IJsland
IJsland
De naam IJsland roept misschien beelden op van ijs, sneeuw en iglo’s. Die indruk wordt nog versterkt als we op de kaart kijken. Weinig mensen wonen zo noordelijk als de IJslanders. In het noorden grenst het eiland zelfs bijna aan de noordpoolcirkel!
In werkelijkheid is IJsland niet zo koud als de naam en ligging doen vermoeden. Een warme zeestroming die iets ten noorden van de evenaar begint, zorgt voor een veel milder klimaat dan men zou verwachten. Er zijn geen iglo’s. IJsland is een heel modern land waar mensen in degelijke huizen wonen die zijn uitgerust met geothermische verwarming.
IJsland is een land van grote tegenstellingen. Midden in de winter komt de zon maar net boven de horizon en schijnt ze slechts een paar uur per dag. Hoewel de lange, donkere winters worden verlevendigd door het spectaculaire noorderlicht, de aurora borealis, lijkt het of de zon haar gezicht niet wil laten zien. Maar dat wordt ruimschoots gecompenseerd door het lange daglicht in de zomer. In het uiterste noorden van het land blijft de zon zelfs enkele weken boven de horizon. Daar kun je de zon midden in de nacht nog zien.
IJsland wordt wel het land van ijs en vuur genoemd, een passende beschrijving. Een tiende van het land wordt door gletsjers bedekt. En er is ook vuur: IJsland is een land van veel vulkanische en geothermische activiteit. Er zijn hier tientallen vulkaanuitbarstingen geweest en de afgelopen paar eeuwen heeft zich gemiddeld elke vijf à zes jaar een uitbarsting voorgedaan. Er zijn ook heel wat hete bronnen.
In dit dunbevolkte land zijn prachtig natuurschoon en veel wilde dieren te vinden. De schone lucht, indrukwekkende watervallen, ruige bergen en uitgestrekte wildernis trekken veel bezoekers. Vroeg in de lente keren trekvogels terug naar hun zomergebied in de wetlands en op de kliffen aan de kust. Onder deze vogels bevindt zich de noordse stern, die tijdens zijn jaarlijkse trek helemaal naar de andere kant van de wereld vliegt, naar Antarctica. Er worden op de kliffen en aan de kust ook papegaaiduikers, eidereenden en zeemeeuwen aangetroffen. Op het platteland grazen schapen en door de hooglanden zwerven kleine, geharde IJslandse pony’s. Aan het begin van de zomer keren duizenden zalmen terug, die rivieren opzwemmen en tegen watervallen opspringen om te paaien.
De 290.570 bewoners van IJsland zijn nakomelingen van Vikingen die zich er meer dan 1100 jaar geleden vestigden. Deze kolonisten kwamen grotendeels uit Noorwegen en spraken Oud-Noors, waar het IJslands van afstamt. Dankzij een grote literaire nalatenschap en de relatief geïsoleerde ligging van het land is de taal bijna niet veranderd. Daardoor kunnen de mensen tegenwoordig nog steeds de oude sagen lezen, waarvan de meeste uit de dertiende eeuw stammen. IJslanders zijn trots op hun taal en er is veel weerstand tegen het introduceren van woorden uit andere talen.
De meeste vroege kolonisten waren ’heidenen’, en pas tegen het eind van de tiende eeuw werden er pogingen gedaan om de IJslanders tot het ’christendom’ te bekeren. Vlak voor het einde van die eeuw bekeerden enkele prominente IJslandse leiders zich, en in het jaar 1000 vroeg het IJslandse parlement (de Althing) een van de voornaamste heidense religieuze leiders om een oordeel te vellen welke religie beter was. Verrassend genoeg besloot hij dat er slechts één religie beoefend zou moeten worden, de ’christelijke’. Dit oordeel lijkt zonder al te veel weerstand te zijn aanvaard. Zijn richtlijn
liet echter toe dat mensen in het geheim heidense goden aanbaden en hun heidense gebruiken voortzetten. Hoewel het oordeel meer politiek dan religieus gemotiveerd was, heeft het er wellicht toe bijgedragen dat de IJslanders onafhankelijke denkers zijn met een liberale kijk op religie.Tegenwoordig behoort ongeveer 90 procent van de bevolking tot de Evangelisch-Lutherse Kerk, de staatskerk van IJsland. Ofschoon bijna iedereen een bijbel in huis heeft, geloven maar weinigen dat het ook echt Gods Woord is.
Het goede nieuws bereikt IJsland
Aan het begin van de twintigste eeuw waren veel IJslanders naar Canada geëmigreerd, voor een deel om de ontberingen te ontvluchten als gevolg van vulkaanuitbarstingen en extreme kou. Daar in Canada hoorden de eerste IJslanders het goede
nieuws van Gods koninkrijk. Een van hen was Georg Fjölnir Lindal. Kort nadat hij zijn leven aan Jehovah God had opgedragen, begon hij te pionieren. Omdat broeder Lindal IJslands sprak, besloot hij in 1929, toen hij veertig was, naar IJsland te verhuizen. Op 1 juni van dat jaar kwam hij in Reykjavík aan, en hij was de eerste die het goede nieuws op IJsland predikte.Broeder Lindal wachtte drie maanden op de eerste lectuurzending, maar zodra die was aangekomen, begon hij iedereen in het land getuigenis te geven. Eind oktober 1929 had hij achthonderd exemplaren van De Harp Gods in het IJslands verspreid. Hij schreef toen: „Sinds mijn aankomst hier heb ik in een aantal plaatsen gepredikt die bij elkaar zo’n 11.000 inwoners tellen. In totaal wonen er op IJsland ongeveer 100.000 mensen of iets meer, dus moeten er nog 90.000 mensen bereikt worden. Het zal één persoon behoorlijk veel tijd kosten om het hele gebied hier te bewerken, want reizen is erg lastig. IJsland is een bergachtig land met een grillige kustlijn, geen spoorwegen en weinig autowegen. Ik ben daarom meestal per boot gereisd.”
Er is in de paar handgeschreven brieven die bewaard zijn gebleven in een oude map van manillapapier met daarop een gestencild etiket „IJsland”, geen spoor van geklaag te bekennen. In diezelfde brief uit 1929 schreef Lindal: „Ik ben blij een aanmoedigende ervaring te kunnen vertellen die ik onlangs meemaakte. Ik had de gelegenheid om ergens een nabezoek te brengen waar ik eerder gewerkt had, en ik ontmoette verschillende mensen die bij het eerste bezoek boeken van me hadden gekocht. Een man zei: ’Ik heb de Harp twee keer gelezen en ben er nu voor de derde keer in bezig. Het is een goed boek. Bedankt voor uw bezoek.’ Een ander merkte op: ’Dus u bent teruggekomen. Het is een erg goed boek. Waarom publiceren jullie niet alle boeken van rechter Rutherford in het IJslands?’ Ik vertelde hem dat vele ervan in het Deens
verkrijgbaar waren, waarop hij zei: ’Stuur me alstublieft alles wat u hebt, ook de boeken van Pastor Russell, dan heb ik deze winter genoeg te bestuderen.’ Ook anderen uitten hun waardering voor de boeken. Ik ben God dankbaar dat hij me toestaat de waarheidsboodschap te brengen naar degenen die een horend oor hebben.”Het was een enorm karwei voor één persoon om iedereen op dit eiland, dat ruim half zo groot is als Groot-Brittannië, te bereiken. IJsland meet ongeveer 300 kilometer van noord naar zuid en zo’n 500 kilometer van oost naar west. De kustlijn omvat veel fjorden en baaien en is bijna 6400 kilometer lang. Toch bewerkte broeder
Lindal in tien jaar tijd het hele eiland, waarbij hij het goede nieuws predikte en lectuur verspreidde. Hij reisde per boot langs de kust en als hij boerderijen in het binnenland bezocht, gebruikte hij twee pony’s, een voor zichzelf en de andere voor zijn lectuur en spullen. Volgens de broeders die het voorrecht hadden om enkele jaren voordat broeder Lindal IJsland verliet met hem samen te werken, was hij een toegewijde, ernstige man, met een verlegen en gereserveerd karakter, een man van weinig woorden. Hij was groot en lang, bijna te groot voor de kleine IJslandse pony’s die hij voor zijn reizen gebruikte. Hij was sterk genoeg om, als hij af en toe geen pony ter beschikking had, zijn boeken en bezittingen zelf te dragen.Toen broeder Lindal in 1929 met zijn werk op IJsland begon, realiseerde hij zich niet hoe moeilijk het zou zijn en hoeveel
geduld en volharding er nodig zou zijn om, zogezegd, het ijs te breken. Bijna achttien jaar was broeder Lindal de enige Getuige op IJsland. Ondanks zijn harde werk heeft hij in die tijd niet meegemaakt dat iemand een standpunt voor het Koninkrijk innam. In 1936 schreef hij: „Tijdens mijn verblijf hier heb ik tussen de 26.000 en 27.000 boeken onder de mensen verspreid. Veel mensen hebben ze gelezen. Sommigen lijken een standpunt tegen de waarheid te hebben ingenomen, maar de meerderheid blijft heel onverschillig.”Enkelen hadden echter wel waardering voor de boodschap die hij hun bracht. Zo was er een oudere man bij wie hij De Harp Gods had achtergelaten. Toen broeder Lindal een aantal maanden later bij hem terugkwam, ontmoette hij de dochter van de man, die hem vertelde dat haar vader het boek mooi had gevonden en het grondig had bestudeerd voordat hij stierf. Naar een heidens gebruik had hij zelfs gevraagd het boek na zijn overlijden bij hem in de doodkist te leggen, en dat was ook gebeurd.
Aan het lange, eenzame verblijf van broeder Lindal op IJsland kwam een eind toen op 25 maart 1947 afgestudeerden van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead arriveerden. Hij zette zijn dienst voort tot hij in 1953 naar Canada terugkeerde. Zestien jaar later besloot Páll Heine Pedersen, die op dat moment als speciale pionier op IJsland diende, naar Winnipeg (Canada) te gaan om broeder Lindal te ontmoeten en uit de eerste hand informatie over zijn werk op IJsland te krijgen. Tegen die tijd hadden de zendelingen die met broeder Lindal hadden samengewerkt het land namelijk verlaten. Toen broeder Pedersen in de Verenigde Staten op vakantie was, reisde hij per bus naar Winnipeg. Bij zijn aankomst kreeg hij te horen dat broeder Lindal die ochtend zijn aardse loopbaan beëindigd had. Hij had Jehovah tot aan zijn dood getrouw gediend.
Meer werkers voor de oogst
In 1947 begon een nieuwe periode in de prediking van het goede nieuws toen de eerste twee zendelingen van Gilead arriveerden, allebei uit Denemarken. Een van hen was Leo Larsen. In december 1948 kwamen nog twee zendelingen aan: Ingvard Jensen uit Denemarken en Oliver Macdonald uit Engeland. Deze nieuwe oogsters gingen verder met het werk van broeder Lindal en verspreidden grote hoeveelheden lectuur. In de winter werkten ze in en rond Reykjavík en tijdens de korte zomer predikten ze vooral buiten de stad, langs de kust. Ingvard Jensen kan zich een bepaalde predikingstocht nog heel goed herinneren. Hij schreef: „Tijdens mijn eerste zomer op IJsland ging ik met een van de andere zendelingen mee op een tocht naar de buitengebieden. Meestal gingen we met de bus of per boot naar het gebied dat we uitgekozen hadden,
en we namen fietsen, tenten, slaapzakken, lectuur en proviand mee. Op een avond voeren we naar de plaats Stykkishólmur aan de westkust, waar we de volgende middag arriveerden. Ons plan was alle huizen in die plaats te bezoeken en dan naar de plaats Borgarnes, zo’n honderd kilometer verderop, te fietsen. Van daar uit ging dagelijks een veerpont naar Reykjavík. De reis begon goed. Het was midden juni en de zon scheen. Nadat we de eerste dag een deel van de plaats bewerkt hadden, kropen we in onze slaapzak. ’s Nachts konden we het maar niet warm krijgen in onze slaapzakken en de volgende ochtend bleek waarom: ’s nachts was er tien centimeter sneeuw gevallen! We konden de reis niet inkorten want er ging een week lang geen boot. Dus moesten we ons aan ons schema houden, de plaats bewerken, over een bergweg naar de volgende plaats fietsen en onderweg de boerderijen bewerken.”Na door natte sneeuw, regen, en windstoten van wel 110 kilometer per uur te zijn gefietst, bereikten ze na vier dagen Borgarnes. Maar het slechte weer werd enigszins gecompenseerd door de uitzonderlijke gastvrijheid van de boeren onderweg, die hen altijd uitnodigden voor een kopje koffie en wat te eten. Broeder Jensen weet nog dat ze acht tot tien maaltijden per dag kregen! Hij zei: „Ik had het gevoel dat mensen beledigd zouden zijn als we hun vriendelijke aanbod zouden afslaan, en het gaf ons de gelegenheid een goed getuigenis te geven over Jehovah’s opgerichte koninkrijk.”
In de eerste drie jaar van zendingsactiviteit op IJsland verspreidden de broeders meer dan 16.000 stuks lectuur. Het aantal nabezoeken en studies nam echter niet evenredig toe. Mensen namen wel makkelijk lectuur, maar deden verder niets met de boodschap. Leo Larsen en zijn vrouw, Missie, die uit Denemarken kwam en in 1950 met hem getrouwd was, gingen bijvoorbeeld naar de oostkust en bewerkten daar de plaatsen Höfn, Eskifjördhur, Neskaupstadhur en Seydhisfjördhur. Tijdens deze zware tocht verspreidden ze driehonderd boeken en ongeveer evenveel brochures. Ze hadden een boekenlegger laten drukken met een korte bijbelse boodschap en het adres van de zendelingen in Reykjavík, en in elk boek een exemplaar gedaan. Iedereen die lectuur aanvaardde, werd uitgenodigd te schrijven voor meer inlichtingen over de waarheid, maar er kwam geen respons.
In 1952 werd besloten dat het gebied aan de noordkust meer aandacht verdiende. Dus werden in juni van dat jaar Oliver Macdonald en zijn vrouw, Sally, die in 1949 naar IJsland gekomen was, als speciale pioniers aan Akureyri toegewezen. Daar kregen ze te maken met hevige tegenstand van een groep Plymouth Brethren, geleid door de Britse consul
in de stad. Hij had veel volgelingen, en ook anderen luisterden naar hem als hij de Getuigen in lezingen en artikelen aanviel. Hoewel de pioniers niet aan zulke tegenstand gewend waren in Reykjavík, hielden ze moedig stand en gingen ze gewoon door met hun werk, terwijl ze iedere gelegenheid aangrepen om de valse beschuldigingen te weerleggen. Enkele kranten publiceerden hun weerwoord.De pioniers werkten niet alleen in de stad maar ook in de buitengebieden, waar ze lectuur verspreidden en waar hun de kenmerkende gastvrijheid werd betoond. Maar ze vonden niet veel oprechte belangstelling voor de Koninkrijksboodschap. In juli 1953 gingen broeder en zuster Macdonald terug naar Reykjavík, maar voordat ze Akureyri verlieten, hadden ze waarheidszaden gezaaid die later zouden ontspruiten.
Er wordt een fundament gelegd
Na 27 jaar planten en begieten begonnen de broeders op IJsland eindelijk de vruchten van hun arbeid te zien. Begin 1956 namen zeven nieuwelingen hun standpunt voor het Koninkrijk in door hun leven aan Jehovah op te dragen. Tot die tijd waren de meesten die belangstelling voor de waarheid hadden getoond niet standvastig gebleven. Iris Åberg, een Engelse zuster die het land uiteindelijk verliet, was een uitzondering. Nu waren er zeven nieuwelingen gedoopt en was er een stevig fundament gelegd. Maar tegen 1957 waren de zendelingen en pioniers die zo hard hadden gewerkt om de waarheid vaste voet te laten krijgen van IJsland vertrokken, de meesten van hen om gezondheidsredenen.
Daardoor bleef Edith Marx, een speciale pionierster die het jaar ervoor uit Denemarken was gekomen, in 1957 achter met de verantwoordelijkheid voor de kleine gemeente. Er waren oogsters nodig om de groep nieuwelingen te helpen, die het opeens zonder degenen moest stellen die hen hadden geholpen de waarheid te leren kennen en zich die eigen te maken. Al snel arriveerden er echter speciale pioniers uit Denemarken, Zweden en Duitsland. Er waren ook veel verkondigers en pioniers die naar IJsland verhuisden voor de Koninkrijksprediking. Vanaf die tijd begon het werk langzaam maar zeker te groeien.
De groei bracht opwindende ontwikkelingen met zich mee, waaronder geregelde bezoeken van kringopzieners en jaarlijkse districtscongressen. Er was meer lectuur in het IJslands nodig. De eerste uitgave van De Wachttoren in het IJslands was die van 1 januari 1960. Dit gaf een grote stimulans aan het werk. Wat waren de broeders en zusters blij dat ze deze publicatie in hun eigen taal aan de IJslanders konden aanbieden! Het was ook heel geloofversterkend voor henzelf om
elke maand voordeel te kunnen trekken van het goede geestelijke voedsel. Toen op een kringvergadering in Reykjavík werd aangekondigd dat De Wachttoren in het IJslands zou worden gepubliceerd, werd er achter de spreker een grote replica van het tijdschrift onthuld. Wat waren de broeders en zusters enthousiast over dit nieuwe geschenk van Jehovah!Broeder Pedersen herinnert zich dat toen hij in oktober 1959 op IJsland aankwam, de brochure „Dit goede nieuws van het koninkrijk” de enige IJslandse publicatie voor het veld was en veel huisbewoners al een exemplaar hadden. De verkondigers boden De Wachttoren en Ontwaakt! in het Deens, Duits, Engels of Zweeds aan. Hoewel velen een van deze talen kenden, betekende het veel meer voor hen om De Wachttoren in hun moedertaal te lezen. Deze publicatie in het IJslands had een diepgaande invloed op het predikingswerk. De 41 verkondigers en pioniers sloten dat dienstjaar 809 abonnementen af en verspreidden 26.479 tijdschriften. Er was ook een toename in het aantal bijbelstudies.
Een andere mijlpaal werd bereikt toen op 1 januari 1962 een bijkantoor werd opgericht. Voor die tijd viel IJsland onder het toezicht van de Verenigde Staten en daarvoor onder het toezicht van het Deense bijkantoor. Daarna, in 1969, kregen Jehovah’s Getuigen wettelijke erkenning en werden ze geregistreerd bij het ministerie van Justitie en Kerkelijke Zaken. De Getuigen op IJsland hadden nu dezelfde rechten als alle
andere religieuze groeperingen en kregen de bevoegdheid om huwelijken te sluiten en begrafenissen te leiden.Tegenstand van de geestelijkheid
In de maand waarin het bijkantoor werd opgericht, kregen de broeders hevige tegenstand van de geestelijkheid. Op een ochtend kondigden koppen in een grote krant aan dat de bisschop van de staatskerk een boekje had uitgegeven om mensen tegen Jehovah’s Getuigen te waarschuwen, waarin het advies werd gegeven niet naar hen te luisteren. De titel van het boekje was Vottar Jehóva — advörun (Jehovah’s Getuigen — Een waarschuwing). Ook andere kranten publiceerden informatie over Jehovah’s Getuigen. Vísir, de grootste middagkrant, publiceerde een interview met een broeder die op het bijkantoor diende. In dat artikel werd ons geloof uiteengezet en al snel publiceerden ook andere kranten artikelen over ons. Op die manier werd een enorm getuigenis gegeven en raakten veel mensen bekend met ons werk. Sommige lezers schreven brieven waarin ze de Getuigen verdedigden, en die werden in de kranten afgedrukt. De bisschop ging in de tegenaanval en publiceerde een ’antwoord’ aan de Getuigen. Maar in een paginagroot artikel in de belangrijkste krant, Morgunbladid, konden ze een grondige uitleg geven van hun werk en geloofsovertuigingen.
Het boekje met de waarschuwing werd in het hele land verspreid. Het resultaat was grote publiciteit voor Jehovah’s Getuigen, en het effect daarvan op ons werk werd in het gebied nog jaren gevoeld. Vanwege alle publiciteit berichtte een van de kranten: „De bisschop is publiciteitsmanager voor Jehovah’s Getuigen geworden.” Jehovah’s volk kreeg algemene bekendheid, zelfs in afgelegen gebieden van het land waar de Getuigen nog niet predikten. Hoewel sommige mensen het advies van de bisschop opvolgden, waren de meeste vooral
nieuwsgierig. In het noorden, in Akureyri, was er echter vijandigheid. Soms gooiden jongeren stenen naar Heinrich en Katherine Karcher, die daar als pionier dienden. Jaren later herdrukten enkele andere religieuze tegenstanders in Akureyri het boekje van de bisschop en verspreidden het opnieuw. Leden van de pinkstergemeente deden hetzelfde in Reykjavík omdat ze dachten dat ze ons predikingswerk tegen konden houden.De uitdaging congressen te organiseren
Grote vergaderingen zijn altijd vreugdevolle hoogtepunten geweest voor Gods volk op IJsland. Zelfs toen er maar een paar verkondigers waren, schrokken de broeders er niet voor terug grote vergaderingen te organiseren. Het eerste congres werd gehouden in juli 1951, toen twee broeders, Percy Chapman uit Canada en Klaus Jensen uit Brooklyn, IJsland aandeden op weg naar de reeks congressen in Europa die zomer. Hoewel IJsland op dat moment slechts een handjevol verkondigers telde, was er op dat congres een hoogtepunt van 55 aanwezigen. Het volgende congres werd zeven jaar later in juni 1958 gehouden tijdens het bezoek van zoneopziener Filip Hoffmann, en 38 personen luisterden naar de openbare lezing. Sindsdien worden er elk jaar grote vergaderingen gehouden.
Fridrik Gíslason was een van de weinige broeders die in de jaren vijftig aandelen op de congressen had. Hij vertelt: „Ik weet nog dat ik op de eerste congressen de verantwoordelijkheid had voor de afdeling Voedsel. Ik deed niet alleen het meeste werk zelf, maar behartigde vaak ook elke dag drie of vier programmaonderdelen. Als ik in de keuken werkte, droeg ik een schort. Terwijl ik me naar de zaal haastte om een lezing te houden, deed ik mijn colbert aan, maar soms moesten de broeders me er dan aan herinneren mijn schort af te doen.
Nu hebben we tussen de vierhonderd en vijfhonderd aanwezigen op de congressen en veel bekwame ouderlingen die programmaonderdelen kunnen behartigen.”Bijbelse drama’s zijn een opwindend en leerzaam hoogtepunt van districtscongressen. Maar omdat er op IJsland zo weinig verkondigers waren, werden de drama’s alleen met geluid gepresenteerd. Het bijkantoor in Denemarken hielp de drama’s levendiger te maken door kleurendia’s te leveren die tegelijk met het geluid konden worden vertoond. Toch was er nog steeds aardig wat voorbereiding nodig voor de drama’s. Eerst moesten ze in het IJslands worden vertaald. Vervolgens moesten ze worden ingesproken door broeders en zusters die de taal spraken. Dan werden de muziek en geluidseffecten van de Engelse band toegevoegd. Sommigen moesten meerdere rollen spelen en hun stem aanpassen aan de rol die ze speelden.
Na verloop van tijd werden sommige drama’s volledig gekostumeerd opgevoerd.Het eerste was een drama over koningin Esther, dat werd opgevoerd op het districtscongres in 1970. De broeders en zusters werkten enthousiast aan het project en oefenden het drama ijverig. Het was een nieuwe ervaring om zich te kleden zoals in bijbelse tijden en voor de broeders was het heel bijzonder om een baard op hun gezicht geplakt te krijgen. Niemand wist dat er op het congres een drama zou worden opgevoerd en het was dan ook een hele verrassing. Op kleine congressen, waar bijna iedereen elkaar kent en men dicht bij het podium zit, proberen sommigen erachter te komen wie welke rol speelt. Een zuster zei na één drama: „Stel je voor, ik herkende maar één broeder in het drama, en die speelde de rol van koning Nebukadnezar!” Ze noemde de naam van de broeder en was verbaasd toen bleek dat ze zich vergiste. De broeders en zusters zijn heel dankbaar voor het harde werk dat door zo velen wordt gedaan om het programma op de kleine kringvergaderingen en congressen te presenteren. Iedereen trekt voordeel van de uitstekende lessen van de drama’s in hun eigen taal.
Internationale congressen geven vreugde
In de loop van de jaren hebben de IJslandse broeders en zusters ook de vreugde gesmaakt congressen in andere landen te bezoeken. In 1958 hadden vijf afgevaardigden van IJsland het voorrecht het internationale „Goddelijke wil”-congres in New York bij te wonen. Velen bezochten in 1961 de „Verenigde aanbidders”-congressen in Europa en in 1963 de „Eeuwig goed nieuws”-congressen. Anderen genoten van de omgang met broeders en zusters uit vele landen op de internationale „Goddelijke zegepraal”-congressen in 1973. Meer dan honderd IJslandse verkondigers woonden van 5 tot 10 augustus
1969 het internationale „Vrede op aarde”-congres in Kopenhagen (Denemarken) bij. Dat was de grootste groep die in het buitenland een internationaal congres heeft bijgewoond. Die zomer ging 80 procent van de verkondigers naar het buitenland om een congres te bezoeken.Omdat zo veel IJslandse verkondigers plannen maakten om in 1969 het congres te bezoeken, zorgde het Deense bijkantoor ervoor dat de broeders en zusters van IJsland bij elkaar konden zitten. In de ochtend, voordat het programma begon, kwamen de broeders en zusters in hun vak bij elkaar om te genieten van samenvattingen van het programma in hun eigen taal.
Onder de aanwezigen op dit congres was een jonge man die Bjarni Jónsson heette. Hij was de zoon van een advocaat die eigenaar was van het gebouw in Reykjavík dat de broeders huurden als zendelingenhuis en bijkantoor. Bjarni wist niet veel van de waarheid af. Hij was met de broeders en zusters naar Kopenhagen gereisd, maar niet speciaal om het congres te bezoeken. Hoe was dit dan zo gekomen?
Kjell Geelnard, die destijds bijkantoordienaar was, had enkele zaken te bespreken met Bjarni’s vader. Kjell vertelde hem over het internationale congres in Kopenhagen en de groep broeders en zusters die plannen maakten om daarheen te gaan. Toen de advocaat dit hoorde, vroeg hij of het goed was dat zijn oudste zoon met de groep meeging. Hij vertelde broeder Geelnard dat zijn zoon net de middelbare school had afgemaakt en dat hij hem een reis naar het buitenland cadeau wilde doen, en hij zou hem dan net zo goed naar Kopenhagen kunnen laten gaan. Kjell vond het een goed idee en vertelde de advocaat dat als Bjarni het congres zou willen bezoeken om te zien hoe het er daar aan toe ging, er in Kopenhagen huisvesting voor hem geregeld kon worden. De advocaat
was blij dat te horen en vroeg zijn zoon of hij met de groep Getuigen mee wilde naar het congres. Die accepteerde het aanbod graag.Er werd contact opgenomen met de afdeling Huisvesting om in Kopenhagen een logeeradres voor Bjarni te regelen. De broeders vonden een plek voor hem bij een Getuige-gezin. Een Amerikaanse afgevaardigde die een kamer zou delen met een IJslandse broeder die Jakob heette, had zijn reservering geannuleerd en dus nam Bjarni zijn plaats in. Maar om de een of andere reden kwam Jakob niet opdagen. De enige die kwam was Bjarni. Aangezien de afdeling Huisvesting het gastgezin niet had verteld dat Bjarni in de plaats van de Amerikaanse broeder zou komen, dachten ze dat hun gast Jakob was.
Als broeders en zusters uit verschillende plaatsen elkaar ontmoeten, is het gebruikelijk dat ze elkaar ervaringen vertellen. De Deense broeders waren verbaasd dat ’Jakob’ zo weinig te zeggen had. Op zijn beurt vond Bjarni het een beetje vreemd dat zijn gastheer en gastvrouw hem steeds Jakob noemden. Aangezien Jakob een bijbelse naam was, dacht hij dat het onder Getuigen misschien de gewoonte was elkaar
met bijbelse namen aan te spreken. Het misverstand werd opgehelderd toen een van de broeders uit het huis waar Bjarni logeerde een Deense broeder ontmoette die op IJsland pionierde. Hij vroeg de broeder of ’Jakob’ nieuw was in de waarheid omdat hij zo weinig te vertellen had over het werk op IJsland. De Deense broeder legde uit dat ’Jakob’ in werkelijkheid Bjarni was, een middelbare scholier die samen met de broeders naar Kopenhagen gereisd was. Bjarni’s gastgezin was heel hartelijk en nodigde hem uit nog een week te blijven om in Denemarken wat bezienswaardigheden te bekijken. Bjarni was onder de indruk van hun vriendelijkheid.Bjarni woonde het congres inderdaad bij. En hoewel hij niet genoeg van de waarheid wist om veel van het programma te begrijpen, was hij diep onder de indruk van wat hij zag en hoorde. Zodra hij op IJsland terug was, begonnen hij en zijn familie de bijbel te bestuderen. Bjarni maakte goede vorderingen en werd in 1971 gedoopt. Sinds 1979 dient hij als lid van het bijkantoorcomité op IJsland.
Svanberg Jakobsson werkt al jaren als vertaler op het IJslandse bijkantoor en is nu opziener van de Vertaalafdeling. In 1973 bezocht hij als jonge verkondiger het internationale „Goddelijke zegepraal”-congres in Londen. Hij vertelt: „Ik herinner me hoe geweldig ik het vond om duizenden broeders en zusters het stadion te zien binnenstromen. Ik was gefascineerd door de broeders en zusters uit Afrika in hun kleurrijke traditionele kleding. Het was een onvergetelijke ervaring om met tienduizenden broeders samen te zijn, samen met hen naar het programma te luisteren, te zingen, in gebed te gaan, te eten en gewoon bij hen te zijn.”
Sólborg Sveinsdóttir, die in 1958 was gedoopt, maakte in 1961 met vier van haar kinderen per boot de zes dagen durende reis naar Denemarken om het congres in Kopenhagen bij te wonen. Sólborg zat in een kleine geïsoleerde groep in Keflavík. Welke uitwerking had het bezoeken van een groot internationaal congres op haar? Ze zegt: „Het was fantastisch om meer dan 30.000 broeders en zusters verenigd in vijf talen Koninkrijksliederen te horen zingen. Ik was diep geraakt. Alles was zo goed georganiseerd.”
Het kostte veel geld om naar de internationale congressen te reizen. Maar de broeders en zusters hadden dat er absoluut voor over. Het was een zegen om zo’n prachtig geestelijk feestmaal dat door Jehovah was bereid bij te wonen en met duizenden geloofsgenoten samen te komen.
Een geestelijke ’ober’ brengt een bezoek
Velen zijn naar IJsland verhuisd om te dienen waar de behoefte groter is. Voor hen allemaal ging die verhuizing gepaard met een lange en moeilijke worsteling om de gecompliceerde IJslandse taal te leren. Maar een verspreking kan soms een onverwachte zegen blijken te zijn. Zo werkte Heinrich Karcher eens van huis tot huis en stelde hij zich voor als
bedienaar. Bij een huis deed er een jonge vrouw open die hem meteen nadat hij zich had voorgesteld, binnennodigde. Ze had niet begrepen wie hij was omdat het IJslandse woord voor „bedienaar” ook „ober” betekent. Ze dacht dat hij een collega van haar man was, die ober was in het plaatselijke hotel. Ze wist dat haar man snel thuis zou komen en dacht dat ze deze ’collega’ die hem wilde spreken, net zo goed alvast kon binnennodigen. Natuurlijk konden ze er allebei hartelijk om lachen toen de vergissing duidelijk werd.De echtgenoot kwam thuis en onze geestelijke ’ober’ serveerde het jonge stel een goede geestelijke maaltijd, wat ze erg fijn vonden. Ze vroegen zelfs of Heinrich nog eens wilde komen en zijn vrouw wilde meenemen. Al snel werd er een geregelde bijbelstudie begonnen en ging het geïnteresseerde echtpaar anderen getuigenis geven. Zelfs op zijn werk in het plaatselijke hotel sprak de jonge ober met iedereen die wilde luisteren. Na een tijdje werd het echtpaar gedoopt. Ze waren blij dat deze geestelijke ’ober’ bij hen had aangebeld en zich er niet van had weerhouden getuigenis te geven in een andere taal.
In de loop van de jaren zijn er veel grappige voorvallen geweest door vergissingen van buitenlandse broeders en zusters die de taal aan het leren waren. Kort nadat Sally Macdonald op IJsland was aangekomen, bereidde ze zich erop voor om als inleiding te zeggen: „Ik bezoek mensen in deze buurt om wat interessante punten uit de bijbel met hen te delen.” Maar ze haalde de woorden voor bezoeken (heimsækja) en voor vervolgen (ofsækja) door elkaar en zei met een glimlach: „Ik vervolg mensen in deze buurt.”
Van huis tot huis met een lutherse voorganger
Holger en Tove Frederiksen uit Denemarken hebben jarenlang getrouw als speciale pioniers op IJsland gediend, en
een tijdlang stonden ze in de reizende dienst. Hoewel Tove het moeilijk vond de IJslandse taal onder de knie te krijgen, heeft ze door haar ijver en enthousiasme velen geholpen in de waarheid te komen.Bij een bepaalde gelegenheid in de kringdienst werkten Holger en een jonge verkondiger in een klein dorp van huis tot huis. Tot hun verbazing kwam de lutherse voorganger hen vergezellen. Hoe kwam dat?
Even daarvoor hadden ze de voorganger thuis bezocht. Hij leek vriendelijk en nodigde hen in zijn kantoor uit. Nadat de voorganger een blik had geworpen op de boeken die ze aanboden, zei hij: „In deze boeken staan valse leerstellingen!” Toen stond hij plotseling op, hief zijn armen omhoog en sprak een vervloeking over hen uit. „Ik verbied jullie om hier in mijn parochie te prediken!”, schreeuwde hij. Holger zei tegen de voorganger dat hij niet het recht had om hen van het prediken af te houden en dat ze ermee door zouden gaan. Daarop zei de voorganger: „Als jullie ermee doorgaan in mijn parochie tot de mensen te prediken, ga ik met jullie mee.” Holger zei dat hij daar vrij in was.
Nadat de voorganger hen had vergezeld bij een bezoek aan de twee dichtstbijzijnde huizen, kwamen ze Tove en een andere zuster tegen, die verbaasd waren te zien wie zich in het van-huis-tot-huiswerk bij hen had aangesloten. De voorganger nodigde hen nu allemaal in zijn huis uit voor een kopje koffie. Ze hadden een prettig gesprek. Holger had het gevoel dat de plotselinge en onverwachte gastvrijheid van de voorganger enigszins bedoeld was om te voorkomen dat ze tot iedereen in het gebied predikten. Dus gingen ze een dag later terug en bewerkten het hele dorp, waarbij ze veel lectuur verspreidden en veel mensen met een horend oor ontmoetten.
Door een lawine tegengehouden
Om tot de mensen in de landelijke gebieden te kunnen prediken, moet men vaak over bergpassen rijden die in de donkere wintermaanden glad en met dikke lagen sneeuw bedekt zijn. In december 1974 bezochten Kjell en Iiris Geelnard, die in het reizende werk waren, Akureyri aan de noordkust. In de week dat ze daar de gemeente bezochten, maakten ze een reis van ruim tachtig kilometer naar de plaats Húsavík. Holger en Tove Frederiksen gingen met hen mee. Met z’n vieren bewerkten ze een paar dagen het gebied in en rond Húsavík en ze sloten hun bezoek af met een openbare lezing met diapresentatie in een school. Aan het begin van de vergadering brak er in het gebied een noodweer los, met een ijzige wind, sneeuw en ijzel tot gevolg. Toen de aanwezigen na de vergadering hun spullen pakten om naar huis te gaan, viel door de sneeuwstorm in de hele stad de stroom uit. De broeders verlieten de school in het donker, maar ze waren allemaal blij dat ze de dia’s hadden kunnen laten zien voordat de stroom uitviel.
De families Geelnard en Frederiksen moesten terugrijden naar Akureyri. Ze vroegen aan de plaatselijke politie en aan enkele bus- en vrachtwagenchauffeurs hoe de omstandigheden op de weg waren en kregen de verzekering dat er kort daarvoor weinig problemen waren. Dus besloten ze zo snel mogelijk te vertrekken, maar het kostte tijd om bij kaarslicht te pakken. En toen ze benzine gingen tanken, moest de bediende de benzine met de hand pompen. Om negen uur ’s avonds waren ze eindelijk klaar voor vertrek.
Kjell beschreef de reis als volgt: „In het begin ging alles prima, maar het begon steeds harder te sneeuwen. Soms was het zo moeilijk om de weg te zien dat Holger uit de auto moest stappen om ons met een zaklamp te leiden. Vervolgens kwamen we vast te zitten in sneeuwbanken. Het lukte ons een
paar keer om uit de sneeuwbanken te komen door te duwen en te scheppen, maar uiteindelijk werden we door een grote muur van sneeuw tegengehouden. Later kwamen we erachter dat het sneeuw was van een lawine op de berg boven ons. Onder normale omstandigheden duurt het twee uur om van Húsavík naar Akureyri te rijden, maar we waren toen al zes uur onderweg en nog maar op de helft.Daar zaten we dan om drie uur ’s nachts: nat, moe en koud. Stel je voor hoe blij we waren toen we zagen dat in een boerderij in de buurt het licht brandde. Dat gaf ons de moed om erheen te gaan en op de deur te kloppen. Holger, die altijd beleefd en vriendelijk was, klopte op de voordeur. Toen er niemand kwam, deed hij de deur open, ging de trap op en klopte zachtjes op de deur van de slaapkamer. Hoewel de boer en zijn vrouw verbaasd waren, reageerden ze heel kalm
op de onverwachte binnendringer. Ze legden uit dat ze naar bed waren gegaan toen de stroom uitviel en vergeten waren de lichten uit te doen!Nu maakten we op een hartverwarmende manier mee hoe gastvrij de IJslanders zijn. De boer en zijn vrouw brachten hun slapende kinderen naar een andere kamer zodat wij vieren twee kamers hadden om in te slapen, en na een tijdje stond er hete koffie en heerlijk brood op de keukentafel. De volgende ochtend na het ontbijt wilde de boer per se dat we voor de lunch bleven. Nadat we ’s middags met hen hadden gegeten, konden we onze reis naar Akureyri vervolgen, omdat twee grote sneeuwruimers ondertussen de weg hadden vrijgemaakt. Dankzij de gastvrijheid van de boer en zijn vrouw kregen we de gelegenheid met hen over de bijbelse waarheid te praten.”
Op een trawler prediken
Kjell Geelnard ontmoette een tijd geleden in de velddienst een jonge man die Fridrik heette. Hij was de oudste zoon van het gezin en omdat hij geestelijk ingesteld was, vond hij het fijn om over de bijbel te praten. Hij had veel vragen en wilde heel graag meer over de bijbel weten. Het was alleen niet makkelijk hem opnieuw te treffen omdat hij als machinist op een trawler werkte. Het grootste deel van de tijd zat hij op zee en tussen de tochten in was hij maar een paar dagen thuis. Maar door het schema van de trawler in de gaten te houden en aan Fridriks moeder te vragen wanneer ze hem weer thuis verwachtte, lukte het Kjell om hem thuis en in de haven te ontmoeten. Zo hielpen de broeders hem om geestelijk te groeien.
Eind 1982 werd Fridrik uitgenodigd voor een grote vergadering in Reykjavík. Tegen die tijd was zijn geloof in Jehovah gegroeid, en hij bad of hij de gelegenheid kon krijgen om
de vergadering bij te wonen. Toen besloot een lid van de bemanning dat verlof had gekregen, plotseling zijn verlof niet op te nemen. Daardoor kreeg Fridrik de gelegenheid vrij te nemen en de vergadering bij te wonen. Het programma maakte diepe indruk op Fridrik, die er nu van overtuigd was dat hij Jehovah wilde dienen.Toen Fridrik thuiskwam, vertelde hij zijn verloofde over zijn beslissing en de uitwerking die dit op zijn leven zou hebben. Hij zei tegen haar dat hij met haar wilde trouwen, maar dat als ze het niet zag zitten om met een Getuige van Jehovah getrouwd te zijn, ze hun verloving moest verbreken. De volgende ochtend werd er op de deur van het zendelingenhuis geklopt. Voor de deur stonden Fridrik en zijn verloofde. Fridrik zei kort maar krachtig: „Helga wil bijbelstudie!” De zendelingen regelden dus dat Helga studie kreeg. Later die dag vroeg een jongere broer van Fridrik ook om bijbelstudie. Dezelfde week nam Fridrik zijn jongste zus mee naar de vergadering en zei: „Unnur wil bijbelstudie!”
Fridrik wilde zijn opdracht aan Jehovah symboliseren door de waterdoop. Maar hij moest eerst meer kennis krijgen en daarna de doopvragen doornemen. Het probleem was dat hij het grootste deel van de tijd op zee was. Als Kjell Fridrik niet thuis kon bezoeken, kon hij hem misschien wel op zijn werkplek opzoeken. De oplossing? Fridrik huurde Kjell in om met hem in de machinekamer aan boord van de trawler te werken. Begin 1983 stapte Kjell met zijn bijbel en studiemateriaal aan boord van de trawler Svalbakur.
„Het werk en de velddienst aan boord van de Svalbakur waren een onvergetelijke ervaring”, weet Kjell nog. „De werkdag duurde van ’s morgens half zeven tot ’s avonds half zeven. Tussen de middag was de lunch, en zowel ’s ochtends als ’s middags was er een koffiepauze. De tijd buiten de werkuren
gebruikte ik om met Fridrik te studeren, en er waren veel gelegenheden om andere bemanningsleden getuigenis te geven. De avonden werden gebruikt om geestelijke onderwerpen te bestuderen en te bespreken. Soms gingen we pas na middernacht slapen. Tijdens de lunchpauze probeerden we niet te lang in de messroom te blijven zodat we in Fridriks hut de dagtekst nog konden bespreken.”Natuurlijk viel het de mannen aan boord op dat er nu een zendeling deel uitmaakte van de bemanning. De eerste
paar dagen waren de mannen op hun hoede omdat ze niet wisten wat ze van Kjell moesten verwachten. Maar sommige bemanningsleden luisterden enthousiast naar wat Kjell te vertellen had. Een van hen toonde veel belangstelling, en toen hij van de middagbespreking van de dagtekst hoorde, wilde hij erbij zijn. Toen de gesprekken in de messroom op een dag lang duurden, werd hij ongeduldig en zei hij tegen Kjell en Fridrik waar iedereen bij was: „Moeten we niet eens gaan om de dagtekst te lezen?”Op een avond nodigden Kjell en Fridrik de bemanning uit om in Fridriks hut materiaal uit een Ontwaakt! over alcoholisme te bespreken. Zeven bemanningsleden kwamen naar deze bespreking. De bespreking maakte indruk, en ook de bemanning van andere trawlers hoorde ervan.
„Na bijna twee weken velddienst en werk aan boord van de Svalbakur bereikten we de haven weer”, vertelt Kjell. „Tegen die tijd had ik de doopvragen met Fridrik doorgenomen en allerlei andere bijbelse onderwerpen met hem besproken. Daarnaast had ik getuigenis gegeven aan andere bemanningsleden en tijdschriften en lectuur aan hen verspreid.” Fridrik werd in de lente van 1983 gedoopt. Fridriks verloofde, Helga, en zijn moeder en zus namen allemaal hun standpunt voor de waarheid in.
Via de telefoon studeren
Het is altijd moeilijk geweest om het goede nieuws te prediken tot de mensen die op dit grote eiland in afgelegen gebieden wonen. De telefoon is een effectief hulpmiddel om geïnteresseerden te bereiken en contact met hen te houden.
Voor velen is het een uitkomst gebleken dat het goede nieuws op deze manier wordt gepredikt. Enkele jaren geleden bezocht een vrouw die Oddný Helgadóttir heette haar zoon en schoondochter, die met Jehovah’s Getuigen studeerden.
Toen ze haar vertelden wat ze leerden, wilde ook zij de bijbel bestuderen. Maar Oddný woonde in een afgelegen gebied aan de noordwestkust van IJsland, meer dan driehonderd kilometer van de dichtstbijzijnde gemeente vandaan. Toen zuster Gudrún Ólafsdóttir haar aanbood om via de telefoon met haar te studeren, nam ze dat aanbod graag aan. Na een openingsgebed beantwoordde Oddný vlot de studievragen in het boek. Bij haar grondige voorbereiding op de studie schreef Oddný de niet-uitgeschreven bijbelteksten uit, zodat ze die kon voorlezen zodra ernaar verwezen werd. Zo hoefde ze tijdens de studie niet naar de teksten te zoeken. Op een keer studeerden ze bij Gudrún thuis toen Oddný daar in de buurt op bezoek was. Ze voelden zich er allebei wat ongemakkelijk bij omdat het de eerste keer was dat ze elkaar tijdens de studie konden zien. Dus stelde Gudrún voor de grap voor dat ze naar de kamer ernaast zou gaan, waar nog een telefoon was!Toen Oddný de waarheid begon te begrijpen, ging ze getuigenis geven aan haar man, Jón. Toen hij belangstelling toonde, was ze er niet zeker van of het gepast was dat zij met hem studeerde. Ze kwam erachter dat ze wel met hem kon studeren, maar dat het juist zou zijn als ze een hoofdbedekking droeg terwijl ze de studie leidde. Ze studeerde niet alleen met haar echtgenoot, maar gaf ook getuigenis aan haar buren. Vervolgens uitte ze de wens gedoopt te worden. Gudrún zorgde ervoor dat ze de vragen in het boek Georganiseerd om onze bediening te volbrengen via de telefoon met een ouderling kon doornemen om te zien of ze daarvoor in aanmerking kwam. Het was duidelijk dat dit zo was, op één ding na: ze had zich nog niet officieel laten uitschrijven uit de kerk.
Ongeveer een week later belde Oddný Gudrún om haar te vertellen dat ze zich had laten uitschrijven. Haar echtgenoot had hetzelfde gedaan. Dat was geen makkelijke beslissing
voor hem omdat hij voorzitter van de plaatselijke parochieraad was. Oddný werd later op een kringvergadering gedoopt. Ze vond het heel fijn om op die vergadering te zijn omdat ze voor die tijd maar één keer met een kleine groep Getuigen was samengekomen. Tijdens een interview op de kringvergadering werd haar gevraagd of het moeilijk was om zo geïsoleerd te wonen. Ze antwoordde dat ze zich nooit alleen voelde omdat ze wist dat Jehovah ook aan de noordwestkust van IJsland aanwezig is. En ze zei verder dat ze het jammer vond dat haar man de vergadering niet kon bijwonen, maar dat hij haar verzekerd had dat hij zou komen zodra hij klaar was voor de doop. En daar hield hij zich aan! Al snel verhuisden ze naar een dichter bevolkt gebied zodat ze geregeld de vergaderingen konden bezoeken.Behoefte aan zendelingenhuizen en Koninkrijkszalen
Toen Nathan H. Knorr van het hoofdbureau van Jehovah’s Getuigen in 1968 IJsland bezocht, wilde hij dat er een gebouw kwam dat geschikter was als bijkantoor en zendelingenhuis. Voordien waren verschillende huizen gehuurd. De broeders begonnen naar land te zoeken waar ze een gebouw konden optrekken dat als Koninkrijkszaal, zendelingenhuis en bijkantoor zou dienen. Ondertussen werd er een geschikt huis aan Hrefnugata 5 in Reykjavík gehuurd, en op 1 oktober 1968 verhuisden de zes zendelingen daar naar toe. Dat gebouw diende de volgende vijf jaar als het centrum voor het werk op IJsland. Later kochten de broeders een gunstig gelegen stuk grond aan Sogavegur 71 in Reykjavík. In de lente van 1972 begon de bouw van het nieuwe bijkantoor. Het bleek een enorme uitdaging te zijn voor het kleine groepje broeders daar, die weinig verstand hadden van bouwen. Er bevonden zich geen aannemers of metselaars onder hen, dus moesten er aannemers ingehuurd worden die geen Getuigen waren. Deze aannemers toonden een grote bereidheid om samen te werken en hadden er geen bezwaar tegen dat de broeders meehielpen aan het project. De broeders huurden een gedeelte van een oud huis naast de bouwplaats om daar te eten. Zusters kookten om beurten thuis en brachten het eten voor de werkers dan naar de bouwplaats.
De bouwwerkzaamheden vormden een goed getuigenis voor de omgeving. De aannemers en de plaatselijke autoriteiten kregen een goede gelegenheid om Jehovah’s Getuigen te leren kennen. Anderen kwamen bij de bouwplaats langs om te zien hoe het met het werk ging. Toen de muren gepleisterd moesten worden, kwam een Deense broeder helpen die van beroep metselaar was. Ook zusters verzetten heel wat werk. Toen enkele opzichters uit de stad de bouwplaats kwamen
bezoeken, zagen ze dat de zusters in de weer waren met de cementmolen. Een van de opzichters zei: „Ik denk dat de vrouwen in onze kerk hier iets van zouden kunnen leren. Kerken bouwen zou meer succes hebben als er werd gewerkt in plaats van rondgegaan met een collectebus om te bedelen om geld.” In mei 1975 werd het gebouw ingewijd toen broeder Milton G. Henschel IJsland bezocht en de inwijdingslezing hield. Het gebouw diende vele jaren als het grootste zendelingenhuis in het land, en tevens als Koninkrijkszaal voor de gemeenten in Reykjavík. Nu dient het als bijkantoor.Tegen 1987 waren er in de stad Akureyri een nieuwe Koninkrijkszaal en een nieuw zendelingenhuis gebouwd. Het bewijs van eenheid en internationale broederschap onder Jehovah’s volk was duidelijk toen meer dan zestig broeders en zusters uit Finland en Zweden de broeders op IJsland kwamen helpen met het bouwproject.
„Het beste hout”
Door de jaren heen hebben vertegenwoordigers van het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen IJsland bezocht, en deze bezoeken zijn altijd een grote bron van aanmoediging voor de broeders en zusters geweest. Het hoogtepunt van 1968 was het bezoek van broeder Knorr, dat al eerder vermeld werd. Hij hield een aanmoedigende lezing voor de broeders en zusters, vertelde ervaringen en besprak de vooruitgang van de Koninkrijksprediking op IJsland.
In mei 1970 bracht broeder Henschel zijn eerste bezoek aan IJsland. Een paar slaperige zendelingen verwelkomden hem. De reden daarvoor was niet alleen dat broeder Henschel heel vroeg in de morgen arriveerde maar ook dat de dag ervoor een uitbarsting van de Hekla, een beroemde vulkaan, was begonnen en de zendelingen er de hele nacht naar hadden zitten kijken!
Broeder Henschel gaf de zendelingen en de speciale pioniers extra aandacht. Hij nodigde hen allemaal uit voor een speciale vergadering en vertelde ervaringen uit de tijd dat hij zelf pionierde tijdens de Grote Depressie. Hij vertelde hoe de pioniers lectuur tegen kippen, eieren, boter, groente, een bril en zelfs een puppy hadden geruild! Op die manier ging het
werk ook in moeilijke tijden door en ontbrak het de pioniers niet aan de noodzakelijke levensbehoeften.Het valt bezoekers snel op dat het eten op IJsland anders is dan ze gewend zijn. Een van de IJslandse specialiteiten is svid, een door midden gesneden, gekookte schaapskop. Stel je voor dat je op je bord kijkt en een halve schaapskop met tanden en een oog ziet! Veel buitenlanders vinden het moeilijk om svid ’onder ogen te komen’. Uiteraard is er altijd verse vis. Een IJslandse specialiteit is hardfiskur: gefileerde, gedroogde vis. Het wordt ongekookt gegeten, bij voorkeur met wat boter. Een kenmerk van deze vis is dat hij hard is en geslagen moet worden om hem zacht te maken. De zendelingen waren dus heel benieuwd naar de reactie van broeder Henschel toen hij deze vis geserveerd kreeg. Nadat hij ervan had geproefd, vroegen de zendelingen hem wat hij ervan vond. Hij dacht even na en gaf toen het diplomatieke antwoord: „Nou, ik denk dat dit het beste hout is dat ik ooit heb gegeten.”
Ook veel andere bezoeken van vertegenwoordigers van het Besturende Lichaam zijn onvergetelijk en aanmoedigend geweest. Deze bezoeken hebben de broeders en zusters op IJsland ervan doordrongen dat ze ondanks hun kleine aantal en geïsoleerde ligging deel uitmaken van de internationale broederschap, verenigd door een band van christelijke liefde.
Met artsen en de media samenwerken
In 1992 begon er op IJsland een Ziekenhuiscontactcomité (ZCC) bestaande uit vier broeders te functioneren. Om opgeleid te worden, bezochten twee van de broeders een ZCC-seminar in Engeland en gingen de twee anderen naar een seminar in Denemarken. Toen het nieuwe ZCC georganiseerd was, werd er een bijeenkomst gehouden met het medische personeel van een groot academisch ziekenhuis. Er kwamen
130 personen, onder wie artsen, verpleegkundig personeel, advocaten en directieleden. Aangezien dit de eerste bijeenkomst was die het ZCC met medici hield, was het begrijpelijk dat de broeders er enigszins tegenop zagen. Maar de vergadering was een succes, en na afloop organiseerden ze in verschillende ziekenhuizen bijeenkomsten met kleinere groepen artsen en ander medisch personeel. De broeders kregen ook een goede verstandhouding met enkele vooraanstaande chirurgen en anesthesiologen. Deze contacten hebben ertoe bijgedragen problemen met bloedvrije behandelingen te voorkomen en op te lossen.In 1997 werd er een nieuwe wet inzake patiëntenrechten aangenomen. In die wet staat dat een patiënt geen behandeling mag worden gegeven zonder zijn of haar toestemming, en dat de wil van een bewusteloze patiënt gerespecteerd dient te worden als die bekend is. De wet bepaalt ook dat met kinderen van twaalf jaar en ouder altijd overlegd moet worden over hun behandeling. Gudmundur H. Gudmundsson, voorzitter van het ZCC, zegt: „Over het algemeen zijn artsen heel meewerkend, en er komen nauwelijks problemen voor. Zelfs grote operaties worden zonder bloed verricht.”
Toen de Ontwaakt! van 8 januari 2000 over bloedvrije geneeskunde en chirurgie uitkwam, moedigde het bijkantoor de broeders en zusters aan speciaal moeite te doen om die uitgave van het tijdschrift zo veel mogelijk te verspreiden. Het bijkantoor gaf suggesties over manieren om het tijdschrift aan te bieden en vragen over de bloedkwestie te beantwoorden. In het begin aarzelden sommigen om het tijdschrift aan te bieden, maar al snel merkten ze dat mensen meer over het onderwerp wilden weten. Er werden ruim 12.000 exemplaren onder het publiek verspreid. Dat betekent één tijdschrift op elke 22 bewoners. Een broeder zei: „Het was een probleem om al het gebied te bewerken omdat ik zo veel goede gesprekken
had.” Een zuster zei: „Slechts twee mensen weigerden het tijdschrift aan te nemen!”Een vrouw die een wekelijks programma op een nationale radiozender presenteerde, ontving een exemplaar van dit tijdschrift over bloedvrije geneeskunde. In haar programma vertelde ze hoe ze het tijdschrift gekregen had, en vervolgens gaf ze een overzicht van de geschiedenis van bloedtransfusies zoals die in de Ontwaakt! stond. Aan het eind van de bespreking zei ze dat iedereen die meer informatie over bloedvrije geneeskunde wilde hebben een publicatie over dat onderwerp bij de Getuigen kon aanvragen.
Dankzij de speciale actie met deze uitgave van Ontwaakt! gingen velen inzien dat ons standpunt ten aanzien van bloed redelijk is. Bovendien kwamen ze te weten dat Jehovah’s Getuigen niet willen sterven. Ze willen juist een zo goed mogelijke medische behandeling. Het resultaat was dat sommigen die in het verleden verkeerd geïnformeerd waren over onze kijk op bloed, ontvankelijk werden voor de Koninkrijksboodschap.
Twee zalen in vier dagen
Voor de broeders op IJsland was een hoogtepunt van het dienstjaar 1995 dat er in juni twee Koninkrijkszalen werden gebouwd, een in Keflavík en een in Selfoss. Het waren de eerste Koninkrijkszalen op IJsland die volgens de snelbouwmethode werden gebouwd. De zalen werden in slechts vier dagen gebouwd. Dankzij de liefdevolle hulp van de broeders uit Noorwegen kon het project voltooid worden. Het Noorse bijkantoor stuurde het grootste deel van de bouwmaterialen, en er kwamen meer dan 120 broeders en zusters uit Noorwegen bij het project helpen. De meest gehoorde opmerking op de bouwplaats was: „Dit is gewoon fantastisch.” De IJslandse broeders en zusters hadden wel van snelbouwzalen gehoord,
maar nu zagen ze het met eigen ogen. Het was inderdaad fantastisch, want het aantal Koninkrijkszalen op IJsland verdubbelde in slechts enkele dagen!De broeders en zusters hadden nu niet alleen twee nieuwe Koninkrijkszalen, maar waren ook aangemoedigd door de fijne omgang met de broeders en zusters uit Noorwegen, die op eigen kosten waren gekomen en hun vakantie besteedden aan het bouwen van de zalen. Wat een prachtig bewijs van onze internationale broederschap! De broeders en zusters op IJsland droegen zelf ook hun steentje bij aan de bouwprojecten. Meer dan 150 plaatselijke verkondigers hielpen mee, ongeveer de helft van het aantal verkondigers in het hele land.
Deze Koninkrijkszaalprojecten vormden ook een goed getuigenis voor het publiek. Twee nationale televisiezenders berichtten over de bouw en vertoonden beelden van beide lokaties. Ook verschillende radiozenders en kranten berichtten over het project. Een predikant van een plaatselijke kerk was niet zo blij met alle aandacht die Jehovah’s Getuigen kregen. In een plaatselijke krant publiceerde hij een artikel waarin hij waarschuwde voor de, naar zijn mening, gevaarlijke valse leer van Jehovah’s Getuigen. Hij zei dat vooral zwakke en beïnvloedbare mensen op hun hoede moesten zijn. In een interview op de radio herhaalde hij zijn waarschuwingen. De woorden van de predikant hadden echter niet het effect waarop hij gehoopt had. In plaats daarvan waren de meeste mensen diep onder de indruk van de Koninkrijkszaalprojecten en velen met wie de broeders en zusters in de velddienst spraken, zeiden dat ze verbaasd waren over de reactie van de predikant.
Ongeveer een week na de waarschuwing van de predikant publiceerde de krant een spotprent. Op de voorgrond van de spotprent is de kerk te zien en op de achtergrond de Koninkrijkszaal.
Er loopt een rivier tussen de twee gebouwen en een paar glimlachende, goedgeklede broeders lopen met hun velddiensttassen over de brug van de Koninkrijkszaal naar de kerk. Buiten de kerk springt een vrouw in paniek uit haar rolstoel. Een man met zijn voet in het gips en een andere man die blijkbaar blind is, rennen weg terwijl ze roepen: „Rennen! De Getuigen komen eraan!” Op de trap van de kerk staat de predikant verbaasd te kijken. Velen vonden de spotprent erg grappig. De redactie van de krant koos de prent als de beste van het jaar, vergrootte hem en hing hem in het kantoor. Daar heeft hij jaren gehangen.Een tentoonstelling vormt een goed getuigenis
Tijdens het dienstjaar 2001 werd er een tentoonstelling gehouden over het neutrale standpunt dat Jehovah’s Getuigen voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog innamen, terwijl ze
standvastig bleven onder nazivervolging. De tentoonstelling werd op drie lokaties gehouden en het totale bezoekersaantal bedroeg 3896. Het laatste weekend was de tentoonstellingshal in Reykjavík afgeladen, met meer dan 700 bezoekers. De video Jehovah’s Getuigen — Standvastig onder nazi-terreur in het IJslands werd op alle drie de lokaties tijdens de hele tentoonstelling vertoond. Veel bezoekers maakten van de gelegenheid gebruik om rustig de hele video te bekijken.De standvastigheid van de Getuigen in de concentratiekampen maakte indruk op bezoekers die dat onderdeel van onze geschiedenis nog niet kenden. Een hoogleraar die de tentoonstelling meerdere keren bezocht, zei dat de tentoonstelling veel indruk op haar had gemaakt en haar houding tegenover de Getuigen had veranderd. Ze was vooral geraakt door het sterke geloof van de Getuigen in de concentratiekampen. In tegenstelling tot andere gevangenen hadden zij vrij kunnen komen door hun geloofsovertuiging te verloochenen.
Ook een nationale televisiezender berichtte positief over de tentoonstelling, evenals plaatselijke televisie- en radiozenders. Toen de tentoonstelling werd geopend, kwam een lutherse predikant met zijn vrouw en dochter kijken. Een tijdje later nodigde een broeder de predikant uit om Bethel te bezoeken en daar ging hij op in. Een paar dagen na het bezoek ging een vrouw naar de predikant met een vraag over een bepaalde bijbeltekst. De predikant moedigde haar aan contact op te nemen met het bijkantoor van Jehovah’s Getuigen, omdat hij er zeker van was dat zij een antwoord zouden weten. Later richtte een broeder een bijbelstudie bij de predikant op.
Vertaalwerk door de jaren heen
Het is voor het kleine groepje verkondigers op IJsland vaak een hele opgave geweest om al het geestelijke voedsel Matth. 24:45). In de beginjaren werd het meeste vertaalwerk gedaan door IJslandse Getuigen die in Canada woonden. Later werd het werk op IJsland zelf gedaan. Nadat in 1947 de eerste zendelingen waren aangekomen, leerden ze een oude dichter kennen die met hen in hetzelfde huis woonde. Hij sprak Engels en hielp de zendelingen de taal te leren kennen. Hij bood ook aan om wat vertaalwerk voor hen te doen. De broeders lieten hem dus, tegen betaling, het boek „God zij waarachtig” en de brochure The Joy of All the People (De vreugde van heel het volk) vertalen. Helaas gebruikte hij een oude dichterlijke stijl met te veel verouderde woorden en uitdrukkingen, en hoewel een van de nieuwe zendelingen en broeder Lindal de vertaling controleerden en opnieuw intypten, werd het boek nooit zo’n goed studiehulpmiddel als men had verwacht. Toch werd het boek vanaf de eerste druk op grote schaal verspreid, en in totaal werden er 14.568 exemplaren van gedrukt. In 1949 werden er 20.000 exemplaren van de brochure gedrukt. Later huurden de broeders een andere vertaler in om het boek Wat heeft de religie voor de mensheid gedaan? te vertalen.
van „de getrouwe en beleidvolle slaaf” in het IJslands te vertalen (In die periode vertaalde een klein groepje broeders een aantal brochures. Een ervan was „Dit goede nieuws van het koninkrijk”, die in 1959 werd uitgegeven. Deze brochure hielp de broeders en zusters veel nieuwe bijbelstudies op te richten. Daarna werd er ook toestemming gegeven om De Wachttoren in het IJslands uit te geven.
In de jaren die volgden, werden veel prachtige boeken vertaald en uitgegeven: „Dit betekent eeuwig leven” werd in 1962 uitgegeven; Van het verloren naar het herwonnen paradijs in 1966; De waarheid die tot eeuwig leven leidt in 1970; U kunt voor eeuwig in een paradijs op aarde leven in 1984; en Kennis
die tot eeuwig leven leidt in 1996. In 1982 werd een driemaandelijkse uitgave van Ontwaakt! aan de lijst van IJslandse publicaties toegevoegd.Jarenlang hadden de broeders en zusters geen liederenbundel in het IJslands. In 1960 werden voor een grote vergadering vier liederen vertaald en gestencild. Daarna werd op een districtscongres in november 1963 tot grote vreugde van de broeders en zusters een kleine liederenbundel met dertig geselecteerde liederen in het IJslands uitgegeven.
Tot die tijd was er op de vergaderingen in verschillende talen gezongen. In 1958 kwamen Günther en Rut Haubitz als speciale pioniers vanuit Duitsland naar IJsland. Rut herinnert zich nog dat de buitenlandse broeders en zusters gewoon hun eigen liederenbundels gebruikten in het Deens, Duits, Engels, Fins, Noors of Zweeds. IJslanders vielen bij in de taal die ze het best kenden. Ze zegt: „Het was echt een gemengd koor!” In de loop van de jaren werden er geleidelijk meer Koninkrijksliederen vertaald, maar pas in 1999 kwam er een complete liederenbundel met alle 225 liederen in het IJslands beschikbaar. Wat zijn de broeders en zusters dankbaar voor deze voorziening om Jehovah te loven!
Het districtscongres dat in augustus 1999 werd gehouden, bracht iets nieuws voor IJsland. Het boek Schenk aandacht aan Daniëls profetie! in het IJslands werd tegelijk met de Engelse uitgave vrijgegeven. Toen de spreker op het congres de vrijgave van het boek in het Engels bekendmaakte, klapte iedereen. Maar in plaats van te zeggen dat het boek later in het IJslands zou worden uitgegeven, liet hij een IJslands exemplaar zien en zei hij, tot grote vreugde van alle aanwezigen, dat het boek al in het IJslands vertaald was! Sindsdien zijn ook Jesaja’s profetie — Licht voor de hele mensheid I en II tegelijk met de Engelse uitgave vrijgegeven.
Uitbreiding van Bethel en verdere groei
In 1998 werd het bijkantoor gerenoveerd. Aan de overkant van de straat werden twee appartementen gehuurd om Bethelieten te huisvesten en kantoorruimte voor de Vertaalafdeling vrij te maken. In recente jaren hebben de vertalers ook voordeel getrokken van bezoeken van broeders van het hoofdbureau in New York. Deze broeders hebben hun geleerd hoe ze computerprogramma’s kunnen gebruiken die door Jehovah’s Getuigen speciaal voor vertaalwerk ontwikkeld zijn.
Vertegenwoordigers van het hoofdbureau hebben onlangs op het bijkantoor de cursus voor een beter begrip van het Engels gegeven. De cursus heeft de vertalers geholpen een beter inzicht te krijgen in de Engelse tekst voordat ze met vertalen beginnen.
Zach. 4:10). We zijn blij dat Jehovah’s naam en koninkrijk ook op IJsland bekendgemaakt zijn en dat veel mensen de waarheid hebben leren kennen.”
Het bijkantoor schrijft: „Als we terugkijken, zijn we blij dat enkelen de moed hebben gehad om zelfs onder primitieve omstandigheden en met een beperkt begrip van de taal te beginnen met vertalen in het IJslands. Hoewel de kwaliteit van het vertaalde materiaal in de beginjaren niet hetzelfde was als nu, ’verachten wij de dag der kleine dingen niet’ (Op dit moment werken er acht volletijdwerkers op het bijkantoor. Anderen komen parttime op Bethel helpen. Er is voor de gemeenten in Reykjavík een nieuwe Koninkrijkszaal gebouwd, ter vervanging van de Koninkrijkszaal op het bijkantoor.
Er worden nu plannen gemaakt om het bijkantoorgebouw te renoveren zodat er meer Bethelieten kunnen wonen en werken.Volharding, zelfopoffering en liefde zijn nodig geweest om het goede nieuws op IJsland te prediken. Er kan naar waarheid gezegd worden dat het harde werk dat ijverige Koninkrijksverkondigers de afgelopen 76 jaar op IJsland hebben verricht niet tevergeefs is geweest. Veel getrouwe broeders en zusters hebben een aandeel aan het oogstwerk gehad. Een groot aantal is vanuit andere landen verhuisd om hier enkele jaren te dienen, en hun werk zal niet snel vergeten worden. Sommigen van hen zijn gebleven en hebben IJsland tot hun thuis gemaakt. De volharding van veel ijverige IJslandse verkondigers is eveneens te prijzen.
Het gemiddelde aantal Koninkrijksverkondigers is klein, maar Jehovah’s Getuigen zijn goed bekend geworden in het land. Er dienen nu zeven zendelingen in de landelijke gebieden en in kleine gemeenten op het eiland. Het afgelopen dienstjaar woonden 543 mensen de Gedachtenisviering van Christus’ dood bij en werden er bijna 180 bijbelstudies geleid.
Misschien zullen de broeders en zusters op IJsland eens de soort van groei beleven die in Jesaja 60:22 wordt verwoord: „De kleine zelf zal tot duizend worden, en de geringe tot een machtige natie. Ikzelf, Jehovah, zal het te zijner tijd bespoedigen.” In de tussentijd zijn Jehovah’s Getuigen op IJsland vastbesloten het werk te voleindigen dat de Koning, Jezus Christus, hun heeft toevertrouwd: het prediken van het goede nieuws. Ze zijn ervan overtuigd dat God de waarheidszaden in ontvankelijke en dankbare harten zal laten ontspruiten! — Matth. 24:14; 1 Kor. 3:6, 7; 2 Tim. 4:5.
[Kader op blz. 205]
Waar voornamen achternamen worden
In overeenstemming met plaatselijke tradities hebben IJslanders geen achternaam. Mensen spreken elkaar bij de voornaam aan. De achternaam van een kind bestaat uit de voornaam van de vader met het achtervoegsel -son bij jongens en -dóttir bij meisjes. Zo worden de achternamen van een zoon en dochter van een man die Haraldur heet bijvoorbeeld Haraldsson en Haraldsdóttir. Als een vrouw trouwt, verandert ze niet van naam. Omdat zo veel mensen dezelfde achternaam hebben, worden in het telefoonboek niet alleen de naam, het adres en het telefoonnummer vermeld, maar ook het beroep. IJslanders kunnen aan de hand van genealogische documenten hun afstamming tot meer dan duizend jaar nasporen.
[Kader op blz. 208]
Een overzicht van IJsland
Dit eiland ligt net onder de noordpoolcirkel, tussen de Noord-Atlantische Oceaan, de Groenlandzee en de Noorse Zee. Er zijn veel vulkanen, hete bronnen en spuitende geisers. Een tiende van het land is bedekt met gletsjers.
Bevolking: IJslanders stammen af van Vikingen die met name uit Noorwegen kwamen, en zijn over het algemeen een hardwerkend, vindingrijk en verdraagzaam volk. De meeste mensen wonen aan de kust.
Taal: Hoewel IJslands de officiële taal is, spreken de meeste IJslanders ook twee of meer andere talen, vaak Engels, Duits of een Scandinavische taal.
Middelen van bestaan: De visserij is de belangrijkste pijler van de IJslandse economie. Met trawlers wordt lodde, kabeljauw, schelvis en haring gevangen, en het grootste deel daarvan wordt verwerkt en geëxporteerd.
Voedsel: Er wordt veel vis en lamsvlees gegeten. Een IJslandse specialiteit is gekookte schaapskop.
Klimaat: Dankzij een warme zeestroming heerst er een gematigd klimaat. De winters zijn zacht maar winderig, en de zomers zijn koel.
[Kader/Illustratie op blz. 210]
6 september 1942: „Er predikt nog steeds slechts één pionier in dit land, dus er is niet veel te berichten. IJsland heeft ongeveer 120.000 bewoners en er zijn zo’n 6000 boerderijen. De enige manier om deze boerderijen te bereiken, is door rij- en lastpony’s te gebruiken. Om al deze woningen te bezoeken, moet men zo’n 16.000 kilometer reizen en over veel bergen trekken en bergstromen oversteken. Er is tot nu toe erg weinig belangstelling voor de boodschap.”
Dit schreef Georg F. Lindal toen hij dertien jaar op IJsland pionierde. Hij zou nog vijf jaar de enige verkondiger op IJsland blijven.
[Kader/Illustratie op blz. 213, 214]
Een bericht van getrouwe dienst
Een van de eerste zendelingen die aan IJsland werden toegewezen was Oliver Macdonald, een afgestudeerde van de elfde klas van Gilead. In 1948 arriveerde hij samen met Ingvard Jensen. Ze waren per vrachtschip vanuit New York over een stormachtige Noord-Atlantische Oceaan gereisd en hadden er twee weken over gedaan. Beiden waren het grootste deel van de reis zeeziek.
In maart 1950 trouwde broeder Macdonald met de Engelse Sally Wild, die op het bijkantoor in Engeland had gewerkt. Mac, zoals zijn vrienden hem noemden, en Sally brachten in die beginjaren veel tot stand, en verschillende mensen met wie zij studeerden, dienen Jehovah nog steeds trouw.
In 1957 keerden Mac en Sally terug naar Engeland, waar Sally overleed aan kanker die op IJsland al was geconstateerd. Na haar overlijden nam Mac de volletijddienst weer op zich en dertien jaar diende hij als gewone pionier en later als reizend opziener. In 1960 trouwde hij met Valerie Hargreaves, een speciale pionierster. Ze dienden samen in diverse kringen in Groot-Brittannië, van Noord-Schotland tot de Kanaaleilanden aan de zuidkust van Engeland. Als ze in de kring noordwaarts reisden en overstaken naar de Shetland Islands, ten noorden van de Schotse kust, zei Mac altijd: „De volgende halte is IJsland!”, zonder te denken dat ze daar ooit echt naar toe zouden gaan.
Maar in 1972 werden Mac en Valerie als zendelingen aangesteld en aan IJsland toegewezen. Mac diende als bijkantoordienaar en later als coördinator van het bijkantoorcomité. Valerie en hij bleven zeven jaar op IJsland, waarna ze als zendelingen naar Ierland werden gestuurd; eerst naar Dublin en later naar Noord-Ierland. Nadat ze twintig jaar in Ierland hadden gediend, overleed Mac in december 1999 aan kanker, na zestig jaar in de volletijddienst geweest te zijn. Valerie dient nog steeds als gewone pionierster in Belfast (Noord-Ierland).
[Illustratie]
Valerie en Oliver Macdonald in Reykjavík in de jaren zeventig
[Kader/Illustratie op blz. 218]
Reykjavík
Reykjavík, wat „Rookbaai” betekent, is de hoofdstad van IJsland, en kreeg zijn naam van de eerste kolonist, Ingólfur Arnarson, vanwege de stoom die uit de hete bronnen kwam. Vandaag de dag is Reykjavík een bruisende, moderne stad met ongeveer 180.000 inwoners.
[Kader/Illustratie op blz. 223, 224]
Ze maakten IJsland tot hun thuis
Páll Heine Pedersen komt uit Denemarken, en hij werd in 1959 als speciale pionier aan IJsland toegewezen. In 1961 woonde hij twee internationale „Verenigde aanbidders”-congressen in Europa bij, waar hij Violet ontmoette. Zij was uit Californië (VS) gekomen om een aantal van deze congressen te bezoeken.
Na de congressen ging Páll terug naar IJsland en Violet naar Californië. Ze correspondeerden vijf maanden en in januari 1962 kwam Violet naar IJsland om met Páll te trouwen. Hij pionierde nog steeds en was de enige Getuige in een dunbevolkt gebied in het noordwesten van IJsland. Ze gingen in een kleine stad wonen waar de zon ’s winters twee maanden lang niet boven de horizon komt. Om sommige mensen in het gebied te kunnen bereiken, moesten ze over steile, vaak zeer gladde bergwegen reizen, terwijl hun enige vervoermiddel een motor was die Páll uit Denemarken had meegenomen. Omdat Violet geboren en getogen was in het zonnige Californië, dachten veel broeders en zusters dat ze het niet lang zou uithouden op IJsland. Maar ze hield het wel uit, en ze ging van het land en van de mensen houden.
Páll en Violet pionierden samen totdat in 1965 hun dochter, Elísabet, geboren werd. Páll ging tot 1975 door met pionieren, en ook Violet stond in die periode af en toe in de pioniersdienst. In verband met Pálls gezondheid besloten ze in 1977 naar Californië te verhuizen. Na een tijdje voelden ze een sterk verlangen om te dienen waar de behoefte aan Koninkrijksverkondigers groter was. Ze begonnen opnieuw te pionieren en toen hun dochter van school af was en zelfstandig was, kregen ze de toewijzing om als zendeling terug te gaan naar IJsland. Ze dienden een aantal jaren als zendeling en in het reizende werk. In 1989 werd Páll gevraagd om als lid van het bijkantoorcomité te dienen. In 1991 werd er op IJsland officieel een Bethelhuis geopend. Páll en Violet waren de eerste leden van de Bethelfamilie en ze dienen nog steeds op Bethel.
[Kader/Illustratie op blz. 228, 229]
Bekend om hun gastvrijheid
Fridrik Gíslason en zijn vrouw, Ada, waren in 1956 twee van de zeven dopelingen. Fridrik en Ada leerden de waarheid kennen via Oliver en Sally Macdonald. In het begin werd de bijbelstudie alleen met Fridrik gehouden, terwijl Ada de hele winter druk was met haar naaiclub. Toen de naaiclub in de lente ophield, ging ze tijdens de studie in de keuken zitten. Uiteindelijk bewoog haar nieuwsgierigheid naar de bijbelse gesprekken haar ertoe te vragen of ze bij de studie mocht zitten zonder iets te zeggen. Maar al snel begon ze mee te doen aan de studie.
Later werd er regelmatig een Engelse Wachttoren-studie bij hen thuis gehouden. Ze begonnen vergaderingen in het zendelingenhuis bij te wonen. „Ik weet nog dat we vergaderden in een kamertje op de zolder waar de zendelingen woonden”, zegt Fridrik. „Er was plaats voor twaalf stoelen, maar het gebeurde soms dat er meer aanwezigen waren dan normaal, en dan moesten we de deur naar het volgende kamertje openzetten. Wat een verschil met de huidige situatie — nu wordt de Koninkrijkszaal in Reykjavík door drie gemeenten gebruikt, die de zaal vullen!”
Fridrik en Ada kwamen bekend te staan om hun gastvrijheid. Hoewel ze zes kinderen hadden, stond hun huis altijd open voor de broeders en zusters. In de beginperiode van de gemeente genoten velen die vanuit andere landen op IJsland arriveerden van hun verblijf bij Fridrik en Ada, die hun onderdak boden totdat ze een eigen huis vonden.
[Kader/Illustratie op blz. 232]
De bijbel in het IJslands
De vroegste vertaling van de bijbel in het IJslands wordt aangetroffen in een werk uit de veertiende eeuw dat Stjórn wordt genoemd. Het bevat vertalingen en parafraseringen van gedeelten van de Hebreeuwse Geschriften. Het eerste complete ’Nieuwe Testament’ in het IJslands werd in 1540 gedrukt. De vertaler was Oddur Gottskálksson, zoon van de bisschop van Hólar. In Noorwegen was hij gereformeerd geworden, en in Duitsland was hij met Maarten Luther in contact gekomen. Het verhaal wil dat Oddur zijn vertaalwerk na zijn terugkomst op IJsland in een koeienstal deed, onder moeilijke omstandigheden, omdat hij zijn katholieke werkgever, de bisschop van Skálholt, niet voor het hoofd wilde stoten. Oddur vertaalde de tekst van de Latijnse Vulgaat en bracht zijn manuscript persoonlijk naar Denemarken om het te laten drukken. In 1584 gaf bisschop Gudbrandur Thorláksson opdracht tot het drukken van de eerste complete bijbel in het IJslands. De eerste volledige vertaling van de bijbel vanuit het oorspronkelijke Hebreeuws en Grieks werd in 1908 gedrukt, waarna in 1912 een herziene uitgave volgde.
[Illustratie]
„Gudbrandsbiblía”, de eerste volledige bijbel in het IJslands
[Tabel/Illustraties op blz. 216, 217]
IJSLAND — EEN TIJDBALK
1929: Georg F. Lindal arriveert, de eerste verkondiger in het land.
1940
1947: De eerste Gileadzendelingen arriveren.
1950: Er wordt een kleine gemeente opgericht.
1960
1960: De Wachttoren wordt voor het eerst in het IJslands uitgegeven.
1962: Oprichting van een bijkantoor in Reykjavík.
1975: Een nieuw, groter bijkantoor wordt voltooid en ingewijd.
1980
1992: Vorming van een Ziekenhuiscontactcomité.
1995: In juni worden in vier dagen tijd twee Koninkrijkszalen gebouwd.
2000
2004: Er zijn 284 actieve verkondigers op IJsland.
[Grafiek]
(Zie publicatie)
Aantal verkondigers
Aantal pioniers
300
200
100
1940 1960 1980 2000
[Kaarten op blz. 209]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
IJSLAND
Húsavík
Hólar
Akureyri
Seydhisfjördhur
Neskaupstadhur
Eskifjördhur
Stykkishólmur
Borgarnes
Höfn
REYKJAVÍK
Skálholt
Keflavík
Selfoss
[Paginagrote illustratie op blz. 202]
[Illustratie op blz. 207]
Rechts: Georg F. Lindal in 1947
[Illustratie op blz. 207]
Onder: Broeder Lindal met een IJslandse pony, begin jaren dertig
[Illustratie op blz. 212]
Enkelen van de eerste zendelingen op IJsland, van links naar rechts: Ingvard Jensen, Oliver Macdonald en Leo Larsen
[Illustratie op blz. 220]
In dit gebouw was van 1962 tot 1968 het bijkantoor gevestigd
[Illustratie op blz. 227]
Meer dan honderd IJslandse verkondigers woonden in 1969 het internationale „Vrede op aarde”-congres in Kopenhagen bij
[Illustratie op blz. 235]
Iiris en Kjell Geelnard in Akureyri (januari 1993)
[Illustratie op blz. 238]
Rechts: De trawler „Svalbakur”
[Illustratie op blz. 238]
Onder: Fridrik en Kjell
[Illustratie op blz. 241]
Rechts: Oddný Helgadóttir
[Illustratie op blz. 241]
Onder: Gudrún Ólafsdóttir
[Illustratie op blz. 243]
Rechts: Koninkrijkszaal en zendelingenhuis in Akureyri
[Illustratie op blz. 243]
Onder: Bjarni Jónsson voor het bijkantoor
[Illustratie op blz. 249]
Boven: Bouw van de Koninkrijkszaal in Selfoss (1995)
[Illustratie op blz. 249]
Rechts: Het voltooide gebouw
[Illustratie op blz. 253]
De IJslandse Bethelfamilie
[Illustratie op blz. 254]
Bijkantoorcomité, van links naar rechts: Bjarni Jónsson, Gudmundur H. Gudmundsson, Páll H. Pedersen en Bergthór N. Bergthórsson