwoordelijkheid om daar de leiding te nemen in de Koninkrijksprediking en er een bijkantoor te vestigen. Het bijkantoor begon op 1 juni 1934 te functioneren. Broeder dos Santos begon samen met de enkele plaatselijke mensen die Jehovah wilden dienen, ijverig te prediken en lectuur te verspreiden. Ondanks tegenstand waren er in 1938 121 verkondigers in het land, van wie er 47 als pionier dienden.

Hoewel de Amerikanen de Engelse taal onderwezen, beseften de broeders dat de mensen de bijbel het beste leren kennen in hun moedertaal. Dit vormde een uitdaging omdat er in de Filippijnen bijna negentig talen en dialecten werden gesproken. Er werd echter moeite gedaan om lectuur in enkele van de belangrijkste talen te vertalen. In 1939 berichtte het bijkantoor: „We maken nu opnamen [van bijbellezingen] in het Tagalog, en hiermee verwachten we de spreekmachines en de grammofoon nog meer tot luister van de Heer te kunnen gebruiken.” Ze berichtten ook dat er werd gewerkt aan de vertaling van het boek Rijkdom in het Tagalog. Twee jaar later werd de vertaling van brochures in vier andere belangrijke Filippijnse talen voltooid, waardoor het voor de meeste mensen in het land mogelijk werd de Koninkrijksboodschap te begrijpen.

Een van degenen die in die jaren gunstig op de waarheidsboodschap reageerden, was Florentino Quintos, een onderwijzer. Hij kreeg voor het eerst iets over het werk van Jehovah’s volk te horen toen hij met een man sprak die in 1912 persoonlijk broeder Russells lezing in Manila had bijgewoond. In 1936 kreeg Florentino van een Getuige van Jehovah zestien felgekleurde boeken waarin de bijbel werd besproken. Florentino had het echter druk met zijn werk als onderwijzer en dus werden de boeken in alle kleuren van de regenboog een tijdlang wel uitgestald, maar niet gelezen. Toen brak de oorlog uit, de Japanners bezetten het land en veel normale activiteiten kwamen tot stilstand. Nu had Florentino tijd om te lezen, en dat deed hij. In korte tijd las hij de boeken Rijkdom, Vijanden en Redding uit. Verder kwam hij niet omdat hij voor de Japanners moest vluchten, maar de waarheidszaden waren in zijn hart geplant.

Snelle groei ondanks de wereldoorlog

De Tweede Wereldoorlog bracht nieuwe uitdagingen voor Jehovah’s dienstknechten in de hele eilandengroep. Aan het begin van de oorlog waren er 373 verkondigers in de Filippijnen. Toch hebben ze, hoewel ze met weinigen waren, buitengewone ijver en plooibaarheid aan de dag gelegd in hun pogingen de zuivere aanbidding te bevorderen.

Enkele broeders en zusters uit Manila verhuisden naar kleinere plaatsen buiten de stad en zetten daar hun predikingswerk voort. Door de oorlog was het niet mogelijk bijbelse lectuur in te voeren, maar de broeders en zusters konden lectuur verspreiden die vóór de oorlog in particuliere huizen was opgeslagen. Toen die voorraad uitgeput was, gingen ze ertoe over boeken aan mensen uit te lenen.

Salvador Liwag, een onderwijzer die zijn beroep had opgegeven om een volletijdprediker van het goede nieuws te worden, bevond zich op Mindanao toen de oorlog uitbrak. Hij trok zich samen met enkele andere broeders terug in de jungle en de bergen. Daar zetten ze hun theocratische activiteiten voort. Ze moesten uiterst behoedzaam te werk gaan om niet in de Japanse garnizoenen te worden ingelijfd. Tegelijkertijd werden de broeders er door anti-Japanse guerrilla’s vaak van verdacht Japanse spionnen te zijn.

Verbazingwekkend genoeg waren er tijdens de Japanse bezetting gelegenheden om kleine kringvergaderingen te houden. Eén daarvan werd gehouden in Manila, waarbij veel aanwezigen waren. Een andere werd gehouden in Lingayen. De inwoners waren verbaasd toen ze vrachtwagens met vreemdelingen zagen aankomen, maar niemand hield hen tegen en de kringvergadering werd zonder problemen gehouden.

Jehovah zegende al deze activiteit, en het aantal Getuigen nam sterk toe. De 373 lofprijzers van Jehovah aan het begin van de oorlog groeiden in slechts vier jaar uit tot meer dan 2000.

Zoals eerder vermeld, had broeder dos Santos de toewijzing gekregen om de leiding te nemen in het organiseren van de Koninkrijksprediking in de Filippijnen. In januari 1942 werd hij in een Japans gevangenkamp in Manila geïnterneerd. Niettemin behield ook hij een geest van ijver. „Ik predikte het goede nieuws tot zoveel mogelijk mensen in het kamp”, zei hij. Het leven in het kamp was zwaar en velen stierven de hongerdood. Toen broeder dos Santos gevangengenomen werd, woog hij 61 kilo, maar toen hij vrijgelaten werd, woog hij nog maar 36 kilo.

De Amerikanen bevrijdden de gevangenen in 1945 en boden aan broeder dos Santos naar Hawaii te repatriëren, maar hij bedankte. Waarom? Het Koninkrijkswerk schonk hem vreugde, en hij wilde zoveel mogelijk doen om ervoor te zorgen dat het in de Filippijnen voortgang vond. Bovendien was er nog geen vervanger voor hem gekomen. Broeder dos Santos zei: „Ik wilde blijven totdat hij kwam!” Hilarion Amores zei over Joseph dos Santos: „Hij was echt een harde werker en geïnteresseerd in de geestelijke behoeften van de broeders en zusters.”

Er komen zendelingen

De Filippijnse broeders en zusters deden voor en tijdens de oorlog hun uiterste best, hoewel ze geen speciale opleiding hadden ontvangen. Kort na de oorlog kwam er echter hulp. Op 14 juni 1947 arriveerden Earl Stewart, Victor White en Lorenzo Alpiche, afgestudeerden van Gilead. Eindelijk was er een vervanger voor broeder dos Santos. In 1949 keerde hij met zijn vrouw en kinderen terug naar Hawaii.

Broeder Stewart werd aangesteld als bijkantoordienaar. De meeste andere zendelingen die in die beginjaren binnenkwamen, werden aan het veld toegewezen. Victor Amores, die van de Filippijnen naar Gilead werd gestuurd, vertelt wat voor uitwerking het had toen er aan Gilead opgeleide zendelingen waren: „Het was een grote hulp bij het organiseren van het werk. De broeders en zusters leerden van deze afgestudeerden van Gilead. Dat resulteerde in groei. Vlak voor 1975 hadden we bijna 77.000 verkondigers, terwijl we er in 1946 maar 2600 hadden.” Na de eerste drie broeders volgden er nog heel wat meer zendelingen, onder wie de echtparen Brown en Willett, die in Cebu dienden, en het echtpaar Anderson, dat in Davao werkte. Dan waren er nog de echtparen Steele en Smith en de broeders Hachtel en Bruun. Neal Callaway kwam in 1951. Later trouwde hij met Nenita, een plaatselijke zuster, en ze hebben tot zijn dood in 1985 in bijna elk deel van de Filippijnen gediend. Denton Hopkinson en Raymond Leach uit Groot-Brittannië kwamen in 1954, en na meer dan 48 jaar leveren ze nog steeds een bijdrage aan het werk in de Filippijnen.

Buitenlandse afgestudeerden van Gilead waren niet de enigen die hebben bijgedragen aan de organisatie en de uitbreiding van de Koninkrijksprediking in de Filippijnen. In de jaren 50 werden er ook Filippijnse broeders en zusters voor de Gileadschool uitgenodigd, en ze kwamen bijna allemaal terug om in hun eigen land te dienen. De eerste drie waren Salvador Liwag, Adolfo Dionisio en Macario Baswel. Victor Amores, die al eerder genoemd is, gebruikte zijn opleiding in het reizende werk en op Bethel. Later stichtte hij een gezin, maar hij ging opnieuw in de volletijddienst. Hij heeft samen met zijn vrouw, Lolita, als reizend opziener en daarna als speciale pionier in de provincie Laguna gediend tot hij ver in de zeventig was.

Vooruitgang tijdens de jaren 70

Met de snelle vooruitgang van het werk bleef het aantal verkondigers toenemen, zodat het in 1975 de 77.000 passeerde. Over het algemeen behielden Jehovah’s dienstknechten hun geestelijke gezindheid en bleven ze God loyaal dienen. Maar velen hielden op met het dienen van Jehovah toen het huidige samenstel in 1975 niet eindigde. In 1979 was het aantal verkondigers tot onder de 59.000 gezakt. Cornelio Cañete, die in het midden van de jaren 70 als kringopziener diende, zei: „Sommigen lieten zich vanwege 1975 dopen en bleven een paar jaar in de waarheid. Na 1975 gingen ze de waarheid uit.”

De overgrote meerderheid hoefde echter alleen maar aangemoedigd te worden de juiste kijk op christelijke dienst te behouden. Dus ondernam het bijkantoor stappen om speciale lezingen te organiseren. Het resultaat was dat niet alleen actieve personen werden aangemoedigd, maar dat ook sommige inactieven geholpen werden weer lofprijzers van Jehovah te worden. De broeders gingen begrijpen dat ze God niet dienden met een datum in gedachten, maar voor eeuwig. Sinds die periode van tijdelijke achteruitgang is het aantal Koninkrijksverkondigers spectaculair toegenomen. Degenen die niet toelieten dat ze uit teleurstelling al Jehovah’s goedheid vergaten, zijn echt gezegend!

Doordringen tot afgelegen gebieden — de bergen

De duizenden eilanden waaruit de Filippijnen bestaan, liggen verspreid in een gedeelte van de open zee dat zich zo’n 1850 kilometer van noord naar zuid en zo’n 1100 kilometer van oost naar west uitstrekt. Sommige eilanden zijn onbewoond en vele hebben ruige bergen. Het valt niet mee om de mensen in zulke afgelegen gebieden te bereiken.

Een van die gebieden is Kalinga-Apayao. In het ruige Cordilleragebergte van Noord-Luzon is de bevolking in stammen en dorpen verdeeld, elk met zijn eigen dialect en gewoonten. Hoewel er in de twintigste eeuw niet meer aan koppensnellen werd gedaan, komt vijandschap tussen de dorpen veel voor, wat tot veten en moorden leidt. Geronimo Lastima zei: „Vroeger was het moeilijk speciale pioniers naar die gebieden te sturen. De plaatselijke bevolking ging achter de broeders aan met de bedoeling hen te doden.”

De oplossing was zusters te sturen. Geronimo legt uit: „Achter vrouwen gingen ze niet aan. Volgens de traditie mag vrouwen geen letsel toegebracht worden.” De zusters waren doeltreffend in het onderwijzen van de waarheid aan de plaatselijke bevolking. De plaatselijke bewoners werden na verloop van tijd gedoopt en gingen pionieren. Ze begrepen de cultuur van hun eigen volk en wisten hoe ze doeltreffend getuigenis konden geven. Als gevolg daarvan „snellen” er nu over al deze bergen speurders — op zoek naar mensen die naar de waarheid hunkeren. In de jaren 70 was er slechts een handjevol Getuigen in heel Kalinga-Apayao, maar nu zijn er twee kringen.

Evenzo was er begin jaren 50 in de aangrenzende bergachtige provincie Ifugao geen enkele Getuige. Drie gewone pioniers kregen de toewijzing om te prediken tot de mensen die tussen de eeuwenoude sawa’s woonden. Na verloop van tijd begonnen plaatselijke inwoners de waarheid te aanvaarden. Tegenwoordig zijn er 18 gemeenten met 315 verkondigers in dat gebied.

In de bergen in het verre noorden van Abra is het een probleem de dorpen te bereiken waar nog geen Getuigen zijn. Een kringopziener met een vurig verlangen het goede nieuws naar de meest afgelegen gebieden te brengen, nodigde 34 anderen uit om samen met hem te gaan prediken in een gebied bij Tineg (Hand. 1:8). Aangezien er geen openbaar vervoer is, trok de groep zeven dagen door de bergen om tien dorpen met ongeveer 250 huizen te bereiken.

De kringopziener vertelt: „Het was echt niet gemakkelijk om over de bergkammen te lopen met al onze bagage bij ons. Vier van de zes nachten hebben we in de openlucht of bij een rivier doorgebracht.” Het was voor sommige dorpen heel wat jaren geleden dat ze getuigenis hadden gekregen. In één plaats ontmoetten ze een man die zei: „Zevenentwintig jaar geleden predikten Jehovah’s Getuigen tot mijn vader. Hij vertelde ons dat Jehovah’s Getuigen de waarheid hebben.” In totaal verspreidde de groep 60 boeken, 186 tijdschriften, 50 brochures en 287 traktaten, en vaak konden ze een bijbelstudie demonstreren.

In andere afgelegen gebieden prediken

Palawan is een van de grotere eilanden van de Filippijnen. Het is lang en smal en strekt zich uit over zo’n 430 kilometer. Palawan ligt ver van de bedrijvige drukte van de dichter bevolkte eilanden vandaan, en in de bossen worden verscheidene stammen aangetroffen alsook veel geïsoleerde nederzettingen, waaronder die van migranten. De zendeling Raymond Leach, die bereid was elke toewijzing te aanvaarden, werd als kringopziener daarheen gestuurd. Er waren weinig Getuigen en er moesten grote afstanden worden afgelegd. Hij zegt: „Ik heb die toewijzing van 1955 tot 1958 gehad, en er waren op heel Palawan maar veertien verkondigers. Het kostte me vijf weken om hen te bezoeken.”

Sinds die tijd is er veel vooruitgang geboekt, hoewel het een gebied vol uitdagingen blijft. Febe Lota, die nu begin veertig is, begon in 1984 als speciale pionierster op Palawan te dienen. Ze vertelt wat er gebeurde toen ze op Dumaran werkte: „We dachten dat we bij het laatste huis aangekomen waren. We konden ons niet voorstellen dat er nog een huis was, maar dat was er wel!” Tussen de palmen achter dat huis woonde een echtpaar dat een kokosplantage moest verzorgen. En bovendien waren ze geïnteresseerd in de bijbel!

Febe zegt: „Het is dat ik het voor Jehovah deed, anders was ik nooit naar die plek teruggegaan.” Om daar te komen, liepen Febe en haar partner een hele dag door kokosplantages langs een zanderig, rotsachtig strand. Bij vloed liepen ze tot aan hun knieën in het water. Vanwege de afstand besloten ze er één keer per maand naar toe te gaan en er dan enkele dagen te blijven. Dat betekende eten, boeken, tijdschriften en extra kleding meesjouwen. „Het was voor ons een hele opoffering bloot te staan aan de hete zon en aan stekende en bijtende insecten. Nat van het zweet kwamen we aan.” Maar hun moeite werd beloond toen ze zagen dat het geïnteresseerde echtpaar heel snel vorderingen maakte met hun bijbelstudie.

Het echtpaar werd gedwongen hun werk op de kokosplantage op te geven toen de beheerder, een baptist, erachter kwam dat ze met de Getuigen studeerden. Febe was aangenaam verrast toen ze de vrouw van het echtpaar later weer zag. Ze was niet alleen al gedoopt maar, zo zegt Febe, „ze zat ook bij ons op de pioniersvergadering die op het districtscongres gehouden werd”. Het is echt een vreugde om de voortreffelijke vruchten van hard werk te zien!

Op het grote eiland Mindanao in het zuiden van de Filippijnen zijn veel gebieden moeilijk te bereiken. Nathan Ceballos heeft daar, vergezeld door zijn vrouw, als reizend opziener gediend. In de weken dat ze geen gemeenten bezochten, deden ze moeite om in geïsoleerde gebieden te prediken. Ze nodigden andere broeders en zusters uit om mee te gaan. Op een keer gebruikte de groep negentien motorfietsen om veel verschillende dorpen te kunnen bereiken. De wegen zijn slecht en modderig, en de Getuigen moesten rivieren en beken oversteken, terwijl er meestal geen brug was. Hoewel de mensen in die gebieden weinig geld hadden, gaven ze uit waardering voor de lectuur zachte, met de hand gemaakte bezems. Het laat zich raden wat voor schouwspel dat was toen de broeders huiswaarts keerden, hun motorfietsen afgeladen met bezems! Nathan vertelt: „Iedereen zag er moe en verfomfaaid uit toen we naar huis gingen, maar we waren met vreugde vervuld omdat we wisten dat we Jehovah’s wil hadden gedaan.”

Het goede nieuws op alle mogelijke manieren prediken

De afgelopen jaren heeft Jehovah’s organisatie Koninkrijksverkondigers aangemoedigd elke gelegenheid aan te grijpen om getuigenis te geven. Dit is vooral nuttig gebleken in de dichter bevolkte gebieden van het land. De grotere steden, zoals Davao, Cebu en Metro Manila, lijken veel op andere steden in de hele wereld, met hun talrijke bedrijven, kantoren, flatgebouwen en afgesloten wooncomplexen. Wat is er gedaan om mensen op deze plaatsen te bereiken?

Makati hoort bij de kring waar tot voor kort Marlon Navarro als kringopziener diende. Marlon, een jonge afgestudeerde van de Bedienarenopleidingsschool, werkte hard om de prediking te organiseren in de zakenwijk van Makati, een gebied dat aan drie gemeenten is toegewezen. Er werden broeders en zusters, veelal pioniers, uitgekozen en opgeleid om dit gebied doeltreffend te bewerken. Er worden bijbelstudies gehouden in de winkelcentra en parken in dit gedeelte van de stad, en sommige bijbelstudenten bezoeken de vergaderingen.

Cory Santos en haar zoon, Jeffrey, pionieren allebei. ’s Morgens doen ze vaak straatwerk, soms al om zes uur. Op dat tijdstip komen ze mensen tegen die van hun nachtdienst in de fabriek naar huis gaan. Ze hebben tijdens dit straatwerk zelfs bijbelstudies opgericht. Enkelen met wie ze aanvankelijk op deze manier in contact zijn gekomen, hebben vorderingen gemaakt tot de doop.

Buiten de steden zijn verkondigers er ook op bedacht geweest gelegenheden te zoeken om anderen getuigenis te geven. Norma Balmaceda, die al meer dan 28 jaar als speciale pionierster dient, sprak met een vrouw die stond te liften. Norma vroeg aan de vrouw: „Waar gaat u naar toe?”

De vrouw antwoordde: „Naar de provincie Quirino.”

„Komt u daar dan vandaan?”

„Nee, maar mijn man heeft besloten daarheen te verhuizen omdat het leven hier in Ifugao zo zwaar is.”

Dat gaf Norma de gelegenheid om met haar te spreken over de Koninkrijksregering die de problemen van de mens zal oplossen. Hun wegen scheidden zich. Jaren later kwam er op een kringvergadering een vrouw naar Norma toe die zich voorstelde als degene met wie Norma gesproken had. Ze was nu gedoopt, en haar man en twee dochters kregen bijbelstudie.

Op het bijkantoor in Quezon-Stad zijn de broeders erop bedacht elke gelegenheid aan te grijpen om getuigenis te geven. Felix Salango bijvoorbeeld staat erom bekend dat hij tot iedereen predikt. Hij staat vaak in de hulppioniersdienst terwijl hij op Bethel dient. In het jaar 2000, toen de bouw van een extra woongebouw vorderde, dacht Felix aan de arbeiders die waren ingehuurd om het skelet van het gebouw op te trekken. Hij benaderde de hoofduitvoerder en vroeg toestemming om met de arbeiders te spreken. Felix vertelt: „Na de lunch ging ik naar het bouwterrein, waar de uitvoerder de meer dan honderd arbeiders had verzameld. Ik beschreef het werk van Jehovah’s Getuigen en legde uit dat er kennis nodig is om de grote verdrukking te overleven. Ik had één doos met brochures en één doos met Kennis-boeken bij me. Ik legde uit dat als de arbeiders er belangstelling voor hadden Gods Woord te bestuderen, ze een van de publicaties mochten hebben.” Felix maakte ook duidelijk hoe het werk van Jehovah’s Getuigen over de hele wereld wordt ondersteund en legde de publicaties en een envelop neer bij een kokospalm. Veel arbeiders namen een boek of een brochure, en de meesten stopten ook een bijdrage in de envelop.

Sommigen wilden graag studie hebben, onder wie de uitvoerder. Felix zorgde ervoor dat hij elke maandag, woensdag en vrijdag tijdens de lunchpauze met hem uit de brochure Wat verlangt God van ons? kon studeren. De uitvoerder zei tegen Felix: „Wat ik hier leer, leg ik uit aan mijn vrouw en mijn vrienden.” Twee andere uitvoerders die daar werkten, wilden ook studeren, evenals een bewaker en een paar secretaresses. Bij elke gelegenheid getuigenis geven leidt inderdaad tot Jehovah’s zegen.

Zendelingen komen binnen

In de loop der jaren zijn er 69 buitenlandse zendelingen naar de Filippijnen gegaan om te helpen met de Koninkrijksprediking. Ze hebben dat op verschillende manieren gedaan. De eerder genoemde Denton Hopkinson en Raymond Leach werden aanvankelijk aan het veld toegewezen, eerst als zendelingen en vervolgens als reizende opzieners. Later kregen ze een toewijzing op het bijkantoor.

Een aantal afgestudeerden van Gilead kwam in de jaren 70 om te helpen met de pas opgerichte drukkerij. Onder hen bevonden zich Robert Pevy en zijn vrouw, Patricia, die voordien in Engeland en Ierland hadden gediend. Robert hielp bij het opzetten van een schrijversafdeling op het bijkantoor van de Filippijnen, onder leiding van de Schrijversafdeling in New York. Iedereen vond het heel jammer toen ze in 1981 vertrokken om op het internationale hoofdbureau in Brooklyn (New York, VS) te gaan dienen.

In 1980 arriveerden Dean en Karen Jacek uit de Verenigde Staten, en nadat ze in Laguna een poosje Tagalog hadden geleerd, kregen ze een toewijzing op het bijkantoor. Na wat extra opleiding in 1983 leerden ze de broeders — plaatselijk en in nabijgelegen eilandgebieden — het door Jehovah’s Getuigen ontwikkelde computersysteem te gebruiken, dat een onmisbare hulp is gebleken bij het uitgeven van bijbelse lectuur in plaatselijke talen.

Hubertus (Bert) en Jeanine Hoefnagels uit Nederland kwamen in 1988. Het bijkantoor zou net aan een groot bouwproject beginnen. Aangezien het echtpaar al ervaring met het bouwen van een bijkantoor had opgedaan en Bert vertrouwd was met het bedienen van zwaar materieel, kregen ze de toewijzing om bij het project te helpen. Bert bediende het materieel en leidde ook anderen op. Hij zegt: „Van meet af aan leerde ik de plaatselijke broeders met vrachtwagens, een graafmachine, een bulldozer, een shovel en een kraan te rijden. Uiteindelijk hadden we een ploeg van zo’n 20 tot 25 man die met zwaar materieel werkten.”

Later kregen ze gezelschap van nog vier afgestudeerden van Gilead — Peter en Beate Vehlen uit Duitsland en Gary en Teresa Jeane Melton uit de Verenigde Staten. De familie Vehlen had ook ervaring met het bouwen van een bijkantoor, en de familie Melton had vijf jaar Bethelervaring in de Verenigde Staten opgedaan. Allen konden hun steentje bijdragen aan de bouw van het bijkantoor.

Jaren tevoren, in 1963, was het laatste zendelingenhuis gesloten omdat het werk in het veld door bekwame Filippijnse pioniers behartigd kon worden. Toch zorgde het Besturende Lichaam er in 1991 voor dat er zes zendelingen naar het gebied werden gestuurd. Hoewel deze zendelingen ervaring hadden met het werk op het bijkantoor, waren ze ook ervaren op terreinen die in het veld goed gebruikt konden worden. Jeanine Hoefnagels bijvoorbeeld was op haar achttiende met de speciale pioniersdienst begonnen. Nu kon ze haar ervaring en haar levendige persoonlijkheid inzetten om zowel broeders en zusters als nieuwelingen aan te moedigen. Haar man, Bert, maakte een opmerking over andere voordelen. Hij zei: „Omdat we hier zendelingen in het veld hebben, begrijpen de mensen beter hoe internationaal de reikwijdte van ons werk is.” Intussen zijn sommige zendelingen bestuurs- en andere taken op het bijkantoor blijven behartigen.

In de Filippijnen zijn niet alleen zendelingen binnengekomen, er zijn ook zendelingen het land uitgegaan.

Zendelingen uitgezonden

Terwijl er nog zendelingen binnenkwamen, maakten de Filippijnen er een begin mee Filippijnse pioniers en pioniersters naar andere landen uit te zenden om daar zendingswerk te verrichten. Plaatselijke pioniers hebben dan misschien niet dezelfde organisatorische opleiding gehad als afgestudeerden van Gilead, maar uitstekende plaatselijke pioniers waren er volop. Sinds de Tweede Wereldoorlog was het maken van discipelen in de Filippijnen veel sneller gegaan dan in naburige landen. Daarom werden er vanaf 1964 bekwame Filippijnse pioniers uitgenodigd om in heel Azië en op de eilanden van de Grote Oceaan de zendingsdienst op zich te nemen. Er zijn enkele echtparen uitgezonden, maar in de meeste gevallen ging het om ongehuwde pioniers die al tien jaar of langer ervaring in de volletijddienst hadden. Halverwege 2002 waren er 149 pioniers naar 19 landen uitgezonden. Van dat aantal zijn er 74 nog in hun toewijzing. In afwachting van documenten die in orde gemaakt moeten worden, brengen toekomstige zendelingen tijd op het bijkantoor door om opleiding en ervaring te krijgen die hen in hun toewijzing zullen helpen. Welke bijdrage hebben deze zendelingen door de jaren heen aan het predikingswerk geleverd, en wat voor uitdagingen en vreugden hebben ze ondervonden?

Rose Cagungao (nu Engler) en Clara dela Cruz (nu Elauria) waren de eersten die uitgezonden werden. Hun toewijzing was Thailand. Ongeveer een jaar later voegde Angelita Gavino zich in die toewijzing bij hen. Natuurlijk was net als bij andere zendelingen het leren van de taal een grote uitdaging. Angelita vertelt over het leren van Thai: „De eerste paar weken voelde ik me gefrustreerd omdat alles wat in het boek stond er in mijn ogen als ’wormen’ uitzag, en op de vergaderingen konden we vanwege de taalbarrière haast met niemand praten.” Maar ze hebben de taal onder de knie gekregen, en ze blijven die gebruiken om anderen te helpen.

Na die eerste enkelingen werd een gestadige stroom bereidwillige pioniers naar verscheidene landen gestuurd. Porferio en Evangeline Jumuad werd in 1972 gevraagd naar Korea te gaan. Ze hebben de taal goed geleerd, en na twee en een half jaar in het zendingsveld werden ze voor de kringdienst uitgenodigd.

In 1970 was Salvacion Regala (nu Aye) een van de negen Filippijnse zusters die in Hong Kong arriveerden om met het zendingswerk te beginnen. Haar eerste uitdaging was Kantonees leren. De Kantonese taal heeft negen tonen. Als de toon verandert, dan verandert ook de betekenis van het woord. Salvacion weet nog hoe ze met die tonen geworsteld heeft, zoals toen ze eens tegen haar bijbelstudie zei dat ze naar een ander logement waren verhuisd „vanwege een geest”, terwijl ze bedoelde „vanwege de hoge huur”. Uiteindelijk heeft ze de taal geleerd. Salvacion heeft meer dan twintig mensen geholpen de bijbelse waarheidsboodschap te leren kennen. Nu ontmoet ze veel Indonesiërs die als hulp in de huishouding in Hong Kong werken, en daarom probeert ze Indonesisch te leren.

Rodolfo Asong, een kordate maar vriendelijke broeder, kreeg met totaal andere omstandigheden te maken toen hij in 1979 aan Papoea Nieuw-Guinea werd toegewezen. Hij wierp zich op het leren van de taal en deed dit zo goed dat hij al na korte tijd als reizend opziener werd uitgezonden. Maar het bezoeken van gemeenten in Papoea Nieuw-Guinea was heel anders dan in de Filippijnen. Hij zegt: „Ik leerde staand in een eenpersoons houten kanootje te peddelen, net zoals de inheemse bevolking dat doet.”

Over grote vergaderingen vertelt Rodolfo: „Vanwege de afstanden en het gebrek aan betaalbaar vervoer organiseerden we een heleboel kleine vergaderingen. De kleinste die ik ooit heb bijgewoond, was in het dorp Larimea. Er waren in totaal tien aanwezigen.” Bij een andere gelegenheid werd hij als congresopziener aangesteld voor de bijeenkomst die in het dorp Agi werd gehouden. Hij zegt: „Ik werd ook als congresvoorzitter, als hoofd van de afdelingen Geluid en Voedseldienst en als regisseur van het drama aangesteld, terwijl ik tevens de rol van koning David mocht spelen.” Hij heeft zich werkelijk uitgesloofd in die toewijzing en heeft later de vreugde gesmaakt om als zendeling op de Solomoneilanden te dienen.

In 1982 werd Arturo Villasin, een gewillige broeder van Luzon, naar de Solomoneilanden gestuurd. Daar kon hij als kringopziener constateren dat de toestanden wel heel anders waren dan in de Filippijnen. Veel eilanden waren het beste te bereiken met een vliegtuigje. Hij vertelde: „Op een keer stortte ons vliegtuig neer, maar we hebben het allemaal overleefd. Een andere keer misten we door slecht zicht op een haar na een bergwand.” Over het bezoeken van sommige gemeenten zei hij: „We trekken door het regenwoud en beklimmen modderige, steile heuvels om midden tussen de rimboebewoners die hun voorouders aanbidden, gemeenten te bezoeken.” Arturo is in 2001 als gevolg van een ziekte onverwacht gestorven, maar de herinnering aan hem als getrouwe zendeling zal nog lang gekoesterd worden.

Ervaringen zoals deze van de Filippijnse broeders en zusters die naar zendingsvelden in Azië en de Grote Oceaan werden uitgezonden, zijn er te over. Ondanks de uitdagingen hebben deze bereidwillige, zelfopofferende dienstknechten van Jehovah een betekenisvolle bijdrage aan het predikingswerk in deze landen geleverd.

Met vreugde anderen helpen Jehovah tot hun vesting te maken

Jehovah’s zegen is een bron van vreugde (Spr. 10:22). Adelieda Caletena, die in 1974 naar Taiwan werd gezonden, zegt: „Ik ben echt bijzonder gelukkig en ben Jehovah dankbaar dat hij ons werk hier zegent en mij de gelegenheid heeft gegeven er een aandeel aan te hebben.”

Paul en Marina Tabunigao, die nu op de Marshalleilanden dienen, zeggen: „We hebben 72 personen geholpen Jehovah te gaan dienen. Het verheugt ons dat velen nu als ouderling, dienaar in de bediening, speciale pionier, gewone pionier of als actieve gemeenteverkondiger dienen.”

Lydia Pamplona, die sinds 1980 in Papoea Nieuw-Guinea dient, heeft 84 personen tot de opdracht en doop geholpen. Onlangs berichtte ze dat ze bij 16 personen een bijbelstudie leidt, van wie de meesten nu vergaderingen bezoeken. Haar persoonlijke commentaren vatten ongetwijfeld de gevoelens van veel van de zendelingen samen: „Ik dank Jehovah voor de bediening die hij mij heeft toevertrouwd. Moge hij onze bediening blijven zegenen, tot zijn heerlijkheid.”

De bijkantoren waarheen Filippijnse zendelingen zijn uitgezonden, stellen het op prijs hen in het plaatselijke gebied te hebben. Het bijkantoor in Thailand schreef: „De zendelingen uit de Filippijnen doen goed werk. Ze zijn een voorbeeld van getrouwheid in de vele jaren dat ze al in Thailand zijn. Ze volharden in het werk, ondanks hun gevorderde leeftijd. Ze houden van Thailand en van het Thaise volk; ze beschouwen Thailand als hun thuis. Heel hartelijk bedankt dat jullie ons deze voortreffelijke zendelingen hebben gestuurd.”

Koninkrijksbedieningsschool rust ouderlingen toe

Omstreeks dezelfde tijd dat er voor het eerst pioniers vanuit de Filippijnen werden uitgezonden om in andere landen te dienen, voorzag Jehovah’s organisatie in een opleiding voor het toenemende aantal bekwame broeders die in de gemeenten thuis verantwoordelijkheden op zich namen. De Koninkrijksbedieningsschool was een van de voornaamste instrumenten voor deze opleiding.

De eerste klassen begonnen in 1961 als een cursus van één maand. Jack Redford, die leraar op Gilead was geweest en later als zendeling in Vietnam zou dienen, kreeg de toewijzing deze cursus in de Filippijnen te verzorgen. De school werd aanvankelijk op het bijkantoor gehouden in het Engels.

Hoewel sommigen met Engels goed uit de voeten kunnen, moet er altijd rekening worden gehouden met de andere voertalen en dialecten in de Filippijnen. Veel ouderlingen zouden meer uit de cursus halen als die in hun eigen taal werd gegeven. Daarom werd de cursus vanaf het midden van de jaren 60 in verscheidene talen gehouden. Cornelio Cañete vertelt over de toewijzing die hij kreeg om overal op de Visaya’s en op Mindanao les te geven. Met een glimlach van verbazing zegt hij: „Ik gaf de cursus in drie talen: Cebuano, Hiligaynon en Samar-Leyte.”

In de loop der jaren is de cursus veranderd, evenals het rooster. Onlangs werd de cursus tijdens een weekend gehouden — anderhalve dag voor de ouderlingen en één dag voor de dienaren in de bediening. Maar het vormt nog steeds een uitdaging om de lessen in ongeveer acht talen te geven. Ouderlingen die deze talen kennen, worden door het bijkantoor uitgezonden om opleiding te geven aan de reizende opzieners. Zij leiden op hun beurt de eigenlijke scholen voor de gemeenteouderlingen en dienaren. Tijdens de laatste cursus hebben 13.000 ouderlingen en 8000 dienaren van deze opleiding geprofiteerd.

Hulp voor de pioniers

Later kregen ook de pioniers extra opleiding. In 1978 werden de eerste klassen van de Pioniersschool gehouden. Allen die op dat moment als pionier dienden, de speciale pioniers inbegrepen, werden op de school ingeschreven. Sindsdien is de school elk jaar gehouden, behalve in 1979 en 1981.

De pioniers hebben voordeel getrokken van de school maar hebben problemen moeten overwinnen om aanwezig te kunnen zijn. Sommigen hebben er financiële offers voor gebracht. Anderen hebben met vervoersproblemen te kampen gehad.

Degenen die de school bezochten in de stad Santiago, kregen met een onverwachte situatie te maken. De kringopziener, Rodolfo de Vera, vertelde: „Op 19 oktober 1989 werd Santiago (Isabela) zonder waarschuwing getroffen door een extreem krachtige tyfoon met windsnelheden tot wel 205 kilometer per uur. Toen we die ochtend met onze lessen in de Koninkrijkszaal begonnen, vielen er slechts wat buien en stond er een matige wind, dus gingen we verder met de school. Maar de wind nam toe en het gebouw begon te schudden. Al gauw werd het dak eraf geblazen. We wilden weggaan, maar we zagen dat het buiten door de vele rondvliegende voorwerpen nog gevaarlijker was.” Hoewel het gebouw begon in te storten, is er niemand gewond geraakt. Ze schrijven hun overleving niet alleen aan Jehovah toe maar ook aan een suggestie in het tijdschrift Ontwaakt! om in zulke situaties bescherming te zoeken onder een tafel of een bureau. Broeder de Vera zei: „We zochten een schuilplaats onder de tafels. Toen de tyfoon voorbij was, waren we overdekt met gevallen takken en metalen dakplaten, maar allen die onder de tafels in het gebouw waren gebleven, waren ongedeerd.”

Elk jaar wordt de school in zeven talen gehouden. Tot het dienstjaar 2002 zijn er 2787 klassen gehouden met in totaal 46.650 pioniers die de school hebben doorlopen. Dit is echt een prachtige voorziening die pioniers helpt hun vaardigheden te vergroten en volledig op Jehovah te vertrouwen terwijl ze blijven ’schijnen als lichtgevers in de wereld’! — Fil. 2:15.

Vroege experimenten met offsetdruk

Al het werk in het veld en in de gemeenten zou veel moeilijker zijn als er niet zulke uitstekende bijbelse lectuur beschikbaar was. Jarenlang werd er in Brooklyn gedrukt voor het Filippijnse veld. In het begin van de jaren 70 werd er echter op het eigen terrein van het bijkantoor in Quezon-Stad een drukkerij gebouwd. Er werd eenzelfde hoogdrukpers als in Brooklyn geïnstalleerd. Hierdoor kon het bijkantoor alle tijdschriften ter plaatse drukken.

Nog voor het eind van dat decennium werd duidelijk dat hoogdruk, waarbij gebruik wordt gemaakt van loodzetsel, in de drukkerswereld langzamerhand vervangen zou worden door offsetdruk. De richtlijnen van het internationale hoofdbureau gaven aan dat ook wij daar geleidelijk op zouden overgaan.

In 1980 kocht het bijkantoor commerciële fotozetapparatuur. Het bijkantoor in Zuid-Afrika had dezelfde soort uitrusting aangeschaft en deelde hun ervaring met de Filippijnen. Dit gecomputeriseerde zetsysteem werd samen met een kleine vellenoffsetpers gebruikt, die ongeveer tegelijkertijd aangeschaft was.

Deze uitrusting stelde de broeders in de gelegenheid op kleine schaal de bij offsetdruk gebruikte technieken te leren. David Namoca, die al ruime ervaring had met het bedienen van een regelzetmachine, leerde met de fotozetapparatuur te werken. Andere broeders leerden offsetdrukplaten te maken en op de pas gekochte pers te drukken. Zo gebruikte het bijkantoor eind 1980 de offsetmethode al voor het drukken van enkele uitgaven van Onze Koninkrijksdienst en tijdschriften in talen met een kleine oplage.

Bij de naderende overschakeling naar offsetdruk was ook de introductie van computers betrokken als hulpmiddel voor de vertalers en degenen die het prepresswerk deden. Geleidelijk kregen de broeders meer ervaring en zelfvertrouwen. Na verloop van tijd slaagden ze erin zowel de kwaliteit als de kwantiteit van het drukken via deze methoden op te voeren. In 1982 waren de broeders er zelfs zo op gebrand vorderingen te maken dat ze Koninkrijksnieuws nr. 31, een vierkleurenpublicatie, op de monochroom-offsetpers drukten. Het papier werd zesmaal door de pers geleid, viermaal voor de zijde in vierkleurendruk en tweemaal voor de andere zijde. Het was veel werk en de kwaliteit liet misschien nog wel wat te wensen over, maar iedereen was opgetogen dat er op onze eigen apparatuur een vierkleuren-Koninkrijksnieuws gedrukt was.

Die regeling bracht het werk op gang, maar hoe zou de volledige overgang naar gecomputeriseerd fotozetten en naar offsetdruk tot stand komen? Jehovah’s organisatie had hier reeds plannen voor en het Filippijnse bijkantoor zou er weldra voordeel van trekken.

Jehovah’s organisatie voorziet in MEPS

Het Besturende Lichaam gaf toestemming voor de productie van een gecomputeriseerd fotozetsysteem dat aan de unieke behoeften van de verkondiging van het goede nieuws in tientallen talen zou voldoen. In Brooklyn werd MEPS (veeltalig elektronisch fotozetsysteem) ontwikkeld. Hoewel de commerciële uitrusting die het bijkantoor een poosje had gebruikt, als opstapje had gediend om op beperkte schaal gebruik te gaan maken van computers en offsetdruk, zou MEPS het Filippijnse bijkantoor, en ook andere bijkantoren over de hele wereld, in staat stellen op dit gebied echt vooruitgang te boeken.

Twee echtparen uit de Filippijnen werden uitgenodigd om naar Wallkill (New York) te komen. De broeders werden opgeleid in het onderhoud van MEPS-computers en het gebruik van MEPS-programma’s bij het prepresswerk. Een ander echtpaar, Florizel Nuico en zijn vrouw, brachten hun tijd door in Brooklyn, waar broeder Nuico MAN-offsetpersen leerde bedienen. Dat was precies wat het Filippijnse bijkantoor nodig had om volledig te kunnen overstappen op gecomputeriseerd prepresswerk en op offsetdruk.

In 1983 kwam er een MAN-offsetpers in de Filippijnen aan. Deze werd geïnstalleerd met de hulp van Lionel Dingle van het Australische bijkantoor. Broeder Nuico begon plaatselijke broeders op te leiden in wat hij in Brooklyn had geleerd. Eind 1983 rolden de eerste tijdschriften van deze pers. Het systeem was echter nog niet helemaal geïnstalleerd en daarom werden de tijdschriften een tijdlang met behulp van zowel hoogdruk als offsetdruk geproduceerd.

Maar het systeem zou al snel compleet zijn. Eind 1983 kwam de eerste MEPS-computer, en de twee in Wallkill opgeleide broeders gingen aan de slag om anderen te leren hoe ze de MEPS-apparatuur moesten bedienen en onderhouden. Binnen korte tijd was de productie op gang gekomen. Tientallen Bethelieten kregen een grondige opleiding in het gebruik van het systeem voor vertaalwerk, tekstinvoer, opmaak en zetten, alsook in het repareren van computers. In de Filippijnen wordt het opleidingsproces bemoeilijkt doordat er zoveel talen bij betrokken zijn. De Wachttoren zelf wordt in zeven talen gepubliceerd, nog afgezien van het Engels. MEPS was hier heel geschikt voor.

Er was een opmerkelijke verbetering in de kwaliteit van de lectuur die geproduceerd werd. Cesar Castellano, die in de drukkerij werkt, zegt over degenen die het drukwerk verzorgden: „De meesten van onze broeders zijn boer. Sommigen hadden helemaal geen technische vaardigheden. Het is indrukwekkend te zien hoe Jehovah door zijn geest de broeders bekwaam maakt om allerlei dingen te doen, met inbegrip van drukken.” Naarmate de broeders leerden, kregen de verkondigers in het veld steeds mooiere publicaties. Maar er was een nog belangrijker, geestelijk voordeel dat door deze technologische vooruitgang in drukmethoden mogelijk werd gemaakt.

Geestelijk voedsel op dezelfde tijd

Toen de tijdschriften voor de Filippijnen in Brooklyn werden gedrukt, duurde het zes maanden of langer voordat de inhoud van de Engelse tijdschriften in de Filippijnse talen werd gepubliceerd. Hoewel de tijdschriften ter plaatse werden vertaald, was het heen en weer sturen van manuscripten en drukproeven en uiteindelijk het verzenden van de gedrukte tijdschriften behoorlijk tijdrovend. Toen in de jaren 70 de tijdschriften in de Filippijnen werden gedrukt, zorgde dat al voor een tijdsbesparing, maar de inhoud van de tijdschriften liep nog steeds zes maanden achter op die van de Engelse uitgaven. Veel Filippijnse broeders en zusters dachten: Zou het niet fantastisch zijn als we onze vertaling tegelijk met het Engels zouden hebben? Jarenlang was dat slechts een droom.

Maar met de komst van MEPS en de gewijzigde productieprocedures kwam die droom uit. Het Besturende Lichaam besefte dat het bestuderen van dezelfde stof op hetzelfde moment een krachtige verenigende uitwerking op heel Jehovah’s volk zou hebben. Men streefde dit doel na, en in januari 1986 kwam De Wachttoren tegelijk met de Engelse uitgave beschikbaar in vier plaatselijke talen: Cebuano, Hiligaynon, Iloko en Tagalog. Al snel volgden er meer talen. Het was dan ook een grote verrassing op het congres in 1988 het boek De Openbaring — Haar grootse climax is nabij! tegelijk met de Engelse uitgave in drie plaatselijke talen te ontvangen! De broeders waren dolgelukkig — niet alleen omdat ze lectuur van hogere kwaliteit hadden om aan geïnteresseerden aan te bieden, maar ook omdat ze tegelijk met de meerderheid van hun broeders en zusters in heel de wereld konden profiteren van hetzelfde geestelijke voedingsprogramma.

Deze verbeteringen in onze gedrukte publicaties kwamen in een tijd van onrust in sommige delen van het land. De publicaties zouden beklemtonen dat allen voortdurend Jehovah tot hun vesting moeten maken.

Confrontaties tussen het leger en de rebellen

De activiteiten van rebellen namen in de loop van de jaren 80 in veel delen van het land in hevigheid toe. Sommige verzetsgroepen hadden banden met de communistische beweging. Confrontaties tussen regeringstroepen en rebellen kwamen steeds vaker voor. Deze conflicten stelden het vertrouwen van de broeders in Jehovah dikwijls op de proef.

In een gebied met een gemeente van 62 verkondigers ontdekten de broeders op een ochtend bij het wakker worden dat de rebellen en het leger zich opstelden voor de strijd. De huizen van de broeders en zusters lagen precies tussen de frontlinies. Eén ouderling ging naar de rebellen, en een andere ging naar de regeringstroepen. Ze vroegen hun daar niet te vechten vanwege het aantal burgers dat erdoor getroffen zou worden. Hun verzoek werd genegeerd. De broeders en zusters, die niet konden vluchten, kwamen bijeen in de Koninkrijkszaal. Een ouderling ging hun allen voor in een heel lang gebed dat zo luid was dat de regeringstroepen buiten het konden horen. Toen ze hun ogen openden, bemerkten ze dat beide partijen ergens anders heen getrokken waren, en er kwam geen gevecht. De broeders waren ervan overtuigd dat Jehovah hen had beschermd.

Dionisio Carpentero is al meer dan zestien jaar samen met zijn vrouw in de reizende dienst. Hij weet nog goed wat er tijdens zijn eerste jaar in de kringdienst in de provincie Negros Oriental, in het zuiden van de Centraal-Filippijnen gebeurde. Hij vertelt: „We bezochten de gemeente Linantuyan. We waren blij dat er op woensdag veertig broeders en zusters met ons meegingen in de velddienst. Maar we wisten niet dat de rebellen al onze bewegingen in de gaten hielden. Hun schuilplaats was vlak bij de Koninkrijkszaal. Vier van hen gingen om vier uur ’s middags naar onze accommodatie om naar ons te informeren. Een ouderling daar legde uit dat ik kringopziener was en dat ik ieder half jaar hun gemeente bezocht.”

Kennelijk geloofden de mannen die uitleg niet. Ze verdachten Dionisio er daarentegen van dat hij een militair was en eisten dat de ouderling hem naar buiten bracht zodat ze hem konden doden. De ouderling zei dat ze dan eerst hém zouden moeten doden. Ze vertrokken.

Dionisio vervolgt: „De honden blaften de hele nacht door, waaruit bleek dat de rebellen er nog steeds waren. We baden die nacht viermaal om Jehovah te vragen ons te leiden. Toen begon het, hoewel we in het droge seizoen zaten, heel hard te regenen. De mannen die wachtten tot ze ons konden doden, gingen weg.”

Na de vergadering op zondag deelde Dionisio de ouderlingen mee dat hij en zijn vrouw naar de volgende gemeente zouden vertrekken. Maar daarvoor moesten ze langs de schuilplaats van de rebellen. „Een van de mannen keek uit het raam”, vertelt Dionisio. „We zeiden hem zelfs dat we vertrokken. Maar om acht uur ’s avonds kwamen er rebellen naar de Koninkrijkszaal om naar ons te vragen. De ouderling vertelde hun dat we al weg waren en dat we zelfs langs hun schuilplaats waren gekomen. Wonderlijk genoeg hadden ze ons niet gezien. Deze ervaring leerde ons op Jehovah te vertrouwen en moeilijkheden moedig onder ogen te zien.” Samen met zijn vrouw zet Dionisio vreugdevol zijn dienst voort.

Zulke conflicten maken het prediken soms moeilijk. Als men op het verkeerde moment op zulke plekken is, zou dit kunnen betekenen dat men in het kruisvuur terechtkomt. Maar in sommige gevallen heeft een van de partijen de broeders over een komend conflict ingelicht. Als dat gebeurt, kiezen de broeders een vrediger plek om te prediken totdat het gevecht voorbij is. Toch gaat de Koninkrijksprediking door, en de broeders hebben geleerd zich op Jehovah te verlaten.

Beproevingen op neutraliteit

Jezus zei over zijn volgelingen: „Zij [zijn] geen deel van de wereld . . ., evenals ik geen deel van de wereld ben” (Joh. 17:14). Net als in andere landen hebben Jehovah’s Getuigen in de Filippijnen zich buiten de politiek en de militaire conflicten van de wereld gehouden. Ze hebben niet ’het zwaard opgenomen’, maar hebben daarentegen hun wapens afgelegd en de wegen van vrede nagestreefd, zoals Jehovah leert (Matth. 26:52; Jes. 2:4). Dit neutrale standpunt is in heel de Filippijnen bekend, en mensen van alle partijen erkennen dat Jehovah’s Getuigen geen gevaar voor hen vormen. Er zijn echter momenten geweest waarop Jehovah’s dienstknechten duidelijk hebben moeten laten zien waar ze staan. Dit heeft als een bescherming voor hen gediend.

Wilfredo Arellano heeft als reizend opziener veel ervaring in het dienen in uiteenlopende gebieden, waarvan sommige vredig en andere niet zo vredig zijn. In 1988 bezocht hij een gemeente in het zuiden van de Centraal-Filippijnen. De broeders waren daar door subversieve elementen onder druk gezet om zich bij hen aan te sluiten in hun opstand tegen de regering. De broeders weigerden vastberaden.

Wilfredo vertelt wat er gebeurde: „Tijdens mijn bezoek waren er regeringstroepen actief in het gebied van de gemeente. Ze wilden dat de inwoners een burgerleger zouden vormen om de rebellen te bestrijden. Tijdens een vergadering met regeringsvertegenwoordigers kregen de broeders de gelegenheid uit te leggen waarom ze zich noch bij de rebellen noch bij het regeringsleger zouden aansluiten. Hoewel sommige plaatselijke inwoners tegen ons standpunt waren, respecteerden de regeringswoordvoerders ons.”

Wilfredo vertelt wat er vervolgens gebeurde: „Toen een broeder na de vergadering naar zijn boerderij terugging, stuitte hij op een groep zwaarbewapende mannen die twee geblinddoekte gevangenen bij zich hadden. Ze vroegen hem of hij de vergadering van de regeringsvertegenwoordigers had bijgewoond, en hij antwoordde naar waarheid dat hij dat had gedaan. De gewapende mannen wilden weten of hij zich bij het burgerleger had aangesloten, wat niet het geval was, en hij zette zijn neutrale standpunt uiteen. Bijgevolg lieten ze hem doorgaan naar huis. Even later hoorde hij twee schoten, en hij besefte dat de geblinddoekte gevangenen geëxecuteerd waren.”

In de jaren 70 en begin jaren 80 stelde een Filippijnse wet het voor alle burgers verplicht om te stemmen. Degenen die dit niet deden, werden gevangengezet. Dit bood Jehovah’s volk de gelegenheid hun loyaliteit jegens God te tonen. Net als hun broeders in de hele wereld hebben Jehovah’s dienstknechten in de Filippijnen aan hun politiek neutrale standpunt vastgehouden en zijn ze „geen deel van de wereld”. — Joh. 17:16.

Na een regeringswisseling in 1986 werd de grondwet van het land herzien en werd de stemplicht afgeschaft. Dit heeft het voor de broeders en zusters gemakkelijker gemaakt. Velen kregen echter met andere beproevingen te maken, vooral de schoolgaande jongeren.

De oorlog niet meer leren”

Irene Garcia groeide op in Pampanga, een provincie in Centraal-Luzon. Ze kreeg te maken met een probleem dat voor veel jongeren nog steeds een beproeving vormt. Op de middelbare school is militaire training verplicht. Leerlingen die Jehovah’s Getuigen zijn, hebben echter persoonlijk besloten dat ze niet kunnen deelnemen aan een programma waarbij oorlogsmethoden onderwezen worden. Eerst bad Irene tot Jehovah om hulp. Vervolgens ging ze, met de drie getrouwe Hebreeuwse jongeren uit de tijd van de profeet Daniël in gedachten, persoonlijk naar de commandant van de militaire training en verzocht om vrijstelling van de opleiding (Dan. hfst. 3). Hoewel hij haar standpunt niet helemaal begreep, uitte hij wel zijn waardering voor haar uitleg. Hij waarschuwde haar echter dat ze een laag cijfer zou krijgen als ze niet meedeed. Irene antwoordde: „Dat geeft niet. Ik zal gewoon mijn best doen bij de andere vakken.” Ze kreeg ander werk te doen ter vervanging van de militaire training. Ze zei: „Het gevolg was dat andere kinderen van Getuigen zonder moeite vrijstelling konden vragen, en bij de diploma-uitreiking zat ik toch nog bij de top-tien.”

Niet alle militaire commandanten verleenden vrijstelling. Sommige hebben het leerlingen moeilijk gemaakt om hun diploma te behalen. Toch heeft het vasthouden aan Jehovah’s beginselen duizenden jongeren een belangrijke les geleerd: een krachtig standpunt innemen aan de kant van Jehovah’s koninkrijk en neutraal blijven in de aangelegenheden van deze wereld, resulteert in Jehovah’s bescherming en zegen. — Spr. 29:25.

Aantal congressen neemt toe

Laten we nu een blik werpen op de geestelijke bijeenkomsten van Jehovah’s volk. Dat zijn altijd vreugdevolle gelegenheden. Aangezien er voor de Tweede Wereldoorlog weinig Getuigen in het land waren, vonden er pas na de oorlog grote bijeenkomsten plaats. Toch werd er moeite gedaan om de broeders en zusters op deze manier op te bouwen. Het 1941 Yearbook berichtte zelfs dat er in maart 1940 een congres in Manila was gehouden.

Zoals eerder vermeld, werd Joseph dos Santos door de Japanners gevangengezet. Hij werd uiteindelijk begin 1945 door de Amerikaanse troepen bevrijd. Hij was zeer geïnteresseerd in het geestelijke welzijn van de broeders en zusters, van wie er velen nieuw in de organisatie waren. Er werden regelingen getroffen om hun te leren hoe ze schriftuurlijke waarheden doeltreffend aan anderen konden onderwijzen door middel van huisbijbelstudies. Dit werd onder andere gedaan op het nationale congres dat eind 1945 in Lingayen (Pangasinan) werd gehouden. Er waren ongeveer 4000 aanwezigen, waaruit blijkt hoeveel belangstelling er in die tijd was. Dit was een bijzonder vreugdevolle gebeurtenis nu de oorlog afgelopen was!

Vanaf dat moment nam met de groei van het aantal verkondigers, ook het congresbezoek gestadig toe. Zo’n zeventien jaar later bedroeg het aantal aanwezigen 39.652 in plaats van 4000. De congressen werden toen niet op slechts één, maar op zeven plaatsen gehouden. Nog eens vijftien jaar later (in 1977) waren er op de districtscongressen meer dan 100.000 aanwezigen. Toen werden er verspreid over het hele land twintig congressen gehouden. Acht jaar later bedroeg het aantal aanwezigen meer dan 200.000, en in 1997 waren er op de districtscongressen meer dan 300.000 aanwezigen. Voor het jaar 2002 werden er zelfs 63 congressen georganiseerd, het grootste aantal tot nu toe. Het reizen naar andere eilanden kan zwaar en soms kostbaar zijn. Door de congressen op een groot aantal lokaties te houden, zijn ze dichterbij voor de broeders en zusters, waardoor het makkelijker wordt ze bij te wonen. Hierdoor kunnen meer personen van deze geestelijke feestmaaltijden genieten.

Jehovah zegent inspanningen om aanwezig te zijn

Het is niet altijd eenvoudig geweest om kringvergaderingen en congressen te bezoeken. In 1947 zakten in het noordelijke deel van het land broeders en zusters op twee vlotten de rivier de Abra af om een kringvergadering aan de kust in Vigan bij te wonen. Bij de riviermonding sloopten ze de vlotten en verkochten het hout om buskaartjes te kopen voor de terugreis naar de bergen na afloop van de vergadering. Ze namen grote zakken rijst, bundels hout, slaapmatten, een groot aantal kinderen en een hartelijke glimlach mee die steeds breder werd naarmate ze langer op de vergadering waren. Met rijst, brandhout, een ouderwets komfoor en een slaapmat voorzagen ze in al hun materiële behoeften.

In 1983 liep een groep van de gemeente Caburan in de zuidelijke Filippijnse provincie Davao del Sur drie dagen door berggebied om een aanlegplaats te bereiken. Vervolgens was het per motorboot nog een dag reizen naar de congresstad. Ze vonden de vreugdevolle omgang met anderen op het „Koninkrijkseenheid”-districtscongres de moeite en de kosten dubbel en dwars waard!

In 1989 liep een gezin met twee kinderen van twee en vier jaar vanuit de stad El Nido op Palawan ongeveer zeventig kilometer om een kringvergadering bij te wonen. Ze moesten twee dagen door een jungle lopen waar maar weinig gemarkeerde paden waren. Onder het lopen moesten ze de bloedzuigers van hun lichaam plukken. Alsof dat nog niet erg genoeg was, regende het beide dagen zonder ophouden. Ze moesten heel wat kreken en rivieren oversteken, maar er waren geen bruggen. Ondanks deze moeilijkheden kwam het gezin ongedeerd aan. Ze hebben echt genoten van hun omgang met de broeders en zusters daar!

In andere gebieden maken beperkte financiële middelen het voor gezinnen moeilijk genoeg geld bij elkaar te krijgen om congressen te bezoeken. Ramon Rodriguez kwam in 1984 voor dat probleem te staan. Hij woont met zijn gezin op het eiland Polillo, voor de oostkust van Luzon. Ramon is visser. Het congres was al over een week, maar zijn uit zeven personen bestaande gezin had slechts genoeg geld om één van hen erheen te laten gaan. Ze legden dit in gebed aan Jehovah voor, waarna Ramon en zijn twaalfjarige zoon gingen vissen. Ze roeiden de zee op en wierpen hun netten uit, maar zonder succes. Na een tijdje wilde de zoon met alle geweld dat ze het dichter bij huis probeerden. Daar probeerden ze het nog één keer. Ramon zegt: „We hadden het nooit verwacht, maar toen we de netten vol vis ophaalden, waren het er zo veel dat de boot afgeladen was.” Ze hadden ruim 500 kilo vis opgehaald! Door de vis te verkopen, hadden ze meer dan genoeg geld om het hele gezin naar het congres te laten gaan.

De volgende avond wierpen andere broeders die graag naar het congres wilden, hun netten op dezelfde plek uit en vingen nog eens 100 kilo vis. Ramon voegt eraan toe: „Vissers die geen Getuigen waren en die uitvoeren om hun netten tegelijkertijd uit te werpen, vingen tot hun verbazing nog niet één visje. Ze maakten de opmerking: ’Hun God heeft hen gezegend omdat ze naar het congres gaan.’” Keer op keer hebben Filippijnse Getuige-gezinnen ondervonden dat het vreugde schenkt en Jehovah’s zegen tot gevolg heeft als we geestelijke dingen op de eerste plaats in het leven stellen en in overeenstemming met onze gebeden handelen.

Bijzondere congressen

Jehovah’s volk in de hele wereld denkt graag terug aan congressen uit het verleden. Dat geldt ook voor de broeders en zusters in de Filippijnen. Hoewel alle congresprogramma’s gewaardeerd worden, krijgen sommige een speciale betekenis en laten ze een diepere indruk op het hart en de geest achter. Soms zijn dit internationale bijeenkomsten, of misschien congressen waar zendelingen naar hun land van herkomst terugkeren en hun ervaringen met de congresgangers delen.

Zoals eerder werd opgemerkt, zijn er heel wat Filippijnse broeders en zusters die als zendeling dienen in andere Aziatische landen en op eilanden in de wereldzeeën. Bij verscheidene gelegenheden hebben Getuigen over de hele wereld bijdragen gegeven om de zendelingen te helpen naar hun vaderland terug te keren om daar congressen bij te wonen. Ook Filippijnse zendelingen hebben van deze liefdevolle regeling geprofiteerd. In 1983, 1988, 1993 en 1998 zijn er tientallen geholpen naar de Filippijnen terug te gaan om met hun familie en vrienden van de congressen te genieten. De berichten uit 1988 tonen dat er voor de congressen in de Filippijnen 54 zendelingen terugkwamen die in 12 landen dienden. Op dat moment waren ze gemiddeld 24 jaar in de volletijddienst. Iedereen heeft volop genoten van hun verhalen en ervaringen die tijdens het programma werden verteld.

Anderen herinneren zich congressen vanwege gebeurtenissen die ermee verband hielden en de vastberadenheid waarmee de broeders en zusters ondanks ongemakken zijn doorgegaan. Zo werd vlak voor het „Goddelijke vrede”-districtscongres van 1986 in Surigao, op Mindanao, de stad getroffen door een tyfoon met windsnelheden van 150 kilometer per uur. Het dak van het stadion werd zwaar beschadigd. In de hele stad viel de stroom uit en dat werd pas na het congres weer hersteld. Water moest van zes kilometer ver weg gehaald worden. Dit weerhield de Getuigen er niet van bijeen te komen. Broeders probeerden nog zoveel mogelijk van het podium te redden en zetten het op in een sportzaal naast het stadion. Ze huurden een generator om enkele lichten, het geluidssysteem en een koelkast voor de cafetaria van elektriciteit te voorzien. Hoewel er 5000 bezoekers werden verwacht, heeft een hoogtepunt van 9932 aanwezigen van het congres genoten! Dit waren beslist geen mooiweerchristenen.

Vooral de internationale congressen waren onvergetelijk. Het Besturende Lichaam trof zowel in 1991 als in 1993 regelingen voor internationale congressen in Manila. De stad was diep onder de indruk van de afgevaardigden. Dit was echt een heerlijke uitwisseling van aanmoediging voor de Filippijnse broeders en zusters, van wie de meesten niet de middelen hebben om naar andere landen te reizen voor een bezoek! (Rom. 1:12) De buitenlandse afgevaardigden waren onder de indruk van de warme, hartelijke gastvrijheid die hun door hun Filippijnse broeders en zusters werd betoond. Een echtpaar uit de Verenigde Staten schreef: „Heel hartelijk bedankt voor jullie warme onthaal. Jullie hebben ons allemaal ontvangen met open armen die met heel veel liefde om ons heen werden geslagen!”

In 1993 werden er op drie plaatsen in Manila stadions gebruikt, en telkens als een lid van het Besturende Lichaam een toespraak hield, werden de drie lokaties telefonisch met elkaar verbonden. De afgevaardigden waren dolgelukkig toen de Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften in het Tagalog werd vrijgegeven! Een jonge zuster zei: „Ik was dolblij. Ik had gehoopt dat we ooit eens de Nieuwe-Wereldvertaling in het Tagalog zouden hebben. Het was zo’n verrassing dat we die nu kregen!”

In 1998 werden de rollen omgedraaid. Voor het eerst sinds 1958 werden de Filippijnen uitgenodigd afgevaardigden naar andere landen te sturen. Zo gingen er 107 Getuigen naar een congres aan de westkust van de Verenigde Staten. In september hadden 35 anderen het voorrecht een internationaal congres in Korea bij te wonen. Zulke congressen hebben een bijzonder belangrijke rol gespeeld in het onderwijzen en verenigen van Jehovah’s volk en zijn voor allen een hulp geweest om Jehovah tot hun vesting te maken.

Laten we nu onze aandacht richten op het werk in het veld. Hoe is dit in een land met zo veel talen tot stand gebracht?

Het goede nieuws in vele talen aanbieden

Zoals eerder opgemerkt, is het voor de mensen over het algemeen gemakkelijker de waarheid in hun eigen taal te leren. In de Filippijnen vormt dit een uitdaging wegens de vele talen die er gesproken worden. Toch hebben Jehovah’s Getuigen zich ingespannen om aan de behoeften van de mensen tegemoet te komen door tot hen te prediken in hun eigen taal en bijbelse lectuur in een verscheidenheid van talen te produceren.

Gewoonlijk kan er aan een bepaalde taalgroep getuigenis worden gegeven door degenen die deze taal al spreken. In enkele gevallen waarin maar weinig Getuigen de taal kennen, hebben ijverige verkondigers en pioniers geprobeerd die te leren. Op deze manier hebben ze de apostel Paulus nagebootst, die „voor alle soorten van mensen alles geworden” was. — 1 Kor. 9:22.

Hoewel de Filippijnen het op drie na dichtstbevolkte land ter wereld vormen dat Engels als hoofdtaal heeft, is dat niet de moedertaal van de meeste inwoners. Niet iedereen kan goed Engels lezen en daarom is er behoefte aan publicaties in verscheidene Filippijnse talen. Door de jaren heen hebben Jehovah’s Getuigen bijbelse publicaties in ten minste zeventien van deze talen vertaald. In sommige talen zijn er maar één of twee brochures — zoals in het Tau Sug, de taal van islamitische volken in het zuiden, of in het Ibanag, dat door een kleine etnische groep dicht bij het noordelijkste deel van het land gesproken wordt. Voor het merendeel kunnen de mensen goed overweg met een van de zeven hoofdtalen. De Wachttoren wordt in deze talen vertaald en gedrukt. Bijgevolg worden geestelijke programma’s in Koninkrijkszalen of op kringvergaderingen en congressen voornamelijk in deze talen geboden.

De laatste jaren heeft de regering aangemoedigd tot het gebruik van het Filippino, dat grotendeels hetzelfde is als het Tagalog. Eén generatie later zijn de resultaten hiervan al merkbaar. Het Filippino wordt nu veel meer gesproken en ook in gedrukte vorm gebruikt, terwijl het gebruik van andere talen gelijk is gebleven of zelfs is afgenomen. Dit blijkt ook uit de oplagecijfers van De Wachttoren. In 1980 bedroeg de totale oplage voor de Tagalogeditie per uitgave 29.667. In het jaar 2000 was dit cijfer verviervoudigd tot 125.100 per uitgave. In dezelfde periode was er een minimale verandering in het Engels en slechts een bescheiden toename in de andere Filippijnse talen.

De Bethelfamilie ondersteunt het werk in het veld

Er dienen ongeveer 380 volletijddienaren op het bijkantoor van Jehovah’s Getuigen in Quezon-Stad, dat deel uitmaakt van een stedelijke agglomeratie genaamd Metro Manila. Een staf van 69 personen werkt aan het vertalen en proeflezen van publicaties in de plaatselijke talen. Een deel van deze staf is onlangs gereedgekomen met het vertalen van de Hebreeuwse Geschriften van de Nieuwe-Wereldvertaling in drie talen: Cebuano, Iloko en Tagalog. Vanaf het moment dat de Griekse Geschriften van deze bijbel in 1993 werden vrijgegeven, hebben de broeders en zusters zich erop verheugd de complete Nieuwe-Wereldvertaling in hun bezit te hebben. Wat waren ze opgetogen toen ze eind 2000 de Tagalogeditie als vrijgave op het districtscongres ontvingen! Al snel volgden de uitgaven in het Cebuano en Iloko. Honderdduizenden mensen in het veld kunnen nu de voordelen genieten van deze duidelijke, accurate en consequente vertaling van de Heilige Schrift.

De leden van de Filippijnse Bethelfamilie hebben uiteenlopende achtergronden en spreken 28 verschillende talen en dialecten. Velen zijn dan ook bekwaam om op de bijbel gebaseerde publicaties te vertalen. Maar vertalen is slechts een deel van het werk dat op Bethel wordt gedaan.

De vrijwilligers op Bethel verrichten velerlei taken die het uiterst belangrijke predikingswerk in het veld ondersteunen. Sommige broeders drukken tijdschriften en andere lectuur. Vrijwilligers bezorgen de lectuur ook bij verschillende depots op Luzon. Velen verrichten ondersteunende taken in het Bethelhuis zelf, zoals het onderhoud van apparatuur, koken en schoonmaken. Anderen zijn toegewezen aan de Dienstafdeling, waar ze correspondentie in vele talen ontvangen en verzenden om de gemeenten, reizende opzieners en volletijddienaren in het veld te helpen. Men kan zich wel voorstellen hoeveel correspondentie er verwerkt moet worden voor de ongeveer 3500 gemeenten in de hele eilandengroep!

Vanaf het moment dat het bijkantoor in 1934 werd opgericht tot het midden van de jaren 70 stonden de activiteiten op het bijkantoor onder het opzicht van een bijkantoordienaar of -opziener. Nadat Joseph dos Santos naar Hawaii was teruggekeerd, heeft Earl Stewart, een zendeling uit Canada, zo’n dertien jaar deze verantwoordelijkheid behartigd. Daarna hebben twee andere broeders korte tijd in die functie gediend. Vervolgens werd in 1966 Denton Hopkinson, die in 1954 was gekomen, als bijkantooropziener aangesteld. Hij heeft in die hoedanigheid ongeveer tien jaar toegewijd gediend totdat Jehovah’s organisatie het passend vond een nieuwe regeling voor het opzicht over bijkantoren in de hele wereld in te stellen.

In overeenstemming met de aanwijzingen voor bijkantoren in de hele wereld werd in februari 1976 het opzicht van slechts één man overgedragen op een bijkantoorcomité. Deze groep bekwame mannen, die onder leiding van het Besturende Lichaam werken, werd verantwoordelijk voor beslissingen betreffende het werk in het veld en op het bijkantoor. Oorspronkelijk bestond het bijkantoorcomité in de Filippijnen uit vijf leden. Later werd het, aangezien de meeste oorspronkelijke comitéleden buitenlandse zendelingen waren, verstandig geacht meer Filippijnse broeders aan te stellen. Een tijdlang heeft het comité dan ook uit zeven leden bestaan.

De voordelen van deze bijkantoorcomitéregeling werden al snel duidelijk. Denton Hopkinson, die nu als coördinator van het bijkantoorcomité dient, merkt op: „Terugkijkend kan men zien dat dit een verstandige maatregel op het juiste moment was. Gezien de hoeveelheid werk en de omvang van de organisatie was het voor één persoon onmogelijk om alles in de gaten te houden. De last van de verantwoordelijkheid is nu beter verdeeld.”

In Spreuken 15:22 staat: „In de veelheid van raadgevers komt iets tot stand.” Overleg met anderen leidt tot een waardevolle bundeling van wijsheid. Het Filippijnse bijkantoorcomité brengt dat beginsel in praktijk. Sinds broeder Hopkinson als bijkantooropziener werd aangesteld, is de omvang van het Bethelpersoneel vertienvoudigd, evenals het werk. Op het ogenblik bestaat het bijkantoorcomité uit vijf dienstknechten van Jehovah met een lange staat van dienst. Ze hebben gemiddeld meer dan vijftig jaar volletijddienst achter de rug. Hun gezamenlijke ervaring is beslist nuttig geweest terwijl het werk op alle eilanden onder Jehovah’s leidende hand krachtig voorwaarts is gegaan. Het bijkantoorcomité en alle leden van de Bethelfamilie vinden het een groot voorrecht dit werk te ondersteunen.

De waarheid naar „alle soorten van mensen” brengen

Het predikingswerk tot stand brengen, is echt in overeenstemming met Gods wil dat „alle soorten van mensen worden gered en tot een nauwkeurige kennis van de waarheid komen” (1 Tim. 2:4). Welke „soorten” mensen zijn door ijverige predikers overal in de Filippijnen geholpen?

Marlon was een man die altijd in moeilijkheden raakte. Hij stond in zijn dorp bekend als iemand die veel slechte gewoonten had: roken, zich bedrinken, drugs gebruiken, en hij had verkeerde vrienden. Toen de Getuigen kwamen, kreeg Marlons moeder belangstelling voor de Koninkrijksboodschap. De pioniers liepen over stoffige en modderige wegen om een studie bij haar te leiden. Aanvankelijk toonde Marlon geen interesse om met de studie mee te doen maar kwam hij af en toe gewoon even langs. De broeders die met zijn moeder studeerden, toonden echter belangstelling voor hem. Na verloop van tijd ging hij niet alleen studeren maar liet hij ook zijn haar, dat tot aan zijn middel reikte, afknippen om zijn eerste vergadering in de Koninkrijkszaal bij te wonen. Hij maakte snelle vorderingen, en de mensen waren verbaasd over de grote veranderingen die hij in zijn leven had aangebracht. Marlon is nu als pionier in de volletijddienst om de waarheid aan anderen te vertellen. Wat motiveerde hem om de waarheid te aanvaarden? Hij gaf te kennen dat het doorzettingsvermogen van de pioniers die met zijn moeder kwamen studeren, hem ervan overtuigde dat ze de waarheid hadden.

Sommigen lijken misschien niet het soort mensen dat geneigd zou zijn de waarheid te aanvaarden. Niettemin hebben verkondigers van het goede nieuws geen vooroordeel tegen mensen maar stellen ze hen in de gelegenheid het te horen. Op het eilandje Marinduque gaf een speciale pionierster getuigenis bij een bepaald huis. Aan het eind van het gesprek vroeg ze of er nog meer mensen woonden. De huisbewoner antwoordde dat er boven iemand woonde, maar voegde eraan toe: „Doe maar geen moeite, het is een gewelddadige driftkop.” De pionierster vond echter dat de man de gelegenheid moest krijgen om de Koninkrijksboodschap te horen. Bij de deur aangekomen, had de pionierster het gevoel dat de man op haar had gewacht. Met een glimlach bood ze een gratis huisbijbelstudie aan. Tot haar verrassing leek de man, Carlos, blij met het aanbod. Ze begon een bijbelstudie met hem en zijn vrouw.

Tijdens het tweede bezoek van de pionierster bekende Carlos dat zijn vrouw en hij ernstige moeilijkheden hadden en zelfs een poging tot zelfmoord hadden gedaan. Toen de pionierster de eerste keer beneden aan de deur kwam, had Carlos zijn oor tegen de vloer gelegd om te luisteren en had hij de huisbewoner de pionierster horen afraden naar boven te gaan. Toen hij dat hoorde, bad hij of de pionierster die raad mocht negeren en toch boven zou komen, want misschien was dit wel het antwoord op hun verzoek om gemoedsrust. Hun studie van de bijbel bracht hun inderdaad gemoedsrust. Ze werden samen gedoopt en Carlos’ vrouw is nu in de pioniersdienst.

Een andere man, Victor genaamd, had zich zowel in de boeddhistische als in de katholieke leer verdiept. Hij begon zich af te vragen waarom er zoveel religies in de wereld zijn. Hij ging zelf op zoek naar de waarheid. Na de islam, het hindoeïsme, het sjintô, het confucianisme, de evolutietheorie en andere filosofieën te hebben onderzocht, constateerde hij dat ze hem geen van alle bevredigden. Bij zijn speurtocht ontdekte hij dat alleen de bijbel nauwkeurige profetieën bevat. Daarom concentreerde hij zijn onderzoek op de bijbel. Na een studie van de Schrift kwamen hij en zijn vriendin, Maribel, uit zichzelf tot de conclusie dat de Drie-eenheid, het hellevuur en het vagevuur valse leringen zijn. Toch leek er nog iets te ontbreken.

Enige tijd nadat Maribel en hij getrouwd waren, sprak Victor met een Getuige en vernam hij dat het noodzakelijk is Gods naam te gebruiken. Nadat Victor dit in zijn bijbel had gecontroleerd, begon hij onmiddellijk Jehovah’s naam in zijn gebeden te gebruiken. Al gauw bezocht hij vergaderingen in de Koninkrijkszaal en maakte snelle geestelijke vorderingen. Maribel en hij werden in mei 1989 gedoopt, en Victor dient nu als reizend opziener om gemeenten op te bouwen.

Pioniers hebben mensen in alle mogelijke situaties geholpen. Primitiva Lacasandile, een speciale pionierster in het zuiden van Luzon, begon een bijbelstudie met een echtpaar in een dorp. Ze hadden twee kinderen, en ze waren arm. Toen Primitiva op een keer voor de bijbelstudie kwam, trof ze tot haar ontzetting het oudste kind huilend aan terwijl het in het huis opgehangen was in een zak. Primitiva vertelt: „De moeder hield een mes in haar hand en was van plan het kind te doden. Ik hield haar tegen en vroeg waarom ze dat wilde doen. De moeder zei, vanwege hun financiële problemen.” Primitiva gaf hun bijbelse raad over hun probleem, hetgeen tot gevolg had dat het leven van het kind werd gespaard. Ze zetten hun bijbelstudie voort en gingen vergaderingen bezoeken, ook al moesten ze hiervoor acht kilometer lopen. Het echtpaar maakte vorderingen en werd gedoopt, en de man is nu ouderling in de gemeente. Primitiva zegt: „Het kind dat bijna gedood was, is nu in de pioniersdienst. Het werk dat Jehovah zijn dienstknechten gegeven heeft, redt echt levens, zowel nu als in de toekomst.”

Dienen waar de behoefte groter is

Er zijn nog heel wat gebieden met weinig Koninkrijksverkondigers. Pioniers en verkondigers hebben zich aangeboden om naar die plaatsen toe te gaan. Pascual en Maria Tatoy dienden als gewone pioniers. Ze meldden zich als vrijwilligers om met Angelito Balboa, een speciale pionier, het gebied op het eiland Coron in het westen van de Filippijnen te helpen bewerken. Om in hun onderhoud te voorzien, ging Pascual met een andere broeder uit vissen en maakte Maria snacks van kleefrijst om te verkopen.

Toen de kringopziener op bezoek kwam, wees hij op de behoefte die bestond op een ander eiland, Culion. Daar bevond zich een leprakolonie, en er waren maar vier verkondigers. Hij nodigde de familie Tatoy uit daarheen te gaan. Pascual en Maria gingen hierop in en Jehovah heeft hun inspanningen gezegend. De vier verkondigers op Culion zijn nu uitgegroeid tot twee gemeenten.

Midden jaren 70 ontvluchtten grote aantallen mensen per boot Vietnam. Velen van hen belandden in de Filippijnen. Ongeveer twintig jaar zijn er vluchtelingenkampen in gebruik geweest. Er bevond zich een groot kamp op het eiland Palawan. Enkele Filippijnse broeders boden zich aan om deze mensen de waarheid te brengen. Eén Vietnameessprekende broeder kwam uit de Verenigde Staten om te helpen. Sommigen aanvaardden de waarheid in het kamp. Anderen raakten met Jehovah’s naam en zijn Getuigen bekend voordat ze naar elders verhuisden.

Speciale pioniers dienen in veel van de afgelegen gebieden in de Filippijnen. Vaak nemen ze andere verkondigers en pioniers mee als ze verre plaatsen bewerken. Norma Balmaceda vertelt hoe ze de bergprovincie Ifugao bewerken. Ze zegt: „Gewoonlijk gaan we op maandag en nemen dan onze velddiensttassen vol lectuur, onze kleding en eten mee — voldoende om het tot zaterdagochtend uit te houden. In de middag gaan we dan terug voor onze gemeentevergaderingen.”

Sommige gemeenten organiseren predikingsexpedities, vooral bij mooi weer. Ze gaan dan vaak enkele dagen of een week naar gebieden in het binnenland. Nicanor Evangelista, die nu op Bethel dient, haalt herinneringen op aan dat werk. Hij vertelt: „In de plattelandsgebieden is het onder de Filippino’s gebruikelijk om als ze belangstelling hebben, te zeggen: ’U mag hier bij ons slapen. U mag hier koken.’ Soms bestudeerden de pioniers de bijbel met geïnteresseerden tot diep in de nacht, omdat de pioniers daar toch bleven slapen.”

Aëta leren de waarheid kennen

Bij hun inspanningen om alle soorten van mensen getuigenis te geven, hebben Jehovah’s dienstknechten soms contact gelegd met de Aëta of negrito’s, zoals ze ook wel genoemd worden. De Aëta worden als de oorspronkelijke inwoners van de Filippijnen beschouwd. Het zijn er betrekkelijk weinig en het is niet altijd gemakkelijk contact met hen te leggen. Dat komt doordat velen van hen als nomaden in de bergwouden leven, waar ze wild vangen of wilde vruchten en groente zoeken. Met hun lengte van nog geen anderhalve meter en hun donkere huidkleur en krullend haar vertonen ze enige gelijkenis met de pygmeeën. Sommigen zijn geïntegreerd in de samenleving en anderen zijn in een meer permanente behuizing in de buurt van bevolkte gebieden gaan wonen. Er woonden er veel in de bergen rond de Pinatubo, maar die hebben tijdens de enorme eruptie daar hun huis moeten verlaten.

Een andere groep Aëta woont op het eiland Panay, in Centraal-Filippijnen. Lodibico Eno en zijn gezin zijn Aëta uit dat gebied. Het toepassen van bijbelse beginselen heeft voor Lodibico veel veranderingen met zich meegebracht. Hij vertelt: „Voordien had ik heel wat slechte gewoonten: betelkauwen, roken, drinken en gokken. Ik was ook behoorlijk gewelddadig. We hadden geen gelukkig gezinsleven. Als ik die verkeerde gewoonten niet had opgegeven, was ik misschien al dood geweest. Nu is mijn lichaam rein geworden. Mijn tanden, die roodachtig waren, zijn wit geworden. Ik ben ouderling in de gemeente. Al deze zegeningen heb ik van Jehovah God gekregen.” Net als dit Aëtagezin hebben zelfs mensen van kleine stammen de vrijheid ervaren die het resultaat is van het volgen van Jehovah’s weg. — Joh. 8:32.

Vrijheid brengen aan degenen die niet vrij zijn

Een ander soort mensen dat geholpen is, zijn de gevangenen. Sinds de jaren 50 hebben Jehovah’s Getuigen er speciaal moeite voor gedaan degenen te bezoeken die achter de tralies zitten. Een aanzienlijk aantal is geholpen de weg der waarheid te aanvaarden.

Als jongeman was Sofronio Haincadto betrokken geraakt bij een opstand tegen de regering. Hij werd gearresteerd en tot zes jaar gevangenisstraf veroordeeld. In de New Bilibid-gevangenis op Luzon viel hem een gevangene op die niet naar de religieuze diensten ging die de gevangenen mochten bezoeken. Hij vernam dat de man een Getuige van Jehovah was geworden. Dit leidde tot bijna dagelijkse gesprekken over de bijbel. Sofronio vertelt: „Ik raakte ervan overtuigd dat de dingen waar ik vroeger voor gevochten had, de maatschappij niet echt ten goede konden veranderen.” Hij leerde dat alleen Gods koninkrijk de gewenste veranderingen teweeg kan brengen. Met de hulp van broeders uit een naburige gemeente maakte Sofronio geestelijke vorderingen, en hij werd gedoopt in een put op het gevangenisterrein, waarvan het water gebruikt werd om planten te begieten.

Na zijn straf te hebben uitgezeten, werd Sofronio gewone pionier en later speciale pionier. Tijdens zijn volletijddienst heeft hij ongeveer vijftien mensen kunnen helpen de weg der waarheid te aanvaarden. Na zijn huwelijk kreeg hij zes kinderen. Drie van hen zijn nu in de volletijddienst, van wie één als kringopziener. In 1995 bezochten twee van zijn zoons de Bedienarenopleidingsschool. De waarheid heeft Sofronio, zijn gezin en anderen die hij heeft geholpen, ware vrijheid gebracht.

Speciale pioniers hebben tot gevangenen in de strafkolonie Iwahig op Palawan gepredikt en zelfs toestemming gekregen om op het terrein een kleine Koninkrijkszaal te bouwen. Een gevangene die veroordeeld was wegens brandstichting, diefstal en meerdere moorden begon te studeren. Zijn leven veranderde compleet toen hij geholpen werd toe te passen wat hij leerde uit het boek U kunt voor eeuwig in een paradijs op aarde leven.

Na meer dan 23 jaar opsluiting kreeg deze man te horen dat hij binnenkort vrijgelaten zou worden. Hij wilde na zo lange tijd graag met zijn familieleden herenigd worden. Maar zijn familie schaamde zich heel erg over hem en was zo bang voor hem dat ze het bericht stuurden: „Kom alsjeblieft niet terug.” Ze wisten niet dat Gods Woord enorme veranderingen in zijn leven tot stand had gebracht. Wat een verrassing wachtte hun toen deze rustige, vreedzame christen naar zijn woonplaats terugkeerde!

De grootste nationale vrouwengevangenis bevindt zich in Mandaluyong (Metro Manila). Jarenlang kregen Jehovah’s Getuigen slechts beperkt toegang tot dit instituut. Hier kwam echter verandering in toen een vrouw die al bijbelstudie had, naar deze gevangenis werd overgebracht. De autoriteiten zeiden dat ze zich maar bij een van de andere religieuze groepen daar moest aansluiten, maar ze hield voet bij stuk en legde uit dat ze alleen samen met Jehovah’s Getuigen wilde aanbidden. De autoriteiten stemden toe en zodoende mochten de Getuigen dit instituut wekelijks bezoeken. Sindsdien zijn daar verscheidene vrouwen gedoopt, en een naburige gemeente verzorgt geregeld de Wachttoren-studie en enkele andere vergaderingen voor geïnteresseerde vrouwelijke gevangenen.

De waarheidsboodschap heeft voor sommigen die achter de tralies zitten, een unieke vrijheid gebracht. Ook zij zijn kostbaar in Jehovah’s ogen, en zijn dienstknechten zijn blij zulke personen te mogen bijstaan.

Oude getrouwen gaan door

Een bijbelse spreuk luidt: „Grijsheid is een luisterrijke kroon wanneer ze op de weg der rechtvaardigheid wordt gevonden” (Spr. 16:31). Het is inderdaad prachtig degenen te zien die reeds vele jaren de vreugde van Jehovah tot hun vesting hebben gemaakt!

Voor de Tweede Wereldoorlog was de theocratische organisatie in de Filippijnen maar klein. Er zijn er niet veel die hun dienst tot die tijd kunnen terugvoeren. Het is daarom heel aanmoedigend Leodegario Barlaan te ontmoeten. Hij is sinds 1938 in de volletijddienst. In de oorlog werden hij en zijn metgezellen door de Japanners mishandeld, maar ze bleven prediken. Na de oorlog bleef hij met zijn vrouw, Natividad, in de volletijddienst, en uiteindelijk werden ze uitgenodigd voor de reizende dienst. Later hebben ze als speciale pioniers op de ziekenlijst gediend in de provincie Pangasinan. Natividad is in 2000 overleden, maar Leodegario dient nog steeds in die toewijzing. Iedereen wordt aangemoedigd door zijn vaste besluit om te doen wat hij altijd gedaan heeft — prediken.

Na de Tweede Wereldoorlog groeide het getuigeniswerk snel. Velen die toen de waarheid leerden kennen, dienen nu nog getrouw. Pacifico Pantas bijvoorbeeld las in de oorlog bijbelse publicaties van zijn buren, die Getuigen waren. Hij vertelt: „Ik begon vergaderingen te bezoeken. Vervolgens diende ik een aanvraag voor de algemene [nu gewone] pioniersdienst in, maar ik was nog niet gedoopt. Ze vroegen me of ik me eerst wilde laten dopen, en dus deed ik dat.” Dat was in 1946. Pacifico’s pioniersdienst bracht hem naar verschillende delen van het land. Hij heeft ook andere voorrechten genoten. Hij zegt: „Ik werd uitgenodigd voor de zestiende klas van Gilead en kon het internationale congres van 1950 in New York bijwonen. Nadat ik afgestudeerd was, heb ik als kringopziener gediend in de staten Minnesota en North Dakota (VS), en vervolgens keerde ik naar de Filippijnen terug om als districtsopziener te dienen in het gebied ten zuiden van de rivier de Pasig, van Manila helemaal tot Mindanao.”

In de daaropvolgende jaren heeft broeder Pantas een verscheidenheid van toewijzingen op Bethel en als reizend opziener gehad. Vervolgens trouwde Pacifico in 1963. Zijn vrouw en hij kregen kinderen, dus moesten ze een geregelder leven gaan leiden om hun gezin groot te brengen. Ze bleven Jehovah als gezin dienen, en alle drie de kinderen zijn opgegroeid als lofprijzers van Jehovah. Ze dienen op het ogenblik allemaal als ouderling en een van hen is afgestudeerd van de Bedienarenopleidingsschool. Een ander dient op Bethel. Zelfs op hoge leeftijd blijft broeder Pantas een positieve kracht in de gemeente.

Aantrekkelijke zalen om Jehovah te aanbidden

Pas sinds kort beschikt Jehovah’s volk in de Filippijnen over Koninkrijkszalen als plaatsen van aanbidding. Jarenlang vergaderde de grote meerderheid in de huizen van broeders en zusters. Natuurlijk gebruikten christenen in de eerste eeuw ook particuliere huizen voor vergaderingen (Rom. 16:5). Maar naarmate de gemeenten in de huidige tijd groeiden, werd het wenselijk gelegenheden te hebben die grotere aantallen mensen gerieflijk konden onderbrengen.

David Ledbetter zei: „Voor velen was het wegens het gebrek aan financiële middelen heel moeilijk. Zelfs in Metro Manila, toch een grote stad, hadden we maar één Koninkrijkszaal die gebouwd was op grond die de gemeente in eigendom had. Overal elders waar een Koninkrijkszaal was, had de gemeente wel het gebouw maar niet de grond in eigendom.” De lonen van de broeders waren zo laag dat de gemeenten zich geen grond konden permitteren.

Dus roeiden de broeders en zusters met de riemen die ze hadden. Wat ze bezaten, deelden ze bereidwillig. Denton Hopkinson herinnert zich bijvoorbeeld Santos Capistrano, een broeder in Manila die de eerste verdieping van zijn huis zo’n veertig jaar beschikbaar stelde als Koninkrijkszaal. Broeder Hopkinson vertelt: „Na de dood van broeder Capistrano’s vrouw gingen zijn kinderen beneden wonen. De Koninkrijkszaal was boven en hij had slechts een klein kamertje met een keuken. De Koninkrijkszaal nam het grootste deel van de eerste verdieping in beslag. Men zou denken dat het ongerieflijk voor hem was, maar hij was er blij mee. Zo was de geest van de broeders en zusters.”

Ten slotte werd het mogelijk Koninkrijkszalen te bouwen op grond die eigendom van de gemeenten was. De peso steeg in waarde en tegen de jaren 80 kwam er een bescheiden verbetering in de lonen, waardoor het mogelijk werd geld te lenen. Hierdoor wisten enkele gemeenten een lening te krijgen.

Vervolgens betekende een liefdevolle regeling die het Besturende Lichaam instelde een grote verandering. In de Verenigde Staten en Canada werden mededelingen gedaan over een Koninkrijkszalenfonds, en niet lang daarna konden de Filippijnen geld gebruiken dat specifiek was bijgedragen voor het doel Koninkrijkszalen te bouwen. Deze regeling is gebaseerd op het beginsel dat er ’gelijkheid tot stand zou komen’, waardoor het mogelijk zou worden leningen af te sluiten (2 Kor. 8:14, 15). Het begon geleidelijk, maar toen ze hoorden hoe de regeling elders werkte, werden steeds meer broeders aangemoedigd te proberen ook een Koninkrijkszaal te krijgen.

Wat een verandering heeft deze regeling teweeggebracht! Over leningen voor Koninkrijkszalen bericht het bijkantoor: „Er zijn in totaal meer dan 1200 Koninkrijkszaalprojecten geweest. Het heeft beslist een krachtige uitwerking gehad op het hele land.” Hoewel in eerste instantie een groot deel van de fondsen uit andere landen kwam, konden de Filippijnse broeders en zusters uiteindelijk hun eigen programma ondersteunen. Hierover verklaart het bijkantoor: „Al verscheidene jaren worden alle Koninkrijkszaalprojecten gefinancierd uit terugbetaalde leningen en bijdragen van de broeders en zusters in de Filippijnen. Dit laat zien dat er zelfs in economisch zwakke gebieden veel goeds gedaan kan worden als iedereen zijn deel doet.”

Een groot aantal gemeenten heeft nu een Koninkrijkszaal. Er zijn ongeveer 3500 gemeenten in het land, en er zijn er die nog steeds geen eigen vergaderplaats hebben. Maar ongeveer 500 van die gemeenten hebben minder dan vijftien verkondigers en kunnen zich geen leningen voor een Koninkrijkszaal permitteren. Daarom wordt er sinds kort aangemoedigd tot het samenvoegen van gemeenten om het praktischer te maken Koninkrijkszalen te bouwen.

Een aangepaste kijk op vergaderschema’s

Sommige gemeenten, of ze nu al dan niet een eigen Koninkrijkszaal hebben, liggen in afgelegen gebieden. De broeders en zusters moeten twee tot vier uur of nog langer over ruig terrein lopen naar hun vergaderplaats. Het gevolg is dat het in sommige gebieden onpraktisch is om meer dan eens per week voor vergaderingen op een centrale plaats bijeen te komen. Daarom hielden veel van deze gemeenten al hun vergaderingen behalve de gemeenteboekstudie op één dag. Broeders hadden zich voorbereid om aan vier vergaderingen deel te nemen. Ze brachten eten voor de lunch mee. Op deze manier hoefde de lange afstand naar de vergaderplaats maar eens per week te worden afgelegd, terwijl andere activiteiten, zoals de velddienst, op andere dagen in het plaatselijke gebied verricht konden worden.

In de jaren 80 begon deze gewoonte zich uit te breiden naar gemeenten die niet zo ver weg lagen en zelfs naar de stadsgebieden. Misschien brachten financiële problemen sommigen ertoe manieren te bedenken om geld te besparen. Minder vergaderdagen betekende minder reizen en minder kosten. Andere broeders bekommerden zich al te zeer om hun gemak en gebruikten tijd op andere dagen misschien voor persoonlijke bezigheden, zoals onderwijs of werelds werk.

Steeds meer gemeenten gingen ertoe over vier van hun vergaderingen op één dag te houden, en sommige gemeenten zelfs alle vijf! Maar dit betekende dat de gemeenten in de Filippijnen steeds verder afdreven van wat Jehovah’s dienstknechten in de hele wereld doorgaans doen, die vergaderingen op drie verschillende dagen van de week houden. De broeders en zusters waren in dit opzicht een beetje uit balans geraakt. Tijdens het bezoek van de zoneopziener in 1991 werd deze kwestie onder zijn aandacht gebracht. Vervolgens werd het Besturende Lichaam geraadpleegd. Ze reageerden als volgt: „Wij denken niet dat dit een goede gewoonte is, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.” Deze informatie werd aan de broeders en zusters overgebracht, eerst in de steden en vervolgens in de plattelandsgebieden.

Er werd op gewezen dat de gemeenten zich niet alleen zouden aanpassen aan de ingestelde wereldwijde regeling voor vergaderingen, maar dat ze ook in geestelijk opzicht meer gebaat zouden zijn bij afzonderlijke vergaderingen dan bij pogingen om alle stof in drie en een half tot vier uur te persen. Jonge kinderen en pasgeïnteresseerden bleken moeite met zo’n schema te hebben. Ouderlingen konden hun aandelen beter voorbereiden als ze een of twee in plaats van veel vergaderingen tegelijk moesten voorbereiden.

Hoe reageerden de gemeenten op deze raad? De overgrote meerderheid reageerde positief en stapte snel over op doordeweekse vergaderingen. Nu genieten de meeste gemeenten, behalve enkele heel verafgelegen gemeenten, elke week van een evenwichtiger geestelijk programma.

Congreshallen

Jarenlang gebruikten kringen gymnastiekzalen, sportvelden, renbanen of andere openbare faciliteiten voor hun grote vergaderingen. Ondanks het ongerief waardeerden de broeders en zusters deze gelegenheden voor vreugdevolle omgang.

Net als met Koninkrijkszalen was het niet gemakkelijk aan congreshallen te komen. Ook hier kwamen financiële beperkingen om de hoek kijken. Niettemin wilden veel kringen heel graag hun eigen vergaderplaats hebben. Daarom zijn er heel wat bescheiden congreshallen opgetrokken. Ze dienen gewoonlijk slechts als hal voor een of twee kringen, niet voor een groep kringen zoals in veel andere landen het geval is. Vaak werd de grond geschonken of voor een redelijke prijs gekocht, vooral in plattelandsgebieden. De broeders en zusters legden vervolgens hun bijdragen bij elkaar en trokken een eenvoudig gebouw op — gewoonlijk een zaal met open wanden en alleen een dak om het publiek te beschutten, een betonnen vloer, een verhoogd podium en wat zitgelegenheid.

In het gebied van Metro Manila was zelfs dat niet mogelijk, voornamelijk vanwege de exorbitante grondprijzen maar ook vanwege de bouwkosten voor een passend gebouw in de grote stad. De gemeenten in het gebied droegen bij aan een fonds voor dat doel, maar het bedrag dat binnenkwam lag ver beneden de som die nodig was om alleen al grond te kopen! Gedurende de jaren 70, de jaren 80 en het grootste deel van de jaren 90 werden grote vergaderingen in Metro Manila nog steeds in scholen of op sportvelden en dergelijke gehouden.

Intussen bleef het aantal gemeenten en kringen in het gebied van Metro Manila groeien, waardoor de behoefte aan een congreshal nijpend werd. Er werd gezocht naar geschikte grond. Er werden brieven naar de gemeenten gestuurd om ze op de hoogte te stellen van het voorrecht het project financieel te ondersteunen. In 1992 vond men een stuk grond van ongeveer zes hectare in de buurt van het district Lagro aan de noordkant van Metro Manila.

De gemeenten in Metro Manila ondersteunden het project door bijdragen en vrijwilligers voor het werk te leveren. Uit verscheidene landen kwamen internationale dienaren met het werk helpen. Een van hen, Ross Pratt uit Nieuw-Zeeland, vertelt: „In maart 1997 kregen we van Brooklyn toestemming om te beginnen. We moesten veel grondwerk doen, waarbij in totaal 29.000 kubieke meter grond werd verzet om het terrein bouwrijp te maken. Er waren vijftig tot zestig vaste werkers. De congreshal kwam in november 1998 gereed.” Toen werd de hal ingewijd. Aangezien de zaal ontworpen was voor 12.000 personen, kunnen er ook districtscongressen worden gehouden. Wegens de open wanden van deze congreshal kunnen er tropische briesjes door de hal waaien terwijl het publiek binnen naar het programma luistert. Zestien kringen in en rond Metro Manila genieten nu geregeld van geestelijke programma’s in deze hal.

Uitbreiding van het bijkantoor

Naarmate het aantal gemeenten en kringen in het veld zich vermenigvuldigde, nam de werklast op het bijkantoor toe. In 1980 waren er ongeveer 60.000 verkondigers in het veld. Nog geen tien jaar later zouden de Filippijnen bij de landen horen met meer dan 100.000 verkondigers. In dezelfde periode groeide de Bethelfamilie uit van 102 naar 150 leden. Maar al in het begin van de jaren 80 werd de ruimte op het bijkantoor krap. Er was behoefte aan meer accommodatie.

Het Besturende Lichaam gaf opdracht uit te zien naar meer grond. Felix Fajardo vertelt wat er gebeurde: „We gingen van huis tot huis om te horen of er in de buurt van Bethel misschien onroerend goed te koop was. De Filippijnse en Chinese eigenaars zeiden dat ze hun grond niet wilden verkopen. Eén grondbezitter zei uitdrukkelijk: ’Chinezen verkopen niet. We kopen. We verkopen nooit.’” Dus op dat tijdstip leek er niets in de buurt van het oorspronkelijke bijkantoor te krijgen te zijn.

Er werd elders naar onroerend goed gezocht. Zo nodig zou het bijkantoor uit de stad verhuizen. In naburige provincies werden verscheidene lokaties gevonden. Het Besturende Lichaam had in het bijzonder belangstelling voor een groot stuk grond bij San Pedro (Laguna), dat door een broeder tegen een redelijke prijs werd aangeboden. Er werd toestemming gegeven om het te kopen. Er werden plannen gemaakt voor de bouw van kantoren, een Bethelhuis en een drukkerij op die grond. Maar naarmate de tijd verstreek, leek het niet Jehovah’s wil te zijn dat men daarheen verhuisde. Er was geen telefoonverbinding, de weg was slecht en het gebied was niet erg veilig. Het werd duidelijk dat dit terrein niet de beste plaats voor een bijkantoor was. Daarom werd er een boerderij van gemaakt om in de behoeften van de Bethelfamilie te helpen voorzien. Daarmee was echter het ruimteprobleem voor het bijkantoor nog niet opgelost.

Een onverwachte wending leek te duiden op Jehovah’s leiding. Felix vervolgt: „Zomaar ineens kwam onze naaste buurman zeggen: ’We gaan ons perceel van 1000 vierkante meter verkopen. We zouden het graag aan u verkopen.’ Het Besturende Lichaam gaf daarom opdracht het te kopen. We dachten dat het wel voldoende was, maar toen we onze bouwplannen aan het internationale hoofdbureau voorlegden, kregen we te horen: ’Misschien kunnen jullie naar nog wat meer grond uitkijken. Jullie hebben iets meer nodig.’

Vlak daarna kwamen een arts en een advocaat zeggen: ’We zouden u graag ons grondbezit verkopen.’ Ook hier ging het om 1000 vierkante meter. Vervolgens wilde een vrouw naast ons die ongeveer één hectare had, haar grond verkopen. Ze verkocht de grond voor een heel redelijke prijs. We vonden nu dat we een flinke lap grond hadden. Maar het hoofdbureau zei: ’Zoek nog maar even verder.’”

Toen kwam er onverwachte hulp. De arts en de advocaat die ons hun grond verkocht hadden, gingen bij de andere buren langs en overreedden hen om hun land te verkopen. Stuk voor stuk boden ze het bijkantoor hun grondbezit aan. Nadat bijna alle percelen in de buurt waren opgekocht, werd er opnieuw een voorstel naar het hoofdbureau gestuurd. Weer kwam het antwoord terug: „Jullie zijn er nog niet.” De broeders dachten: Waar moeten we nu heen? Alle mogelijkheden in de buurt zijn uitgeput.

Omstreeks die tijd kwam er een telefoontje over het grondbezit dat eigendom was van de zakenman die eerder had gezegd: „Chinezen verkopen niet.” Het was nu te koop! Felix zegt: „Broeder Leach en ik kwamen erachter dat niemand anders er belangstelling voor had. Daardoor kregen we het heel goedkoop. Het lijkt erop dat Jehovah de hand in de aangelegenheid had.” Weer kwam er een hectare bij en eindelijk zei het hoofdbureau: „Jullie hebben genoeg om met de bouwplannen te beginnen.”

Met het verstrijken van de tijd en door veranderde omstandigheden werd het duidelijk dat de boerderij in San Pedro niet meer nodig was. Veel van het voedsel voor de Bethelfamilie kon in het groot worden ingekocht tegen prijzen die lager waren dan de productiekosten op de boerderij. Daarom werd besloten de boerderij te verkopen. In 1991 kwam het in het bezit van een nieuwe eigenaar. De opbrengst van de verkoop werd gebruikt om de kosten van de nieuwe gebouwen van het bijkantoor te helpen bestrijden.

De nieuwe bijkantoorfaciliteiten bouwen

De grond die het bijkantoor nu in eigendom had, was meer dan driemaal zo groot als het oorspronkelijke perceel van één hectare dat in 1947 was gekocht. Met de hulp van het Regionale bouwkantoor op het Japanse bijkantoor van Jehovah’s Getuigen werden er ontwerpen gemaakt, en midden 1988 begon men met het bouwrijp maken van het terrein. Een deel van de oude houten gebouwen zou gesloopt worden. De nieuwe gebouwen zouden een woongebouw van elf verdiepingen en een grote drukkerij van twee verdiepingen omvatten. Op het terrein zou een Koninkrijkszaal worden opgetrokken.

Behalve de afgestudeerden van Gilead die een toewijzing kregen om te helpen, kwamen er bijna 300 broeders en zusters uit zo’n vijf landen om voor langere tijd als internationale dienaren of voor kortere tijd als internationale vrijwilligers bij het project te helpen. Buurtbewoners zagen met verbazing dat er mensen uit andere landen kwamen helpen. En ze waren nog verbaasder toen ze hoorden dat die voor het merendeel op eigen kosten waren gekomen! Plaatselijke broeders en zusters zorgden voor een nog betere sfeer van internationale eenheid.

Evenals bij de aankoop van de grond, was Jehovah’s leiding te zien bij de voortgang van de bouw. Er was bijvoorbeeld slechts één firma in de Filippijnen die het soort dakbedekking in zijn assortiment had dat voor de gebouwen nodig was. De order van het bijkantoor voor dit materiaal stond echter als nummer 301 op de wachtlijst van het bedrijf! De broeders maakten een afspraak voor een rechtstreeks onderhoud met de onderdirecteur van het bedrijf en zetten uiteen dat ons werk door vrijwilligers werd gedaan. De directieraad van het bedrijf vergaderde hierover, keurde het verzoek van de broeders goed en schoof hun bestelling naar de eerste plaats op de productielijst. Kort nadat het materiaal was geleverd, gingen de arbeiders van dat bedrijf in staking.

De vele broeders die bij het bijkantoorbouwproject betrokken waren, legden een voortreffelijke geest aan de dag. Elke week kwamen er uit naburige gemeenten ongeveer 600 vrijwilligers helpen. Ongeveer dertig procent van het werk is zelfs door deze vrijwilligers gedaan.

Voor de bouw werden hoge maatstaven gehanteerd. Aangezien de eilanden van de Filippijnen in een actieve aardbevingszone liggen, namen de broeders die het project ontwierpen maatregelen om te zorgen dat het elf verdiepingen tellende gebouw krachtige trillingen zou kunnen weerstaan. De kwaliteit van de nieuwe gebouwen lag stukken hoger dan die van de voorgaande gebouwen, waarvan er één uit de jaren 20 stamde! De oudste werden afgebroken om plaats te maken voor de nieuwe.

Ten slotte vond op 13 april 1991 de inwijding van het bijkantoor plaats. John Barr van het Besturende Lichaam hield de inwijdingstoespraak voor 1718 toehoorders. Broeders en zusters die Jehovah al meer dan veertig jaar dienden, werden voor het programma uitgenodigd en genoten er samen met gasten uit tien landen van. De daaropvolgende dag profiteerden 78.501 personen van een geestelijk opbouwend programma dat via telefoonverbindingen naar zes lokaties in heel de archipel werd uitgezonden.

Filippino’s uitgezonden als internationale dienaren

Tijdens de bouw van het bijkantoor brachten internationale dienaren uit andere landen Filippijnse broeders hun eigen vaardigheden bij. Bert Hoefnagels, die anderen heeft opgeleid, merkt op: „Veel van de plaatselijke broeders zijn heel ijverig, en ze konden toepassen wat ze geleerd hadden.” Als gevolg hiervan konden na afloop van het Filippijnse project enkelen van deze opgeleide broeders als internationale dienaren worden uitgezonden om te helpen bij bijkantoorprojecten in andere landen, met name in Zuidoost-Azië.

Joel Moral, uit de provincie Quezon, was een van hen. Hij kwam aanvankelijk naar de bouw van het bijkantoor in Manila met de gedachte daar één week als vrijwilliger te werken. Zijn hulp was echter nodig en men vroeg hem te blijven. Hoewel hij geen uitgebreide ervaring in de bouw had, stelde het werk aan het bijkantoorproject hem in staat snel vaardigheden te verwerven door te leren van buitenlandse internationale dienaren.

Nog voordat het project in de Filippijnen voltooid was, rees er behoefte aan hulp bij een nieuw bijkantoor in Thailand. Joel zegt: „Ik had het niet verwacht, maar ik werd uitgenodigd naar Thailand te gaan. Mijn ervaring met de bouw in de Filippijnen was een grote hulp om me voor te bereiden op internationaal werk.” Hij is meer dan een jaar bij de bouw in Thailand blijven helpen.

Joshua en Sara Espiritu leerden elkaar kennen terwijl ze beiden aan de bouw van het Filippijnse bijkantoor werkten. Kort na de inwijding van het bijkantoor trouwden ze en stelden zich ten doel samen als internationale dienaren te werken. Na een paar maanden werden ze uitgenodigd mee te helpen bij bouwprojecten in andere landen. Sindsdien hebben ze in vijf landen gediend: drie in Azië en twee in Afrika. Joshua vertelt over zijn ervaring toen hij nog in de Filippijnen was: „Terwijl we met de broeders uit andere landen werkten, deden we vaardigheden op. Nu hadden we kennis die we met anderen konden delen.” Toen ze naar andere landen werden gestuurd, zeiden ze tegen de plaatselijke broeders: „We zullen hier niet altijd blijven. In de toekomst gaan jullie het werk voortzetten.” Over zijn doel als hij naar andere landen gaat, vertelt hij: „We gaan er niet alleen heen om te werken, maar we proberen echt de broeders iets te leren.”

Natuurlijk vereist het flexibiliteit om naar verschillende landen te gaan. Jerry Ayura werd naar verscheidene plaatsen gestuurd, waaronder Thailand, West-Samoa en Zimbabwe. Hij zegt: „Ik leerde dat Jehovah mensen van alle mogelijke achtergronden gebruikt. We houden van hen omdat Jehovah van hen houdt.” Wat zijn deze Filippijnse broeders dankbaar dat ze op internationale schaal aan Jehovah’s werk kunnen bijdragen!

Onlusten houden het werk niet tegen

De vreugde van Jehovah tot onze vesting maken, betekent ook hem loyaal te blijven, zelfs in moeilijke tijden. Er zijn voor Jehovah’s dienstknechten in de Filippijnen talrijke gelegenheden geweest om dit te tonen.

Hoewel er op 17 januari 1981 een eind kwam aan de staat van beleg, bleven de onlusten in het hele decennium van de jaren 80 voortduren. In februari 1986 werd de regering vervangen. De machtswisseling verliep echter betrekkelijk vreedzaam, en zelfs gemeenten in het gebied waar de revolutie van de „People’s Power” plaatsvond, bleven zonder onderbreking vergaderen en prediken. Als de verkondigers langs menigten van de „People’s Power” kwamen, zagen ze hoe priesters en nonnen zich onder de mensen mengden en hen tot actie aanzetten.

De nieuwe regering voerde snel bepaalde veranderingen door. De onlusten hielden echter niet op. Gedurende de eerste drie jaar na het aantreden van de nieuwe regering werden er verschillende pogingen tot een staatsgreep ondernomen, en sommige daarvan waren bloedig. Bij één gelegenheid tijdens de bouw van het bijkantoor zagen de buitenlandse en plaatselijke bouwers toen ze over de stad uitkeken, tot hun verbazing dat gedeserteerde soldaten hun eigen militaire kamp bombardeerden. Deze schermutselingen waren betrekkelijk kort van duur, maar ze maakten het noodzakelijk sommige gemeenten aan te moedigen hun vergaderingen te houden in Koninkrijkszalen op plaatsen waar het veiliger was.

In sommige gebieden op Mindanao duren de onlusten tussen het regeringsleger en de rebellen al vele jaren. De broeders daar moeten tijdens hun prediking beleidvol en met vertrouwen in Jehovah te werk gaan. Renato Dungog, een afgestudeerde van de Bedienarenopleidingsschool die nu kringopziener is, diende in een gebied waar voortdurend veel strijd geleverd werd. Bij één gelegenheid, toen Renato op een boot wachtte, vroeg een soldaat hem: „Waar ga je naar toe?”

Renato legde uit: „Ik ben een reizende bedienaar van Jehovah’s Getuigen. Ik bezoek de broeders en zusters tweemaal per jaar om ze aan te moedigen en samen met hen te gaan prediken.”

De soldaat antwoordde: „God moet wel met je zijn, anders was je allang dood.” Dus ondanks de beroering gaan de broeders en zusters vol vertrouwen in Jehovah door met hun werk, en ze worden er zeer om gerespecteerd.

Terug naar de rechtbanken met de vlaggengroetkwestie

Jongeren zijn op hun loyaliteit aan God beproefd. Op 11 juni 1955 zette president Ramon Magsaysay zijn handtekening onder wet nr. 1265 van de republiek, die alle kinderen op openbare en particuliere scholen ertoe verplichtte de Filippijnse vlag te groeten. Kinderen van Jehovah’s Getuigen reageerden gewetensvol, zoals jonge Getuigen overal ter wereld dat doen (Ex. 20:4, 5). Hoewel ze het embleem van de natie respecteren, kunnen ze het niet met hun geweten overeenbrengen deel te nemen aan wat ze als een religieuze daad van verering voor een voorwerp beschouwen. Toen kinderen van de familie Gerona op Masbate van school werden gestuurd omdat ze de vlag niet groetten, draaide dat uit op een rechtszaak die in 1959 voor het Hooggerechtshof van de Filippijnen werd gebracht. Het hof respecteerde het religieuze standpunt van Jehovah’s Getuigen echter niet. Het stelde dat de vlag „geen beeld is” en dat „de vlag geen enkele religieuze betekenis heeft”. Aldus kende het hof zichzelf de taak toe te bepalen wat wettelijk wel of niet religieus is.

Natuurlijk bracht dit geen verandering in de religieuze overtuiging van de Getuigen. De broeders stonden pal voor schriftuurlijke beginselen. Deze uitspraak van het hof had wel wat moeilijkheden tot gevolg, maar minder ernstig dan men had mogen verwachten.

De vlaggengroet werd pas echt weer een strijdpunt toen de uitspraak van het hof in de wet van 1987 werd opgenomen. Daarna werden in 1990 een aantal kinderen van Jehovah’s Getuigen in het district Cebu van school gestuurd. Een schoolinspecteur stond erop de naleving van de wet af te dwingen. Er werden steeds vaker kinderen van school gestuurd.

In de media werd hier aandacht aan besteed. Toen kreeg een commissie voor de mensenrechten aandacht voor deze kinderen, aan wie onderwijs werd ontzegd. Klaarblijkelijk was de stemming sinds 1959 veranderd. Was het nu Jehovah’s tijd om de kwestie weer in de openbaarheid te brengen? Ernesto Morales, die destijds ouderling in Cebu was, merkte op: „Redacteuren, journalisten, onderwijzers en anderen drongen er allemaal bij ons op aan de zaak voor de rechter te brengen.” De Juridische Afdeling op zowel het bijkantoor als het internationale hoofdbureau werd geraadpleegd. Men besloot de zaak aanhangig te maken.

Maar zowel de regionale rechtbank als het hof van beroep velde een ongunstig vonnis. Ze waren niet bereid in te gaan tegen de uitspraak van het Hooggerechtshof in de zaak Gerona uit 1959. De enige manier waarop de kwestie opgelost kon worden, was door ook deze zaak aan het Hooggerechtshof voor te leggen. Zouden ze bereid zijn de zaak in behandeling te nemen? Het Hooggerechtshof was hier inderdaad toe bereid! Felino Ganal, een jurist die Getuige is, nam de leiding om de zaak voor het hoogste gerechtshof aanhangig te maken. Binnen enkele dagen besliste het Hooggerechtshof dat alle van school gestuurde kinderen weer toegelaten moesten worden in afwachting van een uitspraak in de rechtszaak.

Beide partijen deponeerden argumenten. Na zorgvuldige beschouwing week het Hooggerechtshof af van de uitspraak van 1959 en erkende het recht van kinderen van Jehovah’s Getuigen om zich te onthouden van de vlaggengroet, het afleggen van de eed van trouw en het zingen van het volkslied. Het hof lichtte deze historische beslissing als volgt toe: „Het idee dat iemand gedwongen kan worden de vlag te groeten, . . . op straffe van . . . van school gestuurd worden, is vreemd aan het geweten van de huidige generatie Filippino’s, die ervaring hebben opgedaan met de grondwet, die hun recht op vrije meningsuiting en vrije uitoefening van godsdienst en aanbidding garandeert.” Het hof bepaalde ook dat Jehovah’s Getuigen van school sturen „hun recht op gratis onderwijs . . . onder de Grondwet van 1987 schenden” zou. De Manila Chronicle verklaarde: „Het Hooggerechtshof herstelt een 35-jarig onrecht jegens Jehovah’s Getuigen.”

Door de tegenpartijen werd een verzoek tot herziening ingediend, maar op 29 december 1995 wees het Hooggerechtshof dit verzoek af. De uitspraak blijft dus van kracht. Wat een overwinning voor Jehovah’s volk!

Ondanks rampen gaat het werk door

Zoals aan het begin van dit verslag werd opgemerkt, worden de Filippijnen herhaaldelijk door rampen getroffen. Laten we eens kijken naar enkele van de rampen waaronder de broeders te lijden hebben gehad.

Aardbevingen: Doordat de eilanden op de grens tussen twee grote tektonische schollen liggen, is het land gevoelig voor aardbevingen. Eén autoriteit zegt dat er minstens vijf aardbevingen per dag plaatsvinden, met nog veel meer trillingen die door mensen niet gevoeld worden. De meeste verstoren het leven niet, maar af en toe richten zware aardbevingen een ravage aan.

Op 16 juli 1990 om 16.26 uur deed zich bij Cabanatuan, een stad op Centraal-Luzon, een hevige aardbeving met krachtige naschokken voor. Ook de provincie Benguet werd zwaar getroffen. Een aantal scholen en hotels stortte in, met verlies van mensenlevens als gevolg.

Op dat moment was Julio Tabios, die daar als districtsopziener diende, met zijn vrouw op weg naar een kringvergadering in een bergachtig gebied van Benguet. Een broeder die groente bij zich had om in Baguio te verkopen, gaf hun een lift in zijn vrachtwagen. Nadat ze over kronkelwegen door de bergen gereden waren, kwamen ze bij een smal gedeelte van de weg waar ze een voertuig uit tegenovergestelde richting moesten laten passeren. Precies op dat moment begonnen er rotsblokken van de berg naar beneden te vallen. Ze beseften dat het een krachtige aardbeving was. Julio vertelt: „De broeder zag kans achteruit te rijden naar een breder gedeelte, waarna er een groot rotsblok met een doffe dreun neerstortte op de plek waar we net gestaan hadden. We waren dankbaar dat we veilig waren. Even later kwam er een tweede beving, en we keken toe hoe een enorme rots naast ons trilde alsof die aan het dansen was.” Hele berghellingen kwamen naar beneden gegleden.

Aardverschuivingen hadden de weg geblokkeerd. De enige manier om bij de congreslokatie of trouwens waar dan ook te komen, was te voet door de bergen trekken. Toen de avond viel, kregen ze onderdak bij een vriendelijke man. De volgende dag beklommen ze een hoge berg om op hun plaats van bestemming te komen. Onderweg ontmoetten ze een aantal broeders en zusters die elkaar hielpen het hoofd te bieden aan de gevolgen van de aardbeving. Ten slotte bereikten ze na een voettocht over gevaarlijke bergpaden Naguey, waar de vergadering gehouden zou worden. Julio vertelt: „De broeders en zusters huilden van blijdschap, want ze hadden ons niet meer verwacht! Hoewel we erg moe waren, voelden we ons verkwikt toen we zagen hoe de opgetogen broeders en zusters ons verwelkomden.” Ondanks de aardbeving hadden velen zich de moeite getroost om daar te zijn, waarmee ze hun grote waardering voor geestelijke zaken toonden.

Zoals eerder vermeld waren indertijd de nieuwe gebouwen op het bijkantoorterrein in aanbouw. Hoewel het woongebouw nog niet klaar was, diende de aardbeving van 1990 als eerste toets op de constructie ervan. Sommige Bethelieten vonden het nogal eng toen het gebouw heen en weer zwaaide, maar het gebouw deed precies waarvoor het was ontworpen en kwam onbeschadigd door de krachtige aardbeving heen.

Overstromingen: Vanwege het vochtige tropische klimaat krijgen de meeste delen van het land ruimschoots regen. In bepaalde gebieden komen geregeld overstromingen voor. Leonardo Gameng, die al meer dan 46 jaar in de volletijddienst is, vertelt: „We moesten soms wel drie kilometer tot aan onze knieën door de modder lopen.” Juliana Angelo dient als speciale pionierster in gebieden in de provincie Pampanga, waar dikwijls overstromingen zijn. „Om geïnteresseerden met de Koninkrijksboodschap te bereiken,” zo vertelt ze, „voeren we in kleine kano’s. De broeder die peddelde, moest scherpe ogen hebben om bomen te vermijden waarin slangen op de loer liggen, klaar om zich in de boot te laten vallen.” Corazon Gallardo, die sinds 1960 in de speciale pioniersdienst is, heeft vele jaren in gebieden in Pampanga doorgebracht. Soms was er geen boot waarin ze kon meevaren, en ze weet nog te vertellen dat ze bijna tot aan haar schouders door het water moest lopen. Ondanks zulke moeilijkheden heeft ze nog steeds een voortreffelijke instelling. Ze heeft geleerd zich aan te passen en op Jehovah te vertrouwen, in de wetenschap dat hij zijn loyalen nooit in de steek zal laten.

Sinds de vulkanische modderstroom van de Pinatubo zijn veel lagergelegen gebieden hoger komen te liggen, waardoor overstromingen in Pampanga erger zijn geworden omdat het water nu overloopt naar andere gebieden. Generoso Canlas, die daar als kringopziener dient, vertelt dat ze vanwege het water dikwijls laarzen moeten dragen of zelfs blootsvoets in de velddienst gaan. Maar ondanks de ongemakken blijven de broeders gaan.

Waar bijzonder zware overstromingen zijn en hele gemeenschappen worden getroffen, helpen Jehovah’s Getuigen elkaar en ook niet-Getuigen. Toen dit gebeurde in Davao del Norte, in het zuiden van de Filippijnen, had het stadsbestuur zo veel waardering voor de hulp dat ze een resolutie aannamen waarin dit tot uitdrukking werd gebracht.

Vulkaanuitbarstingen: Er zijn in de Filippijnen heel wat vulkanen, maar de Pinatubo trok de aandacht van de hele wereld. In juni 1991 kwam de vulkaan tot uitbarsting met een spectaculaire wolk in de vorm van een paddestoel. De dag veranderde vrijwel in nacht. Sommigen dachten dat Armageddon begonnen was. In het westen regende het as helemaal tot in Kambodja. In korte tijd braakte de Pinatubo 6,65 miljard kubieke meter pyroclastisch materiaal uit. Daken en zelfs hele gebouwen bezweken onder de zware as. Veel van het uitgebraakte materiaal vormde zich tot lahars, enorme modderstromen die sommige huizen wegvaagden en andere bedolven. Door de as en de lahars werden Koninkrijkszalen en huizen van broeders en zusters zwaar beschadigd of verwoest. Julius Aguilar, die toen gewone pionier in Tarlac was, zegt: „Ons hele huis werd onder de as bedolven.” Het gezin moest noodgedwongen verhuizen.

Pedro Oandasan diende als kringopziener in het gebied. Hij vertelt: „De broeders en zusters hebben nooit toegelaten dat hun aanbidding en dienst voor Jehovah eronder leed. Het aantal aanwezigen lag altijd boven de 100 procent. Bovendien heeft de lahar hun liefde voor het predikingswerk niet verminderd. We bleven prediken tot de evacués en zelfs in de verwoeste gebieden.”

Zulke rampen bieden de gelegenheid om christelijke liefde in praktijk te brengen. Tijdens en na de eruptie van de Pinatubo hielpen de Getuigen elkaar bij het evacueren. Het bijkantoor stuurde snel een vrachtwagen vol rijst en nadat deze uitgeladen was, werd de vrachtwagen gebruikt om broeders en zusters uit getroffen steden te evacueren. Toen de broeders in Manila van de noodtoestand hoorden, reageerden ze onmiddellijk door geld en kleding te sturen. In Betis, in de provincie Pampanga, organiseerden jonge broeders een brigade om slachtoffers te helpen. Onder degenen die ze hielpen, was een geïnteresseerde vrouw van wie de man tegen de waarheid gekant was. Toen deze jonge broeders meehielpen het huis van dit echtpaar te herbouwen, raakte de man zo onder de indruk dat hij nu een Getuige is!

Tyfoons: Van alle weersverschijnselen in het land richten tyfoons, of tropische cyclonen, de meeste verwoesting aan. Jaarlijks wordt de archipel gemiddeld door ongeveer twintig tyfoons getroffen. Zulke stormen verschillen in hevigheid, maar ze worden gekenmerkt door zware regens en harde winden. Dikwijls zijn die sterk genoeg om gebouwen te verwoesten. Bovendien vernielen tyfoons gewassen, waardoor het voor de boeren moeilijk wordt in hun levensonderhoud te voorzien.

Keer op keer hebben huizen en gewassen van Getuigen schade opgelopen. Verbazend genoeg pakken de broeders en zusters meestal gewoon de draad weer op. In sommige delen van het land komen tyfoons zo vaak voor dat het bijna alledaagse gebeurtenissen zijn. De broeders en zusters hebben ermee leren omgaan en maken zich geen zorgen voor de problemen van morgen, wat prijzenswaardig is (Matth. 6:34). Natuurlijk sturen Getuigen in naburige gebieden als ze horen van degenen die in nood verkeren, vrijwillig voedsel of geld om hen te helpen. Na uitzonderlijk zware stormen nemen reizende opzieners soms contact op met het bijkantoor, dat graag de hulpverlening organiseert.

Bijbelse lectuur bezorgen

Omdat de Filippijnen uit veel eilanden bestaan, is het altijd een hele toer geweest om lectuur op tijd en in goede staat bij de gemeenten te krijgen. Jarenlang maakte men gebruik van de posterijen. Maar dikwijls kwamen uitgaven van De Wachttoren en Onze Koninkrijksdienst pas aan als het tijd was om ze op de vergaderingen te bestuderen.

Jehu Amolo, die op de afdeling Expeditie van het bijkantoor werkt, weet nog hoe daar verandering in kwam. Hij zegt: „Nog afgezien van het probleem van vertraagde levering, gingen in 1997 de posttarieven fors omhoog.” In aanmerking genomen dat er elke twee weken ongeveer 360.000 tijdschriften werden verstuurd, ging het om een groot bedrag.

Er werd aan het Besturende Lichaam voorgesteld om onze lectuur door de broeders van het bijkantoor te laten bezorgen. Na zorgvuldig onderzoek werd dit goedgekeurd. Op Luzon vertrekken vrachtwagens rechtstreeks van het bijkantoor. Maar omdat andere gebieden door water van Luzon gescheiden zijn, maakt het bijkantoor gebruik van een betrouwbare pakketdienst om tijdschriften en lectuur per boot naar vaste punten in de hele archipel te verzenden. Vanuit deze depots brengen chauffeurs de zendingen per vrachtwagen naar bezorgadressen. Als de chauffeurs ver van hun standplaats zijn, bieden de broeders en zusters hun graag onderdak aan, zodat ze uitgerust weer op weg kunnen gaan.

Nog afgezien van het financiële voordeel zijn de Getuigen heel blij de publicaties die ze nodig hebben, op tijd en in uitstekende staat te krijgen. Een bijkomend voordeel is dat ze zich hechter met de organisatie verbonden voelen door het geregelde contact met broeders van het bijkantoor. Velen voelen zich alleen al aangemoedigd als ze de vrachtwagen met de naam Wachttoren erop voorbij zien rijden.

Deze regeling heeft op verschillende manieren een extra getuigenis betekend. Bij één gelegenheid was er bijvoorbeeld een overstroming in Bicol, in het zuiden van Luzon, toen er een zending onderweg was. Voertuigen werden op de snelweg door hoogwater tegengehouden. Toevallig stopte er een vrachtwagen met lectuur voor het huis van een broeder. Toen het gezin dat zag, zeiden ze tegen de chauffeurs: „Kom binnen en blijf hier maar tot het water gezakt is.”

Chauffeurs die geen Getuigen waren, hadden geen idee waar ze moesten eten of slapen. Toen ze zagen wat er gebeurde, vroegen ze aan de chauffeurs van Bethel: „Hoe kennen jullie deze mensen?”

De broeders antwoordden: „Het zijn geloofsgenoten van ons.”

De andere chauffeurs reageerden met: „Dus zo gaat dat bij de Getuigen! Jullie vertrouwen elkaar, ook al zien jullie elkaar nu voor het eerst.”

Over de grenzen

Laten we nu eens kort een kijkje buiten het land nemen en onze aandacht richten op de vele Filippino’s die in het buitenland wonen. In de hoogtijdagen van het Britse Rijk zeiden de mensen dat „de zon nooit onderging” in dat rijk. Nu zeggen sommigen: „Over de Filippino’s gaat de zon nooit onder.” Hoewel de Filippijnen een kleine natie vormen, hebben de Filippino’s zich over de hele aardbol verspreid. Wegens werk of om andere redenen zijn er honderdduizenden naar andere landen gegaan. Hoe heeft dit ertoe geleid dat sommigen de bijbelse waarheid hebben leren kennen? Hoe hebben diegenen die al Getuigen waren, anderen geholpen?

Ricardo Malicsi werkte als veiligheidsadviseur voor luchthavens. Omdat hij door zijn werk veel in het buitenland kwam, gebruikten hij en zijn vrouw deze situatie om het goede nieuws te verbreiden in landen waar heel weinig verkondigers waren. In sommige van deze landen was het predikingswerk zelfs aan beperkingen onderhevig. Toen ze in landen waren als Bangladesh, Iran, Oeganda en Tanzania, waren ze blij verschillende mensen te kunnen helpen Jehovah te leren kennen. In sommige gevallen hebben ze geholpen gemeenten op te richten. Enkele van de landen waar ze ook gewerkt en gepredikt hebben, zijn Laos, Myanmar en Somalië. Dit hebben ze 28 jaar gedaan, tot Ricardo met pensioen ging. Ze zijn heel blij dat ze zo’n fijn aandeel hebben gehad aan de verbreiding van het goede nieuws in verre gebieden!

Anderen waren geen Getuigen toen ze uit de Filippijnen vertrokken om elders te gaan werken, maar vonden daar de waarheid. Rowena, een katholieke vrouw, ging eerst in het Midden-Oosten werken. Daar begon ze de bijbel te lezen. Later kreeg ze werk in Hong Kong, waar duizenden Filippino’s als hulp in de huishouding werken. Ze zegt: „Ik bad elke avond tot God of hij me de juiste mensen wilde sturen die me naar Gods koninkrijk zouden leiden.” Dat gebed werd verhoord toen twee zendelingen, John en Carlina Porter, met Rowena in contact kwamen en haar hielpen de bijbel te bestuderen. Rowena schreef naar het Filippijnse bijkantoor om haar ervaring te vertellen en ook om te vragen of iemand haar man, die nog in de Filippijnen was, kon bezoeken om hem de bijbelse boodschap uit te leggen.

Filippino’s die geëmigreerd zijn, vormen nu grote gemeenschappen in een aantal andere landen. In het begin van de twintigste eeuw was er een tekort aan plantagearbeiders in Hawaii. Veel Filippino’s gingen daar werken. Filippino-immigranten behoorden tot de eersten die in Hawaii in de waarheid kwamen. Tegenwoordig zijn er tien Ilokogemeenten en één Tagaloggemeente in Hawaii.

Duizenden Filippino’s wonen in de Verenigde Staten. Er zijn veel Getuigen onder hen. De eerste Filippinogemeente daar werd in 1976 opgericht in Stockton (Californië). Het bijkantoor van de Verenigde Staten bericht: „Het Filippijnse veld groeit snel, en op 3 september 1996 is de eerste Filippijnse kring gevormd.” Met ingang van het dienstjaar 2002 waren er 37 Filippinogemeenten met in totaal ongeveer 2500 verkondigers die onder supervisie van het bijkantoor van de Verenigde Staten werkten. Er zijn ook Tagaloggemeenten of -groepen in Alaska, Australië, Canada, Duitsland, Guam, Italië, Oostenrijk en Saipan.

Hoewel deze Filippino’s in andere landen wonen, zijn ze voor hun geestelijke voedsel nog steeds afhankelijk van broeders in de Filippijnen, want al het vertaalwerk voor publicaties in Filippijnse talen wordt op het bijkantoor in Manila gedaan. Bovendien hebben sommige landen, waaronder Guam, Hawaii en de Verenigde Staten, congresprogramma’s in het Iloko of in het Tagalog. Al het vertaalde materiaal voor deze congressen, met inbegrip van op de band opgenomen drama’s, komt uit de Filippijnen.

Andere taalgroepen bereiken

Overal op de eilanden hebben volken die inheemse talen spreken, voor het merendeel een goed getuigenis gekregen. De laatste jaren wordt er echter moeite gedaan om degenen te bereiken die voordien geen grondig getuigenis hadden ontvangen. — Rom. 15:20, 21.

Jarenlang waren er maar weinig Engelse gemeenten in de Filippijnen. Hoewel de meeste Filippino’s wel wat Engels kennen, spreekt de meerderheid het niet vloeiend. Toch was er op sommige plaatsen behoefte aan Engelse vergaderingen. Tegen het eind van de jaren 60 merkten de broeders dit probleem op bij de luchtbasis Clark in Pampanga. Zusters die getrouwd waren met daar gestationeerde Amerikaanse militairen, spraken de plaatselijke taal niet. De broeders hielpen bij het organiseren van Engelse vergaderingen, en die zijn jarenlang voor degenen die in dat gebied woonden van groot nut geweest.

Een soortgelijk probleem deed zich voor in Metro Manila. Daar woonde eind jaren 70 en begin jaren 80 een Amerikaanse zuster. Pacifico Pantas, een ouderling in de Tagaloggemeente waarmee ze verbonden was, vertelt: „Ik had met haar te doen, want ze was wel geregeld aanwezig maar had niet veel aan de vergaderingen.” Al gauw kwamen er ook andere Amerikanen naar die gemeente. Men stelde voor om de openbare lezing en de Wachttoren-studie in het Engels te houden. Dat werd geregeld onder leiding van broeder Pantas. Uiteindelijk kwamen er meer vergaderingen bij en werden anderen uitgenodigd te helpen. David en Josie Ledbetter, die op het bijkantoor dienden, aanvaardden de uitnodiging. Door de jaren heen is er een goede toename geweest en is dat ene groepje uitgegroeid tot twee Engelse gemeenten.

Veel mensen hebben er profijt van gehad dat er Engelse gemeenten zijn. Een van hen is Monica, uit Californië. Daar begon ze de bijbel met Jehovah’s Getuigen te bestuderen. Haar ouders waren er als fervente katholieken fel op tegen. Ze besloten Monica naar een katholieke omgeving in de Filippijnen te sturen. Monica’s moeder reisde met haar mee naar Manila en liet haar daar zonder paspoort bij haar katholieke grootmoeder achter. Zelfs als Monica een gemeente kon vinden, zou ze haar studie niet kunnen voortzetten, want doordat ze in de Verenigde Staten was opgegroeid, kende ze geen Tagalog. Maar de zuster die in Californië met haar had gestudeerd, belde Josie Ledbetter op om ervoor te zorgen dat iemand contact met Monica opnam. Josie vertelde dat er nu een Engelse gemeente was. Dat was precies wat Monica nodig had! Josie verklaart: „In de zes maanden dat Monica naar de Filippijnen was ’verbannen’, werd ze gedoopt. Twee weken na haar doop zei haar moeder: ’Hier is je paspoort. Kom terug naar huis.’ Maar Monica was nu al een Getuige.” Ze was ontzettend dankbaar dat er een Engelse gemeente was!

Er is nog een ander voordeel. De broeders en zusters hebben enkele gebieden bereikt die nog nooit bewerkt waren. In Metro Manila wonen welgestelde mensen in beveiligde wooncomplexen, en veel van deze mensen spreken Engels. Zo heeft het Engels geholpen de deur naar deze gebieden te openen.

Er is ook moeite gedaan om het Chinese veld te ontginnen. Midden jaren 70 werd er een Chinese boekstudiegroep gevormd. De boekstudie werd gehouden in de schoenenzaak van Christina Go. Maar het groepje was heel klein en er was hulp nodig.

Elizabeth Leach, die naar de Filippijnen kwam toen ze met de zendeling Raymond Leach trouwde, had zestien jaar in Hong Kong gediend. Elizabeths ervaring met het Kantonees en met het onderwijzen van de bijbelse waarheid aan Chinese mensen kwam nu goed van pas. Omstreeks die tijd werd Esther Atanacio (nu Esther So) samen met een andere speciale pionierster aan dat gebied toegewezen. Esther vertelt over die tijd: „Toen we met het werk in dat gebied begonnen, wisten de mensen niet wie Jehovah’s Getuigen waren.” Maar geleidelijk maakte de Chinese gemeenschap in Manila kennis met Jehovah’s naam en volk.

Hoewel de pioniers Kantonees kenden, moesten ze een ander dialect leren, aangezien in Manila voornamelijk het Chinese Fujiandialect gebruikt wordt. Ching Cheung Chua, een jonge man die pas in de waarheid was, voegde zich bij de groep. Omdat hij het Fujiandialect kende, diende hij in de begintijd als tolk op de vergaderingen.

Geleidelijk maakte de groep vorderingen. In augustus 1984 werd er een kleine gemeente opgericht. Er zijn nog uitdagingen genoeg, maar degenen die helpen, ervaren het als een bron van vreugde om in dit gebied, dat voordien geen grondig getuigenis had gekregen, te prediken.

Zelfs de doven „horen”

Na verloop van tijd bleek het Jehovah’s wil te zijn dat er aandacht werd geschonken aan nog een ander taalgebied — dat van de doven. Tot het begin van de jaren 90 waren er in de Filippijnen vrijwel geen regelingen om de doven te helpen Jehovah te leren kennen. Hoewel er heel weinig doven met de gemeenten verbonden waren, waren er een paar bijzondere uitzonderingen. Manuel Runio bijvoorbeeld, wiens moeder een Getuige was, leerde de bijbelse waarheid van een zuster die met hem studeerde door alles uitgebreid op papier te zetten. Hij werd in 1976 gedoopt. Op het eiland Cebu leerden Lorna en Luz, tweelingzussen die allebei doof waren, de bijbelse boodschap van hun blinde oom. Hoe kon een blinde pionier doven onderwijzen? Met de hulp van een assistent gebruikte hij afbeeldingen. Bovendien vertaalde zijn neef datgene wat hij zei, in tekens die de tweeling kon begrijpen, aangezien ze nooit officieel gebarentaal hadden geleerd. Beiden werden in 1985 gedoopt. Zulke inspanningen waren echter zeldzaam.

Verschillende gebeurtenissen leidden ertoe dat dit gebied geopend werd. Toen de zendelingen Dean en Karen Jacek midden 1993 op Brooklyn-Bethel waren voor opleiding, vroegen broeders van de afdeling Vertaalservice wat er gedaan werd om de doven in de Filippijnen te helpen. Een jonge zuster in de Filippijnen had zich opgegeven voor een cursus gebarentaal, met de bedoeling te leren communiceren met een dove vriendin uit een Getuige-gezin. Bovendien ontmoetten Liza Presnillo en haar medepioniers in Navotas (Metro Manila) doven in hun gebied met wie ze niet konden communiceren. De pioniers dachten erover gebarentaal te leren zodat ze de doven met de Koninkrijksboodschap zouden kunnen bereiken.

Het bijkantoor vernam dat Ana Liza Acebedo, een gewone pionierster in Manila, op een dovenschool werkte en een van de weinige Getuigen in de Filippijnen was die veel af wist van gebarentaal. Er werd haar gevraagd: „Zou je een paar Bethelieten gebarentaal willen leren?”

Haar antwoord was ja! Ze had zich al vaak afgevraagd hoe alle doven getuigenis zouden krijgen. Er werd een cursus begonnen waaraan Bethelieten en plaatselijke gewone pioniers deelnamen. De zusters in Navotas volgden al een gebarentaalcursus en gingen daarmee door.

Toen ging het allemaal heel snel. Binnen zes maanden werd er in drie gemeenten in Metro Manila vertaald in gebarentaal. In de loop van 1994 werden er voor het eerst regelingen getroffen voor vertaling op kringvergaderingen en congressen. Een van de eerste doeleinden was dove kinderen van Getuige-ouders te helpen. Een aantal van hen behoorde tot de eerste doven die gedoopt werden. Manuel Runio, die al jarenlang getrouw vergaderingen had bezocht zonder vertaling in gebarentaal, was blij dat hij van deze nieuwe regelingen kon profiteren.

Al spoedig kwamen andere plaatsen in het land om hulp vragen. Liza Presnillo werd met een pionierspartner naar Olongapo gestuurd om als tijdelijke speciale pionierster in het dovenveld te helpen. Velen ontvingen hulp. Midden 2002 waren er in twintig plaatsen buiten Manila gebarentaalgroepen gevormd. Een mijlpaal in de vooruitgang was de oprichting in april 1999 van de gebarentaalgemeente in Metro Manila, de eerste in het land. Joel Acebes, een van de Bethelieten uit de eerste gebarentaalklas en nu ouderling in die gemeente, zegt: „We zijn blij dat we door Jehovah worden gebruikt in dit buitengewoon belangrijke werk.” Ja, zelfs de doven „horen” de Koninkrijksboodschap. Het is werkelijk een reden tot vreugde de vooruitgang in dit voorheen onbewerkte gebied te zien.

Grotere faciliteiten nodig

Doordat er in de jaren 90 nieuwe gebieden werden bewerkt en oude nog grondiger werden bewerkt, is er een gestage groei geweest in het aantal verkondigers en nieuwelingen dat zich met de gemeenten verbindt. Er waren meer tijdschriften nodig, en er zijn meer boeken en brochures dan ooit tevoren in Filippijnse talen vertaald. Dit leidde tot een aanzienlijke toename in het bijkantoorpersoneel — voor het drukken, vertalen en proeflezen en voor andere noodzakelijke diensten voor de broeders en de gemeenten. Het nieuwe woongebouw zat kort na de voltooiing in 1991 al weer vol. Het was berekend op 250 personen. In 1999 telde de Bethelfamilie 350 leden.

Er was nog ruimte op het bijkantoorterrein om te bouwen en daarom gaf het Besturende Lichaam toestemming voor de bouw van nog een wooncomplex, in de stijl van het in 1991 voltooide gebouw. De werkzaamheden begonnen in 1999 en waren eind 2001 gereed. Met dit gebouw is de hoeveelheid woongelegenheid ter plaatse bijna verdubbeld. Er is ook meer kantoorruimte, wat dringend nodig was om te voorzien in de behoeften van het groeiende werk in het veld. Tot de andere voorzieningen die er gekomen zijn, behoren een grotere wasserij, een klaslokaal voor de Bedienarenopleidingsschool en betere faciliteiten voor de bibliotheek. Bekwame plaatselijke werkers en internationale dienaren voegden zich tijdelijk bij de Bethelfamilie om dit werk gedaan te krijgen. Na de voltooiing van het nieuwe gebouw bleven deze vrijwilligers nog wat langer voor renovatiewerkzaamheden aan het gebouw uit 1991. Er is heel wat werk gemoeid met zulke bouwprojecten, maar het gebeurt met één doel voor ogen — faciliteiten te verschaffen die het verspreiden van levengevende bijbelse waarheden zullen ondersteunen.

Bedienarenopleidingsschool voorziet in een behoefte

Toen in 1987 in de Verenigde Staten de Bedienarenopleidingsschool werd opgericht, dachten veel broeders in de Filippijnen: zullen wij ooit van die opleiding kunnen profiteren? Het antwoord kwam in 1993. Er werd aangekondigd dat de school het jaar daarop in de Filippijnen van start zou gaan. De school zou voorzien in extra opleiding voor bekwame broeders die enige organisatorische ervaring hadden als ouderling of dienaar in de bediening. Honderden broeders meldden zich aan.

Twee reizende opzieners en een zendeling werden als leraar opgeleid. De eerste klas begon in januari 1994. Degenen die deze opleiding hebben gehad, zijn bekwamer geworden in het dienen van hun broeders en zusters in de gemeenten. Eén gemeente schreef het volgende over een afgestudeerde van de school die met hun gemeente verbonden is: „Vergeleken met de tijd voordat hij de school bezocht, is er een groot verschil in de manier waarop hij nu vergaderingsaandelen behartigt.”

Veel studenten hebben materiële offers gebracht om van deze geestelijke opleiding te kunnen profiteren. Ronald Moleño had een opleiding als chemisch ingenieur. Hij kreeg een uitnodiging voor de school, maar rond diezelfde tijd bood een bedrijf hem een baan aan waaraan een hoog salaris, een woning, verzekeringen en andere voordelen vastzaten. Ronald overdacht beide mogelijkheden en koos voor de geestelijke mogelijkheid. Hij bezocht de achttiende klas en bleef genieten van de pioniersdienst. Onlangs werd Ronald uitgenodigd om de zendingsdienst in Papoea Nieuw-Guinea op zich te nemen.

Wilson Tepait moest een beslissing nemen nadat hij de eerste klas had doorlopen. Hij had een goede baan als onderwijzer, maar nu werd hij uitgenodigd om als speciale pionier ergens heen te gaan waar de behoefte groter was. Hij vertelt: „Ik hield van mijn werk als onderwijzer, maar ik wist ook dat de Koninkrijksbelangen op de eerste plaats in mijn leven moeten staan.” Hij aanvaardde het voorrecht van de speciale pioniersdienst en zag dat Jehovah zijn dienst in dat veld zegende. Wilson dient nu als districtsopziener in het zuiden van de Filippijnen.

De meeste studenten op de school komen uit de Filippijnen. Maar het Besturende Lichaam trof regelingen om ook studenten uit andere Aziatische landen te laten komen. Tot de landen die studenten hebben gestuurd, behoren: Hong Kong, Indonesië, Kambodja, Maleisië, Nepal, Sri Lanka en Thailand. Sommigen van de studenten komen uit landen waar het werk van Jehovah’s Getuigen aan beperkingen onderhevig is. De gezamenlijke opleiding is voor de studenten een heel opbouwende ervaring geweest. De leraar Anibal Zamora zegt: „Studenten die uit landen met verbodsbepalingen komen, vertellen hoe ze in alle situaties op Jehovah vertrouwen. Dit versterkt de studenten uit de Filippijnen.” Op hun beurt leren studenten uit andere landen hoe Filippijnse broeders en zusters met een nederige achtergrond Jehovah onder moeilijke omstandigheden dienen.

Nidhu David, een student uit Sri Lanka, zei: „Ik zal deze herinneringen altijd koesteren. Dit waren twee maanden opleiding van Jehovah God. Het was echt fantastisch!”

De schoolfaciliteiten bevinden zich in het bijkantoor zelf. De studenten trekken niet alleen profijt van het opgezette leerplan, maar leren ook doordat ze met eigen ogen zien hoe het werk op het bijkantoor wordt georganiseerd. Hun omgang met geestelijk gezinde broeders en zusters op Bethel geeft hun voortreffelijke voorbeelden van geloof ter navolging. Ook kunnen broeders uit landen met minder verkondigers of beperkende omstandigheden de organisatie op grote schaal zien.

Tot op heden zijn er 922 afgestudeerden van 35 klassen. Van de Filippijnse afgestudeerden dienen er nu 75 als reizende opziener en nog velen meer als vervangend kringopziener in de 193 kringen verspreid over alle eilanden. Zes zijn er aan Bethel toegewezen en tien dienen in zendingstoewijzingen in Papoea Nieuw-Guinea en Micronesië. Honderden dienen als gewone pionier in hun eigen gebied of waar de behoefte groter is. In de slechts acht jaar sinds de school van start ging, zijn er in het land meer dan 65.000 dopelingen geweest. Er heerst een fijne pioniersgeest en over het algemeen geven de gemeenten een veelbelovende groei te zien. Het kan niet anders of deze broeders hebben toegepast wat ze op de school hebben geleerd en dragen aldus bij aan de voortreffelijke vooruitgang.

Voortgang van het werk

Er komen op al deze eilanden schitterende dingen tot stand. IJverige broeders en zusters die verbonden zijn met de bijna 3500 gemeenten, zijn druk in de weer om het goede nieuws van de best denkbare regering, Gods koninkrijk, te verkondigen.

De recente berichten zijn heel aanmoedigend. Gedurende de laatste zeven maanden van het dienstjaar 2002 werd er elke maand een nieuw hoogtepunt in verkondigers bereikt. In augustus maakten 142.124 personen de Koninkrijksboodschap aan anderen bekend. Jehovah’s naam en voornemen worden bekendgemaakt aan mensen op talloze eilanden. Jehovah’s dienstknechten daar doen in zekere zin wat voorzegd werd in Jesaja 24:15: ’Zij verheerlijken de naam van Jehovah op de eilanden der zee.’

Onder deze ijverige predikers bevinden zich duizenden gewone pioniers. In 1950 waren er slechts 307 pioniers, maar eind april 2002 waren dat er 21.793. Voeg daarbij de 386 speciale pioniers en 15.458 hulppioniers in die maand en het totaal komt op 37.637, ofwel 27 procent van alle verkondigers. Nog velen meer hebben getoond dat ze zich bij de gelederen van Gods volletijddienaren willen aansluiten. Gedurende het dienstjaar 2002 werden 5638 aanvragen voor de gewone pioniersdienst goedgekeurd.

Door dit alles worden er voortreffelijke vruchten voortgebracht. Er zijn nog steeds duizenden mensen die gunstig reageren. Het aantal aanwezigen op de Gedachtenisviering in maart 2002 bedroeg 430.010. Er worden elke maand bijna 100.000 bijbelstudies geleid. Tijdens het dienstjaar 2002 werden er 6892 nieuwe discipelen gedoopt. In 1948 was er maar 1 Getuige op de 5359 inwoners van het land. Nu is die verhouding 1 op 549. Zolang Jehovah de gelegenheid hiervoor openlaat, zijn er prachtige vooruitzichten dat nog duizenden meer zich zullen aansluiten bij de lofprijzers van Jehovah op deze eilanden van de zee.

Vastbesloten om door te gaan

Toen C. T. Russell in 1912 het land bezocht, werden er enkele waarheidszaadjes op Filippijnse bodem uitgestrooid. Langzaam maar zeker ontkiemden die zaadjes en groeiden. Ze brachten goede vruchten voort toen sommigen een standpunt voor de waarheid innamen ’in gunstige tijd en in moeilijke tijd’ (2 Tim. 4:2). Vooral sinds de Tweede Wereldoorlog is het groeitempo versneld tot op heden, nu er tienduizenden lofprijzers van Jehovah zijn. Als zodanig verrichten ze samen met zo’n zes miljoen anderen die de wereldwijde gemeente van Jehovah’s volk vormen vreugdevol dienst, tot eer van Gods naam.

Zoals dit verslag heeft laten zien, is het werk niet altijd gemakkelijk geweest. Hoewel het een mooi land is, is het uithoudingsvermogen van de Koninkrijksverkondigers bij hun pogingen de inwoners van de vele eilanden te bereiken, op de proef gesteld. Sommigen trotseren de stormachtige zeeën om geïsoleerde plaatsen te bereiken. Velen trekken door de dichte vegetatie van hoge bergen om met schapen te vergelijken personen te vinden. Ook al hebben de Filippijnen een onevenredig grote hoeveelheid rampen te verwerken gekregen in de vorm van aardbevingen, overstromingen, tyfoons en vulkaanuitbarstingen, dit heeft het werk van Jehovah’s loyale dienstknechten niet tegengehouden.

Ze komen overeen met de Israëlieten die zich in een hersteld land bevonden om de ware aanbidding te doen herleven. Alles zat hun tegen, maar de vreugde van Jehovah was hun vesting. Ook in deze tijd hebben Jehovah’s Getuigen duidelijk blijk gegeven van veerkracht en vertrouwen in God. Ze weten dat Jehovah met hen is en ze geloven wat in Psalm 121:7 staat: „Jehovah zelf zal u behoeden voor alle rampspoed. Hij zal uw ziel behoeden.” Met Jehovah’s steun zien ze ernaar uit zoveel mogelijk mensen te helpen voordat dit samenstel eindigt. Daarnaast verheugen ze zich er nu al op de miljoenen te onderwijzen die over de hele aarde, met inbegrip van deze 7100 eilanden, uit de doden zullen opstaan. Dan zal dit land een paradijselijke schoonheid uitstralen, tot lof van de Schepper.

Intussen zijn Jehovah’s Getuigen vastbesloten om voorwaarts te gaan, in het volste vertrouwen dat Jehovah hun werk zal zegenen. Ze proberen hun leven in overeenstemming te brengen met de woorden van Gods profeet: „Laten zij Jehovah heerlijkheid toeschrijven, en laten zij op de eilanden zijn lof vertellen.” — Jes. 42:12.

[Inzet op blz. 232]

„God moet wel met je zijn, anders was je allang dood”

[Kader op blz. 153]

Vroege waarheidszaden

Charles T. Russell en zijn gezelschap bezochten in 1912 de Filippijnen. Hoewel ze de eerste officiële vertegenwoordigers van het hoofdbureau in Brooklyn waren die daar een bezoek brachten, blijkt uit verslagen dat er al twee andere Bijbelonderzoekers in de Filippijnen bezig waren anderen de bijbelse waarheid te onderwijzen. Louise Bell, uit de Verenigde Staten, schreef:

„Mijn man en ik gingen in 1908 naar de Filippijnen om er als onderwijzers te werken. We waren de enige Amerikanen in de stad Sibalom. We bestelden honderden kilo’s bijbelse traktaten in Brooklyn. Ze werden per schip verzonden van New York naar San Francisco, vervolgens over de Grote Oceaan naar Manila en vandaar met de veerboten die tussen de eilanden voeren, naar Sibalom.

We verspreidden die traktaten en spraken met de plaatselijke bevolking wanneer we er tijd en gelegenheid voor hadden. We hielden geen bericht bij van uren of verspreiding. Hoewel de mensen katholiek waren, luisterden velen graag naar ons. We waren medisch geschoolde onderwijzers, maar we waren in de eerste plaats boodschappers van het goede nieuws.

We reisden te voet of te paard over slechte wegen. Soms sliepen we op gevlochten bamboematten en aten we vis en rijst uit een gemeenschappelijke schaal.

Toen Pastor Russell in 1912 Manila bezocht, stuurden we hem een telegram.”

Zuster Bell woonde broeder Russells lezing in het Grand Opera House van Manila bij over het onderwerp „Waar zijn de doden?”

[Kader op blz. 156]

Een overzicht van de Filippijnen

Ongeveer 7100 eilanden beslaan een landoppervlak van circa 300.000 vierkante kilometer. De eilanden strekken zich uit over zo’n 1850 kilometer van noord naar zuid en zo’n 1100 kilometer van oost naar west. Ze variëren sterk in grootte — het grootste is iets groter dan Portugal, terwijl het kleinste zo klein is dat het bij hoogwater verdwijnt.

Bevolking: Voornamelijk van Maleise afkomst, hoewel sommigen een Chinese, Spaanse of Amerikaanse achtergrond hebben.

Taal: Van de tientallen talen worden het Bicol, Cebuano, Hiligaynon, Iloko, Pangasinan, Samar-Leyte en Tagalog het meest gesproken. Het Engels en het Filippino worden als de hoofdtalen beschouwd. Het Filippino is hoofdzakelijk afgeleid van het Tagalog.

Middelen van bestaan: In de steden is er een grote verscheidenheid, maar in de plattelandsgebieden zijn velen boer of visser. Tot de meest verbouwde voedingsgewassen behoren rijst, suikerriet, bananen, kokosnoten en ananas.

Voedsel: Gewoonlijk wordt er bij elke maaltijd rijst geserveerd. Vis, schaal- en schelpdieren worden veel gegeten, evenals groente en tropisch fruit.

Klimaat: Het land heeft een tropisch klimaat, met tamelijk constante temperaturen overal op de eilanden. Over het algemeen valt er volop regen.

[Kader/Illustratie op blz. 161, 162]

Interview met Hilarion Amores

Geboren: 1920

Gedoopt: 1943

Profiel: Leerde de waarheid kennen tijdens de Japanse bezetting in de Tweede Wereldoorlog. Er waren in die tijd weinig Getuigen in het land.

Ik werd tijdens de oorlog gedoopt, toen er nog van huis tot huis gepredikt kon worden. We moesten echter voorzichtig zijn omdat de mensen onze activiteiten niet vertrouwden. Uiteindelijk moesten we naar het platteland vluchten, maar in 1945 zijn we naar Manila teruggegaan.

In die tijd had ik het voorrecht De Wachttoren in het Tagalog te vertalen. Dit betekende doorwerken tot wel twee uur ’s nachts. De vertaalde stof werd gestencild en naar groepen Getuigen gestuurd. Het vereiste zelfopoffering, maar we waren heel blij dat er op geestelijk gebied voor de broeders en zusters werd gezorgd.

Al de jaren dat ik in de waarheid ben, heb ik gezien dat Jehovah barmhartig is. Hij zorgt echt voor zijn volk, zowel in geestelijk als in materieel opzicht. Ik herinner me nog de noodhulp die na de oorlog naar de Filippijnen werd gestuurd. Velen waren echt geholpen met de schoenen, broeken en andere kleding! Veel pioniers die ervan profiteerden, waren zo dankbaar dat ze zich nog krachtiger inspanden in hun volletijddienst. Jehovah zorgt werkelijk voor zijn volk en voorziet in alles wat maar nodig is.

[Kader/Illustratie op blz. 173, 174]

Een geliefde zendeling

Neal Callaway

Geboren: 1926

Gedoopt: 1941

Profiel: Groeide op in een Getuige-gezin en begon met de volletijddienst toen hij van de middelbare school kwam. Werd uitgenodigd voor de twaalfde klas van de Gileadschool en toegewezen aan de Filippijnen, waar hij als reizend opziener heeft gediend.

Neal Callaway was een ijverige zendeling, die innig geliefd was bij de broeders en zusters. Hij was serieus als het ging om het Koninkrijkswerk maar tegelijkertijd vrolijk van karakter. Hij heeft in alle delen van het land gediend. Hij vertelt het volgende over zijn toewijzing in de reizende dienst.

„Soms liepen we twee uur over de heuvels om het gebied te bereiken en zongen dan onderweg Koninkrijksliederen. Als we met een groep van vijftien tot twintig personen allemaal achter elkaar zingend over de paden liepen, maakte het me echt blij dat ik deze buitenlandse toewijzing had aanvaard.

Als ik Gods Woord naar de huisjes in de plattelandsgebieden bracht en de nederige mensen op de vloer zag zitten luisteren naar alles wat er gezegd werd, en hen dan later, bij mijn volgende bezoek, in de Koninkrijkszaal zag — dan wilde ik nog harder werken om anderen over Gods koninkrijk te vertellen.”

Neal trouwde met Nenita, een zuster uit Mindoro, en ze hebben tot zijn dood in 1985 getrouw samen gediend. De Filippijnse broeders en zusters spreken nog steeds met genegenheid over hem. Een van hen zei: „Broeder Callaway was een fijne man, die goed met de broeders en zusters kon opschieten. Hij wist zich aan elke situatie aan te passen.” *

[Voetnoot]

^ ¶342 De levensgeschiedenis van broeder Callaway staat in „De Wachttoren” van 1 november 1971.

[Kader/Illustratie op blz. 177]

Interview met Inelda Salvador

Geboren: 1931

Gedoopt: 1949

Profiel: In maart 1967 als zendelinge naar Thailand uitgezonden.

Ik had gemengde gevoelens toen ik hoorde dat ik als zendelinge naar Thailand zou worden uitgezonden. Ik was wel blij, maar ook een beetje ongerust, en ik zat met een hoop vragen.

Op 30 maart 1967 kwam ik hier aan. De taal was vreemd voor mij. Het is een toontaal met lage, hoge, diepe, stijgende en scherpe tonen. Het was een moeilijke taal om te leren, maar ik kreeg liefdevolle hulp van zowel plaatselijke als buitenlandse broeders en zusters.

Van 1967 tot 1987 verbleef ik in Sukhumwit. Toen werd me gevraagd naar een nieuwe gemeente te verhuizen. Dat leek best moeilijk, want ik moest de broeders en zusters verlaten met wie ik twintig jaar had samengewerkt. Zo dacht ik erover toen ik naar Thon Buri verhuisde. Het is feitelijk een kwestie van instelling. Na twaalf jaar in Thon Buri te hebben doorgebracht, ging ik in 1999 terug naar Sukhumwit. Andere zendelingen zeiden dat het was alsof ik naar huis terugging. Maar wat mij betreft kan iedere gemeente waaraan ik toegewezen word mijn thuis zijn.

[Kader/Illustratie op blz. 178]

Herinneringen aan het leren van een taal

Benito en Elizabeth Gundayao

Profiel: Benito heeft samen met zijn vrouw, Elizabeth, in het kringwerk in de Filippijnen gediend. In 1980 werden ze als zendelingen naar Hong Kong gestuurd. Daar hebben ze 53 personen geholpen de waarheid te leren kennen.

Kantonees leren was een hele opgaaf voor degenen onder ons die geen achtergrond in de Chinese taal hadden. Dat vergt niet alleen oprechte inspanning en doorzettingsvermogen, maar ook nederigheid.

Op een keer probeerde ik te zeggen: „Ik ga naar de markt.” In het Kantonees kwam eruit: „Ik ga naar de kippenmest.” Toen mijn vrouw een huisbewoonster ontmoette die een zuster kende, zei ze opgewonden: „O, ik ken haar.” Maar wat mijn vrouw zei, betekende: „O, ik eet haar op.” Dat was een schok voor de huisbewoonster! Onze ervaringen in het Chineessprekende veld zijn heel kostbaar voor ons.

[Kader/Illustratie op blz. 181, 182]

Interview met Lydia Pamplona

Geboren: 1944

Gedoopt: 1954

Profiel: Werd in 1980, na in de Filippijnen ervaring als speciale pionierster te hebben opgedaan, uitgenodigd om in Papoea Nieuw-Guinea te dienen. Heeft meer dan 84 personen geholpen de waarheid te leren kennen.

Ik was opgetogen toen ik mijn toewijzing kreeg, want ik wilde al heel lang dienen waar de behoefte groter is. Ik was ook ongerust, omdat ik voor het eerst mijn familie zou verlaten. Ik wist niet veel van Papoea Nieuw-Guinea, en het weinige dat ik wist uit de verhalen die ik erover had gehoord, maakte me zenuwachtig. Mijn moeder moedigde me aan met de woorden: „Jehovah God zal voor ons zorgen overal waar we zijn wil doen.” Ik schreef terug dat ik de uitnodiging aannam.

Toen ik aankwam, waren de broeders en zusters bijzonder aardig, en de bevolking was vriendelijk. Ik verspreidde elke maand veel boeken en tijdschriften, meer dan ik ooit in de Filippijnen had verspreid. Maar de taal en de gewoonten waren wel heel anders dan de mijne. Ik dacht: Ach, ik dien hier gewoon een paar jaar en dan ga ik terug naar huis om weer samen met mijn moeder te pionieren.

Nadat ik twee van de hoofdtalen had geleerd en enkele plaatselijke gewoonten had overgenomen, leerde ik de mensen beter kennen. In de meer dan twintig jaar dat ik hier nu ben, heb ik het voorrecht gehad heel wat mensen de waarheid te onderwijzen, en sommige heb ik leren lezen en schrijven, zodat ze goed kunnen studeren en zich de waarheid eigen kunnen maken. Dit alles en andere zegeningen geven me het gevoel dat Papoea Nieuw-Guinea nu mijn thuis is. Zo Jehovah wil, zal ik graag hier in zijn dienst worden gebruikt totdat hij zegt dat het werk gedaan is of tot het einde van mijn leven.

[Kader/Illustratie op blz. 191, 192]

Interview met Filemon Damaso

Geboren: 1932

Gedoopt: 1951

Profiel: Begon in 1953 met de volletijddienst. Trouwde later en ging in de kringdienst. Na kinderen te hebben grootgebracht, ging hij samen met zijn vrouw weer in de volletijddienst als speciale pionier. Heeft tot nu toe verschillende toewijzingen behartigd op de Visaya’s en Mindanao.

In de jaren 60 maakten zware ontberingen de volletijddienst moeilijk. Het voedsel was schaars omdat door een rattenplaag de maïs- en rijstoogst verwoest was. We konden niet meer in de steden prediken omdat onze kleren en schoenen versleten waren.

Dus gingen we naar het platteland, de bergen in en naar verafgelegen dorpen, meestal zonder schoenen. Ik moest zelfs bijna een aandeel op een kringvergadering afzeggen omdat ik geen fatsoenlijke kleding had. Maar onze districtsopziener, broeder Bernardino, was zo vriendelijk me zijn overhemd te lenen en zo kon ik mijn lezing houden. Uiteraard hadden veel mensen het in materieel opzicht nog slechter dan wij. Jehovah zegende ons vanwege onze vastberadenheid om door te gaan.

In 1982 werden we beproefd op onze neutraliteit. Mindanao was in de greep van opstand tegen de regering. Omdat ik bijbelstudies leidde bij zogenoemde rebellenleiders, werd ik door regeringssoldaten gebrandmerkt als „spreker” voor de radicalen. Een regeringsfunctionaris verklaarde echter dat wat wij leren, geheel op de bijbel gebaseerd en niet van politieke aard is.

Tegelijkertijd wantrouwden de rebellen me, want als ik ging prediken, zocht ik eerst het dorpshoofd en de commandant van het militaire detachement op. We werden echter niet lastig gevallen omdat een rebellenleider met wie ik studeerde, voor ons opkwam.

Jehovah heeft ons tientallen jaren door ontberingen en beproevingen heen geholpen. We danken Jehovah voor zijn zegen en bescherming! — Spr. 18:10; 29:25.

[Kader/Illustratie op blz. 217, 218]

Interview met Pacifico Pantas

Geboren: 1926

Gedoopt: 1946

Profiel: In 1951 afgestudeerd van de zestiende klas van Gilead. Dient momenteel als ouderling in Quezon-Stad.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden we in de provincie Laguna buren die Getuigen van Jehovah waren. Ze moedigden me aan om boeken uit hun bibliotheek te lezen. Het waren heel mooie boeken: Schepping, Rechtvaardiging, Verzoening, Religie, Vijanden, Kinderen en nog veel meer. Toen de Japanners ons dorp platbrandden, werden we gescheiden van de Getuigen, maar iets meer dan een jaar later vond ik hen in Manila terug. Ik begon de vergaderingen te bezoeken, en na mijn doop sloot ik me aan bij een groepje pioniers. Onze toewijzing was de hele provincie Tayabas, later Quezon genoemd. We werkten van plaats tot plaats en sliepen in lege autobussen, huizen van geïnteresseerden en dergelijke.

Terwijl we in Mauban waren, plunderde een groep guerrillastrijders de stad. We sliepen op de eerste verdieping van het gemeentehuis en werden wakker van het lawaai. Op de begane grond beneden ons waren klaarblijkelijk politieagenten in de val gelopen. We konden horen dat ze hun wapens op de grond lieten vallen.

De guerrilla’s stormden naar boven. Een van hen richtte een zaklantaarn op ons en vroeg: „Wie zijn jullie?” We deden alsof we sliepen. Hij vroeg het nog een keer en voegde eraan toe: „Zijn jullie spionnen van de Filippijnse politie?”

„Nee, meneer”, antwoordden we.

Hij zei: „Maar jullie hebben kakikleding aan.”

We legden uit dat we de kleren hadden gekregen en dat onze schoenen door onze broeders in Amerika als hulpgoederen waren gestuurd.

De commandant zei: „Prima, dan neem ik de schoenen mee.” Dus deed ik mijn schoenen uit. Mijn broek wilde hij ook hebben. Al gauw stonden we allemaal in ons ondergoed. Het was maar goed dat we wat extra kleding bij de hand hadden. Eigenlijk waren we blij dat ze die spullen meenamen. Anders zou de hele stad gedacht hebben dat we spionnen voor de guerrilla’s waren!

We kochten een paar klompen en gingen terug naar Manila. Van daar uit gingen we verder naar de Visaya’s om onze prediking voort te zetten.

Broeder Pantas had een aandeel aan de volletijddienst en diende als broederdienaar (nu kringopziener genoemd), voordat hij de Gileadschool bezocht. Na zijn terugkeer naar de Filippijnen diende hij als districtsopziener en op het bijkantoor voordat hij een gezin stichtte.

[Tabel/Illustraties op blz. 168, 169]

FILIPPIJNEN — EEN TIJDBALK

1908: Twee Bijbelonderzoekers uit de Verenigde Staten beginnen in de stad Sibalom te prediken.

1910

1912: Charles T. Russell houdt een lezing in het Grand Opera House van Manila.

1934: Er wordt een bijkantoor opgericht. De brochure De Vlucht naar het Koninkrijk wordt in het Tagalog uitgegeven.

1940

1947: Eerste afgestudeerden van Gilead arriveren.

1961: De Koninkrijksbedieningsschool begint.

1964: Voor het eerst worden Filippijnse pioniers uitgenodigd als zendeling in naburige landen te dienen.

1970

1978: De Pioniersschool begint.

1991: Nieuwe bijkantoorgebouwen worden voltooid en ingewijd. Uitbarsting van de Pinatubo.

1993: Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften wordt vrijgegeven in het Tagalog.

2000

2000: De complete Nieuwe-Wereldvertaling wordt vrijgegeven in het Tagalog.

2002: Er zijn 142.124 verkondigers actief in de Filippijnen.

[Grafiek]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Aantal verkondigers

Aantal pioniers

150.000

100.000

50.000

1940 1970 2000

[Tabel op blz. 199]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Toename in aantal aanwezigen op congressen (1948–1999)

350.000

300.000

250.000

200.000

150.000

100.000

50.000

0

1948 1954 1960 1966 1972 1978 1984 1990 1996 1999

[Kaarten op blz. 157]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

FILIPPIJNEN

LUZON

Vigan

Baguio

Lingayen

Cabanatuan

Pinatubo

Olongapo

Quezon-Stad

MANILA

MINDORO

VISAYA’S

Masbate

CEBU

MINDANAO

Surigao

Davao

PALAWAN

El Nido

[Paginagrote illustratie op blz. 150]

[Illustratie op blz. 154]

Charles T. Russell en William Hall tijdens hun bezoek aan de Filippijnen in 1912

[Illustratie op blz. 159]

Joseph dos Santos, hier met zijn vrouw, Rosario, in 1948, bleef een ijverige Koninkrijksverkondiger ondanks drie jaar wrede gevangenschap tijdens de Tweede Wereldoorlog

[Illustratie op blz. 163]

De eerste broeders die vanuit de Filippijnen naar de Gileadschool werden gezonden: Adolfo Dionisio, Salvador Liwag en Macario Baswel

[Illustratie op blz. 164]

Een predikingstocht in de bergen

[Illustratie op blz. 183]

Duizenden pioniers hebben voordeel getrokken van de Pioniersschool

[Illustratie op blz. 186]

Gecomputeriseerd fotozetten begon in 1980

[Illustratie op blz. 189]

Het goede nieuws wordt in veel Filippijnse talen beschikbaar gesteld

[Illustratie op blz. 199]

Internationaal „Goddelijk onderwijs”-congres (1993)

[Illustratie op blz. 199]

Doop op het „Vreugdevolle lofprijzers”-districtscongres (1995)

[Illustratie op blz. 200]

Filippijnse zendelingen die in de congrestijd terugkwamen voor een bezoek

[Illustratie op blz. 202]

Op de congressen in 1993 werd de „Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften” in het Tagalog vrijgegeven

[Illustratie op blz. 204]

De bijbel vertalen met behulp van computers

[Illustratie op blz. 205]

Zichtbaar blij ontvangt deze pionier de complete „Nieuwe-Wereldvertaling” in zijn eigen taal

[Illustratie op blz. 207]

Het bijkantoorcomité, van links naar rechts: (zittend) Denton Hopkinson, Felix Salango; (staand) Felix Fajardo, David Ledbetter en Raymond Leach

[Illustratie op blz. 211]

Veel Vietnamese vluchtelingen leerden de waarheid in de Filippijnen kennen

[Illustratie op blz. 215]

Natividad en Leodegario Barlaan hebben elk meer dan 60 jaar in de volletijddienst gestaan

[Illustraties op blz. 222, 223]

Onlangs gebouwde Koninkrijkszalen

[Illustraties op blz. 224]

Congreshal in Metro Manila (boven), en andere congreshallen buiten Manila

[Illustratie op blz. 228]

Links: John Barr houdt een lezing tijdens het inwijdingsprogramma van het bijkantoor in 1991

[Illustratie op blz. 228]

Onder: De bijkantoorgebouwen in 1991

[Illustratie op blz. 235]

Overwinning voor Jehovah’s Getuigen in de kranten erkend

[Illustraties op blz. 236]

Aardbevingen, vulkaanuitbarstingen en overstromingen zorgen voor problemen, maar ijverige verkondigers blijven prediken

[Illustratie op blz. 246]

IJverige pioniers hebben gebarentaal geleerd om doven te helpen profijt te trekken van geestelijke programma’s

[Illustratie op blz. 246]

Studenten en leraren van de eerste gebarentaalklas van de Pioniersschool, begin 2002

[Illustratie op blz. 251]

De 27ste klas van de Bedienarenopleidingsschool in de Filippijnen