Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Moldavië

Moldavië

Moldavië

Moldavië ligt ten oosten van de Karpatenboog en is een vruchtbaar land met vlakten, diepe valleien, ravijnen en beboste hellingen. Dit gevarieerde landschap beslaat 34.000 vierkante kilometer en er leven veel verschillende dieren, waaronder vossen, wolven, hazen, dassen, herten, hermelijnen, bunzings en wilde zwijnen.

De rijke, zwarte grond en het doorgaans milde klimaat zorgen voor een overvloed van fruit, granen, groenten en andere landbouwproducten. De 2200 natuurlijke bronnen en 3000 rivieren en beken, die allemaal naar de zuidelijk gelegen Zwarte Zee stromen, zorgen voor een goede irrigatie en afwatering. De snelstromende Dnestr is de belangrijkste rivier en is in het grootste deel van de republiek bevaarbaar. Ze loopt grotendeels parallel aan de grens met Oekraïne, dat ten noorden, oosten en westen van Moldavië ligt, of vormt zelf de grens. De rivier de Proet, een zijrivier van de Donau, vormt aan de westzijde de grens met Roemenië.

Een land met een stormachtig verleden

Het land tussen de Dnestr en de Proet, dat eeuwenlang bekendstond als Bessarabië en Moldavië, lag aan een van de hoofdwegen naar het westen. In het laatste millennium voor onze jaartelling hoorde deze regio bij Scythië. Later kreeg het Romeinse Rijk enige zeggenschap over het gebied. Bij de stormachtige geschiedenis ervan horen ook verschillende invasies door andere volken, zoals de Goten, Hunnen en Avaren. In de dertiende en veertiende eeuw was Moldavië een vazalstaat van de Tataren en in de zestiende eeuw ging het deel uitmaken van het Osmaanse Rijk. In 1812 moesten de Turken bij de Vrede van Boekarest het gezag over Bessarabië en de helft van Moldavië overdragen aan Rusland, en vanaf die tijd werd de hele regio Bessarabië genoemd.

In 1918 werd Bessarabië een deel van Groot-Roemenië. Maar in 1940, en later opnieuw in 1944, viel het tijdelijk weer onder Rusland. Onder de Sovjet-Unie kwam het gebied bekend te staan als de Moldavische Socialistische Sovjet-Republiek (SSR). Met de ondergang van het sovjetcommunisme verbrak de Moldavische SSR uiteindelijk haar banden met Moskou en op 27 augustus 1991 werd ze de onafhankelijke republiek Moldavië. * De hoofdstad is Chişinãu, het voormalige Kisjinev.

In de jaren zestig groeide de bevolking van Moldavië heel snel, maar vanaf 1970 nam de groei af en is sindsdien gestabiliseerd. Momenteel telt het land ongeveer 4,3 miljoen inwoners. Veel Moldaviërs zijn werkzaam in de voornaamste bedrijfstak van het land, de wijnbouw, die circa 3 procent van de wijnproductie in de wereld uitmaakt. Moldavische wijnen zijn vooral populair in Rusland en andere Oost-Europese landen. (Zie het kader op blz. 71.) Maar Moldavië is verrijkt met een nog belangrijker wijngaard, die de allermooiste vrucht voortbrengt die er is — de zoete vrucht van lof voor Jehovah.

„Een wijngaard van mousserende wijn!”

Bij monde van de profeet Jesaja beschreef Jehovah het geestelijke Israël als „een wijngaard van mousserende wijn”. Zoals voorzegd heeft die figuurlijke wijngaard ’de oppervlakte van het productieve land gevuld met opbrengst’ in de vorm van voedzaam geestelijk voedsel (Jes. 27:2-6). Als gevolg hiervan hebben miljoenen „andere schapen” zich in de loop van de tijd bij de gezalfde christenen aangesloten. — Joh. 10:16.

Jehovah’s volk in Moldavië heeft enthousiast meegewerkt aan de vervulling van die prachtige profetie. Dankzij de constante stroom van geestelijk voedsel waarin Jehovah’s organisatie voorziet, heeft Moldavië nu een verhouding van één verkondiger op 229 inwoners. In één dorp is zelfs één op de vier personen een Getuige van Jehovah!

Maar we zullen zien dat deze groei onder zware beproevingen heeft plaatsgevonden. Bijna zeventig jaar hebben de Roemeense monarchie, de fascisten en de communisten Gods volk onder verbodsbepalingen gesteld, vervolgd en gevangengezet. Toch heeft Jehovah ook in Moldavië zijn profetie over zijn geestelijke „wijngaard van mousserende wijn” vervuld. Bij monde van Jesaja zei hij: „Ik, Jehovah, beveilig haar. Elk ogenblik zal ik haar drenken. Opdat niemand zijn aandacht tegen haar richt, zal ik haar zelfs nacht en dag beveiligen” (Jes. 27:2, 3). Laat de geschiedenis van Jehovah’s volk in Moldavië op je inwerken en laat hun voorbeeld van geloof en moed je sterken in je besluit om waardevolle vruchten voort te blijven brengen tot lof van Jehovah, welke obstakels onze tegenstander Satan ook op je pad mag brengen.

Broeder Russell inspecteert het veld

De vruchtdragende ranken van een letterlijke wijnstok beginnen als kleine scheuten. Dit gold ook voor de geestelijke groei in Moldavië. Laten we eens kijken hoe Jehovah die kleine scheut liet uitgroeien tot de stevige vruchtdragende wijnstok die we nu in Moldavië zien (1 Kor. 3:6). Hiervoor moeten we terug naar het einde van de negentiende eeuw, toen de Bijbelonderzoeker Charles Taze Russell het land op een van zijn Europese reizen aandeed.

In de uitgave van september 1891 van Zion’s Watch Tower and Herald of Christ’s Presence schreef broeder Russell dat hij op bezoek was geweest bij Joseph Rabinowitch, een joodse advocaat die een christen was. „Een van onze interessantste ervaringen tot dusver”, zei Russell, „was ons bezoek aan broeder Joseph Rabinowitch bij hem thuis in Kisjinev in Rusland [tegenwoordig Chişinãu in Moldavië]. Hij verwelkomde ons hartelijk, en dit gold ook voor de rest van zijn gezin, die allemaal in de Heer Jezus geloven. . . . Hij bleek goed bekend te zijn met de leringen van de DAWN [de boekenserie Millennial Dawn] en hier grote sympathie voor te koesteren.” Bij hun gesprekken over de bijbel waren de mannen het op veel schriftuurlijke punten met elkaar eens, wat al bleek uit het feit dat Russell zijn Moldavische vriend „broeder Rabinowitch” noemde.

Rabinowitch en zijn gezin deden veel moeite om joden — van wie er in Chişinãu meer dan 50.000 waren — te helpen Christus en de Messiaanse hoop te aanvaarden. Pal naast zijn huis en kantoor stond „een keurig nieuw huis van aanbidding, waar plaats is voor zo’n 125 personen”, aldus broeder Russell. Rabinowitch had ook een nieuwe, met de hand te bedienen drukpers, waarmee hij traktaten vervaardigde die speciaal voor joden geschreven waren. In 1897, ongeveer zes jaar later, schreef hij broeder Russell het volgende: „Mijn zeer geliefde broeder Russell, nu het jaar ten einde loopt wil ik je graag laten weten hoe dankbaar ik ben voor de geestelijke verkwikking die ik geregeld via je zeer gewaardeerde tijdschrift, ZION’S WATCH TOWER, ontvang. Het is voor mij net een handelsschip dat van verre geestelijk voedsel aanvoert.” Ondanks de liefde en ijver die deze joodse man voor de bijbelse waarheid had, zou het nog dertig jaar duren voordat het Koninkrijkszaad echt wortel zou schieten in Moldavië en vruchten zou gaan voortbrengen. — Matth. 13:1-8, 18-23.

De Eerste Wereldoorlog — Een desillusie voor velen

De dramatische politieke veranderingen die tijdens de Eerste Wereldoorlog in Europa plaatsvonden, zorgden in Moldavië voor vruchtbare grond voor het Koninkrijkszaad. Toen de Grote Oorlog, zoals hij in die tijd genoemd werd, eindigde, verbrak Moldavië zijn banden met Rusland, waar de communisten de macht hadden gegrepen, en sloot zich aan bij Roemenië. Veel Moldavische soldaten kwamen, nadat ze de gruwelen van de oorlog hadden meegemaakt, gedesillusioneerd thuis. De meeste waren van huis uit trouwe leden van de Orthodoxe Kerk, maar nu begonnen ze te twijfelen aan de leerstellingen van de kerk.

Een van hen was Ion Andronic, die in 1919 terugkeerde naar zijn geboorteplaats Corjeuţi. Zijn interesse voor de bijbel was gewekt door de gesprekken die hij als krijgsgevangene met adventisten en baptisten gevoerd had. Hij nam een bijbel mee uit het gevangenenkamp en besprak de boodschap daaruit met zijn familie en buren, waardoor ook hun belangstelling werd gewekt.

Een van zijn buren was Ilie Groza. Hij had de oorlogsjaren in de Verenigde Staten doorgebracht en kwam na afloop thuis met een exemplaar van het „Nieuwe Testament” dat hij tijdens zijn reizen opgeduikeld had. De families Andronic en Groza waren bevriend en ze begonnen samen Gods Woord te bespreken. Ze bemachtigden ook lectuur die door de Bijbelonderzoekers, zoals Jehovah’s Getuigen toen genoemd werden, uitgegeven werd.

Ilie Groza’s dochter Ioana herinnert zich: „Ik zal ongeveer zes jaar geweest zijn toen mijn familie voor het eerst lectuur van de Bijbelonderzoekers in huis had. Ik weet niet precies hoe we aan de lectuur waren gekomen, maar ik kan me herinneren dat mijn ouders en mijn zussen enthousiast de duidelijke uitleg die deze publicaties van de Schrift gaven, met elkaar bespraken.”

Uiteindelijk droeg Ion Andronic zijn leven niet aan Jehovah op. De andere gezinsleden en de meeste leden van de familie Groza deden dat echter wel. „In het begin waren onze vergaderingen een familieaangelegenheid”, vertelt Ioana. „Mijn ouders hadden vier dochters en de familie Andronic had zowel zoons als dochters. Het duurde dus niet lang of er bloeide een romance op die leidde tot het huwelijk van Vasile Andronic met mijn zus Feodolina.

Al snel werd onze bijbelstudiegroep uitgebreid met Tudor en Daria Groza, een echtpaar dat verre familie van ons was. Tudor was een heel enthousiaste bijbelstudent. Hij ging zelfs naar het bijkantoor in Cluj-Napoca (Roemenië) om lectuur op te halen en antwoord te krijgen op zijn vele bijbelse vragen. In latere jaren bleek hij in geestelijk opzicht een grote steun voor onze kleine gemeente te zijn.

De familie Iacuboi, die ook in onze omgeving woonde, kwam eveneens naar de bijbelse besprekingen die in ons huis gehouden werden. Petru Iacuboi, het hoofd van het gezin, had eerder al gastvrijheid betoond aan iemand die bijbels aan de man bracht. Deze man had Petru’s interesse voor de Schrift aangewakkerd. Een tijdlang onderzocht Petru de leerstellingen van de baptisten totdat hij tot de slotsom kwam dat de waarheid ergens anders te vinden moest zijn. Vanaf dat moment sloot hij zich aan bij onze groeiende groep Bijbelonderzoekers.

Onze groep was aangemoedigd door wat we leerden, dus deelden we het goede nieuws van het Koninkrijk ijverig met al onze vrienden en familieleden, van wie er veel in ons dorp en in nabijgelegen plaatsen woonden.”

Hoe snel de Koninkrijksboodschap zich in Moldavië verbreidde, blijkt uit een verslag in de Engelse Wachttoren van 15 december 1921: „Uit Bessarabië [zoals Moldavië toen werd genoemd] meldt een broeder, die tot voor kort predikant bij de adventisten was, het volgende: ’Ongeveer 200 personen hier en uit de omgeving hebben de waarheid aanvaard.’”

In het begin van de jaren twintig leerde in het dorp Şirăuţi een trouw lid van de Orthodoxe Kerk, Ilarion Bugaian, de waarheid kennen. Hij heeft Jehovah trouw gediend tot aan zijn dood. Een Bijbelonderzoeker genaamd Moise Ciobanu keerde vanuit Duitsland terug naar de stad Bălţi. Hij had de waarheid leren kennen toen hij tijdens de Eerste Wereldoorlog in Duitsland gevangenzat. Al snel werd er een groep gevormd die later uitgroeide tot de eerste gemeente in Bălţi.

Roemeense Getuigen komen helpen

In de jaren twintig stuurde het Roemeense bijkantoor bekwame broeders naar Moldavië om te helpen het veld te bewerken en om de nieuwelingen die zich bij Gods volk aansloten te sterken. Een van die vroege predikers was Vasile Ciucaş uit Transsylvanië. Hij sprak Roemeens en Hongaars. Als Vasile de pasgevormde gemeente in Corjeuţi bezocht, logeerde hij altijd bij Ilie Groza en zijn gezin. Ioana heeft fijne herinneringen aan zijn bezoeken. „Ik zal toen een jaar of acht geweest zijn,” vertelt ze, „maar ik kan me de bezoeken van broeder Ciucaş nog goed herinneren. Hij was ontzettend aardig en hij vertelde altijd zulke interessante verhalen dat niemand naar bed wilde! Mijn zus en ik kibbelden er altijd over wie er naast hem mocht zitten.”

De Roemeense Getuigen bleven samen met enthousiaste plaatselijke verkondigers het goede nieuws verbreiden in nabijgelegen dorpen. In het dorp Tabani, 11 kilometer van Corjeuţi, deelde Cazimir Cislinschii de prachtige dingen die hij uit de bijbel geleerd had met anderen. Hij had de Koninkrijksboodschap gehoord terwijl hij in het Roemeense leger diende. Een van de eersten in Tabani die naar Cazimirs prediking luisterden, was Dumitru Gorobeţ, een bijzonder enthousiaste bijbelstudent. Tegenwoordig zijn dankzij de ijver van Dumitru en anderen zoals hij 475 van de 3270 inwoners van Tabani Getuigen.

Aan het begin van de jaren twintig vond de Koninkrijksboodschap ook haar weg naar het dorp Caracuşeni, dat op ongeveer 4 kilometer van Corjeuţi ligt. Vladimir Lungu was een van de eerste dorpelingen in Caracuşeni die de waarheid aanvaardden, en hij werd in 1927 gedoopt. Vladimir onderging veel vervolging vanwege zijn christelijke overtuiging en hij is in 2002 in getrouwheid aan Jehovah gestorven. Tijdens zijn leven heeft hij veel mensen uit zijn dorp de waarheid zien aanvaarden, zelfs zoveel dat nu één op de vier personen in Caracuşeni, dat 4200 inwoners heeft, een Getuige is!

Alexandru Mikitkov, een andere getrouwe broeder, kwam in 1929 voor het eerst met de waarheid in contact toen hij de Roemeense stad Iaşi bezocht. Zijn zoon Ivan vertelt: „Toen mijn vader terugkeerde naar Ţaul, ons dorp, begon hij direct het goede nieuws te prediken, en al snel werden er bij ons thuis christelijke vergaderingen gehouden.”

Ivan vervolgt: „Mijn vader hield contact met het bijkantoor in Roemenië en af en toe kwamen rijpe broeders uit Roemenië ons bezoeken. Helaas stierf mijn kleine zusje in 1931 tijdens een van die bezoeken. Omdat onze familie heel bekend was, kwamen veel dorpelingen naar de begrafenis. Onze bezoeker uit Roemenië, broeder Vănica, leidde de begrafenisplechtigheid. Hij gaf een uitstekend getuigenis en logenstrafte het door de geestelijken verspreide gerucht dat de Bijbelonderzoekers geen waardige begrafenissen hebben. Bovendien plantte broeder Vănica’s lezing, waarin de opstandingshoop duidelijk werd uiteengezet, vruchtbare zaden in het hart van sommige aanwezigen. Al snel namen ook zij een krachtig standpunt voor de bijbelse waarheid in.

De geestelijke aanmoediging die broeder Vănica ons gaf, had een diepgaande uitwerking op ons gezin. Zo besloot mijn oudere broer Dumitru colporteur (volletijdprediker) te worden. Hij wilde graag zoveel mogelijk mensen helpen en dus ging hij al snel uit huis om in nog nooit bewerkte gebieden in Moldavië te prediken. Ons gezin stond volledig achter zijn beslissing. Maar ik moet toegeven dat ik mijn grote broer heel erg miste. Aan de andere kant waren we heel blij als hij ons kwam opzoeken en allerlei spannende ervaringen over de velddienst vertelde.”

Tegenstand van geestelijken neemt toe

Vanaf het begin hebben orthodoxe geestelijken zich verzet tegen de prediking van het goede nieuws. Maar ze werden pas echt razend toen voormalige leden van hun kerk die de bijbelse waarheid hadden leren kennen, weigerden het kruisteken te maken en hun kinderen te laten dopen.

Toen Ioana Groza ongeveer tien jaar was, zette de plaatselijke orthodoxe priester haar onder druk om te schipperen met haar geloof. Ze vertelt: „Mijn vader had ons kinderen uitgelegd dat het maken van een kruisteken onschriftuurlijk was. Maar op school eiste de priester dat we het kruisteken maakten. Ik was bang voor die man, maar ik wilde ook mijn vader geen pijn doen. Dus ging ik niet naar school, maar verstopte me in een schuur. Een paar dagen later kwam Vader erachter dat ik spijbelde. Toch gaf hij me geen standje, maar vroeg me vriendelijk wat er aan de hand was. Toen ik hem vertelde dat ik bang was voor de priester, nam hij me bij de hand en gingen we rechtstreeks naar zijn huis.

Mijn vader zei resoluut tegen de priester: ’Als u mijn dochter eten, kleding en een dak boven haar hoofd zou geven, dan zou u haar mogen vertellen wat ze op religieus gebied moet doen. Maar aangezien dat niet zo is, wil ik niet dat u zich bemoeit met wat ik mijn kind leer.’ Ik ben blij te kunnen zeggen dat de priester me de rest van mijn schooltijd met rust heeft gelaten.”

Meestal waren de geestelijken de invloedrijkste personen in de gemeenschap. Net als de religieuze leiders in Jezus’ tijd gebruikten ze die invloed om de goede naam van degenen die Jehovah dienden te besmeuren, zodat hun parochianen de broeders en zusters verachtten of bang waren om met ze te praten. De geestelijken maakten vooral graag gebruik van politieke haatgevoelens. In die tijd koesterden de mensen bijvoorbeeld wantrouwen tegen de bolsjewistische „dreiging” over de grens in de Sovjet-Unie. Orthodoxe priesters profiteerden van deze angst door de weigering van de Bijbelonderzoekers om het kruisteken te maken, toe te schrijven aan politieke redenen en te zeggen dat ze communisten waren.

Maar deze sluwe geestelijken hadden nog meer pijlen op hun boog. Net als de schriftgeleerden en Farizeeën in Jezus’ tijd misbruikten ze hun positie ook nog eens door overheidsfunctionarissen ertoe aan te zetten Gods volk tegen te staan. — Joh. 18:28-30; 19:4-6, 12-16.

Van 1918 tot 1940 stond Moldavië onder het bestuur van Roemenië, dat toen een koninkrijk, of monarchie, was. De Roemeense regering stelde een minister van Religie aan, die rechterlijke bevoegdheid had in religieuze aangelegenheden. Onder invloed van de Orthodoxe Kerk stond deze man het werk van de Bijbelonderzoekers tegen en probeerde hij hen en hun bijbelse publicaties te laten verbieden. Zoals je misschien al geraden had, werden de broeders ervan beschuldigd dat ze samenspanden met de bolsjewieken.

Deze minachting van officiële zijde voor Jehovah’s volk leidde ertoe dat de inspecteur-generaal van Moldavië op 15 april 1925 een regeringsbevel uitvaardigde dat gericht was tot een bepaalde politiecommissaris. Het luidde als volgt: „Naar aanleiding van Richtlijn nr. 17274/925 van de veiligheidspolitie stellen wij u ervan in kennis dat het ministerie van Binnenlandse Zaken heeft besloten de propaganda van de internationale ’Bijbelonderzoekers’ te verbieden en een halt toe te roepen, en u dient de noodzakelijke maatregelen hiertoe te nemen.”

De uitwerking die zulke tegenstand van officiële zijde op de broeders had, blijkt uit een verslag van 17 oktober 1927 van het Roemeense bijkantoor aan het hoofdbureau. In het kort kwam het verslag hierop neer dat gemeentevergaderingen overal verboden waren en dat ’honderden broeders voor militaire en civiele rechtbanken gedaagd waren’. Het verslag zei ook: ’In de zomer konden er maar weinig vergaderingen gehouden worden, aangezien de gemeenten goed in de gaten werden en worden gehouden door de geheime dienst en de politie, vooral in de dorpen, waar de meeste gemeenten zijn. De meeste vergaderingen werden in de bossen gehouden, op goed verborgen plekken.’

Het verslag ging verder: ’Vanaf maart is ook het werk van de reizende opzieners aan banden gelegd. Diezelfde maand gaf de minister van Binnenlandse Zaken vertrouwelijk strikte orders om de colporteurs op te sporen en al deze „propagandisten” te arresteren. Binnen korte tijd werden bijna alle colporteurs gevangengezet. En hoewel noch wij noch de broeders bang zijn, aangezien we vanaf het begin van het werk in dit land tegenstand te verduren hebben gehad, worden er nu zulke grondige pogingen gedaan om ons op te rollen dat we bijna geen kant meer op kunnen.’

Gedurende die jaren scheidden steeds meer moedige personen en gezinnen zich af van de Orthodoxe Kerk en namen een krachtig standpunt voor de bijbelse waarheid in. Dit blijkt wel uit een brief die een dorpspriester in 1928 aan zijn superieur schreef. Bij de brief was een lijst gevoegd met 43 namen van volwassenen en kinderen in zijn parochie in Şirăuţi. De priester schreef: „Wij hebben de eer een lijst met namen bij te voegen van leden van de ’Bijbelonderzoekers’-sekte. Hun inspanningen hebben echter geen succes, en ze hebben geen gebedshuis. In plaats daarvan komen ze in particuliere huizen bijeen.”

In feite sprak de lijst met namen die de priester verschafte zijn bewering tegen dat de Bijbelonderzoekers ’geen succes hebben’, want de meesten van de 43 genoemde personen waren voormalige leden van de Orthodoxe Kerk. Een van de kinderen die genoemd werden, was Agripina Barbuţă, die nu over de tachtig is en nog steeds actief is in Jehovah’s dienst.

Toen het moeilijk werd om in het openbaar te prediken, concentreerden de broeders en zusters zich op informeel getuigenis, vooral tot familieleden. In die tijd kwamen familieleden vaak bij elkaar op bezoek. De broeders maakten een handig gebruik van deze gewoonte om het goede nieuws met anderen te delen. Uiteraard kon geen enkele wet familieleden verbieden met elkaar te praten.

Pogingen de prediking te legaliseren

Toen het predikingswerk in 1925 werd verboden, zonden de broeders van het bijkantoor in Cluj-Napoca (Roemenië) een vijftig bladzijden tellend, getypt verslag naar de minister van Religie. Daarin werden in het kort onze geloofsovertuigingen uitgelegd en werd een officieel verzoek gedaan om het verbod op te heffen. Vervolgens kon een van de broeders in september 1927 bij drie verschillende gelegenheden een persoonlijk gesprek met de minister hebben. Na afloop van het laatste gesprek had hij goede hoop dat de wet veranderd zou worden ten gunste van vrijheid van aanbidding. Maar helaas negeerde de regering de verzoeken van de broeders. Functionarissen bleven ’moeite beramen op gezag der verordening’ en de situatie werd er voor Jehovah’s volk alleen maar moeilijker op (Ps. 94:20; Dan. 6:5-9). In verband hiermee werd op 29 mei 1932 in een officieel document gezegd dat „elke soort van activiteit” van de Internationale Bijbelonderzoekers „volledig verboden” was.

Toch had deze aanval op Gods volk in Roemenië en Moldavië niet de kenmerken van een verenigde, georganiseerde campagne. Tot op zekere hoogte namen plaatselijke regeringsautoriteiten en functionarissen hun eigen beslissingen met betrekking tot de Bijbelonderzoekers. Dus benaderden de broeders deze functionarissen om het goede nieuws op zijn minst in hun gebied te verdedigen en wettelijk te bevestigen. — Fil. 1:7.

In sommige plaatsen had dit resultaat. Dat gold voor Boekarest (Roemenië) nadat het bijkantoor vanuit Cluj-Napoca daar naar toe was verhuisd. Na een langdurige strijd kon het bijkantoor uiteindelijk in 1933 het Bijbel- en Traktaatgenootschap van Jehovah’s Getuigen in Boekarest wettelijk laten registreren.

Het is interessant dat zelfs sommige vooraanstaande rechters het openlijk oneens waren met de beperkingen die Gods volk werden opgelegd. Zo bepaalde het hof van beroep in Cluj-Napoca op 8 mei 1935 moedig dat het verbod op Jehovah’s Getuigen ongrondwettig was. De uitspraak ging zelfs nog verder: „De in beslag genomen brochures [uitgegeven door Jehovah’s Getuigen] propageren liefde voor elkaar en geloof in God en Christus. Het is daarom niet juist te zeggen dat deze brochures subversief zijn; ze vormen geen bedreiging voor de staatsveiligheid.”

Niet voor rede vatbaar

Toch bleef het merendeel van de autoriteiten het werk van Gods volk tegenstaan. Zo schreef het hoofd van de veiligheidsdienst in Soroca (Moldavië) op 28 maart 1934 een brief aan zijn superieur, de regionale politie-inspecteur in Chişinãu, om zich erover te beklagen dat er in 1927 in een bepaald dorp bij Soroca ’slechts twee gezinnen waren die deze sekte aanhingen, maar dat ze 33 gezinnen bekeerd hebben’. Hij schreef ook dat Getuigen „de kerk verwerpen” alsook haar „religieuze tradities en gebruiken”, en dat ze „niet om de diensten van een priester vragen, maar hun eigen godsdienstoefeningen hebben”. Hij besloot zijn brief met de woorden: „[De Getuigen] blijven nieuwe bekeerlingen maken, en dit is een bedreiging voor de gevestigde orde en de staatsveiligheid.”

Op 6 mei 1937 schreven de broeders in datzelfde district een brief aan de prefect om te vragen of Jehovah’s Getuigen van de lijst van illegale sekten verwijderd konden worden. Het officiële antwoord werd duidelijk uiteengezet in een brief van het districtshoofd van Soroca aan de prefect van dat district. De brief is gedateerd 15 juni 1937 en luidt: „De activiteit van [Jehovah’s Getuigen] is verboden door . . . het ministerie van Religie en Kunst. Daarom kunnen we niet voldoen aan hun verzoek om van de lijst van [illegale] sekten verwijderd te worden, aangezien ze actief bezig blijven voor de belangen van die sekte.”

Dit vijandige standpunt werd bevestigd toen het officiële regeringsblad, Monitorul Oficial, op 12 juli 1939 meldde dat Jehovah’s Getuigen en hun eventuele rechtspersonen „volledig verboden” waren. Zoals eerder opgemerkt is, viel Moldavië in die tijd onder het bestuur van Roemenië, dat oosters-orthodox was en door een monarchie geregeerd werd. Helaas zette religieus fanatisme veel functionarissen ertoe aan Jehovah’s volk slechter te behandelen dan wettelijk gezien nodig was.

Onmenselijke functionarissen

De ervaring van Dumitru Gorobeţ en Cazimir Cislinschii toont aan dat de tegenstand tegen het predikingswerk vaak werd aangewakkerd door de religieuze haat van fanatieke orthodoxe functionarissen. Dumitru en Cazimir leerden de waarheid kennen in het dorp Tabani. Vanwege hun prettige eigenschappen en hun ijver voor de bediening waren ze al snel bekend en geliefd onder de broeders en zusters. Maar in 1936 werden ze gearresteerd en naar een politiebureau in de stad Chotin (valt nu onder Oekraïne) gebracht.

Eerst werden Dumitru en Cazimir door de politie wreed geslagen. Vervolgens probeerde men hen te dwingen het kruisteken te maken. Maar ze bleven standvastig, ook al bleven de agenten hen slaan. Uiteindelijk gaf de politie het op en mochten ze zelfs terug naar huis. Maar deze getrouwe broeders zouden nog meer beproevingen ondergaan. Zowel onder de fascisten als onder de communisten hebben ze nog veel meer moeilijkheden doorstaan ter wille van het goede nieuws. Dumitru is begin 1976 overleden in Tomsk (Rusland) en Cazimir is in november 1990 gestorven in Moldavië.

In de jaren dertig gaf het Roemeense bijkantoor leiding aan het werk in Moldavië. In die tijd was Martin Magyarosi, die in 1922 gedoopt was, de bijkantoordienaar. Uit liefdevolle bezorgdheid voor de broeders en zusters, vooral omdat ze zulke zware beproevingen ondergingen, bezochten hij en zijn schoonzoon, Pamfil Albu, veel gemeenten in het noorden van Moldavië om Gods volk te versterken en aan te moedigen. Later zou blijken dat deze bezoeken precies op tijd waren gekomen! Waarom? Omdat Europa al snel het epicentrum van de Tweede Wereldoorlog zou worden. En Moldavië, waar door andere landen op geaasd werd, zou de speelbal worden van zijn machtige, vijandige buren.

Europa geteisterd door de Tweede Wereldoorlog

Op 23 augustus 1939 ondertekenden de Sovjet-Unie en de naziregering van Duitsland een niet-aanvalsverdrag. Een week later, op 1 september 1939, viel Duitsland Polen binnen en begon de Tweede Wereldoorlog. Op 26 juni 1940 stelde de sovjetminister van Buitenlandse Zaken, Vjatsjeslav Molotov, aan de Roemeense regering de eis dat ze het toenmalige Bessarabië onvoorwaardelijk aan de Sovjet-Unie zou afstaan. Roemenië gaf toe aan deze eis, en op 28 juni 1940 marcheerden sovjettroepen Moldavië binnen. In augustus 1940 richtten de Sovjets de Moldavische SSR op, en Chişinãu werd de hoofdstad.

Deze bezetting van Moldavië duurde echter niet lang. Op 22 juni 1941 schond Duitsland het niet-aanvalsverdrag van 1939 en viel Rusland binnen. Roemenië maakte handig gebruik van deze wending door te verklaren dat het aan de kant van Duitsland stond en probeerde zich de Moldavische SSR weer toe te eigenen.

Dit plan slaagde, want op 26 juli 1941 had het Roemeense leger de Russen teruggedrongen tot de rivier de Dnestr. Na iets meer dan een jaar onder de Sovjets, kwam Moldavië dus opnieuw onder Roemeens bestuur. Deze keer was het echter een Roemenië dat sinds september 1940 onder een extreem nationalistisch bewind van fascisten stond onder leiding van dictator-generaal Ion Antonescu. Personen die politiek neutraal bleven omdat ze Gods koninkrijk loyaal steunden, werden door zijn regime niet getolereerd.

Zware beproevingen onder het fascisme

In samenwerking met Hitler en de asmogendheden probeerde de fascistische regering van Antonescu al snel haar wil aan Jehovah’s Getuigen op te leggen. Neem het voorbeeld van Anton Pântea, die geboren is in 1919. Anton leerde als tiener de waarheid kennen en hij was ijverig in de van-huis-tot-huisprediking. Bij verschillende gelegenheden zou hij in elkaar geslagen zijn als hij niet moedig een beroep had gedaan op zijn wettelijke recht als Roemeens burger om over zijn geloof te spreken, en zo lukte het hem een tijdlang fysiek geweld te ontlopen. Uiteindelijk werd hij toch door de politie gearresteerd. Fascistische politieagenten sleepten hem mee naar het politiebureau, sloegen hem daar de hele nacht en lieten hem toen tot zijn verrassing vrij. Broeder Pântea is nu 84 en hij is nog steeds vastbesloten Jehovah getrouw te blijven dienen.

Nog iemand die rechtschapen bleef is Parfin Palamarciuc, die de bijbelse waarheid in de jaren twintig in Moldavië leerde kennen. Ook hij werd een ijverige prediker van het goede nieuws, en hij was vaak weken van huis om in steden en dorpen te prediken, van Tsjernivtsy tot Lviv in de Oekraïne. Parfin weigerde in militaire dienst te gaan en daarom werd hij in 1942 door de fascisten gearresteerd en in Tsjernivtsy voor de krijgsraad gebracht.

Parfins zoon Nicolae vertelt over deze gebeurtenissen: „In totaal veroordeelde deze krijgsraad honderd broeders ter dood. Het vonnis moest direct voltrokken worden. De militairen zetten alle broeders bij elkaar en kozen de eerste tien uit die doodgeschoten zouden worden. Ze moesten echter eerst hun eigen graf graven terwijl de overige negentig toekeken. Voordat de broeders doodgeschoten zouden worden, kregen ze nog een laatste gelegenheid om hun geloof te verloochenen en in dienst te gaan. Twee sloten een compromis; de andere acht werden doodgeschoten. Toen werden er opnieuw tien personen opgesteld. Maar voordat ze doodgeschoten zouden worden, moesten ze eerst de doden begraven.

Terwijl de broeders de graven dichtgooiden, arriveerde er een hoge officier. Hij vroeg hoeveel Getuigen er van gedachten veranderd waren. Toen hij hoorde dat het er slechts twee waren, zei hij dat als er 80 mensen moesten sterven om er 20 in het leger te krijgen, het meer zou opleveren als de resterende 92 naar werkkampen werden gestuurd. Het draaide erop uit dat de doodvonnissen werden omgezet in 25 jaar dwangarbeid. Nog geen drie jaar later bevrijdden oprukkende sovjettroepen de Getuigen echter uit de Roemeense kampen. Mijn vader heeft al deze en andere beproevingen doorstaan. Hij is in 1984 in getrouwheid aan Jehovah gestorven.”

Ongehoorzaamheid aan de Orthodoxe Kerk — Een misdaad!

Vasile Gherman was een jonge getrouwde man. Zijn vrouw had net een dochtertje gekregen toen hij in december 1942 door de fascisten gearresteerd werd. Vasile werd beschuldigd van twee „misdaden” — hij had geweigerd om in dienst te gaan en hij had zijn dochter niet in de orthodoxe kerk laten dopen. Hij vertelt wat er gebeurde: „In februari 1943 zou mijn zaak, tegelijk met die van 69 andere getrouwe broeders, bij de militaire rechtbank in Tsjernivtsy voorkomen. Voordat het uiteindelijke vonnis werd uitgesproken, dwongen de autoriteiten ons de executie van zes criminelen bij te wonen. We waren er dan ook zeker van dat ook wij ter dood veroordeeld zouden worden.

We spraken hier met elkaar over en besloten aan ons geloof vast te houden en alle mogelijke moeite te doen om onze vreugde tot het einde van de beproeving te bewaren. Met Jehovah’s hulp slaagden we daarin. Toen we, zoals verwacht, alle zeventig ter dood veroordeeld werden, hadden we echt het gevoel dat we lijden ondergingen ter wille van de rechtvaardigheid. Tot grote ergernis van onze vijanden was geen van ons ontmoedigd. Toen kwam er een verrassing. We werden niet doodgeschoten, maar de autoriteiten veranderden onze straffen in 25 jaar dwangarbeid in het kamp in Aiud (Roemenië). En ook die straf hoefden we niet volledig uit te zitten, want slechts anderhalf jaar later, in augustus 1944, bevrijdde het oprukkende sovjetleger het kamp.”

In 1942 kwamen de fascisten naar het dorp Şirăuţi (Moldavië) om ongeveer 800 personen in te lijven bij het leger van generaal Antonescu. Onder hen bevonden zich een aantal Getuigen, onder wie Nicolae Anischevici. „Direct aan het begin”, vertelt Nicolae, „beval de politie ons deel te nemen aan een religieuze ceremonie. Wij als Getuigen weigerden. We weigerden ook de wapens op te nemen. Om die reden beschuldigde de politie ons ervan communisten te zijn en werden we gearresteerd. Voordat ze ons gevangennamen, kregen we echter de gelegenheid de reden voor ons neutrale standpunt aan alle aanwezigen uit te leggen.

De dag daarop werden we overgeplaatst naar Briceni, waar de hoogste rechtbank van het district was. Hier werden we grondig gefouilleerd. Vervolgens werden we ondervraagd door een priester met een hoge militaire rang. Hij was vriendelijk, toonde begrip voor onze gewetensbezwaren en zorgde ervoor dat we iets te eten kregen. Bovendien gaf hij als reden waarom we dienst weigerden ons geloof in Jezus op.

Van Briceni werden we naar het politiebureau in Lipcani gebracht. Daar werden we door de politie tot de avond genadeloos geslagen. Vervolgens stopten ze ons in een cel met twee andere broeders en, tot onze verbazing, met een vrouw, die een spion bleek te zijn. We werden een paar dagen achtereen geslagen. Uiteindelijk werd ik naar Tsjernivtsy gestuurd om voor de krijgsraad te verschijnen. Daar kreeg ik een advocaat toegewezen die heel hulpvaardig bleek. Ondertussen was mijn gezondheid door de mishandeling echter zo achteruitgegaan dat de militaire autoriteiten dachten dat ik zou sterven. Uiteindelijk besloten ze me zonder verdere straf naar huis te sturen.”

Dappere zusters bewaren hun rechtschapenheid

Ook zusters ondergingen vervolging door de fascisten. Een van hen was Maria Gherman (geen familie van Vasile Gherman, maar wel uit dezelfde gemeente). Ze werd in 1943 gearresteerd en naar het politiebureau in Balasineşti gebracht. Ze vertelt: „De politie arresteerde me omdat ik niet naar de orthodoxe kerk wilde gaan. Eerst werd ik naar Lipcani in Moldavië gebracht en vervolgens naar Tsjernivtsy in Oekraïne, waar ik terecht moest staan.

De rechter vroeg me waarom ik weigerde naar de kerk te gaan. Ik zei tegen hem dat ik alleen Jehovah wilde aanbidden. Voor deze ’misdaad’ kregen twintig andere zusters en ik een gevangenisstraf van twintig jaar. Sommigen van ons werden samen met dertig andere gevangenen in een kleine cel gestopt. Overdag moest ik echter huishoudelijk werk doen bij rijke mensen. Ik kan zeggen dat die mensen me beter behandelden dan de gevangenisautoriteiten — in ieder geval gaven ze me genoeg te eten!

Na verloop van tijd legden we contact met broeders die in een andere vleugel van de gevangenis zaten. Dat bleek een zegen te zijn, want we konden de broeders zowel aan geestelijk als aan letterlijk voedsel helpen.”

Net als veel andere Moldavische Getuigen hadden deze rechtschapenheidbewaarders de fascistische aanval nog maar net achter de rug of ze kregen te maken met weer een aanval op hun geloof. Deze aanval kwam van de volgende regionale macht, het communistische Rusland.

De tactiek van de Sovjets — Deportatie

Toen in 1944 tegen het eind van de oorlog het tij zich tegen Duitsland keerde, werd het regime van Antonescu ten val gebracht door leden van de Roemeense regering onder leiding van koning Michael. Vervolgens koos Roemenië de kant van Rusland. Datzelfde jaar herstelde het oprukkende sovjetleger het Russische gezag over de regio, waardoor Moldavië opnieuw bij de Sovjet-Unie werd gevoegd als de Moldavische SSR.

In eerste instantie lieten de communistische leiders in Moldavië Jehovah’s Getuigen met rust. Maar dat duurde niet lang. Al snel werd hun christelijke neutraliteit, met inbegrip van hun weigering deel te nemen aan plaatselijke verkiezingen, opnieuw een heet hangijzer. Het sovjetsysteem bood geen ruimte voor politieke neutraliteit. Dus besloot de regering het probleem op te lossen door vanaf 1949 Jehovah’s Getuigen en andere „ongewenste elementen” te deporteren.

In een officieel document stond „de beslissing van het politbureau van het Centraal Comité van de Communistische Partij” aangaande degenen die uit de Moldavische SSR gedeporteerd moesten worden. Onder hen bevonden zich „voormalige grondbezitters, rijke zakenmensen, actieve handlangers van de Duitse bezetter, personen die met de Duitse en Roemeense politie samenwerkten, leden van pro-fascistische partijen en organisaties, het Witte Leger, leden van illegale sekten en de gezinnen van personen uit de genoemde categorieën”. Ze zouden allemaal „voor onbepaalde tijd” naar West-Siberië gestuurd worden.

De tweede golf van deportaties begon in 1951, maar deze keer waren alleen Jehovah’s Getuigen het doelwit. Stalin gaf persoonlijk opdracht tot deze deportatie, die Operatie Noord werd genoemd. Meer dan 720 gezinnen van Getuigen — zo’n 2600 personen — werden van Moldavië naar Tomsk gestuurd, dat ongeveer 4500 kilometer verderop in West-Siberië lag.

Volgens de officiële richtlijnen moesten de mensen voldoende tijd krijgen om hun persoonlijke bezittingen te pakken voordat ze naar de wachtende treinen werden gebracht. Bovendien moesten de treinstellen „goed geschikt zijn voor menselijk transport”. De realiteit bleek echter heel anders te zijn.

Meestal kwamen er midden in de nacht zo’n acht soldaten en officieren bij het huis van Getuigen. Ze maakten de familie wakker en lieten hun het deportatiebevel zien. Daarna gaven ze het gezin een paar uur om enkele bezittingen bij elkaar te pakken en brachten hen dan naar de wachtende treinen.

De treinen bleken gesloten goederentreinen te zijn. In elke wagon werden wel veertig personen van alle leeftijden gestouwd voor de twee weken durende reis. Er waren geen zitplaatsen en de wagons waren totaal niet geïsoleerd tegen de kou. In een van de hoeken van de wagon zat een gat in de bodem, dat als wc bedoeld was. Voordat de broeders gedeporteerd werden, moesten plaatselijke autoriteiten al hun bezittingen registreren. Vaak registreerden ze echter alleen dingen die weinig waarde hadden; waardevolle dingen „verdwenen” gewoon.

Maar ondanks al die onrechtvaardigheden en beproevingen verloren de broeders nooit hun christelijke vreugde. Als de treinen met Getuigen elkaar bij spoorwegknooppunten tegenkwamen, klonken er Koninkrijksliederen uit de verschillende wagons. Op die manier wisten de broeders in elk van die treinen dat ze niet alleen waren, maar dat ze samen met honderden mede-Getuigen gedeporteerd werden. Doordat ze konden horen en zien dat de anderen onder zulke omstandigheden vreugdevol bleven, werden allen aangemoedigd en gesterkt in hun besluit om Jehovah trouw te blijven, wat hun ook te wachten stond. — Jak. 1:2.

Een navolgenswaardig geloof

Een van degenen die vanuit Moldavië naar Siberië gedeporteerd werden, was Ivan Mikitkov. Hij werd de eerste keer in 1951 samen met andere Getuigen in Moldavië gearresteerd en naar Tomsk verbannen. Daar moest hij bomen kappen in de Siberische taiga. Hij zat niet vast in een werkkamp, maar zijn bewegingsvrijheid was wel beperkt en de geheime politie hield hem goed in de gaten. Toch gaven hij en zijn geestelijke broeders als het maar enigszins mogelijk was getuigenis aan anderen.

Ivan vertelt: „We organiseerden ons in deze moeilijke nieuwe omgeving in gemeenten. We produceerden zelfs onze eigen lectuur. Na verloop van tijd aanvaardden enkelen tot wie we hadden gepredikt de waarheid en werden gedoopt. Maar uiteindelijk werden onze activiteiten door de autoriteiten opgemerkt en werden sommigen van ons naar werkkampen gestuurd.

Samen met de broeders Pavel Dandara, Mina Goraş en Vasile Şarban werd ik veroordeeld tot twaalf jaar dwangarbeid onder strikt toezicht. De autoriteiten hoopten dat deze strenge straffen anderen zo bang zouden maken dat ze zouden stoppen met prediken, maar dat gebeurde niet. Waar onze broeders ook naar toe werden gestuurd, ze bleven prediken. In 1966 werd ik vrijgelaten nadat ik mijn volledige straf had uitgediend. Ik ging terug naar Tomsk en bleef daar drie jaar.

In 1969 verhuisde ik naar Donbass, waar ik Maria ontmoette, een getrouwe, ijverige zuster, met wie ik getrouwd ben. In 1983 werd ik opnieuw gearresteerd. Ditmaal kreeg ik een dubbele straf: vijf jaar de gevangenis in en nog eens vijf jaar deportatie. Het is begrijpelijk dat ik deze straf veel zwaarder vond dan de eerste, omdat ik gescheiden werd van mijn vrouw en kind, die ook moeilijkheden te verduren hadden. Maar gelukkig hoefde ik niet mijn volledige straf uit te zitten. Ik werd in 1987 vrijgelaten nadat Michail Gorbatsjov in de Sovjet-Unie secretaris-generaal van de Communistische Partij was geworden. Ik kreeg toestemming om naar Oekraïne terug te gaan en later naar Moldavië.

Toen ik terugging naar Bălţi, de op een na grootste stad van Moldavië, waren er 370 verkondigers en drie gemeenten. Tegenwoordig zijn er meer dan 1700 verkondigers en 16 gemeenten!”

„Wil je net zo aan je eind komen als Vasile?”

Kampleiders en agenten van de KGB (de Russische staatsveiligheidsdienst) bedachten een aantal sadistische trucs om de rechtschapenheid van de broeders te breken. Constantin Ivanovici Şobe vertelt wat er met zijn grootvader, Constantin Şobe, gebeurde: „In 1952 diende mijn opa zijn straf uit in een van de werkkampen in het district Tsjita, ten oosten van het Bajkalmeer in Siberië. De kampautoriteiten dreigden hem en de andere Getuigen dood te schieten als ze hun geloof niet opgaven.

Omdat de broeders dit weigerden, brachten de autoriteiten hen allemaal naar de rand van een bos buiten het kamp. Het begon al te schemeren toen ze mijn grootvaders beste vriend, Vasile, een eindje het bos in brachten met de mededeling dat ze hem gingen doodschieten. De broeders wachtten in angstige spanning af. Al snel werd de stilte van de avond verbroken door een reeks geweerschoten.

De bewakers kwamen terug en namen de volgende Getuige, mijn grootvader, mee het bos in. Na een stukje gelopen te hebben, stopten ze bij een open plek. Er waren verschillende graven gedolven en een ervan was dichtgegooid. De bevelvoerende officier wees naar dat graf en zei tegen mijn grootvader: ’Wil je net zo aan je eind komen als Vasile of wil je als vrij man terug naar je gezin? Je hebt twee minuten bedenktijd.’ Mijn grootvader had die twee minuten niet nodig. Hij zei direct: ’Ik ken Vasile, die jullie hebben doodgeschoten, al jaren. Ik zie er nu naar uit in de opstanding in de nieuwe wereld met hem herenigd te worden. Ik heb er alle vertrouwen in dat ik samen met Vasile in de nieuwe wereld zal zijn. Maar zult u daar ook zijn?’

Dat antwoord had de officier niet verwacht. Hij liet mijn grootvader en de anderen rechtsomkeert maken naar het kamp. Mijn grootvader hoefde trouwens niet tot de opstanding te wachten om Vasile terug te zien. Het bleek een wrede truc geweest te zijn om het moreel van de broeders te breken.”

Communistische propaganda werkt averechts

Om haat en wantrouwen tegen Jehovah’s Getuigen te kweken, produceerden de communisten boeken, brochures en films waarin Gods volk zwartgemaakt werd. Een van die brochures heette „Dubbele bodem”, wat sloeg op de dubbele bodem die broeders in koffers en tassen maakten om lectuur in te verbergen. Nicolai Voloşanovschi weet nog hoe de kampcommandant hem met deze brochure voor de andere gevangenen probeerde te vernederen.

Nicolai vertelt: „De kampcommandant riep alle gevangenen bijeen in een van de barakken. Toen ging hij stukken voorlezen uit ’Dubbele bodem’, waaronder gedeelten met lasterlijke uitspraken over mij. Toen hij klaar was, vroeg ik of ik een paar vragen mocht stellen. Hij moet gedacht hebben dat dit hem de gelegenheid zou bieden de draak met me te steken, want hij vond het goed.

Ik vroeg de kampcommandant of hij zich kon herinneren dat hij me ondervraagd had toen ik net in het kamp aangekomen was. Dat wist hij nog. Toen vroeg ik hem of hij zich de vragen naar mijn geboorteland, staatsburgerschap, enzovoorts, nog kon herinneren die hij me had gesteld terwijl hij mijn toelatingspapieren invulde. Die kon hij zich ook nog herinneren. Hij vertelde de groep zelfs wat ik geantwoord had. Toen vroeg ik hem te vertellen wat hij nu echt op mijn papieren had geschreven. Hij gaf toe dat hij iets anders had ingevuld dan wat ik gezegd had. Daarop wendde ik me tot de gevangenen en zei: ’Kijk, zo is die brochure nou ook geschreven.’ De gevangenen applaudisseerden en de commandant ging boos weg.”

Intriges om verdeeldheid te zaaien

In de jaren zestig bedienden de vertwijfelde sovjetautoriteiten zich van nieuwe methoden om de eenheid van Jehovah’s Getuigen te verstoren. In het boek The Sword and the Shield, dat in 1999 is uitgegeven, worden een aantal voorheen geheime KGB-dossiers uit regeringsarchieven besproken. Er wordt in gezegd: „In maart 1959 werd op een bijeenkomst van hoge KGB-officieren die de leiding hadden over ’de strijd tegen de Jehovisten [Jehovah’s Getuigen]’ besloten dat de beste strategie was ’repressieve maatregelen te combineren met maatregelen om de sekte uiteen te laten vallen’. De KGB stelde zich ten doel om verdeeldheid te zaaien onder de sektariërs en hen te demoraliseren en in diskrediet te brengen en om hun invloedrijkste leiders te arresteren op grond van verzonnen beschuldigingen.”

Een van de „maatregelen om de sekte uiteen te laten vallen” was een georganiseerde campagne om overal in de Sovjet-Unie wantrouwen onder de broeders te zaaien. Om dit te bereiken, begon de KGB het boosaardige gerucht te verspreiden dat verschillende leidinggevende broeders samenwerkten met de staatsveiligheidsdienst. De KGB wist die leugens zo goed te verkopen dat veel Getuigen zich begonnen af te vragen wie ze nog konden vertrouwen.

Een andere KGB-strategie was speciale agenten te trainen zodat ze zich als „actieve” Getuigen konden voordoen en proberen een verantwoordelijke positie in de organisatie te krijgen. Deze spionnen hielden de KGB dan natuurlijk goed op de hoogte. De KGB benaderde ook in het geheim echte Getuigen en probeerde ze met veel geld om te kopen zodat ze zouden samenwerken.

Helaas hadden deze sluwe methoden om de eenheid onder de broeders te verstoren ook in Moldavië tot op zekere hoogte succes. Hierdoor ontstond een sfeer van wantrouwen. Sommige broeders scheidden zich af van de organisatie en vormden een splintergroepering die bekend kwam te staan als de tegenpartij.

Voordat dit gebeurde, verwezen de broeders in de Sovjet-Unie naar Jehovah’s organisatie, het geestelijke voedsel dat ze produceerde en de verantwoordelijke broeders als het kanaal. Nu ontstond er echter steeds meer verwarring en onzekerheid over dat kanaal. Hoe konden de broeders duidelijkheid in deze situatie scheppen? Tot hun verrassing kwam de sovjetstaat hun te hulp. Uiteindelijk hielpen deze intriganten het probleem op te lossen dat ze zelf gecreëerd hadden. Hoe kwam dat?

Ze hielden geen rekening met Gods geest

Aan het begin van de jaren zestig plaatsten de sovjetautoriteiten veel „leiders” van de Getuigen overal uit de Sovjet-Unie samen in een kamp op zo’n 150 kilometer van Saransk in de republiek Mordovië (West-Rusland). Voorheen waren de broeders door grote afstanden van elkaar gescheiden, met gebrekkige communicatie en misverstanden als gevolg. Maar nu zaten degenen die bij de zogenoemde tegenpartij hoorden en degenen die daar niet bij hoorden bij elkaar. Ze konden nu dus rechtstreeks met elkaar praten en misverstanden uit de weg ruimen. Waarom stopten de autoriteiten alle broeders bij elkaar? Schijnbaar dachten ze dat de broeders met elkaar in conflict zouden raken, waardoor er nog meer verdeeldheid zou ontstaan. Het was een ingenieus plan, maar ze hadden geen rekening gehouden met de verenigende kracht van Jehovah’s geest. — 1 Kor. 14:33.

Een van de broeders die in Mordovië gevangengezet werd, was Gheorghe Gorobeţ. Hij vertelt: „Kort nadat ik gearresteerd en gevangengezet was, werd een broeder die met de tegenpartij omging in dezelfde gevangenis gezet als wij. Toen hij zag dat de verantwoordelijke broeders nog steeds gevangenzaten, was hij verbaasd, want er was hem verteld dat we allemaal zo vrij waren als een vogel in de lucht en dat we een luxe leventje leidden op kosten van de KGB!”

Broeder Gorobeţ vervolgt: „Gedurende mijn eerste jaar in de gevangenis zaten er meer dan 700 personen om religieuze redenen gevangen. De meesten van hen waren Getuigen van Jehovah. We moesten allemaal in dezelfde fabriek werken en we hadden tijd om te praten met degenen die zich afgescheiden hadden. Als gevolg hiervan werden er in 1960 en 1961 veel dingen rechtgezet. Uiteindelijk schreef het landscomité voor de Sovjet-Unie in 1962 een brief vanuit dat werkkamp. Deze brief ging naar alle gemeenten in de Sovjet-Unie en heeft veel van de schade die door de lastercampagne van de KGB veroorzaakt was, ongedaan kunnen maken.”

Het ware kanaal identificeren

Broeder Gorobeţ werd in juni 1964 uit het werkkamp vrijgelaten en hij keerde direct terug naar Moldavië. Toen hij in Tabani aankwam, ontdekte hij dat veel plaatselijke Getuigen zich nog steeds afvroegen wie Jehovah nu gebruikte om Zijn volk te voeden en te leiden. Sommige broeders lazen alleen nog maar de bijbel.

Er werd een comité van drie geestelijk rijpe broeders aangesteld om de zaak op te helderen. Een van de eerste dingen die ze deden, was de gemeenten in Noord-Moldavië bezoeken, waar de meeste Getuigen woonden. Omdat deze en andere christelijke opzieners ondanks alle vervolging die ze hadden meegemaakt, getrouw waren gebleven, raakten velen ervan overtuigd dat Jehovah nog steeds dezelfde organisatie gebruikte die hun in eerste instantie de waarheid geleerd had.

Aan het eind van de jaren zestig werd het de KGB duidelijk dat het predikingswerk ondanks vervolging en andere strategieën gewoon doorging. Het boek The Sword and the Shield beschrijft de reactie van de KGB: „Het [KGB-]Centrum was verontrust door berichten dat zelfs in werkkampen ’de Jehovah-leiders en -autoriteiten hun vijandige overtuigingen niet opgaven en ook onder kampomstandigheden hun Jehovah-werk bleven doen’. In november 1967 kwamen KGB-officieren die zich bezighielden met repressieve maatregelen tegen Jehovah’s Getuigen, samen in [Chişinãu] om nieuwe methoden te bespreken ’om het vijandige werk van de sektariërs’ en hun ’ideologische ondermijning’ tegen te gaan.”

Aanvallen van voormalige broeders

Helaas hadden deze „nieuwe maatregelen” bij sommige personen succes en daarmee speelden ze de KGB in de kaart. Sommigen gaven toe aan hebzucht of mensenvrees; anderen waren voormalige broeders die haat tegen de Getuigen koesterden. De autoriteiten gebruikten zulke personen in een poging de rechtschapenheid van de getrouwen te breken. Getuigen die gevangenissen en werkkampen hadden doorstaan, zeiden dat de aanvallen van voormalige broeders, van wie er sommigen afvallig waren geworden, tot de moeilijkste dingen behoorden die ze ooit hadden meegemaakt.

Veel afvalligen waren lid van de eerder genoemde tegenpartij. In eerste instantie bestond die groep uit personen die gewoon in verwarring waren gebracht door de leugens van de KGB. Maar een aantal van degenen die aan het eind van de jaren zestig nog met de tegenpartij verbonden waren, hadden de goddeloze houding van de boze slaafklasse. Ze negeerden Jezus’ waarschuwing en ’begonnen hun medeslaven te slaan’. — Matth. 24:48, 49.

Het plan om verdeeldheid onder Gods volk te zaaien, slaagde echter niet, ondanks de voortdurende druk van de KGB en haar volgelingen. Toen getrouwe broeders er aan het begin van de jaren zestig in Moldavië mee begonnen de eenheid binnen de organisatie te herstellen, waren de meeste broeders daar verbonden met de tegenpartij. Maar tegen 1972 werkte de overgrote meerderheid weer loyaal samen met Jehovah’s organisatie.

Een vervolger die waardering had

De getrouwe broeders en zusters die tijdens het communistische tijdperk achterbleven in Moldavië, gingen zo goed en zo kwaad als het ging door met prediken. Ze gaven informeel getuigenis aan familie, vrienden, klasgenoten en collega’s. Maar ze waren wel voorzichtig, aangezien veel partijfunctionarissen zich fanatiek inzetten voor de communistische ideologie. Niet alle communisten hadden echter minachting voor Jehovah’s Getuigen.

Simeon Voloşanovschi vertelt: „De politie doorzocht ons huis en confisqueerde een heleboel lectuur, waarvan de agent die de leiding had een lijst maakte. Later kwam hij terug en vroeg me de lijst te controleren. Bij het controleren miste ik iets — een Wachttoren over het gezin en over manieren om een gelukkig gezinsleven op te bouwen. Ik vroeg de agent ernaar. ’Die heb ik mee naar huis genomen om samen met mijn gezin te lezen’, antwoordde hij een beetje schaapachtig. ’Vond u het interessant?’, vroeg ik. ’Absoluut! We vonden het prachtig!’, zei hij.”

De tegenstand neemt af en de groei gaat door

In de jaren zeventig lieten de communistische autoriteiten hun beleid varen om Jehovah’s volk te arresteren en te verbannen. Toch werden afzonderlijke broeders en zusters nog gearresteerd en berecht omdat ze predikten of christelijke vergaderingen bijwoonden. De straffen waren echter minder streng.

In 1972 werd in Moldavië, net als elders, de ouderlingenregeling ingesteld. Gheorghe Gorobeţ vertelt: „De broeders en zusters waren heel blij met deze nieuwe regeling, omdat ze daarin nog meer bewijs zagen van de werking van Jehovah’s geest. Daarnaast leidde de toename in het aantal aangestelde broeders ertoe dat de gemeenten in Moldavië zowel in geestelijk opzicht als in aantal groeiden.”

Tegen die tijd hadden de broeders natuurlijk al aardig wat ervaring opgedaan in het organiseren van het predikingswerk en het op een onopvallende manier drukken van bijbelse lectuur. Toen de communistische onderdrukking begon, werd er op twee plaatsen in Moldavië lectuur geproduceerd, en in de tientallen jaren van zware vervolging werd dat alleen ’s nachts gedaan. De werkers moesten dus een dubbelleven leiden: overdag hadden ze hun normale bezigheden zoals ieder ander en ’s nachts werkten ze tot in de kleine uurtjes om lectuur voor de gemeenten te produceren.

Maar dat veranderde toen de tegenstand en de controle afnamen. De broeders konden de ondergrondse drukkerijen nu efficiënter laten functioneren en extra vrijwilligers aan het werk toewijzen. Hierdoor kon de productie opgevoerd worden.

De broeders verbeterden ook hun druktechnieken. Zo gingen ze speciale templates, of drukvormen, gebruiken die op een schrijfmachine voorbereid konden worden. Ze pasten de drukpersen ook aan zodat beide zijden van het papier gelijktijdig bedrukt konden worden. Door al die verbeteringen werd de productie nog meer opgevoerd. De tijd van met de hand gekopieerde bijbelstudiehulpmiddelen leek nu heel lang geleden!

Meer lectuur betekende natuurlijk dat de broeders en zusters meer aan hun persoonlijke studie konden doen. Dat en de verbeterde communicatie hielpen alle eventuele verwarring die nog bestond uit de weg te ruimen. Toch waren deze verbeteringen nog maar een voorproefje van de goede dingen die Jehovah’s volk in Moldavië te wachten stonden.

De ware aanbidding bloeit

Ook al was het sovjetcommunisme op zijn hoogtepunt een politieke en militaire reus, toch slaagde het er niet in de ware aanbidding uit te roeien. Door de deportaties hielpen de Sovjets zelfs ongewild mee het goede nieuws tot enkele van ’de verst verwijderde streken der aarde’ te verspreiden (Hand. 1:8). Jehovah beloofde door bemiddeling van Jesaja: „Geen enkel wapen dat tegen u gesmeed zal worden, zal succes hebben . . . Dit is de erfelijke bezitting van de knechten van Jehovah, en hun rechtvaardigheid is van mijnentwege” (Jes. 54:17). Deze woorden zijn absoluut waar gebleken!

Toen er in 1985 een verandering in de regering plaatsvond, werd het leven voor Jehovah’s Getuigen in de Sovjet-Unie een stuk makkelijker. Ze werden niet langer gevolgd door de geheime politie en kregen geen boetes meer voor het bezoeken van religieuze bijeenkomsten. De broeders en zusters in Moldavië bleven hun wekelijkse vergaderingen in groepjes van tien of minder houden, maar ze begonnen wel bijzondere gelegenheden zoals bruiloften en begrafenissen te gebruiken voor kleine kringvergaderingen.

Vervolgens kreeg de prediking in de zomer van 1989 een extra stimulans toen er in Polen in de steden Chorzów (bij Katowice), Poznań en Warschau drie internationale congressen werden gehouden. Er waren honderden afgevaardigden uit Moldavië. Wat een ontroerende ervaring was het voor deze getrouwe broeders en zusters die altijd in het geheim in kleine groepjes vergaderden, om Jehovah samen met een internationale menigte van vreugdevolle Getuigen te aanbidden!

De broeders en zusters in Moldavië maakten nog een geestelijk feest mee toen ze in 1991 voor de eerste keer in de geschiedenis van het werk daar openlijk kringvergaderingen konden houden. In 1992 was er opnieuw een mijlpaal: een internationaal congres in Sint-Petersburg (Rusland). Er waren op dat congres zelfs meer afgevaardigden uit Moldavië dan op de drie congressen in Polen in 1989. Jehovah had de sluizen van de hemel geopend en hij goot de ene na de andere zegen uit over zijn loyale, dankbare aanbidders.

Opleiding voor reizende opzieners

Meer vrijheid betekende ook een beter contact tussen het landscomité van de Sovjet-Unie en de reizende opzieners. In december 1989 kwamen deze geestelijk rijpe broeders — het waren er toen zestig — bijeen in Lviv (Oekraïne) voor opleiding. Na de gevangenissen, werkkampen en andere vormen van vervolging die alle aanwezigen verduurd hadden, was deze opleiding bijzonder vreugdevol en versterkend voor hen! Velen hadden in de moeilijke tijd die achter hen lag al hechte vriendschappen met elkaar opgebouwd.

Vier van de reizende opzieners in die klas kwamen uit Moldavië. Na hun terugkeer brachten ze de wijze raad die ze in Lviv hadden gekregen over aan de gemeenten, vooral in verband met de prediking. Zo gaven ze de broeders en zusters de raad om Gods Woord ondanks hun nieuwe vrijheden op een onopvallende manier te blijven prediken (Matth. 10:16). Waarom moesten ze nog steeds voorzichtig zijn? Omdat het werk strikt genomen nog steeds verboden was.

Een dringende behoefte aan Koninkrijkszalen

Vanaf het moment dat de prediking vaste voet kreeg in Moldavië, zijn de broeders zich bewust geweest van de noodzaak van eigen vergaderplaatsen. In 1922 bouwden de Bijbelonderzoekers in het dorp Corjeuţi zelfs al een zaal uit eigen middelen. Ze noemden het een vergaderhuis en het voorzag jarenlang in hun behoeften.

Toen de tegenstand van officiële zijde aan het eind van de jaren tachtig echt begon af te nemen, waren er in veel dorpen en steden gemeenten met honderden verkondigers. Ze kwamen in kleine groepjes samen bij iemand thuis. Was het nu de tijd om Koninkrijkszalen te gaan bouwen? Om daarachter te komen, benaderden de broeders een aantal dorpsbestuurders.

Sommige functionarissen bleken heel behulpzaam te zijn. Dat was bijvoorbeeld het geval in Feteşti, een dorp in Noord-Moldavië met 3150 inwoners. In januari 1990 hadden de plaatselijke broeders een ontmoeting met de burgemeester, die hen verzekerde dat hun werk in zijn dorp niet aan beperkingen onderhevig was. De broeders waren nog steeds op hun hoede, dus ze konden dat bijna niet geloven. Daarom vroegen ze toestemming om het huis van een broeder te verbouwen zodat de gemeente het als een kleine Koninkrijkszaal kon gebruiken, en dat terwijl er 185 verkondigers waren!

De burgemeester gaf toestemming en de broeders gingen aan het werk. Maar al snel stonden ze voor een groot probleem. Als ze een bepaalde muur zouden weghalen, zou het huis waarschijnlijk instorten! Het werk kwam dus abrupt tot stilstand. Wat moesten ze nu doen? De broeders besloten de burgemeester opnieuw te benaderen en het probleem aan hem voor te leggen. Ze waren dolblij toen hij toestemming gaf voor de bouw van een gloednieuwe Koninkrijkszaal! De gemeente stortte zich meteen op het project en bouwde de zaal in slechts 27 dagen.

De gemeente Feteşti werd gesplitst zodat iedereen in de nieuwe Koninkrijkszaal zou passen. Maar veel nieuwe verkondigers waren nog niet gedoopt. Dus waarom geen doop in het inwijdingsprogramma ingepast? De broeders gingen aan de slag om het te regelen. Na de dooplezing gingen ze allemaal naar een nabijgelegen rivier en tachtig personen symboliseerden daar hun opdracht aan Jehovah.

Natuurlijk hadden veel andere gemeenten ook dringend behoefte aan een Koninkrijkszaal. Nadat ze in de lectuur foto’s van Koninkrijkszalen hadden gezien, besloten sommige gemeenten dat ze zelf wel zoiets konden bouwen. Dus brachten ze geld bij elkaar en gingen met veel initiatief aan de slag. En dat gebeurde niet een of twee keer. Tussen 1990 en 1995 werden er meer dan dertig Koninkrijkszalen gebouwd — allemaal met eigen werkers en uit eigen middelen.

Bepaalde Koninkrijkszalen werden ook gebruikt voor kringvergaderingen. Die werden echter zo goed bezocht dat velen buiten de zaal naar het programma moesten luisteren. Dus begonnen de broeders erover te denken een congreshal te bouwen. Ook nu werd er niet geaarzeld. In 1992 werd in slechts drie maanden tijd de eerste congreshal in Moldavië gebouwd — een gebouw in Corjeuţi met 800 zitplaatsen. Het jaar daarop bouwden de Getuigen, opnieuw met eigen werkers en uit eigen middelen, een congreshal in Feteşti die plaats bood aan 1500 personen.

De timing van deze bouwwerkzaamheden leek wel door God geleid, want in het midden van de jaren negentig nam de waarde van de Moldavische munteenheid snel af, mede als gevolg van politieke veranderingen en economische achteruitgang. Dit betekende dat voor het bedrag waarvoor in het begin van de jaren negentig een complete Koninkrijkszaal gebouwd kon worden, een paar jaar later niet eens de stoelen gekocht konden worden!

Koninkrijkszalenbouw in het zuiden

In tegenstelling tot de gemeenten in Noord-Moldavië hadden de gemeenten in het zuiden weinig Koninkrijkszalen. Dus toen het werk in de jaren negentig snel groeide, was het voor veel pasgevormde gemeenten in het zuiden moeilijk om geschikte vergaderplaatsen te vinden. Men had openbare scholen gebruikt, maar het werd lastiger die te huren.

Opnieuw kwam Jehovah via zijn organisatie de broeders te hulp. Precies op het juiste moment stelde het Besturende Lichaam via de regeling van het Koninkrijkszalenfonds geld beschikbaar voor de bouw van Koninkrijkszalen in landen zoals Moldavië, waar gemeenten weinig geld hebben.

De broeders hebben een goed gebruik van deze regeling gemaakt. Chişinãu is hier een mooi voorbeeld van. In 1999 was er in de hoofdstad geen enkele Koninkrijkszaal. Maar in juli 2002 waren er al tien zalen die in de behoefte voorzagen van 30 van de 37 gemeenten in de stad, en er werd aan nog drie zalen gebouwd.

Eindelijk wettelijke erkenning!

Op 27 augustus 1991 werd Moldavië een onafhankelijke republiek. Het verbod op het werk van Jehovah’s Getuigen was niet langer geldig, aangezien het om een sovjetmaatregel ging. Maar Jehovah’s Getuigen, van wie het aantal tegen de 4000 liep, waren nog niet wettelijk geregistreerd als een religieuze organisatie.

Na nuttige richtlijnen van het Besturende Lichaam gekregen te hebben, benaderde het Moldavische kantoor prompt de betreffende regeringsinstanties met een verzoek om wettelijke erkenning van Jehovah’s Getuigen. De nieuwe regering bleek gunstig tegenover dit verzoek te staan. Het duurde een tijdje voordat de nodige papieren in orde waren, maar uiteindelijk ontving het bijkantoor op 27 juli 1994 het officiële bewijs van registratie.

Wat een gedenkwaardige dag was dat voor de Getuigen in Moldavië! Nadat ze zo’n zestig jaar verbodsbepalingen, vervolging en gevangenschap verduurd hadden, konden ze nu openlijk Jehovah aanbidden en het goede nieuws prediken. Ze konden nu ook hun eigen districtscongressen gaan houden. In augustus 1994, een maand nadat ze wettelijk erkend waren, kwamen Jehovah’s Getuigen dan ook bijeen in het grootste stadion van Chişinãu voor het allereerste districtscongres in Moldavië. Wat was dat een aangrijpende gebeurtenis!

Uitbreiding van Bethel

Tegen 1995 was het aantal Koninkrijksverkondigers toegenomen tot meer dan 10.000. Een klein kantoor in Chişinãu droeg zorg voor bepaalde aspecten van het werk in Moldavië, maar het Russische bijkantoor, dat op meer dan 2000 kilometer afstand lag, had het algemene opzicht. Het Roemeense bijkantoor lag echter maar 500 kilometer verderop en de meeste Moldaviërs spraken Roemeens. Roemeens was zelfs de officiële taal van de republiek geworden. Na alle factoren beschouwd te hebben, deed het Besturende Lichaam dus de aanbeveling om het opzicht over Moldavië over te dragen aan het Roemeense bijkantoor.

Ondertussen kon het kantoor in Chişinãu, dat uit niet meer dan een klein appartement bestond, het werk bijna niet meer aan vanwege de groei. Het was duidelijk tijd om een Bethelfamilie te vormen. Onder de eerste leden bevonden zich Ion en Iulia Rusu. Broeder Rusu had van 1991 tot 1994 als vervangend kringopziener gediend. Nog een lid van de Bethelfamilie was Gheorghe Gorobeţ, die tot aan deze toewijzing als districtsopziener had gediend. Hij woonde buiten Bethel en kwam daar elke dag werken. Günther en Rosaria Matzura, afgestudeerden van de 67ste klas van Gilead, kwamen op 1 mei 1996, nadat ze een aantal jaren in Roemenië hadden gediend.

Naarmate het aantal verkondigers toenam, nam ook de vraag naar Bethelwerkers toe. Maar er was niet veel ruimte. Tegen 1998 was het Moldavische Bethelhuis zelfs verspreid over vijf appartementen in de stad! Daarom ging men op zoek naar een geschikte plaats om een Bethelcomplex te bouwen. De plaatselijke overheid in Chişinãu was zo vriendelijk de broeders een stuk grond van 3000 vierkante meter midden in de stad aan te bieden, wat ze dankbaar aanvaardden. Met het oog op nog verdere groei kochten de broeders ook een aangrenzend stuk grond.

Voor de ruwbouw werd een contract afgesloten met een plaatselijk bedrijf. Internationale vrijwilligers en plaatselijke broeders en zusters deden de rest van het werk. De bouw begon in september 1998 en slechts veertien maanden later kon een enthousiaste Bethelfamilie naar hun nieuwe huis verhuizen, blij dat ze eindelijk allemaal onder één dak waren.

Het inwijdingsprogramma voor het nieuwe Bethelcomplex werd op 16 september 2000 gehouden. Er waren gasten uit elf landen. De dag daarop sprak Gerrit Lösch van het Besturende Lichaam tot meer dan 10.000 personen in het plaatselijke sportstadion. Alle aanwezigen voelden de warme band van liefde die Jehovah’s volk overal ter wereld met elkaar verbindt.

Momenteel telt de Bethelfamilie in Moldavië 26 leden. Sommigen, onder wie David en Miriam Grozescu, kwamen uit een ander land om als Bethelieten in buitenlandse dienst te dienen. Anderen, zoals Enno Schlenzig, bezochten de Bedienarenopleidingsschool in hun eigen land en aanvaardden vervolgens een buitenlandse toewijzing in Moldavië. Dat de Bethelfamilie maar klein is, wordt dus ruimschoots goedgemaakt door het aantal nationaliteiten.

Opleiding voor werkers in de oogst

Gedurende de tientallen jaren van verbodsbepalingen en vervolging deelde Jehovah’s volk in Moldavië het goede nieuws op een onopvallende en, natuurlijk, informele manier met anderen. Maar nu was het tijd geworden om openlijk te beginnen met van-huis-tot-huiswerk en straatwerk. De broeders en zusters legden zich gehoorzaam toe op deze facetten van de bediening, en vooral straatwerk deden ze heel graag. Maar naarmate het aantal verkondigers toenam, bleek dat er een beter evenwicht nodig was. Daarom werden de gemeenten aangemoedigd zich op het van-huis-tot-huiswerk te richten, en dat deden ze getrouw.

De verkondigers begonnen nu nog beter te begrijpen hoeveel behoefte hun medemensen hadden aan echt geestelijk voedsel. Om aan die behoefte te helpen voldoen, voorzag Jehovah’s organisatie de gemeenten van De Wachttoren, Ontwaakt! en andere bijbelstudiehulpmiddelen, zowel in het Roemeens als in het Russisch. Tegelijkertijd deden de verkondigers hun best om de kwaliteit van hun dienst te verbeteren door de voorgestelde presentaties uit Onze Koninkrijksdienst te gebruiken. Ze maakten ook een goed gebruik van de opleiding die ze op de theocratische bedieningsschool kregen.

Daarnaast is er vooral op organisatorisch gebied hulp gekomen van rijpe, ervaren broeders uit andere landen. Als stutten die vruchtdragende wijnstokken steunen, hebben deze bekwame, bereidwillige helpers uit andere landen de gemeenten zowel ondersteuning als stabiliteit gegeven.

Een periode van snelle groei

De snelle groei van het aantal discipelen blijkt duidelijk in de hoofdstad, Chişinãu, die 662.000 inwoners heeft. In januari 1991, voordat Jehovah’s Getuigen wettelijk erkend waren, had Chişinãu slechts twee gemeenten met ongeveer 350 verkondigers. Maar tegen januari 2003 was dat aantal toegenomen tot 37 gemeenten met meer dan 3870 verkondigers! In één gemeente kwamen er in negen maanden tijd 101 nieuwe verkondigers bij! Gezien de snelle groei is het niet ongebruikelijk dat gemeenten in de stad binnen twee jaar gesplitst worden.

In augustus 1993 waren er in totaal 6551 verkondigers in Moldavië. Maar in maart 2002 was dat aantal al toegenomen tot 18.425 — een toename van 280 procent in negen jaar tijd! In diezelfde periode nam het aantal gewone pioniers toe van 28 tot 1232.

Van loco-burgemeester tot pionier

Tot degenen die Jehovah hebben leren kennen, behoren veel voormalige communisten, van wie er sommigen zelfs een politiek ambt bekleed hebben. Een van hen is Valeriu Mârza, die voorheen loco-burgemeester van Soroca was, een stad met zo’n 39.000 inwoners. Als er bij speciale gelegenheden parades werden gehouden, stond Valeriu op het balkon bij de prominenten voor wie de militairen in het voorbijgaan salueerden. Hij was dus heel bekend in de stad.

Maar na verloop van tijd begon Valeriu de bijbel te bestuderen en werd hij gedoopt. Hoe reageerden mensen als hij tot hen predikte? „Bijna iedereen nodigde me binnen”, vertelt broeder Mârza. „Ik kreeg prachtige gelegenheden om te prediken en mijn vrouw en ik merkten dat onze stad een bijzonder vruchtbaar gebied was!” Al snel werd hij aangesteld als speciale pionier. Hij en zijn vrouw hebben ook een jaar op Bethel gediend. Momenteel hebben ze het voorrecht in de kringdienst te staan.

Pioniers komen helpen

Moldavië is in Europa een van de landen die het grootste aantal verkondigers in verhouding tot de bevolking hebben. Toch zijn er in veel dorpen en kleinere steden nog steeds geen Getuigen. Vanwege de moeilijke economische omstandigheden zijn de meeste verkondigers en pioniers niet in staat te dienen waar de behoefte groter is. Daarom heeft het Roemeense bijkantoor bijna vijftig speciale pioniers in Moldavië aangesteld, zodat mensen overal in het gebied met het goede nieuws bereikt worden. Meer dan twintig van hen hebben ook voordeel getrokken van een opleiding aan de Bedienarenopleidingsschool, die gehouden is in Roemenië, Rusland en Oekraïne.

Deze hardwerkende bedienaren boeken uitstekende resultaten. Toen het speciale-pioniersechtpaar Serghei en Oxana Zighel bijvoorbeeld in 1995 aan Căuşeni werd toegewezen, was er in die plaats alleen maar een groep van vijftien verkondigers. De familie Zighel hielp de plaatselijke broeders en zusters om heel wat nieuwe bijbelstudies op te richten. Omdat ze duidelijk veel plezier in de pioniersdienst hadden, gingen veel anderen ook in de volletijddienst. Căuşeni heeft nu twee gemeenten met in totaal ongeveer 155 verkondigers — in zeven jaar tijd zijn het er dus tien keer zoveel geworden! Inmiddels is de familie Zighel in de kringdienst, waardoor ze nog veel meer gemeenten kunnen helpen.

Vrijheid, maar niet zonder problemen

Alle vormen van menselijk bestuur hebben hun problemen. Onder de Roemeense monarchie, de fascistische dictatuur en het communistische bestuur heeft Jehovah’s volk in Moldavië te maken gehad met tegenstand van geestelijken, verbodsbepalingen, vervolging en deportatie. In deze tijd hebben Jehovah’s Getuigen, net als hun buren, te maken met economische problemen, waardoor vaak beide ouders moeten werken. Voor anderen is het überhaupt al moeilijk een baan te vinden.

Tegelijkertijd nemen misdaad en corruptie toe naarmate steeds meer mensen negatief beïnvloed worden door materialisme en het morele verval. Kan Jehovah’s volk overwinnen ondanks deze subtiele bedreigingen voor hun geestelijke instelling? Absoluut! Ze hebben door ervaring geleerd dat Jehovah degenen die hem loyaal zijn en die om zijn hulp vragen als ze met beproevingen en verleidingen geconfronteerd worden, nooit in de steek laat. — 2 Tim. 3:1-5; Jak. 1:2-4.

De huidige situatie herinnert ons aan Openbaring 14, waar in symbolische taal twee verschillende oogsten worden beschreven. Een daarvan is de oogst van „de wijnstok der aarde” — een goddeloos product dat als een vervulling van deze profetie in de laatste dagen snel groeit (Openb. 14:17-20; Ps. 92:7). Binnenkort zal deze „wijnstok” met al zijn rotte vruchten ontworteld worden en „in de grote wijnpers van de toorn van God” geslingerd worden. Jehovah’s dienstknechten verlangen beslist naar die dag!

Ondertussen genieten de gezalfde christenen en hun metgezellen van hun geestelijke voorspoed. Jehovah’s „wijngaard van mousserende wijn” zal een overvloed van voedzaam geestelijk voedsel blijven voortbrengen dat met schapen te vergelijken personen zal aantrekken. Waarom kan Gods volk hier zeker van zijn? Omdat Jehovah zelf zijn kostbare wijngaard beveiligt (Jes. 27:2-4). Dat is absoluut waar gebleken in Moldavië! Satans intriges, of het nu gaat om vervolging, deportatie, leugenachtige propaganda of valse broeders, zijn weliswaar een beproeving voor Gods volk geweest, maar hebben niet tot een geestelijke nederlaag geleid. — Jes. 54:17.

Ja, „gelukkig is de man die beproeving blijft verduren, want nadat hij is goedgekeurd, zal hij de kroon des levens ontvangen, die Jehovah beloofd heeft aan hen die hem blijven liefhebben” (Jak. 1:12). Met deze waardevolle woorden in gedachten hopen we dat de geschiedenis van Jehovah’s Getuigen in Moldavië jou ertoe zal bewegen Jehovah te „blijven liefhebben”, ’beproevingen te blijven verduren’ en ’veel vrucht te blijven dragen’. — Joh. 15:8.

[Voetnoot]

^ ¶6 In de meeste gevallen wordt het gebied van Bessarabië en Moldavië aangeduid met de naam Moldavië. De huidige grenzen van Moldavië zijn echter niet dezelfde als die van het vroegere Bessarabië en Moldavië. Zo hoort een deel van Bessarabië nu bij Oekraïne en is een deel van het oude Moldavië nu een provincie van Roemenië.

[Kader/Illustratie op blz. 71]

Een wijnkelder voor Rusland en Oost-Europa

Dankzij de lange zomers en de vruchtbare grond is Moldavië uitermate geschikt voor het produceren van wijn, wat daar dan ook al duizenden jaren gedaan wordt. De wijnproductie nam toe toen de plaatselijke bevolking tegen het einde van de derde eeuw voor onze jaartelling connecties kreeg met de Grieken en vier eeuwen later met de Romeinen.

Tegenwoordig is wijn het belangrijkste landbouwproduct van Moldavië. Er zijn bijna 130 wijnhuizen die samen jaarlijks wel 140 miljoen liter wijn produceren. Ongeveer 90 procent van de wijn wordt geëxporteerd, vooral naar Rusland en Oekraïne, die respectievelijk zo’n 80 en 7 procent importeren.

[Kader op blz. 72]

Een overzicht van Moldavië

Moldavië heeft in het midden en noorden veel bossen afgewisseld met rijkelijk begroeide hooglanden en steppen, of grasvlakten. Het zuiden bestaat voornamelijk uit gecultiveerde steppen.

Bevolking: Twee derde van de bevolking is van oorsprong Moldavisch. De rest bestaat voornamelijk uit Russen, Oekraïners, Gagaoezen, Bulgaren en Joden, in die volgorde. De meeste Moldaviërs zijn lid van de Oosters-Orthodoxe Kerk.

Taal: Roemeens is de officiële taal. De meeste mensen spreken ook Russisch, vooral in de steden, waardoor tweetaligheid de norm is geworden.

Middelen van bestaan: Landbouw en voedselverwerking zijn de belangrijkste pijlers van de economie. De industriële sector bevindt zich in een ontwikkelingsfase.

Voedsel: Tot de verbouwde gewassen behoren druiven, tarwe, maïs, suikerbieten en zonnebloemen. De veestapel bestaat voornamelijk uit slachtvee, melkvee en varkens.

Klimaat: De temperatuur ligt tussen ongeveer –4 °C in januari en 21 °C in juli. Over het algemeen is het een warm klimaat met redelijk zachte winters. Gemiddeld valt er per jaar zo’n 500 millimeter neerslag.

[Kader op blz. 83-85]

Bijzondere voorbeelden van christelijke neutraliteit

George Vacarciuc: Broeder Vacarciuc werd opgevoed als een Getuige van Jehovah. In december 1942 riepen de fascisten hem op voor militaire dienst. Hij weigerde de wapens op te nemen en werd zestien dagen opgesloten in een pikdonkere cel met heel weinig te eten. Toen werd hij opnieuw voorgeleid en de autoriteiten beloofden hem dat ze zijn straf, die nog niet voorgelezen was, zouden herroepen als hij alsnog in dienst ging. Opnieuw weigerde hij.

George werd om die reden tot 25 jaar gevangenisstraf veroordeeld. Maar hij werd vrijgelaten toen de sovjetstrijdkrachten op 25 september 1944 arriveerden. Nog geen twee maanden later wilden de Sovjets hem echter inlijven. Omdat hij niet tegen zijn door de bijbel gevormde geweten wilde ingaan, werd hij tot tien jaar dwangarbeid in verschillende kampen veroordeeld. Zijn familie wist een jaar lang niet waar hij was. Na vijf jaar in de kampen werd broeder Vacarciuc op 5 december 1949 vrijgelaten. Hij ging terug naar zijn huis in Corjeuţi en bleef getrouw tot zijn dood op 12 maart 1980.

Parfin Goreacioc: Broeder Goreacioc werd geboren in 1900 en leerde de bijbelse waarheid kennen in de periode van 1925 tot 1927 in het dorp Hlina. Samen met zijn broers, Nicolae en Ion, hoorde hij de waarheid van Damian en Alexandru Roşu, de eerste Bijbelonderzoekers in het dorp.

In 1933 werd Parfin samen met andere Getuigen gearresteerd en naar de stad Chotin gebracht, waar hij ondervraagd werd en een boete kreeg omdat hij predikte. Op aanstichting van de dorpspriester werd Parfin in 1939 naar het politiebureau in het nabijgelegen dorp Ghilavăţ gebracht. De politie bond hem daar op zijn buik op een brits vast en sloeg hem herhaaldelijk op zijn voetzolen.

Toen de fascisten aan de macht kwamen, werd Parfin opnieuw gearresteerd en gevangengezet. Datzelfde jaar werd hij echter door de Sovjets bevrijd, maar die arresteerden hem weer omdat hij militaire dienst weigerde. Ze hielden hem een aantal maanden vast in een gevangenis in Chişinãu en lieten hem vervolgens vrij.

In 1947 arresteerden de Sovjets Parfin opnieuw en deze keer werd hij tot acht jaar ballingschap veroordeeld wegens het prediken van Gods koninkrijk. In 1951 werden zijn kinderen naar Siberië gedeporteerd, maar ze werden niet met hun vader herenigd. Ze hebben hem zelfs nooit meer gezien. Parfin werd tijdens zijn ballingschap ernstig ziek en hij is in 1953 in getrouwheid gestorven.

Vasile Pădureţ: Broeder Pădureţ werd in 1920 geboren in Corjeuţi en in 1941 leerde hij de waarheid kennen tijdens het fascistische bewind. Ook hij heeft dus geleden door toedoen van zowel de fascisten als de Sovjets. Tegen die laatsten zei hij moedig: „Ik heb geen bolsjewieken doodgeschoten en ik ga ook geen fascisten doden.”

Voor zijn gewetensvolle, op de bijbel gebaseerde standpunt werd Vasile veroordeeld tot tien jaar in een sovjetwerkkamp. De straf werd echter teruggebracht tot vijf jaar en op 5 augustus 1949 keerde hij naar huis terug. Toen hij voor de derde keer werd gearresteerd, was Operatie Noord begonnen. Op 1 april 1951 werden Vasile en zijn gezin dus in een goederenwagon naar Siberië vervoerd. Nadat ze daar ongeveer vijf jaar waren geweest, mochten ze terug naar Corjeuţi. Vasile is in getrouwheid aan Jehovah gestorven op 6 juli 2002, terwijl dit verslag in voorbereiding was.

[Kader/Illustratie op blz. 89, 90]

’Ik zou mijn leven van dienst voor niets ter wereld willen ruilen’

Ion Sava Ursoi

Geboren: 1920

Gedoopt: 1943

Profiel: Diende in het communistische tijdperk als kringopziener.

Ik ben geboren in Caracuşeni (Moldavië) en heb de waarheid leren kennen voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Mijn vrouw is in 1942 overleden. Op haar begrafenis werd ik door een menigte van de begraafplaats gejaagd. Waarom? Omdat ik van religie was veranderd. Later dat jaar deed de fascistische regering een poging me in te lijven in het leger. Aangezien ik politiek neutraal wilde blijven, weigerde ik in dienst te gaan. Ik werd ter dood veroordeeld, maar de straf werd later omgezet in 25 jaar gevangenisstraf. Ik werd van het ene kamp naar het andere overgeplaatst. Toen ik vastzat in Craiova (Roemenië) werden we bevrijd door het sovjetleger.

Ik had nog maar amper van mijn vrijheid kunnen genieten toen de communisten me gevangenzetten. Ze stuurden me naar Kalinin (Rusland). Twee jaar later, in 1946, mocht ik terug naar mijn dorp, waar ik hielp het predikingswerk te reorganiseren. Maar in 1951 werd ik opnieuw door de Sovjets gearresteerd. Deze keer werd ik samen met veel andere Getuigen naar Siberië gedeporteerd. Ik mocht pas in 1969 terug naar huis.

Als ik terugkijk op mijn leven, kan ik me veel situaties voor de geest halen waarin Jehovah me de kracht heeft gegeven om mijn rechtschapenheid te bewaren. Ik zou mijn leven van dienst voor mijn Schepper voor niets ter wereld willen ruilen. Nu word ik beperkt door de ouderdom en een slechtere gezondheid. Maar de zekere hoop van leven in de nieuwe wereld, als mijn lichaam weer jong en sterk wordt, sterkt me in mijn besluit om ’het niet op te geven te doen wat voortreffelijk is’. — Gal. 6:9.

[Kader/Illustratie op blz. 100-102]

Ik heb redenen genoeg om te zingen

Alexandra Cordon

Geboren: 1929

Gedoopt: 1957

Profiel: Heeft geleden onder het sovjetregime en dient momenteel als gemeenteverkondigster.

Mijn liefde voor zingen heeft me geholpen om de waarheid te vinden en om later geestelijk sterk te blijven toen mijn geloof op de proef gesteld werd. Mijn verhaal begint in de jaren veertig toen ik als tiener in contact kwam met een groep jongeren in Corjeuţi die in hun vrije tijd graag Koninkrijksliederen zongen en de bijbel bespraken. De geestelijke waarheden die ik bij deze gesprekken en uit de liederen leerde, maakten diepe indruk op me.

Al snel werd ik een verkondigster van het goede nieuws. Dit leidde ertoe dat ik in 1953 samen met tien andere Getuigen gearresteerd werd. In afwachting van mijn proces werd ik in Chişinãu gevangengezet. Ik behield mijn geestelijke kracht door Koninkrijksliederen te zingen. Een van de bewakers werd daar blijkbaar heel boos om. „Je bent in de gevangenis”, zei hij. „Dit is geen plaats om te zingen!”

Ik antwoordde: „Ik zing mijn hele leven al. Waarom zou ik daar nu mee ophouden? U kunt me opsluiten, maar u kunt geen slot op mijn mond doen. Mijn hart is vrij en ik hou van Jehovah. Dus ik heb redenen genoeg om te zingen.”

Ik werd veroordeeld tot 25 jaar in een werkkamp in Inta, vlak bij de noordpoolcirkel. In de korte zomermaanden werkte ik samen met de andere Getuigen in de nabijgelegen bossen. Ook nu hielpen Koninkrijksliederen, waarvan we er veel uit ons hoofd kenden, ons om geestelijk sterk te blijven en ons in ons hart vrij te voelen. Bovendien moedigden onze bewakers, anders dan die in Chişinãu, ons aan om te zingen.

Ik bleef drie jaar, drie maanden en drie dagen in het kamp in Inta. Toen werd ik dankzij een amnestie vrijgelaten. Aangezien ik nog niet terug mocht naar Moldavië, ging ik naar Tomsk (Rusland). Daar zag ik mijn man weer, die ook in de gevangenis had gezeten. We hadden elkaar vier jaar niet gezien.

Omdat ik gearresteerd was, had ik mijn opdracht aan Jehovah nog niet kunnen symboliseren door de waterdoop. Dus vroeg ik de broeders in Tomsk of ik gedoopt kon worden. Aangezien er meer doopkandidaten waren, regelden de broeders direct een doopplechtigheid. Maar vanwege het verbod besloten ze die ’s nachts bij een meer in het nabijgelegen bos te houden.

Op de afgesproken tijd vertrokken we uit een buitenwijk van Tomsk en liepen in groepjes van twee het bos in om geen argwaan te wekken. Elk groepje moest het tweetal voor hen volgen totdat iedereen veilig bij het meer was. Dat was tenminste de bedoeling. Helaas zagen de oudere zusters die voor ons liepen kans te verdwalen. Wij liepen achter ze aan en degenen achter ons liepen braaf mee. Al snel waren we ons richtinggevoel helemaal kwijt en dwaalden we met een man of tien rillend en kletsnat van de natte begroeiing rond in het donker. In dat gebied kwamen beren en wolven voor, dus we hadden al hele visioenen. We waren zo gespannen dat we schrokken van elk onbekend geluid.

Ik realiseerde me hoe belangrijk het was niet in paniek te raken en de moed niet te verliezen, dus stelde ik voor om stil te staan en een Koninkrijkslied te fluiten in de hoop dat de anderen ons zouden horen. We zonden ook een intens gebed op. Stel je eens voor hoe blij we waren toen we ergens in de duisternis datzelfde lied hoorden fluiten! Onze broeders hadden ons gehoord! Ze deden snel een zaklamp aan zodat we hen konden vinden. Even later werden we ondergedompeld in het ijskoude water, maar we voelden de kou nauwelijks omdat we zo gelukkig waren.

Ik ben nu 74 jaar en ik woon weer in Corjeuţi, waar ik de waarheid leerde kennen. Ondanks mijn leeftijd heb ik nog steeds redenen genoeg om te zingen, vooral tot lof van onze hemelse Vader.

[Kader/Illustraties op blz. 104-106]

Ik probeerde het voorbeeld van mijn ouders te volgen

Vasile Ursu

Geboren: 1927

Gedoopt: 1941

Profiel: Diende als gemeentedienaar en hielp bij de ondergrondse lectuurproductie.

Mijn ouders, Simeon en Maria Ursu, lieten zich in 1929 dopen. Ik was de oudste van hun vijf kinderen. In het fascistische tijdperk werden mijn vader en moeder gearresteerd en wegens hun neutrale standpunt tot 25 jaar dwangarbeid veroordeeld. Broeders en zusters uit de nabijgelegen gemeente in Corjeuţi zorgden voor ons kinderen en voor onze boerderij. We hadden dus altijd genoeg te eten. Ook onze bejaarde grootmoeder, die niet in de waarheid was, zorgde voor ons. Ik was toen veertien jaar.

In navolging van het goede voorbeeld van mijn ouders deed ik veel moeite om in geestelijk opzicht voor mijn broertjes en zusje te zorgen. Ik maakte ze daarom elke ochtend vroeg wakker om samen een gedeelte uit onze bijbelse lectuur te bespreken. Ze hadden niet altijd zin om uit bed te komen, maar ik was streng. Ik wist hoe belangrijk goede studiegewoonten waren. Toen onze ouders vroegtijdig vrijgelaten werden en in 1944 thuiskwamen, waren ze dan ook heel blij te zien dat we geestelijk goed gezond waren. Wat was dat een gelukkige hereniging! Maar ons geluk duurde niet lang.

Een jaar later arresteerden de Sovjets mijn vader en zetten hem gevangen in Norilsk (Siberië), boven de poolcirkel. Drie jaar later trouwde ik met Emilia, een opgewekte, geestelijk gezinde zuster. We waren min of meer samen opgegroeid, dus ik kende haar goed. Maar slechts een jaar na ons trouwen werd ik samen met mijn moeder gearresteerd. We werden naar Chişinãu gestuurd, waar we tot 25 jaar dwangarbeid werden veroordeeld. Emilia zorgde liefdevol voor mijn broertjes en zusje, die het nu én zonder ouders én zonder grote broer moesten stellen.

Uiteindelijk werd ik naar de kolenmijnen van Vorkoeta gestuurd, een berucht werkkamp boven de noordpoolcirkel. Twee jaar later, in 1951, werden Emilia en mijn drie broertjes en zusje naar Tomsk (West-Siberië) verbannen. In 1955 vroeg Emilia of ze naar Vorkoeta overgeplaatst kon worden zodat ze bij mij kon zijn. Daar kreeg ze de oudste van onze drie kinderen, onze dochter Tamara.

In september 1957 werd er een amnestie afgekondigd en werden we vrijgelaten. Maar een maand later werd ik opnieuw gearresteerd. Deze keer werd ik veroordeeld tot zeven jaar in een werkkamp in de buurt van Saransk in Mordovië (Rusland). Er zaten daar ook veel andere broeders en er zouden er nog meer komen. Wanneer onze vrouwen ons kwamen opzoeken, lukte het hun geregeld lectuur binnen te smokkelen, waar we heel dankbaar voor waren. In december 1957 verhuisde Emilia naar Koergan (West-Siberië) om voor onze dochter, Tamara, te zorgen die zolang bij Emilia’s ouders was geweest. Emilia en ik hebben elkaar toen zeven jaar niet gezien, maar dat moest wel om te voorkomen dat Tamara naar een overheidsinstelling zou worden gestuurd.

In 1964 werd ik vrijgelaten, maar ik mocht niet terug naar Moldavië. Hoewel ik officieel nog geen volledige bewegingsvrijheid had, kon ik wel bij mijn vrouw en dochter in Koergan gaan wonen, waar ik in de gemeente boekstudieleider was. In 1969 verhuisden we naar Krasnodar, in de Kaukasus. Nadat we daar acht jaar gediend hadden, verhuisden we naar Tsjirtsjik (Oezbekistan). Daar werkte ik in een ondergrondse drukkerij. Uiteindelijk mochten we in 1984 terug naar Moldavië. We gingen in Tighina wonen, een stad met 160.000 inwoners en slechts achttien verkondigers. In de loop van de tijd is dit kleine groepje uitgegroeid tot negen gemeenten met in totaal bijna duizend verkondigers en pioniers.

Of ik spijt heb van alle jaren die ik in werkkampen en gevangenissen heb doorgebracht ter wille van de Heer? Absoluut niet! Voor mij was het duidelijk, zelfs toen ik als veertienjarige net gedoopt was: óf je houdt van Jehovah óf je houdt van de wereld! Ik had besloten Jehovah te dienen, dus ik dacht er niet over te schipperen. — Jak. 4:4.

[Illustraties]

Links: Vasile Ursu

Uiterst links: Vasile met zijn vrouw, Emilia, en dochter, Tamara

[Kader/Illustraties op blz. 108-110]

Een jongetje met een bloem bereikte mijn hart

Valentina Cojocaru

Geboren: 1952

Gedoopt: 1997

Profiel: Was onderwijzeres tijdens het sovjetbewind en onderwees tijdens haar lessen ook atheïsme.

In 1978 gaf ik les op een kleuterschool in Feteşti (Moldavië). Ik was ook atheïst. Op een vergadering werd ons gezegd vooral moeite te doen om kinderen van Jehovah’s Getuigen het atheïsme te onderwijzen. Ik vond dat een goed idee. Dus probeerde ik creatieve manieren te bedenken om het hart van mijn leerlingen die Getuigen waren te bereiken. Uiteindelijk dacht ik dat ik een goed plan had bedacht.

Ik vroeg de klas om twee bloembedden te maken. In het ene moesten ze bloemen planten, ze water geven en onkruid wieden. Maar ze mochten niets aan het andere bloembed doen. Ik zei tegen ze dat dat van God was en dat hij er zelf voor zou zorgen. De klas was enthousiast over het project. En terwijl de kinderen het ene bloembed beplantten en water gaven en daar onkruid wiedden, kwam „Gods tuintje” natuurlijk vol te staan met onkruid.

Op een zonnige dag ging ik met de hele klas naar de bloembedden kijken. Ik gaf de kinderen een compliment voor al het werk dat ze gedaan hadden, en daarna begon ik weloverwogen aan mijn verhaal. „Hebben jullie ook gezien dat God niks aan zijn tuintje heeft gedaan?”, vroeg ik. „Zien jullie dat dit tuintje duidelijk van niemand is?”

De kinderen vonden ook dat het daar veel van weg had. Toen kwam ik met de clou: „Kijk kinderen, dit tuintje ziet er zo uit omdat God alleen in de fantasie van mensen bestaat. Dus als God niet echt bestaat, hoe zou hij dan voor bloemen of voor wat dan ook kunnen zorgen?”

Terwijl ik praatte, keek ik hoe de kinderen reageerden. Ik zag dat een jongetje, wiens ouders Getuigen waren, zich steeds meer stond op te winden. Ten slotte kon hij zich niet meer inhouden. Hij rende naar een nabijgelegen veld, plukte daar een paardenbloem, gaf die aan mij en zei: „Als God niet bestaat, wie heeft deze bloem dan laten groeien? Wij hebben er niet voor gezorgd.” Ik was helemaal van slag door zijn logica. Diep vanbinnen realiseerde ik me dat het kind een krachtig argument had genoemd.

Vanwege mijn communistische opvoeding duurde het jaren voordat ik de volgende stap zette — de bijbel bestuderen. Maar in 1995 benaderde ik de plaatselijke Getuigen en vroeg om studie. Je kunt je wel voorstellen hoe blij ik was toen ik erachter kwam dat een van mijn voormalige leerlingen nu een van mijn leraren was!

Het communistische systeem heeft me zeker een goede wereldse opleiding gegeven. Maar het heeft me niet de belangrijkste levenslessen geleerd. Dankzij Jehovah en een moedig jongetje kan ik nu zowel mijn geestelijke als mijn wereldse kennis gebruiken om anderen te helpen begrijpen dat er echt een God is die veel om zijn menselijke schepping geeft.

[Kader/Illustratie op blz. 113-115]

Geboren in ballingschap

Lidia Sevastian

Geboren: 1954

Gedoopt: 1995

Profiel: Werd opgevoed door haar moeder, die een Getuige was, en haar ongelovige vader, maar had later jarenlang geen contact met de Getuigen.

Mijn moeder en oma werden in het begin van de jaren veertig Getuigen. Hoewel mijn vader een goed mens was, aanvaardde hij de bijbelse waarheid op dat moment niet. In 1951 had mijn moeder twee kinderen en was ze in verwachting van een tweeling. In april van dat jaar probeerden de autoriteiten ons gezin uit elkaar te halen. Terwijl mijn vader op zijn werk was, zetten ze mijn moeder — die elk moment kon bevallen — en mijn oudere broertje en zusje op een trein naar Siberië. Maar mijn moeder slaagde erin mijn vader op tijd in te lichten en hij haastte zich naar huis. Hoewel hij geen Getuige was, stapte hij in de trein en ging hij samen met zijn gezin in ballingschap.

Tijdens de reis naar Siberië mocht mijn moeder korte tijd in de stad Asino blijven om te bevallen van de tweeling. De rest van het gezin moest verder naar het district Tomsk, waar mijn vader huisvesting regelde. Hij werd voor zijn werk bij de broeders ingedeeld. Een paar weken later werden mijn moeder en de pasgeboren tweeling met het gezin herenigd. Tragisch genoeg overleed de tweeling als gevolg van de onmenselijke omstandigheden waarin het gezin moest leven.

Er werden nog vier kinderen in ballingschap geboren, onder wie mijn tweelingbroer en ik. Mijn vader verzorgde ons trouw. Uiteindelijk mochten we in 1957 terug naar ons eigen dorp. Moeder bleef ons bijbelse beginselen inscherpen, ook al werd ze geschaduwd door de geheime politie.

Mijn vader vond het daarentegen vooral belangrijk dat zijn kinderen een goede wereldse opleiding zouden krijgen. Dus ging ik toen ik zestien was naar Chişinãu om aan de universiteit te studeren. Later trouwde ik en verhuisde ik naar Kazachstan, waar ik niet alleen geïsoleerd raakte van mijn ouders maar ook van Jehovah’s organisatie. In 1982 ging ik terug naar Chişinãu en begon ik direct naar een gemeente van Getuigen te zoeken, helaas zonder resultaat. Acht jaar lang dacht ik dat ik de enige in die stad was die Jehovah wilde aanbidden.

Toen stond ik op een dag bij een bushalte, waar ik twee vrouwen over Jehovah hoorde praten. Ik ging dichterbij staan zodat ik het beter kon horen. Omdat de vrouwen dachten dat ik van de KGB was, veranderden ze van onderwerp. Toen ze wegliepen, volgde ik ze, waar ze duidelijk van schrokken. Dus liep ik snel op ze af en na wat heen en weer gepraat kon ik ze van mijn oprechtheid overtuigen. Eindelijk was mijn droom om met Jehovah’s organisatie verbonden te zijn, uitgekomen! Maar helaas was mijn man erop tegen.

Tegen die tijd hadden we twee kinderen. In 1992 moest ik een operatie aan mijn rug ondergaan en moest ik een half jaar stilliggen in het ziekenhuis. In die deprimerende fase van mijn leven gebeurde er iets geweldigs: mijn zoon, Pavel, nam zijn standpunt voor Jehovah in en werd in 1993 op het internationale congres in Kiëv gedoopt. Na verloop van tijd herstelde ik goed genoeg om weer te kunnen lopen. Dus in 1995 kon ook ik mijn opdracht aan Jehovah symboliseren door de doop.

Tegenwoordig zijn veel van mijn familieleden Getuigen, waarvoor ik zowel Jehovah dankbaar ben als mijn moeder. Haar trouwe voorbeeld staat mij steeds voor ogen. Wat mijn vader betreft, die zo loyaal aan zijn gezin was, ik ben blij te kunnen zeggen dat ook hij voor zijn dood Jehovah is gaan dienen.

[Kader/Illustratie op blz. 117, 118]

Onze offers zijn niets vergeleken met die van Jehovah

Mihai Ursoi

Geboren: 1927

Gedoopt: 1945

Profiel: Is door zowel de fascisten als de communisten vervolgd.

In 1941 ben ik een verkondiger van het goede nieuws geworden. In 1942, toen ik vijftien jaar was, moest ik op de plaatselijke school militaire training volgen. In het leslokaal hingen afbeeldingen van koning Michael van Roemenië, generaal Antonescu en de maagd Maria. Toen onze groep binnenkwam, werd er van ons verwacht dat we voor de afbeeldingen zouden buigen en het kruisteken zouden maken. Drie van ons weigerden dat.

Om die reden werden we door de plaatselijke politie wreed geslagen. We moesten de nacht in de school doorbrengen. ’s Ochtends werden we naar Corjeuţi gebracht, waar we opnieuw geslagen werden. Van Corjeuţi werden we naar een paar andere plaatsen gebracht en vervolgens moesten we te voet zo’n 100 kilometer afleggen naar de plaats waar we voor de krijgsraad terecht moesten staan. Toen we aankwamen, bloedden mijn voeten. Uiteindelijk werd ik zonder verdere straf naar huis gestuurd, waarschijnlijk vanwege mijn leeftijd.

Toen ik achttien was, werd ik door de sovjetautoriteiten opgeroepen voor militaire dienst. Ook nu weigerde ik mijn neutraliteit op te geven en werd ik op een beestachtige manier geslagen, wat ook gebeurde met mijn vriend Gheorghe Nimenco. Hij stierf zes weken later aan zijn verwondingen. Opnieuw werd ik naar huis gestuurd, ik vermoed vanwege mijn leeftijd. In 1947 werd ik nogmaals door de Sovjets gearresteerd en deze keer dreigden ze me dood te schieten als ik militaire dienst weigerde. Maar in plaats daarvan kreeg ik twee maanden eenzame opsluiting, waarna ik dwangarbeid moest verrichten aan het Wolga-Donkanaal. Het bleek heel gevaarlijk werk te zijn en velen stierven. Ik heb één ongeluk dat heel veel levens kostte maar net overleefd en daarna werd ik teruggestuurd naar Moldavië.

Daar trouwde ik met Vera. In 1951, toen Vera zwanger was, werden we verbannen. We werden per trein en vervolgens per boot naar de Siberische taiga vervoerd, een immens groot subarctisch woud, waar ik hout moest hakken. Vera en ik deelden een hut met zestien andere gezinnen. Gelukkig mochten we in 1959 terug naar Moldavië.

In die moeilijke jaren en ook daarna hebben verschillende dingen me gesterkt. Een daarvan was het voorbeeldige geloof van mijn broer Ion. (Zie blz. 89.) Hij werd ter dood veroordeeld, en hoewel hij niet wist dat hij uiteindelijk een lichtere straf zou krijgen, weigerde hij te schipperen. Ik voel me ook gesterkt als ik erover nadenk hoe Jehovah altijd voor mij en later ook voor mijn vrouw gezorgd heeft tijdens de beproevingen die we ter wille van zijn naam ondergingen. Toch zijn onze offers niets in vergelijking met wat Jehovah voor ons deed toen hij zijn Zoon zond om als losprijs voor ons te sterven. Door over die bijzondere voorziening na te denken, kan ik er elke dag met vreugde tegenaan.

[Kader/Illustratie op blz. 121-123]

Ik heb Jehovah’s tedere zorg ondervonden

Mihailina Gheorghiţa

Geboren: 1930

Gedoopt: 1947

Profiel: Werkte als koerierster en als vertaalster in de jaren dat het werk verboden was.

Ik leerde de waarheid in 1945 kennen en ik deelde het goede nieuws graag met mijn buren in mijn woonplaats, Glodeni, en in het nabijgelegen dorp Petrunea. Omdat ik op school getuigenis gaf, wilde het schoolbestuur me geen diploma geven. Toch was ik heel blij mijn opleiding te kunnen gebruiken om bijbelse publicaties van het Roemeens en Oekraïens in het Russisch te helpen vertalen.

Kort na mijn doop werd ik betrapt terwijl ik aan het vertalen was en werd ik veroordeeld tot 25 jaar dwangarbeid in Vorkoeta, ten noorden van de poolcirkel, waar nog veel meer zusters waren. Ondanks de moeilijke omstandigheden bleven we allemaal prediken. We slaagden er ook in aan lectuur te komen. We maakten soms zelfs lectuur voor eigen gebruik in het kamp.

Op een dag ontmoette ik een jonge vrouw die gearresteerd was omdat de autoriteiten ten onrechte dachten dat ze een Getuige was. Ik stelde voor dat ze Gods Woord ging onderzoeken, aangezien Jehovah de macht heeft zijn volk te bevrijden als dat zijn bedoeling is. Uiteindelijk stemde ze toe in een bijbelstudie en werd ze een zuster van ons. Niet lang daarna werd ze vroegtijdig uit het kamp ontslagen.

Later werd ik overgeplaatst naar Karaganda (Kazachstan). Op 5 juli 1956 werd ook ik uiteindelijk vrijgelaten. Ik verhuisde naar Tomsk, waar ik Alexandru Gheorghiţa ontmoette, met wie ik trouwde. Hij had zes jaar in de gevangenis gezeten vanwege zijn geloof. We bleven samen prediken in het immense gebied van Siberië, hoewel we wisten dat de geheime politie ons nog steeds in de gaten hield. Vervolgens verhuisden we naar Irkoetsk, dat iets ten westen van het Bajkalmeer ligt. Daar bleven we in het geheim lectuur produceren. Later hebben we ook in Bisjkek (Kirgizië) gediend. Hoewel Alexandru altijd voorzichtig was als hij predikte, werd hij betrapt en tot tien jaar gevangenisstraf veroordeeld.

De officier van justitie zei dat ik Alexandru mocht bezoeken terwijl hij in afwachting van zijn proces vastzat. Aangezien dit normaal niet mocht, vroeg ik hem waarom hij zo vriendelijk was dit toe te staan. „Jullie zijn nog niet zo lang getrouwd,” zei hij, „en jullie hebben een kind. Misschien komen jullie op je besluit terug.” Ik zei tegen de officier van justitie dat Alexandru en ik al lang geleden hadden besloten Jehovah te dienen en dat we vastbesloten waren hem trouw te blijven. Hij antwoordde: „Jullie eigen bijbel zegt dat een levende hond beter af is dan een dode leeuw” (Pred. 9:4). „Dat klopt,” zei ik, „maar de soort levende hond waar u het over hebt, zal niet in Gods nieuwe wereld komen.”

Alexandru heeft zijn volledige straf van tien jaar uitgezeten en nog een jaar huisarrest gehad. Na zijn vrijlating verhuisden we naar Kazachstan en vervolgens naar Oezbekistan om met het werk te helpen. Uiteindelijk zijn we in 1983 teruggegaan naar Moldavië en we zijn blij dat we het onvergelijkelijke voorrecht hebben gehad oprechte mensen in veel verschillende plaatsen te helpen Jehovah te leren kennen.

Als ik terugdenk, erken ik direct dat mijn leven niet altijd makkelijk is geweest. Maar dat geldt ook voor mijn buren die geen Getuigen zijn. Ook zij hebben veel problemen gehad. Het verschil is dat wij voor het goede nieuws geleden hebben. Daarom hebben we Jehovah’s tedere bescherming en zorg ervaren. Bovendien kunnen wij verder kijken dan onze beproevingen en uitzien naar een schitterende, eeuwige toekomst.

[Tabel/Grafiek op blz. 80, 81]

MOLDAVIË — EEN TIJDBALK

1891: C. T. Russell bezoekt Kisjinev in Bessarabië (nu Chişinãu in Moldavië).

1895

1921: Volgens het jaarbericht hebben meer dan 200 personen de bijbelse waarheid aanvaard.

1922: Eerste „vergaderhuis” gebouwd, in Corjeuţi.

1925: Werk van de Bijbelonderzoekers wordt verboden.

1930

1940: Bessarabië wordt door Roemenië afgestaan aan de USSR en wordt nu de Moldavische SSR genoemd.

1941: Roemenië herovert Moldavië. Fascisme en oorlogshysterie leiden tot vervolging van de Getuigen.

1944: De USSR neemt Moldavië opnieuw in. Vervolging gaat door.

1949: De Sovjets beginnen met de deportatie van Jehovah’s Getuigen en anderen.

1951: Stalin begint Operatie Noord.

1960: De KGB begint een campagne om verdeeldheid onder Gods volk te zaaien.

1965

1989: Getuigen krijgen grotere religieuze vrijheid. Afgevaardigden uit Moldavië bezoeken congressen in Polen.

1991: Moldavische SSR heet vanaf nu de republiek Moldavië. Eerste kringvergaderingen worden gehouden. Een vertegenwoordiger van het hoofdbureau brengt het eerste zonebezoek.

1994: Jehovah’s Getuigen worden wettelijk erkend. Eerste districtscongres wordt gehouden in Chişinãu.

2000

2000: Nieuwe Bethelhuis in Chişinãu wordt ingewijd.

2003: Er zijn 18.473 actieve verkondigers in Moldavië.

[Grafiek]

(Zie publicatie)

Aantal verkondigers

Aantal pioniers

20.000

10.000

1895 1930 1965 2000

[Kaarten op blz. 73]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

OEKRAÏNE

MOLDAVIË

Briceni

Tabani

Lipcani

Şirăuţi

Corjeuţi

Ţaul

Feteşti

Soroca

Bălţi

Petrunea

CHIŞINÃU

Căuşeni

Dnestr

Proet

ROEMENIË

Iaşi

[Paginagrote illustratie op blz. 66]

[Illustratie op blz. 74]

Ilie Groza, een van de eerste Getuigen in Moldavië

[Illustratie op blz. 75]

Tudor Groza

[Illustratie op blz. 78]

Ioana Groza

[Illustraties op blz. 92]

Parfin Palamarciuc met zijn zoon Nicolae

[Illustratie op blz. 93]

Vasile Gherman

[Illustratie op blz. 94]

Nicolae Anischevici

[Illustratie op blz. 95]

Maria Gherman

[Illustraties op blz. 96]

Goederenwagons waarmee Getuigen naar Siberië werden getransporteerd

[Illustratie op blz. 98]

Ivan Mikitkov

[Illustratie op blz. 99]

Constantin Şobe

[Illustraties op blz. 107]

Nicolai Voloşanovschi met de brochure „Dubbele bodem”

[Illustratie op blz. 111]

Gheorghe Gorobeţ

[Illustratie op blz. 126]

Congreshal in Feteşti

[Illustratie op blz. 131]

Landscomité van Moldavië, van links naar rechts: David Grozescu, Anatolie Cravciuc en Tiberiu Kovacs