Tahiti
Tahiti
Uit de lucht gezien zijn de eilanden van Frans Polynesië, zoals Tahiti, Moorea en Bora Bora, net juwelen, gezet in de kobaltblauwe weidsheid van de Grote Oceaan. Hun iriserende lagunes, met een sierrand van koraal en wemelend van kleurrijke vissen, gaan over in goudgele of vulkaanzwarte stranden. Palmbomen vol kokosnoten staan zachtjes te wuiven in een licht briesje. En daarachter zie je dan het binnenland met zijn ruwe bergen, bekleed met groen en bekroond met wolken — waar je ook kijkt, het is een plaatje.
Niet zonder reden hebben schilders en schrijvers deze eilanden afgebeeld als paradijzen. En een paradijs moeten ze ook hebben geleken voor de zeevaarders van lang geleden die deze eilanden als eersten zagen en die zich er, misschien wel duizend jaar of nog langer geleden, vestigden. Die opmerkelijke pioniers, van oorsprong blijkbaar uit Zuidoost-Azië afkomstig, behoorden tot de voorvaders van de mensen die we nu als Polynesiërs kennen. In de loop der eeuwen verspreidden ze zich vanuit de eilanden waar ze zich al gevestigd hadden, zeilden steeds verder over de enorme Grote Oceaan en maakten de myriaden eilanden en atollen tot hun domein.
Wat tegenwoordig Polynesië genoemd wordt, een woord dat „veel eilanden” betekent, ligt ingesloten in een denkbeeldige driehoek die loopt van Hawaii in het noorden tot Paaseiland helemaal in het zuidoosten en vandaar naar Nieuw-Zeeland * Frans Polynesië bestaat uit vijf eilandengroepen: de Tubuai-eilanden (of Australische eilanden), de Gambiereilanden, de Marquiseseilanden, de Genootschapseilanden en de Tuamotu-archipel. Pas in de zestiende eeuw stuitten Europese ontdekkingsreizigers op dit eilandenrijk in de Pacific.
ver in het zuidwesten. Dit verslag concentreert zich op een bepaald gedeelte van Polynesië — Frans Polynesië — waarvan Tahiti het hoofdeiland is.Er arriveren Europeanen
De Spanjaard Álvaro de Mendaña de Neira ontdekte in 1595 enkele van de Marquiseseilanden. In 1606 werd door Pedro Fernandes de Queirós, die onder Mendaña de Neira had gediend, een deel van de Tuamotu-archipel ontdekt. De Hollandse ontdekkingsreiziger Jacob Roggeveen ontdekte in 1722 Bora Bora, Makatea en Maupiti. In 1767 zette Samuel Wallis, commandant van het Britse oorlogsschip Dolphin, voet aan land op Tahiti, het grootste eiland van Frans Polynesië. Het jaar daarop betrad ook de Franse zeevaarder Louis-Antoine de Bougainville dit eiland.
Onder de indruk van de schoonheid van het eiland en verbaasd over de amoureuze gedragingen van de bewoners noemde Bougainville Tahiti „Nouvelle Cythère, naar het Peloponnesische eiland Kithira, waar Aphrodite [de godin van liefde en schoonheid] uit de zee zou zijn opgerezen”, zoals te lezen valt in het boek Cook & Omai — The Cult of the South Seas. De Britse ontdekkingsreiziger James Cook bezocht Tahiti vier keer, in de periode van 1769 tot 1777. Van hem komt de naam Society Islands, Genootschapseilanden, voor de eilandengroep waartoe ook Tahiti behoort.
Na de ontdekkingsreizigers kwamen de zendelingen. De meeste resultaten boekten degenen die waren uitgezonden door de London Missionary Society, een protestantse instelling. Twee van die zendelingen, Henry Nott en John Davies, volbrachten de enorme taak de Tahitiaanse taal een geschreven vorm te geven en vervolgens de bijbel in die taal te vertalen. Tot op deze dag wordt de Tahitiaanse bijbel in Frans Polynesië heel veel gebruikt, vooral op de vele eilanden waar de Protestantse Kerk een overheersende positie inneemt. Ook zendelingen van de adventisten en mormonen en katholieke missionarissen boekten enig succes. Zo heeft de Katholieke Kerk zich een sterke positie verworven op de Marquises- en Gambiereilanden en het oostelijke deel van de Tuamotu-archipel.
Hoe zijn de vijf eilandengroepen een Frans gebiedsdeel geworden? Vanaf 1880 hebben de Fransen de eilanden stap voor stap geannexeerd en er een nieuwe Franse kolonie van gemaakt. Papeete, op Tahiti, werd de hoofdstad, en de inwoners van het gebied kregen het Franse staatsburgerschap. In 1946 benoemde Frankrijk de eilanden tot overzees territorium, en in 1957 nam het gebied de naam Frans Polynesië aan.
De Koninkrijksboodschap bereikt Frans Polynesië
De eerste Getuige die Tahiti bezocht, was Sydney Shepherd, die er in 1931 arriveerde. Twee jaar reisde Sydney over de Grote Oceaan om op een aantal eilanden getuigenis te geven. Na hem kwam de Nieuw-Zeelander Frank Dewar. Hoewel deze broeders er niet lang konden blijven, lieten ze veel lectuur achter. Zo’n twintig jaar later berichtte kringopziener Leonard (Len) Helberg, een Australiër: „Ik reed met de gemeentedienaar door Papeete toen hij stopte om een lift te geven aan een hem bekende man uit de heuvels — een al wat oudere Amerikaan. Toen de man hoorde dat ik een Getuige was, zei hij: ’O ja, ik weet nog dat een van jullie hier jaren geleden langskwam en een stapel boeken van rechter Rutherford bij me achterliet.’ Dat
was één van de vele sporen van het werk van de pioniers die ons waren voorgegaan. In dit geval moet de pionier Sydney Shepherd of Frank Dewar zijn geweest.”Tot de eerste Koninkrijksverkondigers die in Frans Polynesië grondiger getuigenis zouden geven, behoorden Jean-Marie en Jeanne Félix, een echtpaar dat de waarheid had leren kennen in Algerije, toentertijd een Franse kolonie. Ze werden gedoopt in 1953. In 1955 werd er een oproep gedaan voor Koninkrijksverkondigers die konden dienen in gebieden waar de behoefte groter was — waaronder ook Frans Polynesië. In reactie op de uitnodiging verhuisde het echtpaar Félix met hun zoontje, Jean-Marc, in 1956 naar Tahiti. Maar Jean-Marie kon er als werktuigkundige geen baan vinden. Daarom ging het gezin zo’n 230 kilometer noordoostwaarts, naar het eiland Makatea in de Tuamotu’s, waar Jean-Marie werk vond in de fosfaatwinning.
Onmiddellijk begon het echtpaar getuigenis te geven aan buren en aan collega’s van Jean-Marie. Jeanne schrijft erover: „De eilanders hadden veel respect voor de bijbel, waren zeer geïnteresseerd in de Koninkrijksboodschap en waren ijverig in hun bijbelstudie. Dat was aanmoedigend voor ons. De plaatselijke geestelijken lieten ons echter heel duidelijk voelen dat we niet welkom waren. Ze waarschuwden hun kudden zelfs voor ’valse profeten’ en zeiden de mensen niet met ons te praten, ja zelfs niet langs ons huis te lopen!”
Maar op den duur gingen de meeste mensen anders over dit christelijke echtpaar denken. Veel eilanders kregen juist diep respect voor Jean-Marie en Jeanne omdat die niet, zoals sommige Europeanen op Makatea, op de Polynesiërs neerkeken.
Toch was er moed nodig om het werk voort te zetten, aangezien de directeur van het fosfaatbedrijf een werknemer op elk willekeurig moment kon ontslaan. Bovendien kwamen de twee gendarmes van het eiland zo nu en dan bij de familie langs om te informeren naar hun activiteit. Geleidelijk aan gingen deze Franse politiebeambten beseffen dat Jean-Marie en Jeanne geen bedreiging vormden. De gendarmes werden zelfs vriendelijk.
De eerste bijbelstudent die fijne geestelijke vorderingen maakte, was Maui Piirai, een collega van Jean-Marie en een Polynesiër. Toen de waarheid Maui’s hart bereikte, bracht hij grote veranderingen in zijn leven aan. Zo stopte hij met roken en zwaar drinken, en trouwde hij met de vrouw met wie hij al vijftien jaar samenleefde. Maui, die zich in oktober 1958 liet dopen, was de eerste Polynesiër in het gebied die zijn leven aan Jehovah opdroeg. Natuurlijk ging ook hij het goede nieuws
met anderen delen, waardoor hij de woede van de geestelijkheid wekte. Eén geestelijke deed er zelfs moeite voor dat Maui ontslagen werd. Maar zijn boze opzet mislukte, want Maui was een harde werker die goed aangeschreven stond.De tweede op Makatea die gunstig reageerde op Gods Woord, was Germaine Amaru, een schooljuffrouw die met de waarheid in contact kwam door een van haar leerlingen, de zoon van het echtpaar Félix, Jean-Marc. Als joch van nog maar zeven jaar maakte Jean-Marc met zijn kennis van de bijbel zo veel indruk op zijn onderwijzeres dat ze zijn ouders opbelde. Die begonnen toen een bijbelstudie met haar. Maar dat is niet het eind van het verhaal, want Germaine op haar beurt hielp een collega, Monique Sage, en haar man, Roger, om Jehovah te leren kennen.
Het echtpaar Félix en Maui Piirai begonnen ook een studie met Manuari Tefaatau, een jonge diaken in de protestantse kerk van Makatea, en met een vriend van hem, Arai Terii. Aanvankelijk bleven de twee hun eigen kerk bezoeken en deelden ze met medeparochianen schriftuurlijke waarheden over de Drie-eenheid, het hellevuur, de onsterfelijkheid van de ziel, enzovoorts. Dat dat nogal wat opschudding veroorzaakte in de protestantse gemeenschap, laat zich raden. Maar net als in het oude Berea gingen veel oprechte personen in hun bijbel spitten om te zien of de dingen die ze hoorden waar waren. — Hand. 17:10-12.
Uiteraard was de dominee daar niet blij mee. Hij dreigde zelfs iedereen die naar de Getuigen bleef luisteren, uit de kerk te zetten. Sommigen zwichtten voor het dreigement, maar anderen maakten geestelijke vorderingen en verlieten de kerk. Onder hen waren behalve Manuari en Arai ook Maui Piirai’s vrouw, Moea, en Taina Rataro, over wie dit verslag later nog spreekt.
In het begin vergaderde de groeiende groep verkondigers en bijbelstudenten in het huis van de familie Félix, waar Jean-Marie lezingen hield in het Frans en Maui ze in het Tahitiaans
vertaalde. Toen de familie Félix in 1959 van Makatea wegging, verhuisde de groep naar het huis van Maui, die inmiddels een gedoopte broeder was. Hoe keken Jean-Marie en Jeanne terug op hun dienst op de eilanden? Jeanne, die nu als weduwe in Italië woont, spreekt ook namens haar overleden man als ze zegt: „We hebben er absoluut geen spijt van gehad. Integendeel, we herinnerden ons onze dienst op Makatea als de fijnste tijd van ons leven.”Het goede nieuws komt naar Tahiti
In 1955, net voordat de familie Félix naar Makatea ging, kreeg Len Helberg van het Australische bijkantoor de toewijzing om in de Stille Zuidzee met het kringwerk te beginnen. Het hem toegewezen gebied besloeg miljoenen vierkante kilometers, van Nieuw-Caledonië tot Frans Polynesië. Maar er waren nog geen negentig verkondigers in dit enorme gebied, en op Tahiti was er zelfs niet één. Len had drie fundamentele doelstellingen: elke gemeente en groep elk half jaar bezoeken, contact leggen met elke geïsoleerde verkondiger en geïnteresseerde, en nieuwe gebieden openen, waarbij hij waar dat maar mogelijk was gebruik maakte van de film De Nieuwe-Wereldmaatschappij in actie.
In december 1956 arriveerde Len voor de eerste keer op Tahiti en hij bleef er twee maanden. Hij had op school Frans gehad maar was het meeste daarvan vergeten. Hij begon dus het zakengebied te bewerken, in de hoop daar wat mensen te treffen die Engels spraken. Dit bracht hem in contact met een van de rijkste mannen op Tahiti. De man luisterde met grote belangstelling en vroeg hem terug te komen. De zaterdag daarop nodigde de man hem na een gezamenlijke lunch uit met hem mee naar huis te gaan, in zijn auto met chauffeur. Len schrijft: „Toen, halverwege de middag, pakte de man tot mijn grote verbazing een trompetschelp en blies erop. Dit was, zo ontdekte ik, een signaal voor alle dorpsnotabelen om zich in een zaal naast het huis van de man te verzamelen.
Er kwamen een tiental mannen, onder wie de burgemeester, het hoofd van politie en verscheidene diakenen van de Protestantse Kerk. Nadat mijn gastheer mij had geïntroduceerd als een vertegenwoordiger van Jehovah’s Getuigen, ’een nieuwe religie op de eilanden’, kondigde hij aan: ’Mocht u bijbelse vragen hebben, dan zal de heer Helberg die nu beantwoorden.’ Ik was in staat alle gestelde vragen te beantwoorden.” En zo ging het daarna twee maanden lang elke zaterdag. Hoewel de rijke man nooit de waarheid heeft aanvaard, regelde hij dat Len de film De Nieuwe-Wereldmaatschappij in actie kon vertonen in een hospitaal voor lepralijders. Er waren meer dan 120 aanwezigen.
Heeft er iemand gunstig gereageerd op de Koninkrijksboodschap? Broeder Helberg herinnert zich: „Met Kerstmis 1956 werkte ik van huis tot huis in het district Arue en kwam daar bij een familie Micheli, die de boodschap gretig aanvaardde.” Ze kenden De Wachttoren en Ontwaakt! dankzij een familielid in de Verenigde Staten via wie ze op de tijdschriften geabonneerd waren. De dochter van de Micheli’s, Irene, en haar man zijn later ook in de waarheid gekomen. Len kon ook een bijbelstudie beginnen met een meneer Garnier, wat er weer toe leidde dat anderen in zijn familie de waarheid aanvaardden. Toen in 1959 de gemeente Papeete gevormd werd, behoorden de families Micheli en Garnier tot de eerste leden.
Toen broeder Helberg in 1957 naar Gilead ging, vroeg het Australische bijkantoor de kringopziener Paul Evans en zijn vrouw, Frances, om Tahiti te bezoeken. In de korte tijd die ze op het eiland doorbrachten, verspreidden ze meer dan zeventig bijbels en boeken en sloten ze veel abonnementen op De Wachttoren en Ontwaakt! af. Broeder Evans schreef: „Verscheidenen op Tahiti hebben inmiddels voldoende bijbelkennis en zijn zo geïnteresseerd dat ze ernaar verlangen onder leiding van de organisatie met prediken te beginnen.” Zouden deze nieuwelingen de steun en leiding ontvangen die ze nodig hadden?
Een Tahitiaanse zuster keert terug
Agnès, een jonge Tahitiaanse, verliet Tahiti in 1936. Ze ging naar de Verenigde Staten waar ze trouwde met Earl Schenck,
een Amerikaan. Het echtpaar kwam in contact met Jehovah’s Getuigen, aanvaardde de waarheid en werd in 1954 gedoopt in San Diego (Californië). In 1957 zaten ze met hun vrienden Clyde en Ann Neill op een districtscongres in Los Angeles, waar ze Nathan Knorr, van het hoofdbureau, een aantal gebieden hoorden noemen waar de behoefte aan predikers groter was. Tahiti hoorde daar ook bij.„Agnès sprong van opwinding van haar stoel en huilde”, zegt broeder Neill. „Ik keerde me tot haar en Earl en zei dat ik zou doen wat in mijn vermogen lag om hen en hun zoon, elf jaar toen, te helpen naar Tahiti te gaan. Daarop begon Earl, die invalide was, ook te huilen. Hij had zeventien jaar in het Stille-Zuidzeegebied gewoond, als schilder, beeldhouwer en schrijver, en zou maar wat graag teruggaan. En daar kwam bij dat Agnès, zijn vrouw, nog het Franse staatsburgerschap had.”
Clyde vervolgt: „Na veel bidden besloten Ann en ik dat wij met onze drie zoons, die twaalf, acht en drie jaar waren, naar Tahiti zouden gaan. Onze vrienden David en Lynne Carano
en hun zoon, David jr., besloten met ons mee te gaan. Na het internationale congres van 1958 in New York te hebben bijgewoond, reisden we dus per schip naar Tahiti.Het bijkantoor in de Verenigde Staten had ons de namen gegeven van enkele geïnteresseerden, en direct na onze aankomst begonnen we die dus te bezoeken. Agnès, die eerder was aangekomen, had al heel wat werk verzet. Omdat Ann en ik Frans noch Tahitiaans spraken, namen we wanneer dat maar mogelijk was, Agnès mee als we gingen prediken. Als we alleen werkten, hadden we een Engels en een Frans exemplaar bij ons van ’God zij waarachtig’, het studiehulpmiddel dat we in die tijd gebruikten.”
Deze inspanningen, gevoegd bij de basis die was gelegd door broeder Helberg en broeder en zuster Evans, hadden als resultaat dat in slechts enkele weken zeventien personen met een studie van Gods Woord begonnen. Zoals Clyde zich herinnert: „Eén gedenkwaardige student was de vroegere protestantse dominee Teratua Vaitape. Hij was zijn ambt kwijtgeraakt omdat hij maar vragen bleef stellen over kerkelijke leringen. Teratua woonde met zijn gezin in een klein huisje met slechts één vertrek en zonder stromend water en elektriciteit. Hij vertelde me dat hij in een paar weken studie met ons meer over de bijbel had geleerd dan in vier jaar seminarie en zeven jaar als geestelijke.”
Clyde vervolgt: „Toen we een aantal weken op het eiland waren, kwam de ’kokosnootradio’ [de mond-tot-mondcommunicatie] op gang en ging het nieuws over ons de ronde doen. Dat was een goede zaak, want Tahitianen zijn vriendelijke mensen en ze hebben liefde voor de bijbel.”
Aanvankelijk hield het kleine groepje zijn vergaderingen bij de familie Schenck thuis. Er kwamen maar twee geïnteresseerden. „Maar al gauw”, herinnert broeder Neill zich, „waren er regelmatig ongeveer vijftien. Eén vrouw met wie we studeerden,
had twee of drie jaar voordien Len Helberg geholpen toen zijn fiets het voor haar huis begaf. Len had lectuur bij haar achtergelaten, en ze was dus opgetogen toen ze erachter kwam dat wij van dezelfde religie waren. Haar huis lag op een behoorlijke afstand van dat van ons, en dus zette ze ons wanneer we haar bezochten altijd een lunch voor — gewoonlijk heerlijke verse vis, gegrild boven een stalen vat.”Voordat de families Neill en Carano in december 1958 weer teruggingen, hield Clyde de tweede dooplezing die ooit in Frans Polynesië gehouden was — de eerste was in oktober geweest, op Makatea, bij de onderdompeling van Maui Piirai. Er waren zestig aanwezigen, van wie er acht werden gedoopt. Daaronder waren Steven, de zoon van Clyde en Ann Neill, en Auguste Temanaha, een Tahitiaan die later een gemeente zou helpen oprichten op het eiland Huahine.
Een periode van consolidatie
Op verzoek van het Fijiaanse bijkantoor gingen John Hubler en zijn vrouw, Ellen, een Australische, in 1959 naar Tahiti om de jonge gemeente Papeete te helpen. In de zeven maanden dat de twee op Tahiti konden blijven, diende John als gemeentedienaar. Als geboren Zwitser sprak John vloeiend Frans. Ellen sprak die taal ook, omdat ze een aantal jaren met haar man in Nieuw-Caledonië had gediend. De Hublers gaven de nieuwe verkondigers opleiding in het van-huis-tot-huiswerk. Daar was echt behoefte aan, want de meeste hadden tot op die tijd alleen informeel getuigenis gegeven.
In 1960 begonnen John en Ellen met de kringdienst. Hun gebied was Frans Polynesië, waardoor ze de plaatselijke verkondigers konden blijven helpen. „In 1961 kreeg ik vervolgens een uitnodiging voor Gilead”, zegt John. „Na mijn graduatie kreeg ik de toewijzing als kringopziener alle Franssprekende eilanden in de Grote Oceaan te bezoeken.”
De eerste Koninkrijkszaal
„Tijdens ons tweede bezoek aan Tahiti”, zegt broeder Hubler, „had ik het voorrecht een bijbelstudie te beginnen met een voormalig onderwijzeres, Marcelle Anahoa. We waren in die tijd wanhopig op zoek naar een stuk grond om een eigen Koninkrijkszaal te bouwen. Maar er waren twee obstakels. Ten eerste scheen niemand een stuk grond te kunnen missen en ten tweede had de gemeente heel weinig geld. We bleven echter zoeken, in het vertrouwen dat Jehovah de aangelegenheden zou leiden.
Tijdens de studie met Marcelle vertelde ik haar over de kwestie. ’Ik wil je iets laten zien’, zei ze. Ze nam me mee naar buiten en zei: ’Zie je dat stuk grond daar? Dat is van mij. Ik was van plan er huisjes op te bouwen, maar nu ik de waarheid leer kennen, ben ik van plan veranderd. Ik wil de helft van de grond schenken voor een Koninkrijkszaal.’ Toen ik dat hoorde, zond ik onmiddellijk een stil en intens dankgebed op aan Jehovah.”
Zo gauw de wettelijke formaliteiten waren afgehandeld, bouwde de gemeente Papeete haar eerste Koninkrijkszaal. De zaal kwam in 1962 gereed. Het was een eenvoudig ontwerp, zoals op de eilanden veel voorkwam, met open zijkanten en een dak van palmbladeren. Helaas konden de kippen uit de buurt niet nalaten hun eieren op de stoelen te leggen en op stok te gaan onder het dak. Als de broeders en zusters naar de vergadering kwamen, vonden ze dan ook eieren en andere, veel minder wenselijke tekenen van gevederde inwoning op vloer en meubilair. Niettemin voldeed de zaal aan de behoefte totdat de broeders een groter en permanenter gebouw konden optrekken.
Wettelijke kwesties opgehelderd
In die vroege dagen waren de broeders onzeker over de wettelijke status van Jehovah’s Getuigen in Frans Polynesië. Het tijdschrift De Wachttoren was sinds 1952 in Frankrijk verboden, maar het werk op zich was niet verboden. Gold dat ook voor dit Franse territorium? Ondertussen bleef het aantal verkondigers toenemen, waardoor Jehovah’s Getuigen meer in de openbaarheid kwamen. Tegen het eind van 1959 kwam de politie zelfs een keer op een vergadering kijken wat er gaande was.
Er werd de broeders daarom geadviseerd om een rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging te stichten. Officiële registratie zou alle onzekerheid en argwaan wegnemen. De broeders waren dan ook opgetogen toen ze op 2 april 1960 de bevestiging ontvingen dat ze officieel waren geregistreerd als de Vereniging van Jehovah’s Getuigen!
Niettemin bleef De Wachttoren in Frankrijk verboden. In de veronderstelling dat dit verbod ook in Frans Polynesië van kracht was, ontvingen de broeders Wachttoren-artikelen in een tijdschrift met de naam La Sentinelle (De Schildwacht), dat vanuit Zwitserland verzonden werd. Bij een zekere gelegenheid onthulde de politie aan de toenmalige voorzitter van de wettelijke vereniging, Michel Gelas, dat ze heus wel wisten dat
La Sentinelle een vervanger van De Wachttoren was. Toch hield de politie de toezending van het tijdschrift niet tegen. De reden daarvoor zouden de broeders te weten komen toen in 1975 in Frankrijk het verbod op De Wachttoren opgeheven werd.Na de opheffing van dat verbod vroegen de broeders in Tahiti toestemming om De Wachttoren te ontvangen. Toen pas kwam aan het licht dat het verbod nooit in de staatscourant van Frans Polynesië gepubliceerd was. De Wachttoren was dus nooit verboden geweest in Frans Polynesië, wat velen verraste.
Daar stond tegenover dat de plaatselijke autoriteiten heel strikt waren wanneer het ging om het verstrekken of verlengen van visa. Vandaar dat degenen die niet de Franse nationaliteit hadden, zoals bijvoorbeeld de al genoemde Clyde en Ann Neill, gewoonlijk maar een paar maanden konden blijven. Ook de Hublers vielen in deze categorie. Maar omdat John ook lid was van de wettelijke vereniging — onder de Franse wet mocht er één buitenlander in het bestuur zitten — was het voor hem minder problematisch om een visum te bemachtigen.
Dit hielp John in zijn kringdienst-toewijzing. Het hoofd van politie liet John een keer op zijn bureau komen omdat hij wilde weten waarom John zo vaak de eilanden bezocht. John legde uit dat hij als lid van de vereniging bestuursvergaderingen moest bijwonen. De commissaris was tevreden met de uitleg. Maar dat was niet de enige keer dat John bij de commissaris moest komen.
Rom. 13:1). Hij gaf de commissaris ook wat lectuur. Ten slotte concludeerde deze functionaris terecht dat er niet meer aan de hand was dan dat iemand de Getuigen in moeilijkheden probeerde te brengen.
In 1963 ontstond er bij veel Polynesiërs, onder wie ten minste ook één vooraanstaande geestelijke, verontwaardiging over de kernproeven in de Grote Oceaan. Een afvallige zag zijn kans schoon om bij de politie te klagen dat broeder Hubler een van de agitators was, wat uiteraard niet waar was. Niettemin mocht John opnieuw op het matje komen. In plaats van de beschuldiger aan de kaak te stellen, verschafte John vriendelijk uitleg over onze op de bijbel gebaseerde neutraliteit en achting voor overheidsgezag (Uiteindelijk konden de Hublers echter geen visum meer krijgen. Ze keerden daarom naar Australië terug, waar ze in de reizende dienst bleven tot ze in 1993 vanwege gezondheidsproblemen moesten stoppen.
Tijdens hun verblijf op de eilanden zagen de Hublers hoe een aantal personen opmerkelijke veranderingen in hun leven aanbrachten om Jehovah te behagen. Een van hen was een 74-jarige vrouw met veertien kinderen, en niet één uit een wettig huwelijk. „We noemden haar Mama Roro”, zegt John. „Toen Mama Roro de waarheid leerde kennen, trouwde ze met de man met wie ze samenleefde en liet al haar kinderen registreren, hoewel ze verschillende vaders hadden. Voor de lijst van alle kinderen moest de burgemeester twee formulieren aan elkaar bevestigen. Mama Roro stond erop dat alles op Jehovah’s manier gedaan werd.” Na haar doop ging deze trouwe zuster pionieren en ze bleek bijzonder goed in het verspreiden van tijdschriften. Samen met andere verkondigers ging ze zelfs op afgelegen eilanden prediken.
De Tahitiaanse bijbel — Een zegen
In de jaren zestig was het niet ongewoon om mensen te treffen die alleen maar Tahitiaans spraken. Maar dankzij de vertalers * Een van de opvallende kenmerken ervan is het gebruik van Gods naam, Iehova in het Tahitiaans, overal in de tekst, met inbegrip van de christelijke Griekse Geschriften.
Nott en Davies was in 1835 de bijbel in die taal beschikbaar gekomen.De Tahitiaanse bijbel heeft een wijde verbreiding op de eilanden en velen zijn erdoor geholpen tot een nauwkeurige kennis van de waarheid te komen. Neem bijvoorbeeld de in 1927 geboren Taina Rataro. Hij maakte deel uit van de eerste groep bijbelstudenten op Makatea. Aanvankelijk kon hij echter het Tahitiaans, zijn moedertaal, lezen noch schrijven. Maar hij deed erg zijn best en maakte heel goede vorderingen. Hij ging ook meedoen aan de theocratische bedieningsschool en werd later aangesteld als dienaar in de bediening.
Elisabeth Avae, die 78 jaar is, werd geboren op het afgelegen Rimatara, een van de Tubuai-eilanden, zo’n zeshonderd kilometer van Tahiti. Destijds, in de jaren zestig, verstond ze geen woord Frans, maar ze kon Tahitiaans lezen en schrijven. Na haar huwelijk verhuisden zij en haar man naar Papeete. Daar leerde ze de bijbelse waarheid kennen via haar oudste dochter, Marguerite, die christelijke vergaderingen was gaan bezoeken. Ook Elisabeth ging ze bijwonen, samen met haar negen andere kinderen. En dat deed ze in weerwil van hevige tegenstand van haar man, die telkens als ze op de vergadering zat al haar kleren het huis uit smeet.
In die tijd werden de vergaderingen in het Frans gehouden en werden er soms bepaalde gedeelten in het Tahitiaans vertaald. Elisabeth putte geestelijke kracht uit het programma door in haar Tahitiaanse bijbel mee te lezen wanneer er schriftplaatsen werden genoemd. De zuster die met haar studeerde, gebruikte de brochure „Dit goede nieuws van het koninkrijk”, die ze mondeling van een vertaling uit het Frans naar het Tahitiaans
voorzag, terwijl Elisabeth de teksten in haar bijbel las. Het resultaat was dat ze fijne vorderingen maakte en in 1965 werd gedoopt. Op haar beurt studeerde ze met anderen die alleen Tahitiaans spraken. Ze onderwees ook haar kinderen, van wie er zes hun leven aan Jehovah opdroegen, en enkelen van haar kleinkinderen, van wie ze verscheidenen zelf opvoedde.Eén kleinkind, Diana Tautu, dient inmiddels twaalf jaar op het Tahitiaanse bijkantoor als vertaalster. Ze zegt: „Ik ben mijn grootmoeder dankbaar dat ze me geholpen heeft een goede kennis van het Tahitiaans te verwerven. Nu heb ik het voorrecht een kleine bijdrage te leveren om anderen te helpen levengevend geestelijk voedsel in hun moedertaal te ontvangen.”
Chinezen leren Jehovah kennen
In de jaren zestig was zo’n 10 procent van de bevolking van Tahiti Chinees. De eerste van Chinese afkomst die de bijbelse
waarheid aanvaardde, was Clarisse Lygan, een tiener destijds. Clarisse kwam uit een arm gezin. Om financieel bij te springen had ze een baantje op woensdag, wanneer ze geen school had. Ze was in dienst bij een Getuige-gezin. Zo kwam Clarisse in contact met de waarheid, en in 1962 werd ze, ondanks hevige tegenstand van haar ouders, op achttienjarige leeftijd gedoopt.Ook Alexandre en Arlette Ly Kwai en Ky Sing Lygan behoorden tot de eerste Chinezen op Tahiti die Jehovah gingen dienen. Op een dag ontmoette Alexandre, die taxichauffeur was, Jim en Charmian Walker, een Getuige-echtpaar dat in 1961 uit Nieuw-Zeeland was gekomen om het werk te ondersteunen. Alexandre uitte de wens Engels te leren. Charmian vertelt: „Ik pionierde destijds. Jim zei Alexandre dus dat ik hem les kon geven. Hij nam het aanbod aan. Zijn lessen bestonden uit een half uur Engels en een half uur bijbelstudie, met behulp van het boek From Paradise Lost to Paradise Regained (Van het verloren naar het herwonnen paradijs).”
Ondertussen kwam de broer van Alexandre, Ky Sing, ook met de waarheid in contact. Beide mannen waren toen echter recentelijk katholiek geworden en volgden een cursus in die religie. Onvermijdelijk gingen ze verschillen zien tussen de bijbelse leer en die van de kerk. Op het eind van de cursus vroeg de pastoor aan de klas, zo’n honderd personen, of ze nog vragen hadden. Alexandre stak zijn hand op en vroeg schriftuurlijke bewijzen dat de ziel onsterfelijk zou zijn. „Ik weet waar die vraag vandaan komt”, reageerde de pastoor. „Je praat met Jehovah’s Getuigen, is het niet?” Hij maakte de jonge man vervolgens voor de hele klas belachelijk.
Voor Alexandre en Ky Sing bevestigde dit voorval dat de Katholieke Kerk niet de hoedster van de waarheid is. Uiteindelijk droegen zij en hun vrouwen hun leven aan Jehovah op, en later werden de twee broers als ouderling aangesteld. Alexandre
heeft nog een tijdlang in het Tahitiaanse bijkantoorcomité gediend. Daarna verhuisden hij en zijn vrouw naar Raiatea, een van de Genootschapseilanden, om het Koninkrijkswerk te ondersteunen en vervolgens naar Bora Bora, waar Alexandre getrouw tot aan zijn dood heeft gediend.Een leven dat op zee een andere koers nam
Antonio Lanza was technicus in een televisiefabriek in Milaan. In 1966 zocht het bedrijf iemand die bereid was naar Tahiti te gaan om daar een servicekantoor te runnen. Antonio nam de baan aan, voor een periode van drie jaar. Hij was evenwel van plan zijn vrouw en twee zoontjes niet mee te nemen. Wekenlang huilde Anna en probeerde ze haar man tot andere gedachten te brengen, maar het mocht niet baten.
De zeereis van Marseille naar Papeete duurde dertig dagen. Antonio was een vriendelijk persoon die graag een praatje maakte, maar aan boord sprak bijna iedereen Frans, wat hij niet verstond. De tweede dag trof hij echter twee katholieke nonnen, die uit Italië kwamen. Maar vanwege hun dagelijkse godsdienstoefeningen hadden ze niet veel tijd voor gesprekjes. Ze vertelden Antonio echter dat er een Franse dame aan boord was die Italiaans sprak. Dat was Lilian Selam, een Getuige. Met haar kinderen was Lilian op weg naar Tahiti om zich bij haar man te voegen, die daar een baan had aangenomen.
Antonio vond Lilian en genoot van de gelegenheid om met haar te praten. Zij, op haar beurt, gaf hem een op de bijbel gebaseerde publicatie in het Italiaans. Daarna hadden ze heel wat geestelijke gesprekken. Tijdens een daarvan wees Lilian Antonio op de moreel gevaarlijke situatie waarin hij zichzelf bracht door drie jaar bij zijn vrouw en kinderen weg te zijn terwijl hij op Tahiti werkte. Ze liet hem ook Gods kijk op de heiligheid van het huwelijk zien door hem teksten te laten lezen als Efeziërs 5:28, 29 en Markus 10:7-9.
Toen Antonio hierover ging nadenken, begon hij spijt te krijgen van zijn beslissing. In Panama schreef hij zijn vrouw dat hij haar met de kinderen per vliegtuig naar Tahiti zou laten komen zo gauw hij het geld ervoor bij elkaar had. In een volgende brief kwam hij met het verzoek of ze bij haar pastoor een bijbel kon bemachtigen en die mee kon nemen. Wat vond de pastoor van dat idee? Hij zei tegen Anna dat haar man zijn verstand verloren moest hebben als hij zo’n moeilijk boek wilde lezen.
Een half jaar nadat Antonio op Tahiti was aangekomen, voegde zijn gezin zich bij hem. De dag na haar aankomst vroeg Anna, die heel gelovig was, aan Antonio om met het gezin naar de kerk te gaan om God te danken dat ze herenigd waren. „Goed,” zei Antonio, „we gaan naar de kerk.” Maar in plaats dat hij zijn gezin naar de katholieke kerk bracht, nam hij hen mee naar de Koninkrijkszaal! Uiteraard was Anna stomverbaasd. Niettemin genoot ze van het programma en stemde ze zelfs in met een bijbelstudie. Wie studeerde met haar? Ja, inderdaad, Lilian Selam, de zuster die Antonio aan boord getuigenis had gegeven.
De drie jaar die Antonio alleen op Tahiti doorgebracht zou hebben, zijn er nu 35 met zijn hele gezin geworden. Bovendien zijn Antonio, Anna en hun inmiddels vier zoons verenigd in de ware aanbidding en dient Antonio als gemeenteouderling.
Gezinnen dienen waar de behoefte groter is
In de loop der jaren zijn veel broeders en zusters verhuisd naar afgelegen eilanden om te helpen waar de behoefte aan Koninkrijksverkondigers sterker werd gevoeld. Dat geldt bijvoorbeeld voor de families Mara, Haamarurai en Terii, alsook voor Ato Lacour, wiens gezin niet in de waarheid was. De familie Mara — Vaieretiai, Marie-Medeleine en hun vijf kinderen — verhuisde van Tahiti naar Raiatea. Een speciale-pioniersechtpaar dat daar had gediend, had een andere toewijzing gekregen. Er bleven maar twee zusters en een paar ongedoopte verkondigers op het eiland over.
Vaieretiai was houtsnijder en later bewerker van koraal, wat hem in staat stelde te verhuizen zonder van werk te hoeven veranderen. Als enige ouderling zorgde hij vijf jaar voor de kleine groep op Raiatea totdat er een andere broeder kwam die dit kon behartigen. De Mara’s gingen toen naar Tahaa, waar ze vier jaar bleven.
In materieel opzicht was het leven op beide eilanden niet makkelijk voor de familie Mara. „Om mijn beelden te verkopen, moest ik naar Tahiti”, zegt Vaieretiai. „Soms had ik geen geld voor de vlucht. Dan vroeg ik de baas van de kleine luchtvaartmaatschappij me een ticket op krediet te geven, met de belofte dat ik met de retourvlucht het hele bedrag zou betalen. Ja, we zaten soms krap, maar we hebben het nooit zonder de noodzakelijke levensbehoeften hoeven stellen.” Het voorbeeld van zelfopoffering van Vaieretiai en Marie-Medeleine heeft een fijne uitwerking gehad op hun dochter Jeanne, die
nu al 26 jaar in de volletijddienst is en een lid is van de Bethelfamilie op Tahiti.In 1969 verhuisde Ato Lacour met zijn gezin naar Rurutu, een van de Tubuai-eilanden, nadat hij bij zijn werkgever een overplaatsing daarheen had geregeld. Hij was pas drie jaar gedoopt, de enige van zijn gezin die in de waarheid was, en hij was de enige verkondiger op die eilanden. De dag na aankomst ging hij in de dienst. Hij schreef in zijn dagboek: „Ik ben met prediken begonnen — alleen. Het valt niet mee. Babylon de Grote is hier sterk verschanst.”
Maar het duurde niet lang of geïnteresseerden begonnen op het goede nieuws te reageren, en er werd een groep gevormd. Aanvankelijk kwamen ze bijeen in de huiskamer van de familie Lacour. Ato vertelt: „Als leden van een nieuwe religie op het eiland werden we als groep ’de Lacourkerk’ genoemd. Maar Jehovah ’bleef wasdom geven’, en onze groep werd in 1976 een gemeente” (1 Kor. 3:6). Toen broeder Lacour in 2000 overleed, hadden verscheidene leden van zijn gezin, onder wie ook zijn vrouw, Perena, zich bij hem in de ware aanbidding aangesloten.
Rudolphe en Narcisse Haamarurai verhuisden naar Bora Bora. Rudolphe gaf zijn baan als opzichter bij de regionale elektriciteitsmaatschappij van Tahiti op en ging op Bora Bora kokosnoten plukken en kopra bereiden. Twee jaar lang kon hij geen ander werk vinden. Maar wat heeft Jehovah hem en zijn vrouw gezegend, want na verloop van tijd zagen ze op het eiland een gemeente ontstaan! Meer dan 25 jaar vergaderde de gemeente in het huis van de familie Haamarurai. Toen betrokken ze in 2000 hun eigen gloednieuwe Koninkrijkszaal, vlak bij Bora Bora’s schilderachtige lagune.
Taaroa en Catherine Terii verhuisden terwijl ze nog zeven van hun vijftien kinderen thuis hadden naar het kleine Maupiti, ook een van de Genootschapseilanden. Toen de Terii’s er in 1977 kwamen, waren ze de enige verkondigers op Maupiti. Ze woonden op een motu, een eilandje met wat begroeiing aan de rand van de lagune. Hun voedsel bestond hoofdzakelijk uit vis en geraspte kokosnoot. Het gezin verzamelde ook eetbare schelpdieren, die ze verkochten. Als de Terii’s gingen prediken, waadden ze de lagune over naar het hoofdeiland, waarbij ze oppasten niet op vissen met giftige stekels te trappen.
In 1980 werden Taaroa en Catherine aan Bora Bora toegewezen, nu als speciale pioniers. Na vijf jaar in die hoedanigheid gediend te hebben, zijn ze nog vijftien jaar gewone pionier geweest. Zoals we nu gaan zien, bevond zich onder hun eerste bijbelstudenten een echtpaar dat ter wille van het goede nieuws veel tegenstand verduurde.
Geestelijk jonge kinderen beproefd
De eerste bijbelstudenten van de Terii’s op Bora Bora die de waarheid aanvaardden, waren Edmond (Apo) en Vahinerii Rai. De familie Rai woonde in een huis dat eigendom was van Edmonds moeder. Toen het echtpaar zo’n half jaar studie had, zette Edmonds moeder, beïnvloed door haar dominee, hen het huis uit. Edmond, Vahinerii en hun zoontje van twee jaar waren hierna aangewezen op een hut in de bush. De dominee overreedde ook Edmonds werkgever hem te ontslaan — ja, hij zei zelfs tegen andere mogelijke werkgevers dat ze Edmond
niet moesten aannemen! Acht maanden lang leefde het gezinnetje in hoofdzaak van wat de visserij opleverde.Op een dag echter nam een vrouw die een huis wilde laten bouwen, contact op met Edmonds vroegere baas. Ze sloeg Edmonds kundigheid hoog aan en wilde dat hij aan het huis zou werken. Toen ze vernam dat Edmond ontslagen was omdat hij zich met Jehovah’s Getuigen inliet, vertelde ze de aannemer dat hij de opdracht alleen zou krijgen als Edmond voor hem werkte. Het resultaat was dat Edmond zijn baan terugkreeg. Intussen was zijn moeder wat milder gestemd en nodigde ze Edmond en Vahinerii uit weer in haar huis te gaan wonen. Tegenwoordig dient Edmond als ouderling in de gemeente Bora Bora.
Het goede nieuws schiet wortel op Huahine
Een van de bijbelstudenten die zich in 1958 als eersten op Tahiti hadden laten dopen, was Auguste Temanaha. Na zijn doop ging Auguste naar de Verenigde Staten; eind jaren zestig keerde hij met zijn vrouw, Stella, en hun drie kinderen naar Tahiti terug. Daar runde hij een goedlopend bedrijf. Aangemoedigd door een kringopziener en door het voorbeeld van de al genoemde familie Mara, verkochten de Temanaha’s in 1971 hun zaak en verhuisden ze naar het eiland Huahine, zo’n 160 kilometer van Tahiti.
Destijds waren er enkele geïnteresseerden op het eiland en één zuster. Hun enige contact met Jehovah’s organisatie bestond uit bezoeken van pioniers en de kringopziener zo nu en dan. Ze vonden het dan ook geweldig dat de familie Temanaha kwam. Auguste organiseerde prompt vergaderingen, die bij hem thuis in de keuken werden gehouden. Er kwamen ongeveer twintig personen.
In het begin kon Auguste geen werk vinden. Ondanks dat bleven hij en zijn gezin druk bezig in de dienst, in het vertrouwen dat Jehovah voor hen zou zorgen. En dat deed hij inderdaad. Wanneer de Temanaha’s gingen prediken, liet Auguste de auto gewoonlijk in het gebied geparkeerd staan. Bij terugkomst vonden ze die dan vaak volgestouwd met voedsel. Wie dat deed, wisten ze niet. Ze namen aan dat het vriendelijke mensen in het gebied waren die op de hoogte waren van hun situatie. Dat ging zo
een aantal weken door, totdat de financiële situatie van het gezin verbeterde.Gezien de ijver en volharding van de familie Temanaha en anderen als zij, en ook de welwillende houding van de eilanders, is het geen verrassing dat Huahine tegenwoordig een florerende gemeente heeft. Het eiland telt zelfs één verkondiger op de 53 bewoners. En in recente jaren heeft wel één op de 12 het Avondmaal bezocht!
Veel andere Getuige-gezinnen hebben net zo’n zelfopofferende geest getoond. Jean-Paul en Christiane Lassalle bijvoorbeeld hebben vanaf 1988 twee jaar op de Marquiseseilanden gediend. Jean-Paul was lid geweest van de bestuursraad van de Sociale Dienst op Tahiti, maar had zijn prestigieuze baan opgegeven om zijn bediening te kunnen uitbreiden. In 1994 verhuisde de familie Lassalle opnieuw, ditmaal naar Rangiroa, een van de Tuamotu-eilanden, waar ze drie jaar bleven. Jean-Paul dient nu getrouw in Frankrijk.
Meer recent verhuisde Colson Deane, vóór zijn pensionering onderdirecteur van de gevangenis op Tahiti, met zijn vrouw, Lina, naar Tubuai, het hoofdeiland van de gelijknamige eilandengroep.
Beiden pionieren en zijn een fijne aanwinst voor de kleine gemeente op het eiland, in een gebied waar nog steeds een grote behoefte bestaat aan ouderlingen.Gezinnen uit Frankrijk komen helpen
Sommige gezinnen kwamen helemaal uit Frankrijk om te helpen met het werk. Neem bijvoorbeeld de familie Sicari: Francis, Jeannette, en hun twee dochters, van zes en negen jaar. „We wachtten op een gelegenheid om onze dienst uit te breiden”, zegt Francis. „Toen lazen we in het Jaarboek 1971 de oproep voor verkondigers die konden dienen in het gebied van de Stille Zuidzee.” Hoewel enkele vrienden en familieleden het de Sicari’s uit hun hoofd probeerden te praten, namen ze de uitdaging aan, en ze arriveerden in april 1972 in Papeete.
Omdat Francis ouderling was, kon er toen hij kwam een tweede gemeente op Tahiti gevormd worden, in het stadje Punaauia. Met Jean-Pierre Francine, toentertijd presiderend opziener van de andere gemeente, had Francis het voorrecht in het eerste bijkantoorcomité op Tahiti te dienen toen die regeling in 1976 werd ingesteld. Hij heeft twaalf jaar in die hoedanigheid gediend.
Was de bezorgdheid van de vrienden en familieleden van de Sicari’s terecht geweest? „Anders dan wat er destijds gezegd werd, bleek onze verhuizing een positief effect op onze dochters te hebben”, zegt Francis. „Met z’n vieren hebben we nu in totaal 105 jaar in de volletijddienst doorgebracht en heel wat zegeningen ervaren, precies zoals Jehovah beloofd heeft. — Mal. 3:10.”
In 1981 berichtte het Franse bijkantoor in de Koninkrijksdienst over de behoefte aan ouderlingen op het eiland Moorea, een half uur met een veerboot van Papeete verwijderd. Twee broeders en hun vrouwen reageerden op de oproep. Eén echtpaar, Alain en Eileen Raffaelli, hielp bij het tot stand komen van een gemeente op Moorea, waar ze acht jaar hebben gediend. Ook was Alain van 1987 tot 1994 lid van het bijkantoorcomité.
In 1997 nodigde het Franse bijkantoor gepensioneerde broeders uit voor twee jaar of langer naar afgelegen eilanden te verhuizen om hulp te bieden waar dringend behoefte bestond aan ouderlingen. Gérard Balza, de bijkantoorcoördinator van Tahiti, zegt daarover: „We verwachtten dat er misschien twee of drie echtparen zouden reageren. Wat een verrassing toen zich elf echtparen aanboden! Twee echtparen besloten zelfs hier te blijven. Dankzij hun geestelijke rijpheid en ervaring zijn deze broeders en zusters een grote hulp geweest voor onze verkondigers. En ondanks dat ze geen zendelingen zijn, hebben ze geproefd van het zendelingenleven en de uitdagingen van het leven op een afgelegen eiland.”
De oprichting van het bijkantoor
Naarmate het werk in de Pacific vooruitgang boekte, volgden er ook organisatorische aanpassingen. Australië had het opzicht over het werk in Frans Polynesië totdat in 1958 Fiji, dat veel dichterbij ligt, het overnam. Nog een verandering kwam in 1975 toen Nathan Knorr en Frederick W. Franz van het internationale hoofdbureau Tahiti bezochten. Ze hielden aanmoedigende lezingen voor een gehoor van meer dan zevenhonderd personen en broeder Knorr gaf in een van de Koninkrijkszalen een diapresentatie voor ongeveer vijfhonderd aanwezigen.
Na het programma kwam broeder Knorr met de ouderlingen samen en opperde het plan voor een bijkantoor op Tahiti. De broeders waren opgetogen. Alain Jamet, een kringopziener die Engels sprak, werd als bijkantooropziener aangesteld. De nieuwe regeling, die op 1 april van dat jaar inging, bleek een heel gunstige ontwikkeling te zijn. Het is waar dat Fiji al dichterbij was dan Australië, maar er was altijd nog een taalbarrière geweest. Nu konden de broeders in Frans Polynesië een nauw en rechtstreeks contact met hun eigen bijkantoor onderhouden.
Met nog geen driehonderd verkondigers in het hele gebied was het bijkantoor klein. Het was eigenlijk niet meer dan een kamer naast de Koninkrijkszaal in Papeete. Aan de ene kant stond een bureau en aan de andere kant bevond zich de lectuurvoorraad. Aanvankelijk was de taak van bijkantooropziener een parttimejob en konden Alain en zijn vrouw, Mary-Ann, het kringwerk blijven behartigen; ook predikten ze op afgelegen eilanden waar geen verkondigers waren.
Prediking op de Tuamotu’s en Gambiereilanden
Nu Tahiti een eigen bijkantoor had gekregen, werd er ook meer nadruk op gelegd de afgelegen eilanden met het goede nieuws te bereiken. In sommige gevallen vormden de broeders
groepen om naar deze eilanden te reizen. Axel Chang, die enige tijd in het bijkantoorcomité heeft gediend, herinnert zich hoe een groep van twintig broeders en zusters een vliegtuig charterde en naar Rangiroa, het grootste atol in de Tuamotu’s, vloog. Hij zegt: „Nadat we iedereen op het atol getuigenis hadden gegeven, troffen we voorbereidingen voor een openbare lezing. Van de burgemeester mochten we een overdekte ruimte gebruiken. Aanvankelijk leek het of onze groep het enige publiek zou vormen! Misschien zijn de mensen bang voor hun religieuze leiders, dachten we. Maar toen de lezing begon, kwamen de mensen binnendruppelen en raakte de ruimte geleidelijk gevuld.”Broeder Chang vervolgt: „Tijdens de lezing zagen we de pastoor op zijn fiets hard trappend naar onze vergaderplek komen. Dichterbij gekomen vertraagde hij zijn tempo en tuurde hij of hij parochianen kon ontdekken. Hij kwam zo een aantal keren langs — en bood ons een vermakelijk schouwspel.”
Alain Raffaelli organiseerde in 1988 een predikingstocht op de Gambiereilanden. Dit overheersend katholieke groepje eilanden op ruim 1600 kilometer van Tahiti is de kleinste en meest afgelegen archipel van Frans Polynesië. De enige keer dat er op deze eilanden getuigenis was gegeven, was in 1979 geweest, toen Alain Jamet er drie dagen had doorgebracht.
De broeders benaderden eerst de burgemeester om hun activiteit uit te leggen en naar een plek te vragen waar ze een openbare vergadering konden houden. Hij bood hun de
trouwzaal aan, maar verontschuldigde zich dat hij de broeders niet kon vergezellen bij het uitnodigen van de mensen omdat hij het druk had met een verkiezingscampagne. De broeders maakten er uiteraard geen probleem van dat hij hen niet zou vergezellen. De lezing werd bijgewoond door dertig personen, onder wie de burgemeester en de plaatselijke gendarme.Tijdens de openbare lezing, die over de toestand van de doden ging, vermeldde Alain dat de bijbelse hel slechts het graf is en dat Christus zelf daarheen was gegaan. „Dat kan nooit voor Jezus gelden!”, riep iemand in het publiek. Alain citeerde toen de Apostolische Geloofsbelijdenis, die zegt dat Jezus is ’nedergedaald ter helle’. Het publiek was met stomheid geslagen, want pas op dat moment drong tot hen door dat ze deze zinsnede jarenlang hadden opgezegd zonder er echt over na te denken. Eén gezin dat die vergadering bijwoonde, is nu in de waarheid.
Reizende opzieners gebruikten vaak de weken dat ze geen gemeenten hoefden te bezoeken om te pionieren in gebieden waar geen verkondigers waren. Dat was ook zo met Mauri en Mélanie Mercier, een Tahitiaans echtpaar. Ze waren de eersten die het goede nieuws predikten op een aantal atollen in de Tuamotu’s, namelijk Ahe, Anaa, Hao, Manihi, Takapoto en Takaroa. Als het maar enigszins ging, hield Mauri daar dan ook een openbare lezing of gaf er een diapresentatie. „De meeste eilanders waren vriendelijk,” herinnert hij zich, „behalve die op Anaa, een katholiek bolwerk. Tijdens de dialezing begonnen sommigen te schreeuwen,
en anderen wilden ons een pak slaag geven. Maar tot onze opluchting konden we hen uiteindelijk tot bedaren brengen.”Er komen zendelingen
Vanaf 1978 werden er vanuit Frankrijk een aantal zendelingen naar de meer afgelegen eilanden gezonden. Michel en
Babette Muller arriveerden in augustus 1978 en werden toegewezen aan Nuku Hiva, het grootste en volkrijkste eiland van de Marquises. Er waren wel wat bezoeken gebracht aan deze overwegend katholieke eilandengroep, maar niemand had er lang kunnen blijven. Omdat er geen wegen waren, verplaatsten Michel en Babette zich te voet of te paard. Plaatselijke bewoners boden hun vaak een slaapplaats aan. Eén nacht sliepen ze zelfs op een laag koffiebonen die lagen te drogen!De familie Muller bleef ongeveer anderhalf jaar in de Marquises en ging toen in de kringdienst. Velen hebben hun bezoeken gewaardeerd en lectuur genomen. In één jaar verspreidden Michel en Babette samen duizend exemplaren van Mijn boek met bijbelverhalen! Als resultaat van de inspanningen van zulke voortreffelijke zendelingen, en ook die van de pioniers en verkondigers in het algemeen, verliep het werk niet alleen in de Marquises maar in het hele gebied van het bijkantoor heel voorspoedig. Ja, de verzamelde berichten geven 69 opeenvolgende hoogtepunten in het aantal verkondigers te zien!
Natuurlijk moesten al deze nieuwelingen worden opgeleid. Maar er waren niet altijd genoeg ervaren broeders en zusters om hen op persoonlijke basis te helpen. De Mullers pakten het probleem aan door met twee nieuwe verkondigers tegelijk te werken. Eentje ging met Michel of Babette naar het huis toe terwijl de ander op de weg op zijn beurt wachtte. Michel en Babette dienen nu als zendelingen in het Afrikaanse Benin.
’Getuigenis geven was een test op onze bijbelkennis’
De zendelingen Christian en Juliette Belotti kwamen in februari 1982 in Frans Polynesië aan. Aanvankelijk waren ze in de kringdienst en vervolgens pionierden ze vijf jaar op Raiatea; delen van dat eiland waren alleen per vlerkprauw te bereiken. Maar de prediking daar stelde niet alleen hun kundigheid in
het hanteren van een peddel op de proef; „het was ook een test op onze bijbelkennis”, zegt Christian. „We kregen heel vaak vragen als ’Hoe weten de gezalfden dat ze naar de hemel gaan?’ of ’Wat stellen de beesten van de Apocalyps voor?’”Zoals in de meeste kleine gemeenschappen kende iedereen iedereen op Raiatea. „Als een verkondiger inactief werd,” zegt Christian, „was het dan ook niet ongebruikelijk dat een huisbewoner zei: ’Ik heb die-en-die al een tijdje niet gezien. Is zijn liefde verkoeld?’ Of ’Die-en-die heeft hulp nodig. Er is vast iets mis met zijn geloofsleven!’” Toen de Belotti’s Raiatea verlieten, had in bijna elke fare (Tahitiaans voor „huis”) wel iemand studie gehad van Jehovah’s Getuigen.
Vanaf hun basis Raiatea gingen de Belotti’s ook naar het eiland Maupiti. Op een keer troffen ze regelingen dat een partij boeken rechtstreeks naar het eiland gestuurd zou worden. Maar die zending kwam niet op tijd. Niet uit het veld geslagen toonden Christian en Juliette de mensen hun persoonlijke exemplaar van de boeken die ze hadden willen aanbieden. Bijna dertig families bestelden de boeken, in het vertrouwen dat ze alsnog zouden komen. Een geïnteresseerde was zo vriendelijk de boeken te bezorgen toen de zending uiteindelijk arriveerde.
De volgende toewijzing van de familie Belotti was Rangiroa, een van de Tuamotu-eilanden, waar ze de enige Getuigen waren. Later werden ze toegewezen aan Frans Guyana en uiteindelijk aan de Democratische Republiek Congo, waar broeder Belotti in het bijkantoorcomité dient.
„Jehovah zal je opleiden”
Frédéric en Urminda Lucas kwamen in 1985 uit Frankrijk en kregen als toewijzing het eiland Tahaa, waar slechts drie verkondigers waren. De eerste twee weken waren niet makkelijk voor dit jonge echtpaar. Ze hielden de vergaderingen in hun
eigen huiskamer en ze waren de enige aanwezigen. Ze zongen de Koninkrijksliederen, en ze huilden; maar ze gaven niet toe aan ontmoediging.Er was geen elektriciteit op het eiland en geen telefoon. Frédéric en Urminda bezaten echter een walkie-talkie, en daarmee hadden ze contact met de zendelingen op het nabijgelegen Raiatea — dat wil zeggen, als ze verbinding konden krijgen! Ze hadden ook een klein koelkastje dat aangesloten was op de generator van een buurman. „Gewoonlijk”, zegt Frédéric, „draaide die ’s avonds van zes tot tien. Op een keer waren onze tomaten bij onze thuiskomst helemaal bevroren. De buurman had besloten naar een sportwedstrijd op de televisie te kijken en had zijn generator veel vroeger aangezet.”
De familie Lucas moest ook Tahitiaans leren. Iedereen die een vreemde taal heeft moeten leren, weet dat nieuwelingen pijnlijke momenten meemaken. Frédéric herinnert zich bijvoorbeeld dat hij van huis tot huis ging en dacht dat hij het over de „heilige geest” had — varua mo’a. Maar hij had de moeilijke uitspraak van mo’a nog niet onder de knie en wat hij zei, was „kippengeest”.
Toen het echtpaar op Tahaa arriveerde, was Frédéric 23 jaar en dienaar in de bediening. Hij vertrouwde Alain Jamet, de toenmalige bijkantoorcoördinator, toe dat hij zich onbekwaam voelde voor zijn verantwoordelijkheden. „Maak je geen zorgen,” zei Alain, „Jehovah zal je opleiden!” En dat was ook zo. Toen de familie Lucas vijf jaar later naar hun volgende toewijzing, Boerkina Faso, ging, was het groepje op Tahaa een gemeente van veertien verkondigers geworden met een eigen Koninkrijkszaal en diende Frédéric als ouderling.
Dit echtpaar is maar wat blij dat ze in die beginperiode niet aan ontmoediging toegegeven hebben! „Het waren de beste jaren van onze jeugd”, zeiden ze onlangs. „We leerden geduldig te zijn en volledig op Jehovah te vertrouwen en niet op ons
eigen kunnen. Wanneer we in de put zaten, tilde gebed ons er weer uit. We maakten Jehovah tot onze toevlucht, en hij heeft ons nooit in de steek gelaten. Ja, hij heeft ons echt opgeleid.”Ongehuwde zendelingen aanvaarden pittige toewijzingen
Er kwamen ook ongehuwde zendelingen uit Frankrijk in Frans Polynesië helpen. Georges Bourgeonnier en Marc Montet behoorden tot de eersten van hen. Beiden dienden op het bijkantoor en als reizende opziener. Marcs kring omvatte de Tubuai-, Gambier-, Marquises- en Tuamotu-eilanden. Op een aantal atollen predikte hij alleen; andere keren werkte hij samen met plaatselijke speciale pioniers. Waar mogelijk hield hij openbare lezingen, en op sommige eilanden was bijna de hele bevolking aanwezig. Na zijn huwelijk bleef Marc een tijdlang in de kringdienst. Nu maken hij en zijn vrouw, Jessica, deel uit van de gemeente Bora Bora, waar Marc ouderling is en pioniert.
In februari 1986 arriveerden Philippe Couzinet en Patrick Lemassif uit Frankrijk. Ze kregen de Marquises als toewijzing. Hier ontbreken de bij de andere eilanden in Frans Polynesië wel aanwezige beschermende koraalriffen. De machtige golven van de kobaltblauwe Grote Oceaan beuken tegen de hoge, bijna loodrecht oprijzende kliffen van deze eilanden. Tussen ruige bergruggen liggen nauwe, vruchtbare valleien met rivieren en watervallen — een perfect domein voor de vele geiten, paarden en wilde runderen die op de eilanden rondzwerven.
In de loop van de jaren waren de Marquises slechts sporadisch door pioniers en verkondigers bezocht. De familie Muller had bijvoorbeeld in de kalenderjaren 1978/1979 zo’n anderhalf jaar op Nuku Hiva doorgebracht. Maar er was nooit een grondig getuigenis op de eilandengroep als geheel gegeven. Dit werd anders toen Philippe en Patrick er arriveerden, al ging dat niet van een leien dakje. Het katholicisme was er namelijk sterk verschanst en veel mensen waren bang voor de pastoors.
En die pastoors waren ook verantwoordelijk voor bepaalde dreigementen die de twee broeders toegevoegd kregen. Bovendien was er destijds een katholieke charismatische beweging actief, die fanatisme aanwakkerde en de aanzet gaf tot een paar heel onplezierige voorvallen in de gemeenschap.Patrick en Philippe werkten eerst samen, en toen ze wat meer vertrouwd waren met het gebied, afzonderlijk. Om de beurt bleef een van hen in het zendelingenhuis op Hiva Oa, waar hij de vergaderingen leidde, en vertrok de ander voor ettelijke weken per boot naar andere eilanden. Uiteindelijk vonden ze het praktischer en effectiever om op te splitsen: Patrick bewerkte de eilanden in het noorden, Philippe die in het zuiden.
Om de twee zendelingen te helpen, wees het bijkantoor speciale pioniers uit Tahiti toe om met hen samen te werken. Een van hen was Pascal Pater, die nu als gemeenteouderling dient; de ander was Michel Bustamante, nu kringopziener. Deze enthousiaste jonge mannen wilden Jehovah graag de kracht van hun jeugd aanbieden (Spr. 20:29). En ze hadden beslist kracht nodig, want prediken op de Marquises was niet iets voor de teerhartigen en teerbesnaarden. Er waren geen wegen, alleen stenige en vaak modderige paden die door diepe, smalle valleien naar geïsoleerde huizen en gemeenschappen leidden. De enige praktische manier om enkele van deze plekken te bereiken, was met een crossmotor.
Philippe herinnert zich dat hij met zijn crossmotor op een smal pad reed toen er een kudde wilde runderen, opgeschrikt door een ander voertuig, kwam aanstormen. Met een afgrond aan de ene kant en een rotswand aan de andere kon Philippe geen kant op. Hij deed het enige wat hem overbleef: hij stopte en leunde met zijn motor zo dicht mogelijk tegen de rotsen. De dieren daverden voorbij en hij kon ze — danig van streek maar ongedeerd — weer zien verdwijnen.
„Voor mij was de toewijzing één groot avontuur”, zegt Michel Bustamante. „Maar we hebben wel degelijk ook angstige momenten beleefd, vooral wanneer we alleen waren op sommige van de eilanden. Eén keer lag de bungalow waar ik een onderkomen had gevonden in een diepe, donkere vallei, ver van de plek waar ik die dag getuigenis had gegeven. Ik probeerde een slaapplaats te vinden in een dorp dichterbij, maar dat lukte niet, en dus moest ik naar huis lopen. Tegen die tijd was de schemering al ingevallen, en de rotswanden omsloten me met een nachtelijk duister. Ik moest opeens aan het spiritisme denken dat op het eiland beoefend werd en aan de demonen die er beslist rondhingen. Dat alles bezorgde me een angstaanval. Ik begon dus te bidden en Koninkrijksliederen te zingen waarin veelvuldig Jehovah’s naam voorkwam. Toen ik eindelijk mijn bungalow binnenstapte, sloot ik de deur, opende mijn bijbel en begon te lezen. Langzaamaan werd ik weer kalm.”
Na drie jaar hard werken zagen de broeders tot hun enorme vreugde hun eerste Marquesiaanse bijbelstudent in de waarheid komen: een jonge man genaamd Jean-Louis Peterano. Jean-Louis kreeg een pastoor op bezoek die wilde dat hij „tot de kudde terugkeerde”. In een poging de jonge man te ’redden’, beweerde de pastoor dat de naam Jehovah door de Getuigen verzonnen was. Jean-Louis citeerde daarop Psalm 83:18 uit de Franse katholieke vertaling van Crampon (1905), die de goddelijke naam gebruikt. Sprakeloos vertrok de pastoor, en hij is ook nooit meer teruggekomen. Dit was waarschijnlijk de eerste keer dat een Marquesiaan met een katholieke bijbel een theologisch dispuut won van een pastoor. Later verliet zelfs de privésecretaris van de bisschop de kerk en kwam in de waarheid.
Op Hiva Oa legden de zendelingen contact met een Europees echtpaar, Jean en Nadine Oberlin. Net als de beroemde Franse schilder Paul Gauguin waren ze naar de Marquises gekomen om zich uit de beschaving terug te trekken. Ze woonden op een bijna onbereikbare plek en leidden een sober leven zonder moderne gemakken. Na drie jaar studeren en na heel wat veranderingen in hun leven aangebracht te hebben, werden Jean en Nadine gedoopt.
Toen Philippe Couzinet en Patrick Lemassif in 1986 arriveerden, was er in de hele Marquisesarchipel slechts één verkondiger. Acht jaar later, toen Philippe als laatste van hen beiden vertrok naar een nieuwe toewijzing, in Kameroen, waren er 36 verkondigers — één op elke 210 inwoners. En er waren drie gemeenten, op elk van de hoofdeilanden — Hiva Oa, Nuku Hiva en Ua Pou — één.
De laatste zendelingen komen
In november 1990 kwamen de laatste zendelingen uit Frankrijk: Serge en Marie-Louise Gollin. Ook zij werden toegewezen aan de Marquises, waar ze veel hebben gedaan om de gemeenten te sterken. De Gollins hebben Marquesiaans geleerd en — het is verbazend — elk gezin op de zes bewoonde eilanden bezocht!
Vanaf hun basis Hiva Oa, waar Serge de enige ouderling is, gaan ze geregeld naar een aantal andere eilanden, waaronder ook twee waar geen verkondigers zijn. Bij hun eerste bezoek aan Fatu Hiva was Serge verbaasd over de medewerking die de plaatselijke katholieke en protestantse diaken gaven. Aan het eind van hun kerkdiensten deden beide mannen een mededeling waarin ze hun gehoor uitnodigden voor de openbare lezing van een half uur die Serge in een plaatselijke school zou houden. Bovendien kwam de protestantse diaken zelf ook en vertaalde hij Serge’s lezing in het Marquesiaans, dat hij toen vloeiender sprak dan Serge.
Om het publiek te helpen de verschillende schriftplaatsen in hun bijbel te vinden, schreef Serge ze op een schoolbord. Hij sprak ook de gebeden uit, waarop allen met een duidelijk
„Amen” antwoordden. De volgende dag verspreidde de familie Gollin lectuur bij elk gezin op Fatu Hiva. En ze worden nog steeds hartelijk welkom geheten bij hun bezoeken aan dit eiland met zijn bevolking van nog geen zeshonderd mensen.De bijbelse waarheid dringt door in gevangenissen
Net als in veel andere landen zijn ook in Frans Polynesië heel wat personen in de gevangenis tot een kennis van de waarheid gekomen. Neem bijvoorbeeld Alexandre Tetiarahi, die in zijn jeugd al misdrijven pleegde en zeven jaar vastzat. Hij ontsnapte minstens zes keer, wat hem de bijnaam Papillon (Vlinder) bezorgde, naar de hoofdfiguur in een beroemde roman over een voortvluchtige gevangene.
Op een plek op Raiatea waar hij zich verborgen hield, vond Alexandre een bijbel en een boek met de titel „Dingen waarin God onmogelijk kan liegen”. Hij las de bijbel helemaal door en las ook het boek ettelijke malen. Overtuigd dat hij de waarheid gevonden had, begon hij last te krijgen van zijn geweten. Wat deed hij?
Hoewel hij geen persoonlijk contact had gelegd met Jehovah’s Getuigen, door wie het boek was uitgegeven, meldde Alexandre zich bij de politie, die hem terugstuurde naar de gevangenis op Tahiti. Daar werkte Colson Deane als bewaker. Kort nadat Alexandre was gearriveerd, hoorde hij Colson getuigenis geven aan een collega, en onmiddellijk herkende hij daarin wat hij geleerd had. Hij sprak Colson aan toen die alleen was en vroeg hem of hij hem meer kon leren.
Broeder Deane kreeg toestemming van de gevangenisdirecteur om met Alexandre in zijn cel te studeren. Al gauw wilden verscheidene andere gedetineerden ook studie. De directeur stond Colson toe om, in zijn middagpauze, ook met deze gevangenen te studeren. Later werd besloten dat het beter zou zijn als twee ouderlingen het overnamen. Verscheidene
jaren luisterden elke week zo’n dertig tot vijftig gevangenen naar een bijbelse lezing, gevolgd door een persoonlijke studie voor wie dat wilde.Ondertussen maakte Alexandre snelle vorderingen, wat door de gevangenisautoriteiten werd opgemerkt. Het gevolg was dat ze deze vroegere ontsnappingsartiest speciaal toestemming gaven zijn eerste districtscongres bij te wonen, onder begeleiding van broeder Deane. Daar werd Alexandre gedoopt. Inmiddels is hij vrijgekomen, en hij dient Jehovah nog steeds.
Internationale congressen op Tahiti
In 1969 beleefde Tahiti zijn eerste internationale congres. Destijds waren er slechts 124 verkondigers op de eilanden. Het was dan ook iets geweldigs om 210 afgevaardigden uit zestien landen te gast te hebben, onder wie ook broeder Frederick W. Franz, het eerste lid van het Besturende Lichaam dat Tahiti bezocht. Het congres, met een bezoekershoogtepunt van 610, was een werkelijke stimulans voor de broeders en zusters en droeg bij tot een toename in het verkondigersaantal van
15 procent het jaar daarop. Vervolgens bood Tahiti in 1978 onderdak aan een van de internationale „Zegevierend geloof”-congressen. Ditmaal bereikte het bezoekersaantal de 985!Vertalen in het Tahitiaans
Naarmate het aantal verkondigers groeide, nam ook het werk op het bijkantoor toe, vooral het vertalen van op de bijbel gebaseerde lectuur in het Tahitiaans, de belangrijkste Polynesische taal. Al voordat het bijkantoor was opgericht, vertaalden een paar oudere verkondigers met een goede kennis van het Tahitiaans parttime enkele publicaties, gewoonlijk vanuit het Frans. Zo werd vanaf 1963 de Koninkrijksdienst vertaald. In 1971 voltooiden ze het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt.
Toen Tahiti in 1975 een bijkantoor kreeg, gaf dat een verdere stimulans aan het vertaalwerk. Veel nieuwere vertalers kenden Engels, dat op school wordt onderwezen. Ze konden nu dus rechtstreeks vanuit de oorspronkelijke Engelse tekst vertalen in plaats van via de Franse vertaling. Vanaf 1976 vertaalde
het bijkantoor De Wachttoren in het Tahitiaans als halfmaandelijkse uitgave, en een tijdlang werd ook Ontwaakt! vertaald. Ook de boeken „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig” en Redeneren aan de hand van de Schrift werden vertaald, en de complete liederenbundel. Geen enkele andere groepering heeft zo veel lectuur in het Tahitiaans vertaald als Jehovah’s Getuigen!De laatste dertig jaar worden het Tahitiaans en andere Polynesische talen echter geleidelijk verdrongen door het Frans. Eén oorzaak van deze trend is dat Frans, als een moderne taal met een grote woordenschat, zowel door de media als in het onderwijs, tot op universiteitsniveau, gebruikt wordt.
Niettemin beschouwen veel Polynesiërs het Tahitiaans als een onderdeel van hun culturele identiteit, en de broeders en zusters geven dan ook vaak getuigenis in die taal. En van de 26 gemeenten in het gebied van het bijkantoor zijn er 5 Tahitiaans: met elkaar zo’n 20 procent van de verkondigers.
Vandaar dat er nog steeds een aanzienlijke vraag naar lectuur in die taal bestaat.Een groots bouwprogramma komt op gang
Het kamertje naast de Koninkrijkszaal in Papeete fungeerde van 1975 tot 1983 als bijkantoor; toen werd er een nieuw bijkantoor gebouwd in Paea, zo’n 25 kilometer van Papeete. Het nieuwe Bethelcomplex werd helemaal door plaatselijke broeders gebouwd. Het had vier kamers voor leden van de Bethelfamilie, drie kantoren, een lectuuropslag en een Koninkrijkszaal. Op 15 april 1983 hield Lloyd Barry van het Besturende Lichaam voor een gehoor van zevenhonderd personen de inwijdingslezing voor het nieuwe complex.
Maar zelfs dat bijkantoor werd al spoedig te klein. Het Besturende Lichaam gaf dus toestemming voor de bouw van een groter complex, met daaraan verbonden een congreshal, in Toahotu, een semi-landelijk gebied bij de landtong die de twee delen van het eiland verbindt. Dit project werd gerealiseerd door
een ploeg broeders uit Australië, Canada, Frankrijk, Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten. Natuurlijk hielpen de plaatselijke verkondigers ijverig mee. Milton G. Henschel van het Besturende Lichaam wijdde het nieuwe complex op 11 december 1993 in.Rond die tijd kwam ook een intensief bouwprogramma voor Koninkrijkszalen op gang. Onder supervisie van het plaatselijke Regionale bouwcomité bouwden de broeders in minder dan tien jaar zestien nieuwe zalen. Het resultaat is dat de meeste gemeenten nu hun eigen Koninkrijkszaal hebben.
Aanpassingen op het bijkantoor en verdere opleiding
In 1995 was Alain Jamet al bijna twintig jaar coördinator van het bijkantoorcomité, maar vanwege familieverantwoordelijkheden kon hij deze taak niet langer behartigen. Hij was echter wel in staat lid te blijven van het bijkantoorcomité en parttime als districtsopziener te dienen. In september van dat jaar wees het Besturende Lichaam daarom Gérard en Dominique Balza, van de Franse Bethelfamilie, aan Tahiti toe. Gérard werd aangesteld als coördinator van het bijkantoorcomité.
Het derde lid van het bijkantoorcomité is Luc Granger. Hij en zijn vrouw, Rébecca, verhuisden in 1991 naar Tahiti om te dienen waar de behoefte groter was. Na een korte periode als speciale pioniers hadden ze vier jaar een aandeel aan het kring- en districtswerk, waarna ze in 1995 aan het bijkantoor werden toegewezen.
In mei 1997 kon het Tahitiaanse bijkantoor voor het eerst de Bedienarenopleidingsschool houden. Veel van de twintig studenten in die eerste klas ontvingen daarna speciale dienstvoorrechten. Félix Temarii bijvoorbeeld is nu een van de twee kringopzieners voor de eilanden. Gérard Balza zegt: „We bidden dat meer broeders hun best doen om voor de school in aanmerking te komen en om zich ervoor beschikbaar te stellen,
zodat we een tweede klas kunnen vormen. Er bestaat beslist nog steeds een grote behoefte op een aantal eilanden; sommige hebben zelfs nu nog geen verkondigers. Op andere eilanden zijn bekwame broeders nodig om verantwoordelijkheden in de gemeente op zich te nemen. En de bewoners van 58 eilanden, die zo’n 7 procent van de bevolking vertegenwoordigen, krijgen maar zelden het goede nieuws te horen. In sommige gevallen zou aan de behoefte voldaan kunnen worden door geestelijk rijpe echtparen met de Franse nationaliteit, waarvan de man gepensioneerd is. Als zulke personen ons zouden willen helpen — al is het maar voor twee jaar — zou het bijkantoor graag bericht van hen krijgen.”Uitdagingen in een snel veranderende maatschappij
Vooral Tahiti heeft te maken met economische groei en een snelle secularisatie en urbanisatie. Dat heeft weer geleid tot een migratiegolf van de andere eilanden naar Tahiti. In het kielzog van materiële welvaart volgden materialisme, kooplust en het najagen van genoegens.
Een droeve zaak is dat er een aantal van Jehovah’s dienstknechten aan deze subtiele invloeden ten prooi zijn gevallen. Vooral voor jongeren is het een uitdaging geestelijke zaken voorrang te blijven geven en moreel rein te blijven. Toch is Jehovah’s zegen nog steeds duidelijk zichtbaar, want het gebied heeft nu een verhouding van één verkondiger van het goede nieuws op elke 141 inwoners.
Joh. 6:44; Hand. 15:14). En dit paradijs is de voorloper van een letterlijk paradijs dat zich binnenkort over de aarde zal uitstrekken en dat vrij zal zijn van pijn, verdriet en zelfs de dood — zaken waardoor iedere generatie mensen, waar ze ook woonden, tot nu toe is gekweld. — Job 14:1; Openb. 21:3, 4.
Dit bewijst dat veel mensen in Frans Polynesië waardering hebben gekregen voor een veel mooier paradijs — een geestelijk paradijs, het exclusieve domein van Gods naamvolk (De vroege Polynesiërs gaven blijk van grote moed, zeemanskunst en het vertrouwen dat achter de horizon land zou liggen — misschien wel een beter land. Ze werden niet teleurgesteld. Op soortgelijke wijze blijven Jehovah’s loyale aanbidders in deze tijd, zoals zij die in dit verslag genoemd zijn, zich inspannen voor de veel en veel grotere prijs die Jehovah hun voor ogen heeft gesteld. Ook zij zullen niet worden teleurgesteld. Ja, beter dan enige ster aan de hemel zal Jehovah allen die op hem vertrouwen feilloos leiden en in het aardse Paradijs brengen dat vlak voor ons ligt. — Ps. 73:23, 24; Luk. 23:43.
[Voetnoten]
^ ¶4 Hoewel dit verslag heel Frans Polynesië behandelt, heeft het als titel „Tahiti” omdat dat eiland de spil vormt van het gebied en de naam Tahiti voor velen vertrouwder is. Maar als er in het verhaal zelf „Tahiti” staat, betreft dat specifiek het eiland.
^ ¶54 Zie voor een bespreking van de geschiedenis van de Tahitiaanse bijbel De Wachttoren van 1 juli 2003, blz. 26-29.
[Kader op blz. 72]
Een overzicht van Frans Polynesië
Verspreid over vijf miljoen vierkante kilometer oceaan liggen 130 eilanden met een oppervlak van vierduizend vierkante kilometer. Ze vormen vijf eilandengroepen: de Tubuai- (of Australische), de Gambier-, de Marquises- en de Genootschapseilanden en de Tuamotu’s. Op de veertien Genootschapseilanden woont 85 procent van de bevolking.
Bevolking: De meeste bewoners zijn Polynesisch of van gemengd Polynesische afkomst. De rest — een minderheid — is Chinees, Europees of Amerikaans.
Taal: Frans en Tahitiaans zijn de hoofdtalen. Frans is de regerings- en handelstaal.
Middelen van bestaan: De economie is in hoofdzaak gebaseerd op bestuur en dienstverlening, waaronder toerisme. Landbouw, industrie en parelkwekerijen bieden werk aan het overige deel van de beroepsbevolking. Parels vormen 80 procent van de export.
Voedsel: De eilanden zijn sterk afhankelijk van geïmporteerd voedsel. Plaatselijke gewassen zijn onder andere bananen, cassave, kokosnoten, sla, papaja’s, ananassen, taro’s, tomaten en watermeloenen. Tot het niet-plantaardige voedsel behoren vis, oesters, garnalen, runderen, geiten en varkens.
Klimaat: Het klimaat is tropisch — warm en vochtig — maar er zijn wat verschillen in het weer tussen de eilandengroepen. Het natte seizoen (zomer) loopt van november tot april. Jaarlijks kan het midden van Tahiti meer dan negen meter water te verwerken krijgen.
[Kader/Illustraties op blz. 74]
Hoge eilanden, lage eilanden en motu
De eilanden van Frans Polynesië zijn allemaal van vulkanische oorsprong en ze zijn in twee soorten in te delen: hoge eilanden en lage eilanden. De hoge eilanden zijn woest en bergachtig, sommige met toppen van meer dan duizend meter boven zeeniveau. Tahiti is daar een klassiek voorbeeld van.
De hoge eilanden zijn ook allemaal, met uitzondering van de Marquises, beschermd door een cirkel van koraalriffen. Veel van deze riffen, zoals die rond Bora Bora, bevatten kleine begroeide eilandjes die motu genoemd worden. Ze zijn geliefd als plek voor een vakantieoord.
De lage eilanden zijn atollen die maar een meter of wat boven de zeespiegel uitsteken. Kenmerkend voor de riffen is dat ze een lus vormen met daarbinnen een kristalheldere lagune. De eilanden van de Tuamotu-archipel zijn van dit soort. Sommige lagunes zijn immens. Die van Rangiroa bijvoorbeeld is zeventig kilometer lang en op het breedste punt twintig kilometer breed.
[Kader/Illustratie op blz. 77]
Van diaken tot Koninkrijksverkondiger
Manuari Tefaatau
Geboren: 1913
Gedoopt: 1959
Profiel: Als diaken in de Protestantse Kerk leerde hij de waarheid kennen door enkelen van de eerste bijbelstudenten op het eiland Makatea.
Nadat de Getuigen Jean-Marie en Jeanne Félix in 1956 op Makatea waren aangekomen, gaven hun eerste bijbelstudenten, Maui Piirai en Germaine Amaru, me getuigenis. Al gauw begon ik de bijbelse waarheid met medeparochianen te delen, wat nogal wat opschudding in de kerk teweegbracht. De dominee gaf me dan ook te verstaan dat ik niet meer met Jehovah’s Getuigen moest praten.
Zonder aarzelen liet ik me uit de kerk uitschrijven en ik begon de vergaderingen bij te wonen, die gehouden werden bij de familie Félix thuis. Een paar andere parochianen gingen ook studeren en vergaderingen bezoeken. Ik beschouw het als een voorrecht dat ik bij dat allereerste groepje bijbelstudenten in heel Frans Polynesië hoorde.
[Kader/Illustratie op blz. 83, 84]
Jehovah heeft aangevuld waaraan het mij ontbrak
Leonard (Len) Helberg
Geboren: 1930
Gedoopt: 1951
Profiel: Als vrijgezelle kringopziener in zijn eerste kringtoewijzing startte hij het werk op Tahiti. Hij woont nu met zijn vrouw, Rita, in Australië.
In 1955, toen het Australische bijkantoor me de toewijzing gaf een begin te maken met het kringwerk in de Stille Zuidzee, waren er in dit enorme gebied slechts twee gemeenten — een in Fiji en een in Samoa — en zes geïsoleerde groepen. Op Tahiti waren geen verkondigers.
Ik trok de decembermaand van 1956 uit voor mijn eerste bezoek aan het eiland, waar ik na een reis van zes dagen met het passagiersschip de Southern Cross vanuit Fiji aankwam. Ik vond onderdak in een pension aan de schilderachtige haven van Papeete. Toen ik me de volgende ochtend aan het aankleden was voor de velddienst, zag ik de Southern Cross op een paar honderd meter van mijn raam voorbijschuiven. Ik was alleen in een vreemd land, drieduizend kilometer van mijn dichtstbijzijnde broeders en zusters verwijderd, onder mensen die een vreemde taal spraken — Frans. Alles wat ik had, was één adres van een Ontwaakt!-abonnee.
Plotseling werd ik zo door gevoelens van eenzaamheid overmand dat ik in tranen uitbarstte. Omdat ik maar bleef huilen, zei ik tegen mezelf: ’Oké, dit wordt niets meer vandaag — terug naar bed. Ik begin morgen.’ Na veel en intens bidden die nacht werd ik de volgende ochtend opgewekt wakker. Die middag vond ik de Ontwaakt!-abonnee, een vrouw uit Algerije. Als een Lydia uit het boek Handelingen ontvingen zij en haar 34-jarige zoon me met open armen, en ze stonden erop dat ik bij hen zou logeren (Hand. 16:15). Mijn eenzaamheid was in één klap over! Ik dankte Jehovah die, daar was ik zeker van, mijn lange, onder tranen opgezonden gebeden had verhoord.
Terugkijkend besef ik werkelijk wat een liefdevolle Vader Jehovah is! Ja, als wij ons beschikbaar stellen, zal hij ruimschoots aanvullen waaraan het ons mocht ontbreken.
[Kader/Illustraties op blz. 87, 88]
Vroege pioniers
Alexis Tinorua bezocht de vergaderingen die Len Helberg eind jaren vijftig organiseerde. Alexis vertelde: „Ik was bij een bijbeldiscussie die broeder Helberg met een stel protestantse diakenen had. Ik herkende meteen de klank van de waarheid in de leringen van Jehovah’s Getuigen en begon met de Getuigen te studeren. In 1960 werd ik gedoopt. Vervolgens heb ik met veel vreugde negen jaar gepionierd. In 1965 had ik het voorrecht als eerste op Huahine, een van de Genootschapseilanden, te prediken. Ik ben Jehovah heel dankbaar dat ik tachtig mensen heb mogen helpen tot een nauwkeurige kennis van de bijbelse waarheid te komen.” Alexis heeft Jehovah gediend tot aan zijn dood in mei 2002.
Hélène Mapu begon in 1963 op Tahiti te pionieren, kort nadat ze de waarheid had leren kennen. Haar man was geen Getuige, maar gaf haar veel steun. Voor zijn werk voer hij tussen Tahiti en Raiatea op en neer. Hij had er dan ook geen bezwaar tegen dat Hélène een uitnodiging aanvaardde om als speciale pionierster op Raiatea te werken, waar ze als eerste het goede nieuws predikte. Hélène verhuisde later weer naar Tahiti, ditmaal naar het schiereiland (het kleinste deel van het eiland, ook Tahiti Iti genoemd), waar zij en een andere zuster, Mereani Tefaaroa, de enige Getuigen waren. Hélène vertelt: „Er was veel belangstelling op het schiereiland en al gauw hadden we heel wat studies.”
Het was duidelijk dat Jehovah deze trouwe zusters zegende, want er werd later een gemeente gevormd in dat gebied, in het stadje Vairao.
[Kader/Illustratie op blz. 101]
„Je zult moeten kiezen tussen mij en Jehovah”
Yvette Gillot
Geboren: 1932
Gedoopt: 1968
Profiel: Is al langer dan wie ook gewone pionierster in Frans Polynesië.
Toen ik mijn man vertelde dat ik een Getuige van Jehovah wilde worden, stelde hij me voor het blok: „Je zult moeten kiezen tussen mij en Jehovah.” Ik probeerde met hem te redeneren, maar het haalde niets uit. Hij liet mij en onze drie kinderen in de steek. Jaren later is hij echter teruggekomen.
In de tussentijd slaagde ik erin zowel mijn gezin te onderhouden als in de gewone pioniersdienst te staan. Ik deed ’s morgens vroeg mijn wereldse werk en leidde daarna de velddienstbijeenkomst. Eind jaren zestig waren er maar zo’n honderd verkondigers op de eilanden en er waren dus niet altijd broeders beschikbaar.
Ik ben Jehovah dankbaar dat ik zo’n vijftig personen mocht helpen hun leven aan hem op te dragen, onder wie ook Richard Wong Foo, die sinds 1991 deel uitmaakt van de Bethelfamilie. Mijn twee zoons dienen tot mijn grote vreugde als gemeenteouderling.
[Kader/Illustratie op blz. 105]
Begrafenis van de laatste prinses
Michel Gelas, een ouderling in Papeete, had een bijzondere ervaring toen het laatste lid van Tahiti’s koninklijke familie, prinses Takau Pomare, in 1976 op 89-jarige leeftijd stierf. De prinses was een directe afstammelinge van de Pomare-dynastie, die een tijdlang Tahiti en een aantal naburige eilanden bestuurd had. Haar adoptiedochter, een Getuige van Jehovah, vroeg Michel de begrafenislezing te houden, ook al was de prinses geen Getuige geweest.
Michel stemde erin toe de lezing te houden vanuit de overweging dat dit een voortreffelijke gelegenheid was om de opstandingshoop uit te leggen aan een aantal personen, onder wie politici, religieuze ambtsdragers en mensen van de pers. De dag na de dienst publiceerde een plaatselijke krant een foto van broeder Gelas tijdens zijn lezing, met vóór hem de kist. Onder het gehoor bevonden zich de gouverneur, de president van de Polynesische regering, andere autoriteiten en de katholieke aartsbisschop, gekleed in zijn officiële witte soutane.
[Kader/Illustratie op blz. 109, 110]
Eén geestelijke leende ons zijn scooter, een andere verbrandde onze boeken
Jacques Inaudi
Geboren: 1944
Gedoopt: 1965
Profiel: Hij en zijn vrouw, Paulette, dienden als speciale pioniers in Frankrijk en waren in de Pacific in de reizende dienst.
In 1969 namen Paulette en ik afscheid van familie en vrienden in Frankrijk en voeren we af naar Tahiti, onze nieuwe toewijzing. Het werd geen saaie bootreis: midden op de Grote Oceaan kregen we brand aan boord en dobberden we vier dagen rond! Na onze aankomst op Tahiti kreeg ik een toewijzing in de kringdienst.
Onze kring omvatte Nieuw-Caledonië, Vanuatu en Frans Polynesië. Destijds had Frans Polynesië één gemeente en twee geïsoleerde groepen. In 1971 werd onze kring gereduceerd tot alleen Frans Polynesië, wat ons tijd gaf om een aantal geïsoleerde eilanden te bezoeken. Op sommige van die eilanden was de Koninkrijksboodschap nog nooit gepredikt. Paulette en ik brachten ook negen maanden op Huahine door en een korte periode op het eilandje Maupiti. Op Huahine hadden we het voorrecht 44 bijbelstudies te beginnen.
We kwamen aan eten doordat ik vis ving — meestal met een harpoengeweer. We leefden sober, maar hebben nooit honger geleden; in onze materiële behoeften werd altijd voorzien. Toen we getuigenis gaven op het eiland Tubuai, waren we aangenaam verrast dat een geestelijke ons zijn scooter leende. Misschien had hij medelijden met ons omdat we geen vervoermiddel hadden.
In 1974 bezochten we vier van de Marquiseseilanden: Hiva Oa, Nuku Hiva, Ua Huka en Ua Pou. Het bijkantoor vroeg ons een bezoek te brengen aan Kalina Tom Sing Vien, een geïsoleerde zuster die in 1973 als verpleegster naar Ua Pou was gegaan. Ze bleef daar dertien maanden en was de eerste Koninkrijksverkondiger die een velddienstrapport vanuit de Marquises stuurde.
In tegenstelling tot de vriendelijke geestelijke op Tubuai was de pastoor op Ua Pou een tegenstander van ons werk. Hij volgde ons heimelijk door het gebied en eiste van zijn parochianen dat ze alle lectuur die we bij hen achtergelaten hadden, afgaven. Toen verbrandde hij alles voor Kalina’s huis — dat schokte niet alleen ons maar ook heel wat katholieken!
Ondanks dergelijke tegenstand vond het werk op de Marquises voortgang, en we beschouwen het als een voorrecht er een klein aandeel aan gehad te hebben. Vanwege Paulettes gezondheid moesten we stoppen met de volletijddienst. Maar we zijn vastbesloten Jehovah het beste te blijven geven wat we hebben.
[Kader op blz. 113]
Een allereerste bezoek aan een eiland
Stel je voor dat je voor het eerst een afgelegen eiland of een atol bezoekt. Je bent van plan om een week of twee getuigenis te geven. Maar je bent de enige Getuige op het eiland, er zijn geen hotels of zo, en er is geen vervoer. Wat doe je? Waar vind je onderdak? Marc Montet en Jacques Inaudi, die als pionier en kringopziener hebben gediend, hebben zo’n situatie een aantal keren meegemaakt.
Marc vertelt: „Ik begon zodra ik uit het vliegtuig of van de boot kwam, te prediken, en tegelijk informeerde ik dan naar logies. Het was niet altijd makkelijk voor een man alleen om ergens een plek te vinden, maar gewoonlijk was er wel iemand die een bed voor me had en me wat te eten wilde geven. Bij latere bezoeken was het altijd makkelijker omdat mensen me dan kenden. Het was ook makkelijker toen ik getrouwd was. Mensen voelden zich meer op hun gemak met een echtpaar.”
Jacques vertelt over zijn aanpak: „Vaak bracht ik een bezoek aan de burgemeester en vroeg hem dan of hij iemand wist die me voor de gewenste periode onderdak kon bieden. Gewoonlijk had hij wel een goede tip voor me. Op veel eilanden hebben mensen respect voor iemand die ze als een man Gods bezien en zullen ze naar vermogen hulp bieden. Gewoonlijk kon ik dus wel ergens gratis overnachten.”
[Kader/Illustratie op blz. 117, 118]
Onze grootste vreugde is de velddienst
Alain Jamet
Geboren: 1946
Gedoopt: 1969
Profiel: Had samen met zijn vrouw, Mary-Ann, in Frankrijk en Frans Polynesië een aandeel aan verschillende facetten van de volletijddienst.
Toen ik dertien was, verhuisden we als gezin van Frankrijk naar Tahiti. Na mijn school keerde ik naar Frankrijk terug om er medicijnen te studeren. Daar leerde ik Mary-Ann kennen, een biologiestudente van Tahiti, en we trouwden. In 1968 bezochten Jehovah’s Getuigen ons, en we aanvaardden de waarheid.
Natuurlijk deelden we onze nieuwe hoop met onze ouders, maar tevergeefs. We schreven ook naar onze respectieve kerken op Tahiti om ons te laten uitschrijven. De parochie van Mary-Ann in Papeete ging nog een stap verder en excommuniceerde haar publiekelijk. De pastoor nodigde zelfs haar ouders uit voor de gelegenheid.
We lieten ons in 1969 dopen en gingen in de pioniersdienst. We waren in Marseille toen ik voor militaire dienst werd opgeroepen en vanwege mijn neutrale standpunt twee maanden in de gevangenis zat. Na mijn vrijlating kregen Mary-Ann en ik een toewijzing als speciale pioniers, en we dienden in Marseille en Bordeaux. In 1973 keerden we op verzoek van onze op leeftijd komende ouders naar Tahiti terug en werkten er een jaar fulltime in het onderwijs.
Toen vroeg de bijkantooropziener in Fiji ons of we van plan waren de volletijddienst te hervatten, aangezien er behoefte bestond aan een kringopziener voor Frans Polynesië en Nieuw-Caledonië. Omdat de situatie van onze ouders verbeterd was, namen we de uitnodiging aan en begonnen in augustus 1974 met de kringdienst. In 1975 werd ik, tijdens een bezoek van N. H. Knorr, uitgenodigd om als eerste bijkantooropziener van Tahiti te dienen.
Onze zoon, Rauma, werd in 1986 geboren, en mijn vrouw staakte de volletijddienst. We verheugen ons dat Rauma nu onze geestelijke broer is. Terugkijkend hebben we onze vele dienstvoorrechten heel erg gewaardeerd. Maar onze grootste vreugde is en blijft de velddienst.
[Kader/Illustratie op blz. 123-125]
Jehovah zorgt voor zijn schapen
Michel Bustamante
Geboren: 1966
Gedoopt: 1987
Profiel: Bedient met zijn vrouw, Sandra, een van de twee kringen in Frans Polynesië.
Onze kring omvat alle vijf de eilandengroepen van Frans Polynesië en is zo groot als Europa. Enkele meer afgelegen eilanden hebben soms maar een of twee verkondigers. Ondanks dat ze zo afgelegen wonen, bezoeken we hen. Rosita bijvoorbeeld woont op Takapoto, een van de Tuamotu’s. Deze trouwe zuster bereidt zich elke week op alle vergaderingen voor, en haar man, die niet in de waarheid is, doet vaak mee. Elke zondag, als de meeste mensen gaan zwemmen of vissen in de lagune, maakt Rosita zich netjes voor de vergadering en bestudeert ze de Wachttoren-studie voor die week. Ze rapporteert ook getrouw haar velddienst. Haar bericht, dat ze telefonisch aan het bijkantoor doorgeeft, is trouwens vaak het eerste dat binnenkomt! Wat dit zo prijzenswaardig maakt, is dat ze van haar motu drie kwartier met de boot onderweg is naar de dichtstbijzijnde telefoon.
De aankomst van een vliegtuig is altijd een enorme gebeurtenis. Als we onze zuster komen bezoeken, staat
dan ook bijna iedereen die in de buurt van het vliegveld woont, te kijken wie er uitstapt. Bij één gelegenheid vroeg een vrouw aan Rosita: „Wie krijgt u op bezoek?” Ze antwoordde: „Mijn geestelijke broer en zus. Ze komen speciaal voor mij, om me aan te moedigen.” We brengen drie dagen met haar door, gaan samen met haar in de velddienst en geven haar geestelijke aanmoediging. Vaak gaan we niet vóór middernacht naar bed, zo sterk is haar verlangen naar geestelijke omgang.Op een ander eiland zag een adventist dat we zijn buurman, een Getuige, bezochten. Later zei hij tegen onze broeder: „Ik woon hier al zeven jaar, en er is nog nooit iemand van mijn kerk gekomen om me aan te moedigen.” Deze man dient in een niet-officiële hoedanigheid als pastor van een groepje adventisten op het eiland.
Daniel en Doris zijn de twee enige verkondigers op Raevavae, een van de Tubuai-eilanden. Toen we hen eindelijk hadden gevonden — ze wonen erg afgelegen — vroegen we of we in de namiddag een vergadering in hun huis konden houden. Ze vonden het schitterend, en we trokken er allemaal op uit om mensen uit te nodigen. Toen we voor de vergadering kwamen, zaten er aan de kant van de weg zeven plantagearbeiders te wachten die net klaar waren met hun werk voor die dag. Sommige hadden zakken met taro over hun schouder hangen.
„Maak je geen zorgen over hoe je eruitziet”, zeiden we. „Kom gewoon binnen.” En dat deden ze, maar ze gingen op de grond zitten, ook al hadden we stoelen voor hen. Ze genoten van de vergadering en stelden na afloop heel wat vragen. Natuurlijk was de vergadering bijzonder aanmoedigend voor onze broeder en zuster, iets waar het ons in eerste instantie om te doen was.
Soms is het moeilijk geïsoleerde verkondigers te bezoeken omdat het vliegveld niet op hun eiland ligt. In één geval volgde er na de landing nog een boottocht van twee uur over open zee voordat we het eiland bereikten waar twee verkondigers woonden. De boot was overigens een open speedboot van zo’n vier meter lang. Natuurlijk vroegen we bij de bestuurder wel even na of zijn vaartuig ook echt zeewaardig was en of hij nog een reservemotor bij zich had. Midden op de Grote Oceaan ronddobberen is geen pretje!
Tegen de tijd dat we onze bestemming bereikten, waren we doorweekt van het buiswater en hadden we rugpijn door het gebeuk van de golven tegen de romp. De terugtocht was al net zo verschrikkelijk. Sandra vertelt: „Toen we die middag weer op het hoofdeiland waren, stapte ik op mijn fiets om nog wat te prediken. Maar ik was zo kapot van de boottocht, dat ik op het koraalpad de macht over mijn stuur verloor en prompt van mijn fiets viel!”
Jullie begrijpen dan ook waarom we er iedere keer dat we onze geïsoleerde broeders en zusters bezoeken, bij stilstaan hoeveel liefde Jehovah en zijn organisatie voor hen hebben. We maken beslist deel uit van een heel bijzondere geestelijke familie. — Joh. 13:35.
[Inzet]
„Ze komen speciaal voor mij, om me aan te moedigen”
[Tabel/Illustraties op blz. 80, 81]
FRANS POLYNESIË — EEN TIJDBALK
1835: Vertaling van de Tahitiaanse bijbel voltooid.
1931: Eerste bezoek van Sydney Shepherd; in de jaren dertig bezoeken hij en Frank Dewar Tahiti en mogelijk nog andere eilanden.
1940
1956: De prediking komt echt op gang op Makatea en Tahiti.
1958: Er vinden twee doopplechtigheden plaats, de eerste in Frans Polynesië.
1959: Eerste gemeente in Frans Polynesië opgericht, in Papeete.
1960
1960: Jehovah’s Getuigen officieel geregistreerd.
1962: De eerste Koninkrijkszaal op de eilanden verrijst in Papeete.
1969: Eerste internationale congres op Tahiti.
1975: Er komt een bijkantoor op Tahiti.
1976: Begin gemaakt met het vertalen van De Wachttoren in het Tahitiaans.
1980
1983: Inwijding van eerste Bethelhuis.
1989: De mijlpaal van 1000 verkondigers bereikt.
1993: Inwijding van nieuw Bethelhuis en aangrenzende congreshal.
1997: Eerste Bedienarenopleidingsschool.
2000
2004: Er zijn 1746 actieve verkondigers in Frans Polynesië.
[Grafiek]
(Zie publicatie)
Aantal verkondigers
Aantal pioniers
2000
1000
1940 1960 1980 2000
[Kaarten op blz. 73]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
FRANS POLYNESIË
FRANS POLYNESIË
MARQUISESEILANDEN
Nuku Hiva
Ua Pou
Ua Huka
Hiva Oa
Fatu Hiva
TUAMOTU-ARCHIPEL
Manihi
Ahe
Rangiroa
Takaroa
Takapoto
Makatea
Anaa
Hao
GENOOTSCHAPSEILANDEN
Maupiti
Tahaa
Raiatea
Bora Bora
Huahine
Moorea
Tahiti
TUBUAI-EILANDEN (AUSTRALISCHE EILANDEN)
Rurutu
Rimatara
Tubuai
Raevavae
GAMBIEREILANDEN
MOOREA
TAHITI
PAPEETE
Punaauia
Paea
Toahotu
Vairao
[Paginagrote illustratie op blz. 66]
[Illustratie op blz. 70]
Jeanne en Jean-Marie Félix behoorden tot de eersten die in Frans Polynesië een grondig getuigenis gaven
[Illustraties op blz. 71]
Maui Piirai, de eerste Polynesiër in het gebied die zijn leven aan Jehovah opdroeg, werd in 1958 gedoopt door Jean-Marie Félix
[Illustraties op blz. 79]
Clyde en Ann Neill (onder) voegden zich bij Agnès Schenck (rechts) op Tahiti om te helpen bij de prediking
[Illustratie op blz. 85]
John en Ellen Hubler begonnen in 1960 met het kringwerk
[Illustratie op blz. 86]
In 1962 bouwde de gemeente Papeete haar eerste Koninkrijkszaal — een eenvoudig bouwsel met open zijkanten en een dak van palmbladeren
[Illustratie op blz. 89]
Uitgave van 15 april 1965 van „La Sentinelle”, met artikelen uit „De Wachttoren”
[Illustratie op blz. 92]
Om geestelijke vorderingen te maken moest Taina Rataro Tahitiaans leren lezen en schrijven
[Illustratie op blz. 92]
Elisabeth Avae (zittend) met haar kleindochter Diana Tautu
[Illustratie op blz. 95]
Anna en Antonio Lanza
[Illustratie op blz. 96]
Vaieretiai en Marie-Medeleine Mara
[Illustratie op blz. 97]
Ato Lacour
[Illustratie op blz. 98]
Rudolphe Haamarurai
[Illustratie op blz. 99]
Vahinerii en Edmond Rai (links) met Taaroa en Catherine Terii (rechts)
[Illustratie op blz. 100]
Auguste en Stella Temanaha
[Illustraties op blz. 102]
Christiane en Jean-Paul Lassalle (links) en Lina en Colson Deane (rechts)
[Illustratie op blz. 103]
Roger Sage (links), die op een districtscongres in de jaren zeventig een lezing van Francis Sicari in het Tahitiaans vertolkt
[Illustratie op blz. 107]
Eileen en Alain Raffaelli
[Illustratie op blz. 108]
Mauri en Mélanie Mercier
[Illustratie op blz. 120]
Marie-Louise en Serge Gollin dienen als zendelingen op de Marquises
[Illustratie op blz. 122]
Alexandre Tetiarahi met zijn vrouw, Elma, en hun twee jongste dochters, Rava (links) en Riva
[Illustratie op blz. 126]
Het Tahitiaanse vertaalteam
[Illustratie op blz. 127]
Het internationale „Vrede op aarde”-congres van 1969 was het eerste internationale congres op Tahiti
[Illustratie op blz. 128]
Deze zelfgebouwde Koninkrijkszaal op het eiland Bora Bora is de laatste aanwinst in Frans Polynesië
[Illustratie op blz. 130]
Christine en Félix Temarii
[Illustratie op blz. 131]
Bijkantoorcomité, van links naar rechts: Alain Jamet, Gérard Balza en Luc Granger
[Illustraties op blz. 132, 133]
(1) Het Tahitiaanse bijkantoor
(2) Gérard Balza bij de vrijgave van het boek „Nader dicht tot Jehovah” in het Tahitiaans (juli 2002)
(3) De Tahitiaanse Bethelfamilie