Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Letland

Letland

Letland

IN DE Brīvības iela (Vrijheidsstraat) in het centrum van Riga, de hoofdstad van Letland, staat een 42 meter hoog vrijheidsmonument. Het werd in 1935 onthuld als een symbool van politieke vrijheid. Maar al sinds de jaren twintig van de vorige eeuw wordt de mensen in Letland een verhevener vorm van vrijheid geboden: de vrijheid die het resultaat is van het kennen van de Bijbelse waarheid. Over die geestelijke vrijheid zei een bericht: „De gewone mensen, . . . zowel mannen als vrouwen, nemen de boodschap met vreugdetranen aan.” Tientallen jaren hebben vijanden geprobeerd die kostbare boodschap te onderdrukken — met enig succes. Maar zoals uit dit verslag zal blijken, kan geen macht op aarde de hand van de Almachtige of die van zijn Zoon tegenhouden; hun heerschappij overstijgt alle politieke grenzen. — Openb. 11:15.

Vanaf de tijd van de ridders van de Duitse Orde die in 1201 de stad Riga stichtten tot op het sovjettijdperk is Letland door verschillende politieke machten, waaronder Duitsland, Polen, Rusland en Zweden, bezet geweest. In 1918 riep Letland voor het eerst de onafhankelijkheid uit. Ondanks dat werd het in 1940 een sovjetrepubliek. In 1991 herkreeg het land zijn onafhankelijkheid als de republiek Letland.

Maar politieke onafhankelijkheid betekent nog geen ware vrijheid. Alleen Jehovah kan de mensheid volkomen bevrijden, en zijn belofte van vrijheid is een schitterend facet van het goede nieuws van Gods koninkrijk (Luk. 4:18; Hebr. 2:15). Hoe heeft dat goede nieuws Letland bereikt? Ons verslag begint met een gebed van Ans Insberg, een zeeman.

Ans schreef: „Op een keer stortte ik tijdens een heldere nacht op zee mijn hart uit bij de Heer en vroeg hem me naar de mensen te leiden die hem met geest en waarheid aanbaden (Joh. 4:24). Ik had in mijn geboorteland Letland onder kerkgangers veel huichelarij gezien en wilde daar niets mee te maken hebben. Toen zag ik in 1914 in Cleveland (Ohio, VS) het ’Photo-Drama der Schepping’, een Bijbelse productie van de Internationale Bijbelonderzoekers, zoals Jehovah’s Getuigen destijds bekendstonden. Mijn gebed was verhoord; ik had de waarheid gevonden! Ik werd op 9 januari 1916 gedoopt, waarna ik met prediken begon. Telkens als ik in geldnood kwam, ging ik weer een poosje naar zee.”

Niet lang na de Eerste Wereldoorlog zorgde Ans ervoor dat de Koninkrijksboodschap overal in Letland bekendheid kreeg. Op eigen kosten plaatste hij in Letse kranten berichten waarin Gods koninkrijk werd verkondigd. Een gepensioneerde leerkracht, de heer Krastin̗š, leerde dankzij die advertenties de waarheid kennen en was waarschijnlijk de eerste inwoner van Letland die als Bijbelonderzoeker zijn leven aan Jehovah opdroeg. In 1922 werd Ans lid van de Bethelfamilie op het internationale hoofdbureau van de Bijbelonderzoekers in Brooklyn. Hij bezocht regelmatig de New Yorkse haven, die hij zijn boeiende kansel noemde, om met andere zeelieden over de Bijbelse waarheid te spreken. Op 30 november 1962 beëindigde hij zijn aardse loopbaan.

In 1925 werd in Kopenhagen (Denemarken) het Noord-Europese bijkantoor geopend. Het oefende toezicht uit op het werk in de drie Baltische staten (Estland, Letland en Litouwen) en in Denemarken, Finland, Noorwegen en Zweden. In juli 1926 werd Rees Taylor uit Groot-Brittannië aangesteld om het opzicht te voeren over het werk in Letland. Hij zette een kantoor op in Riga en organiseerde een klein congres. Veertien van de twintig aanwezigen namen deel aan de eerste velddienstactie in het land. De broeders kregen daarna toestemming van de politie om openbare vergaderingen te houden, en 975 personen luisterden vervolgens naar Bijbelse lezingen in Riga, Liepaja en Jelgava. De lezingen werden gehouden in het Duits, de tweede taal van veel Letten. Een aantal aanwezigen vroeg of er meer vergaderingen gehouden konden worden.

„VRIJHEID VOOR DE VOLKEN”

In september 1927 kwamen zo’n 650 afgevaardigden uit Estland, Letland en Scandinavië in Kopenhagen bijeen om naar Joseph F. Rutherford van het internationale hoofdbureau te luisteren, die de lezing hield „Vrijheid voor de volken”. Het jaar daarop werd er een brochure met die titel in het Lets vertaald, en de colporteurs (pioniers) namen de leiding in de verspreiding ervan.

Onder die vroege pioniers waren minstens tien broeders uit Duitsland die naar Letland waren gekomen om met het werk te helpen. Een van die broeders, de 22-jarige Johannes Berger, schreef: „Het eerste wat pioniers deden als ze in de hun toegewezen stad kwamen, was openbare lezingen houden, met het gevolg dat we in bijna alle steden van Letland lezingen hielden. In Sloka huurden we een bioscoop, en in de winter hield ik er elke maandag een lezing. De mensen kwamen van heinde en ver op hun kleine paarden.” Terugkijkend op die tijd voegde hij eraan toe: „Ondanks mijn beperkte schoolopleiding had ik geweldige dienstvoorrechten.”

In 1928 hadden zo’n veertig Koninkrijksverkondigers, van wie er vijftien gedoopt waren, een aandeel aan de prediking. In 1929, het jaar waarin het kantoor verhuisde naar de Šarlotes iela in Riga, werden nog eens negen personen gedoopt en er werden ruim 90.000 boeken en brochures verspreid.

De jonge Ferdinand Fruck en zijn moeder, Emilie, waren al in 1927 gedoopt. Vier jaar later ontmoette Ferdinand zijn toekomstige pionierspartner toen hij in een bakkerij in zijn geboorteplaats Liepaja getuigenis gaf. De bakker stormde de kapperszaak van zijn broer binnen, die direct naast de bakkerij lag. „Heinrich! Snel!”, riep hij. „Er is iemand bij me in de zaak die dingen vertelt die haast niet te geloven zijn.” Maar de kapper, Heinrich Zech, vond het niet moeilijk de Bijbelse waarheid te geloven en werd al snel gedoopt. Hij sloot zich bij Ferdinand aan, en samen fietsten ze van de ene stad naar de andere om de Koninkrijksboodschap bekend te maken.

ER LAAIT TEGENSTAND OP

De broeders en zusters mochten dan met weinigen zijn, door hun ijver wekten ze wel de woede van de geestelijken op. Een vooraanstaand geestelijke in Riga dreigde zelfs iedereen in de ban te doen die de vergaderingen van de Bijbelonderzoekers bezocht. In Liepaja deelden de geestelijken pamfletten uit waarin ze de broeders en zusters ervan beschuldigden niet in Jezus Christus te geloven en de mensen te verstaan gaven dat ze geen lectuur van hen mochten aannemen. Ze gebruikten ook een toonaangevend kerkblad om de Bijbelonderzoekers zwart te maken.

In 1929 bezweek de regering voor de druk van de geestelijken en zette ze de Duitse colporteurs het land uit. Tegen 1931 waren de meeste Bijbelstudiehulpmiddelen verboden. Brachten die aanvallen de broeders en zusters ertoe met het werk op te houden? „De tegenstand van de Duivel”, schreef het Letse kantoor, „spoort ons juist aan om extra getrouw zijn. Het is beslist een vreugde een aandeel te hebben aan het werk hier . . ., en we zijn vastbesloten door te gaan.”

In 1931 gaven verscheidene broeders en zusters uit Groot-Brittannië gehoor aan de oproep voor pioniers om naar de Baltische staten te verhuizen. Enkelen van hen hadden er een aandeel aan om vanuit de buurlanden Estland en Litouwen geestelijk voedsel Letland binnen te smokkelen. Edwin Ridgewell, die toen achttien was, werd aan Litouwen toegewezen. Broeder Ridgewell, die inmiddels in de negentig is, vertelt: „Mijn twee partners, Andrew Jack en John Sempey, en ik kregen een speciale toewijzing: lectuur naar Letland brengen. We namen daarvoor de nachttrein naar Riga en verborgen de lectuur in pakjes die in de ruimte onder de zittingen pasten waar overdag het beddengoed in werd opgeborgen. Voordat we uitstapten, stopten we de pakjes samen met wat kleding in speciaal ontworpen koffers die je desgewenst groter kon maken. Na elke zenuwslopende levering vierden we de goede afloop. Percy Dunham, die het toezicht had op het werk, trakteerde ons dan op een etentje in een restaurant in Riga.”

Ferdinand Fruck trof vaak broeders bij de grens met Litouwen. Ze gaven hem lectuur, die hij dan op zijn hooizolder onder het hooi verborg. De autoriteiten kregen echter lucht van zijn activiteiten, en vanaf die tijd deed de politie regelmatig invallen op zijn terrein op zoek naar verboden lectuur. Tijdens één zo’n huiszoeking had de officier geen zin om zelf de hooizolder op te klimmen, dus stuurde hij Ferdinand naar boven! Om de officier tevreden te stellen, kwam Ferdinand terug met een paar oude Wachttorens. Hij gaf ze aan de officier, die voldaan vertrok.

GROEI ONDANKS TEGENSTAND

De eerder genoemde Percy Dunham, een Schot, werd in 1931 belast met het opzicht over het werk in Letland. Percy, die al voor 1914 een Bijbelonderzoeker was, beschikte over ervaring die van onschatbare waarde bleek te zijn. Eind 1931 schreef het kantoor van Letland: „Het werk wordt onder moeilijke omstandigheden voortgezet door hen die over weinig wereldse goederen beschikken maar die rijk zijn in geloof in God. . . . Er wordt steeds meer belangstelling voor onze boodschap getoond. . . . Elke week komen er geïnteresseerden naar het kantoor die om boeken vragen of willen weten wanneer er weer nieuwe beschikbaar zijn.” Daarna maakte het verslag melding van een uiterst belangrijke theocratische ontwikkeling: „Op een onlangs gehouden vergadering in Riga hebben we unaniem een resolutie aangenomen waarmee we van harte de nieuwe naam [Jehovah’s Getuigen] aannamen, die de Heer zijn volk heeft gegeven.”

In 1932 werd het kantoor verplaatst naar de Cēsu iela in Riga. In datzelfde jaar verhuisde Margaret (Madge) Brown, een Schotse pionierster die in Ierland diende en in 1923 gedoopt was, naar Letland om met Percy Dunham te trouwen. Intussen ondervond het werk steeds meer tegenstand. Madge schrijft: „Op 9 februari 1933 beschuldigde een krant in Riga ons ervan communisten te zijn. De volgende ochtend ging de deurbel. Toen ik opendeed, drong een aantal agenten naar binnen. Ze zwaaiden met hun pistool en schreeuwden: ’Handen omhoog!’ Zeven uur lang zochten ze naar verboden boeken. Toen ik ze tussen de middag een kop thee aanbood, zeiden ze daar geen nee op.

De grootste lectuurvoorraad was op zolder verborgen. Toen de officier die de leiding had eerder die dag de zakken van mijn man had doorzocht, had hij een paar sleutels gevonden. ’Waar zijn die van?’, had hij gevraagd. ’Van de zolder’, had Percy geantwoord. Maar geen van de agenten ging de zolder op. De officier gaf zelfs vlak voordat ze vertrokken de sleutels weer terug! En hoewel ze wat lectuur hadden ingekeken, zeiden ze dat ze geen reden zagen er beslag op te leggen.

Toch namen ze die lectuur in beslag, met nog wat brieven, wat geld, een stencilmachine en een typemachine. De politie deed ook bij zes Letse Getuigengezinnen een inval, maar ze vonden geen belastend materiaal en dienden geen aanklacht in.”

Hoewel er destijds in het hele land nog geen vijftig Koninkrijksverkondigers waren, dienden de broeders een aanvraag in voor registratie om het werk een wettelijke status te geven. Je kunt je voorstellen hoe opgetogen ze waren toen de International Bible Students Association op 14 maart 1933 officieel geregistreerd werd! Al kregen de broeders dan geen toestemming om Bijbelse lectuur in te voeren, ze maakten wel goed gebruik van hun wettelijke status door plaatselijk een aantal brochures te laten drukken. Ze waren in het Lets vertaald door de veelgeprezen schrijver en hoofdredacteur van het dagblad Rīts, Aleksandrs Grīns.

DE REGISTRATIE IS VAN KORTE DUUR

Een staatsgreep in mei 1934 leidde ertoe dat de staat van beleg werd afgekondigd. Vijanden van de waarheid maakten handig gebruik van de politieke instabiliteit en beschuldigden Gods volk ervan communisten te zijn. Op 30 juni liet de minister van Binnenlandse Zaken het kantoor van de International Bible Students Association sluiten; ruim 40.000 boeken en brochures werden in beslag genomen en verder een kleine hoeveelheid contant geld. Als curatoren werden geestelijken benoemd! Aanvragen voor hernieuwde registratie werden afgewezen.

In 1939 brak de Tweede Wereldoorlog uit, en in juni 1940 rukte het Russische leger Letland binnen. In augustus werd het land de vijftiende republiek van de USSR onder de naam Socialistische Sovjetrepubliek Letland. Op 27 oktober moesten de Dunhams Letland en hun geliefde Letse broeders en zusters verlaten. Hun nieuwe toewijzing was het Australische bijkantoor, waar Percy in 1951 zijn aardse loopbaan beëindigde en Madge in 1998.

De sluiting van het kantoor in Riga, de uitzetting van de broeders die de leiding hadden, de ellende van de oorlog, en de decennia van hardvochtig communistisch bewind die erop volgden, hadden een verwoestende uitwerking op het werk. Pas begin jaren negentig werden de wrede ketenen van het intolerante verleden definitief afgeschud.

JEHOVAH TROOST ZIJN LOYALEN

Tijdens de Tweede Wereldoorlog had het kleine groepje Getuigen in Letland geen contact met het hoofdbureau. Toch wisten ze hun hoop levend te houden „door middel van de vertroosting uit de Schriften” (Rom. 15:4). Na de oorlog, eind jaren veertig, slaagde het Duitse bijkantoor er eindelijk in post te sturen naar de weinige broeders en zusters in Jelgava, Kuldīga, Riga en Ventspils.

Ernests Grundmanis, die al twintig jaar in de waarheid was, woonde in de stad Kuldīga, zo’n 160 kilometer ten westen van Riga. Hij kreeg verschillende brieven uit Duitsland die echt geestelijk voedsel te rechter tijd bevatten. „Vertrouw in alles op Jehovah God, onze goede Vader”, stond er in één brief. „Hij zal je te rechter tijd steunen en kracht geven.” Daarna werd 2 Kronieken 16:9 geciteerd: „Wat Jehovah aangaat, zijn ogen gaan de gehele aarde rond om zijn sterkte te tonen ten behoeve van hen wier hart onverdeeld is jegens hem.” Die brieven kwamen op het juiste moment en waren een enorme aanmoediging.

De broeders en zusters grepen elke gelegenheid aan om informeel getuigenis te geven. Marta Baldone bijvoorbeeld, een masseuse in een kliniek in Ventspils, predikte tot haar cliënten. Een van hen, Aleksandra Preklonskaja (nu Rezevskis) vertelt: „Marta leerde me dat Gods naam Jehovah is, en die naam werd me heel dierbaar.”

Ook Aleksandra’s vader, Peter, die in 1880 geboren was, leerde de Bijbelse waarheid kennen. Zijn dochter schrijft: „Vader sloot zich vóór de revolutie van 1917 bij de communistische partij aan. Hij woonde toen in Sint-Petersburg [van 1914 tot 1924 Petrograd genoemd en van 1924 tot 1991 Leningrad]. Maar het resultaat van de revolutie was niet wat Vader gehoopt had, dus leverde hij zijn partijkaart in, met het gevolg dat hij de stad moest verlaten. Hij kwam naar Letland, waar ik hem met Marta in contact bracht. Oprecht en vriendelijk als hij was, nam Vader de waarheid grif aan. In 1951 keerde hij naar Rusland terug, ditmaal als gevangene vanwege zijn geloof. Hij stierf in 1953 in Siberië.”

NAAR SIBERIË GEDEPORTEERD

Het was het streven van de nieuwe regering om in Letland, net als in andere landen onder het sovjetbewind, alle culturele en politieke instellingen naar sovjetmodel te structureren. De communisten verklaarden bovendien de particuliere boerderijen tot collectief bezit en gaven ze in handen van de staat. Die maatregel ging gepaard met een reeks deportaties, die hun climax vonden in 1949. In totaal werden ongeveer honderdduizend Letten naar Noord-Rusland gedeporteerd, onder andere naar Siberië. Twee jaar later richtten de communisten hun aandacht op Jehovah’s Getuigen. Ze deporteerden duizenden van hen uit bezette gebieden, onder wie minstens twintig van de naar schatting dertig verkondigers die nog in Letland over waren.

Valija Lange uit Ventspils was nog niet gedoopt. Toch behoorde ze tot degenen die in september 1950 bij invallen door de KGB (de Russische staatsveiligheidsdienst) gearresteerd werden. Bij een nachtelijk verhoor in Riga werd haar gevraagd: „Waarom houd je je als Sovjetburger bezig met activiteiten die tegen de staat gericht zijn?” Valija antwoordde kalm en respectvol: „Het enige wat ik wil is Jehovah God dienen, zijn leerstellingen begrijpen en daar met anderen over spreken.”

Valija’s naam stond samen met die van negentien andere Getuigen in een document gedateerd 31 oktober 1950. Al degenen die in dat document stonden, werden tot tien jaar dwangarbeid in Siberië veroordeeld en hun bezittingen werden geconfisqueerd. Sommigen van hen mochten na die tijd naar huis maar werden opnieuw in staat van beschuldiging gesteld. Paulīne Serova bijvoorbeeld werd voor nog eens vier jaar naar Siberië gestuurd toen de autoriteiten erachter kwamen dat ze per post Bijbelse lectuur ontving.

De broeders en zusters bleven ook in de kampen prediken en discipelen maken. Een van degenen die gunstig reageerden, was Jānis Garšk̗is, die in 1956 gedoopt werd en nu in Ventspils woont. Hij zegt: „Ik ben blij dat God heeft toegelaten dat ik naar een werkkamp werd gestuurd, anders had ik de waarheid niet leren kennen.” Wat een geweldige instelling!

Tekla Onckule, een Letse van geboorte, werd van oproer beschuldigd en naar Siberië gestuurd. In de afgelegen stad Omsk leerde ze door verbannen Getuigen de waarheid kennen. „Ik zal mijn doop nooit vergeten”, zegt Tekla. „Die was ’s avonds laat, in een ijskoude rivier. Ik stond helemaal te bibberen van de kou maar ik was heel gelukkig.” In 1954 trouwde Tekla met Aleksei Tkatsj, die in 1948 in Moldavië gedoopt was en later naar Siberië was gedeporteerd. In 1969 keerde dit echtpaar met een handjevol andere Getuigen terug naar Letland. Helaas waren de meeste andere gedeporteerden uit Letland in de kampen omgekomen.

ACHTERBLIJVERS DIE AAN DE KGB ONTSNAPTEN

Een klein aantal Getuigen werd niet gevangengenomen. „Ik wist aan deportatie te ontkomen door voortdurend van verblijfplaats te wisselen, op verschillende boerderijen te werken en uit de buurt te blijven van de KGB. Intussen predikte ik tot iedereen die ik ontmoette. De mensen luisterden, en sommige kwamen in de waarheid”, schrijft Aleksandra Rezevskis. KGB-agenten probeerden koortsachtig de paar Getuigen op te sporen die hier en daar waren achtergebleven. Ze beschuldigden hen van anti-Sovjetactiviteiten. De regering verspreidde zelfs een brochure waarin ten onrechte werd beweerd dat de Getuigen Amerikaanse spionnen waren. Omdat de broeders en zusters nauwlettend in de gaten werden gehouden door communistische informanten, moesten ze omzichtig prediken en kwamen ze in het geheim en op steeds wisselende adressen bijeen.

Na hun huwelijk gingen Aleksandra en Kārlis Rezevskis in een huisje wonen dat van Kārlis’ ouders was. Het lag verscholen in een bos in de buurt van de stad Tukums, zo’n zeventig kilometer van Riga, en was daardoor in de winter een ideale plek om vergaderingen te houden. Dita Grasberga (toen Andrišaka) vertelt: „Toen ik klein was, bezochten we als gezin de vergaderingen bij de familie Rezevskis. De reis met de bus naar Tukums en de wandeling in de sneeuw door het bos waren één groot avontuur. Vaak kwam ons als we ten slotte het huisje binnenstapten, de heerlijke geur tegemoet van verrukkelijke soep die op het fornuis stond te pruttelen.”

Kārlis verstopte de lectuur altijd in het bos. Op een keer begroef hij twee zakken met boeken, waarna hij de plek zorgvuldig markeerde. Maar die nacht stak er een hevige storm op waardoor zijn markering verdween. Kārlis heeft nog geprobeerd de zakken terug te vinden, maar tevergeefs. Ze liggen tot op deze dag ergens in dat bos begraven.

’s Zomers hielden de Getuigen hun vergaderingen in het bos, aan een meer of op het strand. Net als in andere sovjetrepublieken werden bruiloften en begrafenissen aangegrepen om Bijbelse lezingen te houden. In de jaren zestig en zeventig brachten broeders uit Estland, zoals Viljard Kaarna, Silver Silliksaar en Lembit Toom, regelmatig bezoeken aan Letland om er lezingen te houden, lectuur te brengen en de berichten te verzamelen van de ongeveer 25 gedoopte verkondigers in het land. De plaatselijke Getuigen waren vooral blij met de Russische Wachttoren, die Pauls en Valija Bergmanis in het Lets vertaalden. Ze schreven hun vertaling in een schrift.

„WE HADDEN MET Z’N ALLEN MAAR ÉÉN WACHTTOREN”

In de jaren zeventig en tachtig haalden broeders uit Estland in Rusland De Wachttoren op microfilm op en smokkelden die naar Letland. Omdat fotografie destijds een populaire hobby was, beschikten de broeders over de middelen om thuis met de negatieven aan de slag te gaan; ze maakten er afdrukken van die ze vervolgens distribueerden. Van tijd tot tijd kwamen er op die manier ook andere publicaties het land binnen, vooral vanuit Litouwen en Oekraïne.

„We hadden met z’n allen maar één Wachttoren”, vertelt Vida Sakalauskiene, die destijds tien jaar was. „Een tijdlang kreeg elke groep het tijdschrift op fotopapier, afgedrukt van negatieven. Het ging van gezin tot gezin zodat iedereen het kon lezen en aantekeningen kon maken. Niemand mocht het tijdschrift langer dan 24 uur houden. Tijdens de vergadering had de studieleider het tijdschrift, en wij beantwoordden de studievragen uit ons hoofd of met behulp van onze aantekeningen.” Die geestelijke voorziening hielp Vida om tijdens haar schooljaren pal te staan voor de waarheid. En haar broer, Romualdas, werd erdoor geholpen zijn rechtschapenheid te bewaren toen hij wegens zijn christelijke neutraliteit gevangenzat.

ALLERLEI MENSEN NEMEN DE WAARHEID AAN

Vera Petrova was 27 jaar een actief lid van de communistische partij. „Een van mijn taken”, zegt ze, „was naar de kerk gaan om te zien hoeveel leden van de communistische partij er waren en dat door te geven aan de plaatselijke partijsecretaris. Intussen kwam een van mijn twee zussen in de waarheid en begon me getuigenis te geven. Omdat mijn interesse gewekt was, vroeg ik een Russisch-orthodoxe priester om een bijbel.

’Waar heb je die voor nodig?’, vroeg hij.

’Ik wil weten of wat u leert in overeenstemming is met de Bijbel’, antwoordde ik. Ik heb nooit een bijbel van hem gekregen, dus heb ik er zelf een op de kop getikt. Toen ik erin ging lezen, kwam ik er al gauw achter dat de leerstellingen van de kerk niet op de Bijbel gebaseerd zijn. Ik bleef geestelijke vorderingen maken en trad uit de communistische partij. In 1985 werd ik gedoopt.”

Voor de Tweede Wereldoorlog trouwde Teofīlija Kalvīte, een verpleegster, met de burgemeester van Daugavpils. Helaas werd hij in het begin van de oorlog als vermist opgegeven. Teofīlija kreeg heel wat moeilijkheden te verduren en zag ook om zich heen veel mensen lijden en sterven. Na de oorlog werd ze voorzitster van het Letse Rode Kruis, en ze kreeg in de 61 jaar dat ze op medisch gebied actief was ten minste twintig onderscheidingen van de staat. Teofīlija zal rond de 65 zijn geweest toen ze Paulīne Serova ontmoette, een Getuige die haar aan de hand van de Bijbel uitlegde waarom God goddeloosheid toelaat. Teofīlija nam de waarheid aan en had sindsdien het grotere voorrecht mensen te helpen geestelijk gezond te worden. Ze is in 1982 in getrouwheid gestorven.

„O, HET IS EEN WOORDENBOEK”

In 1981 kreeg de achttienjarige Joeri Kaptola * een gevangenisstraf van drie jaar opgelegd omdat hij vasthield aan zijn christelijke neutraliteit. Hij zegt: „Ik bracht twee jaar van mijn straftijd door in Siberië, waar we zelfs bij dertig graden onder nul nog in tenten woonden en in het bos werkten! Jehovah heeft in geestelijk opzicht altijd voor me gezorgd. Op een keer stuurde mijn moeder me bijvoorbeeld een voedselpakket met daarin een exemplaar van de Griekse Geschriften. Terwijl een bewaker het pakket doorzocht, viel zijn oog op het boek.

’Wat is dit?’, vroeg hij.

Voordat ik kon antwoorden, zei een opzichter die in de buurt stond: ’O, het is een woordenboek’ en liet me het boek houden.

Ik werd in 1984 vrijgelaten. In plaats van naar mijn geboorteland, Oekraïne, terug te gaan, verhuisde ik naar Riga, waar ik ongeveer twee jaar met een groepje Getuigen verbonden was. Maar omdat Letland nog steeds deel uitmaakte van de Sovjet-Unie, werd ik opnieuw opgeroepen voor militaire dienst. Het gevolg was dat ik op 26 augustus 1986 voor de tweede keer veroordeeld werd, ditmaal tot vier jaar dwangarbeid in Letland. Nadat ik een tijdje in Riga gevangengezeten had, werd ik naar een kamp in de buurt van de stad Valmiera overgebracht. Tijdens een hoorzitting over mijn vrijlating begin 1990 zei de rechter: ’Joeri, de beslissing vier jaar geleden om je in de gevangenis te zetten, was onwettig. Je had niet veroordeeld mogen worden.’ Plotseling was ik vrij!”

In 1991 ging Joeri deel uitmaken van de enige gemeente in Letland en diende daar als een van de twee ouderlingen. „Het veld was echt wit om geoogst te worden”, schrijft hij.

Toen Joeri nog maar pas in Letland was, sprak hij met een vrouw die bezig was een graf te verzorgen. Hij vertelt: „Toen ik haar vroeg waarom het leven zo kort leek, deed ze een paar stappen in mijn richting en raakten we in gesprek. Enkele minuten later brak er een grote boomtak af die met een doffe dreun op de plek terechtkwam waar ze aan het werk was geweest. Als ze daar nog gestaan had, was ze dood geweest. Ze gaf me haar adres, en ik zorgde ervoor dat ze bezoek kreeg van een zuster. In 1987 werden de vrouw, haar zoon en haar schoondochter gedoopt.”

ZE GEVEN OM MENSEN, NIET OM COMFORT

Er verhuisden veel meer jonge mensen uit verschillende delen van de Sovjet-Unie naar Letland om met het werk te helpen. Het leven was er niet makkelijk, maar ze waren bereid offers te brengen. Anna Batnja bijvoorbeeld, die nu als speciale pionierster dient, vond werk als naaister in een fabriek en vond onderdak in een pension. „De omstandigheden waren verre van ideaal”, vertelt ze. „We gaven informeel getuigenis in de trein, op het station, in parken, op begraafplaatsen en in de buurt van kerken.

In de treinen, die altijd stampvol zaten, predikten we gewoonlijk met z’n tweeën van wagon tot wagon. Een van ons gaf getuigenis; de ander stond op de uitkijk. Vaak mengden anderen in de coupé zich in het gesprek. Het gevolg was dat er soms van alle kanten vragen op ons werden afgevuurd. Als de trein stopte, gingen we zo nodig naar een andere wagon. Het gaf heel veel vreugde te zien dat Jehovah onze dienst zegende.”

Angelina Tsvetkova hoorde de waarheid voor het eerst nadat ze in haar kerk had gebeden. Ze vertelt: „In 1984 sprak Aldona Dron̗uka, een van Jehovah’s Getuigen, me aan en vroeg me of ik de Bijbel had gelezen. ’Gedeeltelijk’, antwoordde ik. ’Maar ik begrijp er niet veel van, en ik heb een heleboel vragen.’ We wisselden adressen uit en bespraken Gods Woord geregeld. Een paar maanden later nodigde Aldona me uit voor een bruiloft in Litouwen, en ik nam de uitnodiging aan. Er waren ongeveer driehonderd gasten. Tijdens de receptie beluisterden we de ene Bijbelse lezing na de andere, wat me lichtelijk verbaasde.

Ik kwam er daar pas achter dat ik al een tijdje met Jehovah’s Getuigen studeerde en dat de bruiloft tegelijkertijd een kringvergadering was! Maar ondanks die onthullingen werd mijn hart geraakt door de liefde en eenheid van deze nederige mensen. In 1985 werd ik gedoopt, en in 1994 begon ik te pionieren. Nu zijn vijf van mijn zes kinderen gedoopt en de jongste is een niet-gedoopte verkondiger.”

DE VRIJHEID OM GROTERE VERGADERINGEN TE BEZOEKEN

In het midden van de jaren tachtig werden de restricties in veel communistische landen minder streng en konden Jehovah’s Getuigen openlijker vergaderen. In 1989 bezochten ongeveer vijftig afgevaardigden uit Letland het „Godvruchtige toewijding”-districtscongres in Polen. „Het samenzijn met al die broeders en zusters was een keerpunt in mijn geestelijke ontwikkeling”, zegt Marija Andrišaka, die nu als speciale pionierster dient.

In 1990 woonden meer dan vijftig Letse afgevaardigden het „Zuivere taal”-congres bij, opnieuw in Polen. Een van hen, Anna Mančinska, spaarde kosten noch moeite om aanwezig te zijn. Ze vertelt: „Op weg naar het station ontdekte ik dat ik enkele documenten vergeten had die ik bij de grens nodig zou hebben. Dus nam ik een taxi naar huis, haalde de papieren op en ging weer naar het station. Maar tot mijn schrik was de trein al weg. Ik haastte me naar het volgende station, maar weer was ik te laat. Ten slotte nam ik de taxi naar Litouwen, en zo’n 250 kilometer van Riga haalde ik eindelijk de trein in. De rit met de taxi was duur, maar het was het geld waard!” Anna dient nu als lid van de Letse Bethelfamilie.

In 1991 konden de broeders eindelijk openlijk congressen houden in voormalige sovjetrepublieken. Verscheidene bussen met afgevaardigden uit Letland reisden naar Tallin (Estland) voor het congres, dat het passende thema had: „’Goddelijke vrijheid’-lievende mensen”.

Ruta Barakauska uit Vain̗ode haalde haar echtgenoot, Ādolfs, die geen Getuige was, over om met haar mee te gaan naar Tallin. „Ik was niet van plan om naar het congres te gaan”, zegt Ādolfs. „Ik wilde reserveonderdelen kopen voor mijn auto. Maar nadat ik het eerste deel van het programma had bijgewoond, was ik zo onder de indruk van de lezingen, de vriendelijkheid van de Getuigen, hun reine spraak en de liefde die ze voor elkaar toonden, dat ik het hele congres ben gebleven. Weer thuis ben ik de Bijbel gaan bestuderen en heb ik veel moeite gedaan om mijn opvliegendheid te leren beheersen. In 1992 werd ik net als mijn vrouw een gedoopte Getuige van Jehovah.”

Omdat het begin jaren negentig in Letland niet mogelijk was geschikte gelegenheden voor districtscongressen te huren, gingen de broeders en zusters meestal naar Estland of Litouwen. Het eerste congres dat in Letland zelf plaatsvond, was het „Gods weg ten leven”-congres, dat in 1998 in een grote sporthal in Riga gehouden werd. De hal was verdeeld in drie taalgroepen: Lets, Russisch en Letse Gebarentaal. Na het slotgebed werd er door iedereen geklapt en velen huilden van vreugde omdat ze Jehovah dankbaar waren voor deze mijlpaal.

EEN PERIODE VAN SNELLE GROEI

Na het communistische tijdperk ging het werk in Letland met reuzenschreden vooruit. Omdat Onze Koninkrijksdienst in het Lets pas in 1995 beschikbaar kwam, viel er aan de presentaties van de broeders en zusters in het veld nog wel wat te schaven. Maar de ijver van de Getuigen maakte veel goed. Dace Šk̗ipsna beschrijft hoe ze voor het eerst de waarheid hoorde: „In 1991 kocht ik op straat bij een kiosk een boek over de hel en het hiernamaals. Ik was nog maar een paar meter verder toen ik achter me een stem hoorde: ’U hebt gif gekocht!’

Ik stond als aan de grond genageld. Twee Getuigen van Jehovah, een man en zijn vrouw, stelden zich voor, en we kregen een gesprek over de Bijbel. Bijna alles kwam aan de orde: Hades, Gehenna, Kerstmis, het kruis en tot slot ook nog de laatste dagen! Ik geef toe dat het me allemaal een beetje duizelde, maar wat ik hoorde, beviel me wel. We wisselden telefoonnummers uit, en in de weken daarna beantwoordde het Getuigenechtpaar veel van mijn Bijbelse vragen.”

„IK BEN BLIJ DAT IK ME NIET HEB LATEN AFSCHRIKKEN”

Jānis Folkmanis had in de USSR meerdere prijzen gewonnen met gewichtheffen, en bij zijn laatste wedstrijden in maart 1993 werd hij kampioen van Letland. Jānis vertelt: „In 1992 nodigde een collega, Jānis Cielavs, me uit mee te doen met zijn Bijbelstudie. Die ervaring veranderde mijn leven. Drie maanden nadat ik kampioen gewichtheffen van Letland was geworden, werd ik een Koninkrijksverkondiger. In augustus 1993 werd ik gedoopt. Toen ik op de sportschool getuigenis gaf, uitte mijn trainer zijn ongenoegen. Maar ik ben blij dat ik me niet heb laten afschrikken. Mijn vrienden Eduards Eihenbaums en Edgars Brancis zullen uitleggen waarom.”

Eduards: „Jānis Folkmanis bood me een gratis Bijbelstudie aan. ’Als het echt gratis is, kunnen we gelijk wel beginnen’, zei ik. Zo gezegd, zo gedaan! De dingen die ik leerde, klonken logisch, vooral de leer van de opstanding; die was een stuk logischer dan de leerstelling van de onsterfelijkheid van de ziel. Mijn vrouw ging ook studeren, en in 1995 werden we gedoopt.”

Edgars: „Jānis gaf ijverig getuigenis op de sportschool. Vier keer bood hij aan de Bijbel met me te bestuderen, en telkens sloeg ik het aanbod af. Maar ik nam wel De Wachttoren en Ontwaakt! en het boek U kunt voor eeuwig in een paradijs op aarde leven. Ondertussen bleef ik me afvragen hoe het kwam dat zo’n beroemde sporter interesse had voor de Bijbel. Mijn nieuwsgierigheid won het ten slotte, en ik ging studeren. Met welk resultaat? Ik werd in 1995 gedoopt en dien nu als speciale pionier.”

Sommigen moesten slechte gewoonten overwinnen om Gods goedkeuring te verkrijgen. Aivars Jackevičs bijvoorbeeld had een drankprobleem. „Een weekendje doorzakken”, zegt hij, „begon met bier als ontbijt, gevolgd door een fles wodka. Op een avond in januari 1992 zat ik thuis met mijn arm in een mitella. Ik was in dronken toestand beroofd. Ik voelde me ellendig en overwoog zelfmoord. Er werd op de deur geklopt. Het was een buurman die wel vaker met me over de Bijbel had gesproken. We hadden een gesprek, hij bood me een Bijbelstudie aan en ik ging op dat aanbod in.

Op studiedagen dronk ik niet, wat me hielp vorderingen te maken. Nadat ik geleerd had wat de ware toestand van de doden was en dat ik niet zou branden in een hel — iets waar ik altijd bang voor was geweest — begon ik drie keer in de week te studeren. Binnen vier maanden werd ik een niet-gedoopte verkondiger. De Bijbel waarschuwt echter dat ’wie denkt te staan, moet oppassen dat hij niet valt’. Dwaas genoeg bracht ik een avond in slecht gezelschap door en dronk ik weer te veel. Opnieuw werd ik geplaagd door zelfmoordgedachten. Maar Jehovah is barmhartig en geduldig, en enkele liefdevolle broeders kwamen me te hulp. Ik heb heel veel geleerd van die ervaring. In 1992 werd ik gedoopt, en nu maak ik deel uit van de Letse Bethelfamilie.” — 1 Kor. 10:12; Ps. 130:3, 4.

Māris Krūmin̗š, die ook op Bethel werkt, moest eveneens belangrijke veranderingen in zijn leven aanbrengen om Jehovah te kunnen dienen. „Na mijn militaire dienst”, legt Māris uit, „raakte ik teleurgesteld in het leven. Later werd ik van de universiteit gestuurd omdat ik colleges verzuimde. Omdat ik geen doel in het leven had, raakte ik bij criminaliteit betrokken, en op een avond werd ik na een dronkenmansruzie gearresteerd. In mijn cel dacht ik na over de wetten die ik had overtreden en kwam ik tot de conclusie dat veel ervan eigenlijk afgeleid zijn van Gods wetten. Voor het eerst in mijn leven bad ik tot God om vergeving en beloofde ik plechtig hem te zoeken.

Na mijn vrijlating uit de gevangenis bezocht ik verschillende kerken, maar ik werd telkens teleurgesteld. Dus begon ik de Bijbel en andere religieuze boeken te lezen. In 1990 kwam ik in de trein een vroegere klasgenoot tegen, die me vertelde dat hij een Getuige van Jehovah was. Tijdens die korte rit opende Jehovah mijn hart terwijl ik naar mijn vriend luisterde, die uitlegde wat Gods voornemen met de mensheid is en wat de reden is voor het lijden in de wereld. Ik ging de Bijbel bestuderen en werd in 1991 een verkondiger. In 1992 werd ik gedoopt. Een jaar later ging ik deel uitmaken van de Letse Bethelfamilie, en in 1995 trouwde ik met Simona, een pionierster uit Finland.”

Edgars Endzelis studeerde rechten. „Begin jaren negentig”, zegt Edgars, „zaten er politieke veranderingen in de lucht. Ik studeerde rechten in Riga, en veel studenten discussieerden over het doel van het leven. Ik las boeken over filosofie en oosterse religies. Ik beoefende ook aikido, een oosterse vechtsport. Toen kwamen mijn vrouw, Elita, en ik in contact met Jehovah’s Getuigen.

Op onze allereerste vergadering werden we door zowel de Lets- als de Russisch-sprekende Getuigen met open armen ontvangen. Die oprechte liefde maakte diepe indruk op ons. Rond die tijd vertelde mijn aikidoleraar dat alleen beoefenaars van zenboeddhisme aikidomeesters kunnen worden. Ik was geschokt en ben gelijk met die sport opgehouden! Niet lang daarna liet ik mijn lange haar afknippen, en in maart 1993 werden Elita en ik gedoopt. Sindsdien heb ik mijn juridische kennis mogen gebruiken bij ’het verdedigen en wettelijk bevestigen van het goede nieuws’ in Letland.” — Fil. 1:7.

HUN GELOOF WERD OP DE PROEF GESTELD

In 1993 werd het geloof van vier muziekstudenten in Jelgava op de proef gesteld toen hun koor moest zingen tijdens de viering van Onafhankelijkheidsdag. Hoewel ze nog maar pas in de waarheid waren, waren de meisjes vastbesloten niets te doen wat God afkeurt. Ze schreven daarom een brief aan de koorleider waarin ze respectvol vroegen of ze vanwege hun christelijke geweten bij die gelegenheid niet hoefden te zingen. Hoe reageerde de koorleider? Hij stelde de ouders van de meisjes schriftelijk een ultimatum: of de studenten zongen, of ze werden van school gestuurd. Net als de drie Hebreeën gehoorzaamden de meisjes Jehovah. — Dan. 3:14, 15, 17; Hand. 5:29.

Een van die meisjes was Dace Puncule. Terugblikkend zegt ze: „Gebed en de steun van de broeders en zusters hielpen ons trouw te blijven. We werden van school gestuurd, maar ik heb er nooit spijt van gehad dat ik een krachtig standpunt voor de waarheid heb ingenomen. Jehovah heeft goed voor me gezorgd. Al na enkele maanden vond ik werk op een advocatenkantoor, en de ervaring die ik daar opdeed, kwam me later goed van pas op Bethel, waar ik sinds 2001 werk.”

De rechtschapenheid van anderen werd door de bloedkwestie op de proef gesteld. Op 6 september 1996 werd de zeventienjarige Jelena Godlevskaja door een auto aangereden en liep ze meerdere bekkenfracturen op. Jelena bezat geestelijke rijpheid en had zich in haar hart vast voorgenomen zich van bloed te onthouden (Hand. 15:29). In die tijd waren de meeste artsen in Letland onbekend met bloedvrije technieken, en dus weigerden de dienstdoende artsen haar te opereren. Maar ongeveer een week later waren twee artsen zo wreed om Jelena opeens ’s avonds laat een transfusie te geven, waarna ze stierf.

Marina, Jelena’s moeder, was toen nog geen Getuige. Ze zegt: „Het was verbluffend het sterke geloof van mijn dochter in Jehovah en in zijn beloften te zien. Ze schipperde niet.” Marina en haar gezin zijn inmiddels gedoopt en zien ernaar uit Jelena na haar opstanding in de armen te sluiten. — Hand. 24:15.

GEESTELIJK RIJPE MANNEN VOORZIEN IN EEN BEHOEFTE

Door de snelle groei in het aantal verkondigers ontstond er behoefte aan geestelijk rijpe mannen om de leiding te nemen. In 1992 kregen drie Letssprekende broeders die in de Verenigde Staten waren opgegroeid de mogelijkheid om als zendeling naar Letland te gaan. Het waren Valdis Purin̗š met zijn vrouw, Linda, Alfreds Elksnis met zijn vrouw, Doris, en Ivars Elksnis, de broer van Alfreds. Ze kwamen alle vijf in juli 1992 in Riga aan. Hun vierkamerwoning werd zendelingenhuis, lectuurdepot en vertaalkantoor.

Een goed gevoel voor humor helpt bij het leren van een nieuwe taal. „Toen ik een studie leidde bij twee jonge vrouwen”, vertelt Doris Elksnis, „wilde ik uitleggen dat Satan met Eva sprak via een slang. Maar ik gebruikte een Lets woord dat qua klank met dat voor slang overeenkwam. Met welk resultaat? Ik beweerde dat de Duivel via een varken sprak!”

In 1994 arriveerden Peter en Jean Luters uit Australië. Peter, die in 1954 gedoopt was, was in Letland geboren maar in Australië opgegroeid. Helaas kwam Jean, die met haar lieve, vriendelijke aard al gauw ieders hart had gewonnen, in 1999 te overlijden. Peter besloot in Letland te blijven en is nu lid van het bijkantoorcomité. „Toen we hier kwamen,” zegt Peter, „stelden we vast dat de Letse broeders en zusters ijverige predikers waren. Maar de gemeenten hadden nog geen toegewezen gebied, en zelfs niet alle delen van Riga werden bewerkt. Ook hielden maar enkele gemeenten regelmatig openbare lezingen. Beide kwesties werden snel aangepakt.”

GILEADAFGESTUDEERDEN VORMEN EEN STIMULANS

Begin 1993 arriveerden de eerste Gileadzendelingen. De Zweedse echtparen Anders en Agneta Berglund en Torgny en Lena Fridlund werden toegewezen aan Jelgava, een stad met ruim 60.000 inwoners en 28 verkondigers. „Na aankomst”, zegt Anders, die nu lid is van het bijkantoorcomité, „gingen we met de broeders en zusters mee in de velddienst, en ze hielden ons bezig! Op sommige dagen renden we praktisch van de ene studie naar de andere, en dat zeven of acht uur lang zonder een pauze om te eten! Hun ijver werkte aanstekelijk. Veel van die studies zijn nu zelf in de volletijddienst.”

Torgny Fridlund vertelt: „Na een taalcursus van drie maanden dachten we wel zover te zijn dat we zelf gesprekken konden voeren. We kozen gebied uit dat sinds de Tweede Wereldoorlog niet meer bewerkt was maar kregen weinig respons. Deden we iets fout? Na de kwestie besproken te hebben, probeerden we een andere benadering: we lazen aan elke deur een Bijbeltekst voor. Hierna konden we een aantal studies oprichten.”

Vanaf april 1995 kwamen er meer Gileadafgestudeerden, onder wie Basse en Heidi Bergman uit Finland, die nu in de reizende dienst zijn in een Russischtalige kring. „Ik vroeg de plaatselijke broeders om me in de dienst te corrigeren als ik iets verkeerds zei”, zegt Basse. „Dat was niet tegen dovemansoren gezegd: ze corrigeerden me spontaan, niet alleen in de velddienst, maar ook tijdens de vergaderingen! Het geeft me een warm gevoel als ik de broeders nu hoor zeggen: ’Basse is een van ons geworden.’”

Carsten en Jannie Ejstrup uit Denemarken dienden samen in Letland totdat Jannie, nog voor haar veertigste, haar strijd tegen kanker verloor. „Ik denk dat ik Jehovah het beste kan eren”, zegt Carsten, „door loyaal in mijn zendingstoewijzing te blijven.” Wat zijn zulke broeders een geweldig voorbeeld!

ER KOMEN AFGESTUDEERDEN VAN DE BEDIENARENOPLEIDINGSSCHOOL

Begin 1994 werden meer dan twintig afgestudeerden van de Bedienarenopleidingsschool in Groot-Brittannië, Duitsland en Polen aan Letland toegewezen. De eersten die aankwamen waren Michael Udsen en Jess Kjaer Nielsen uit Denemarken. Ze werden toegewezen aan de industriestad Daugavpils, de op één na grootste stad van Letland.

Jess zegt: „We vertrokken op een koude januarimiddag naar Daugavpils, dat ongeveer 240 kilometer ten zuidoosten van Riga ligt. Het sneeuwde zelfs toen we in Riga in de auto stapten — een oude bestelwagen volgepakt met lectuur. De broeder die reed, sprak geen Engels, en wij spraken geen Lets of Russisch. Zo om de vijftig kilometer stopte de broeder om wat aan de motor te rommelen. Hij repareerde in elk geval niet de verwarming: het was in de auto net zo koud als daarbuiten! Maar we overleefden de rit en kwamen tegen middernacht geradbraakt in Daugavpils aan. Er waren toen zestien verkondigers in de stad. Nog geen twee jaar later was dat aantal bijna verdubbeld.”

VERTALEN IN HET LETS

Tot 1992 was de lectuur hoofdzakelijk verkrijgbaar in het Russisch, een taal die de meeste Letten beheersten. Velen gaven echter de voorkeur aan hun moedertaal. „Het is opmerkelijk”, zegt een verslag, „dat er onder de paar honderd nieuwe verkondigers een aantal waren die konden vertalen, en we konden zien dat Gods heilige geest het werk van deze bereidwillige jonge broeders en zusters leidde.”

Dankzij het harde werk van de vertalers verscheen De Wachttoren vanaf januari 1995 maandelijks in het Lets en vanaf januari 1996 halfmaandelijks. Er zijn nu ook andere publicaties in het Lets beschikbaar, waaronder een aantal boeken, brochures en het tijdschrift Ontwaakt!

Begin 1993 verhuisde het vertaalteam van de krappe ruimte in het zendelingenhuis in Riga naar een appartement in de Brīvības iela. In augustus 1994 verhuisden ze vervolgens naar hun pas gerenoveerde kantoren in de Miera iela 40. Hoe kwamen de broeders aan dat nieuwe pand?

EEN EDELMOEDIG GESCHENK

George Hakmanis en zijn vrouw, Sigrid, verlieten Letland als vluchtelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het echtpaar leerde in Londen de waarheid kennen en werd in 1951 gedoopt. Het jaar daarop emigreerden ze naar de Verenigde Staten, en in 1992 keerden ze voor vijf jaar terug naar Letland.

Nadat Letland zich in 1991 van de Sovjet-Unie had afgesplitst, konden mensen onroerend goed terugvorderen dat door de staat was geconfisqueerd. Sigrid en haar zus, ook een Getuige, hadden hun familiepapieren ruim vijftig jaar bewaard, wat hen in staat stelde het pand aan de Miera iela 40 weer in hun bezit te krijgen. Ze waren zo vriendelijk om het daarna aan Jehovah’s organisatie te schenken. De broeders verbouwden het pand van vijf verdiepingen vervolgens tot kantoren voor twintig vertalers.

Milton G. Henschel van het Besturende Lichaam woonde op 20 augustus 1994 de inwijding bij. Tijdens zijn bezoek raadde hij de broeders aan om ook het perceel ernaast, Miera iela 42, met daarop een gebouw van zes verdiepingen, te kopen. De eigenaar, die in de Verenigde Staten woonde, was bereid het pand te verkopen. Ook dit gebouw werd compleet gerenoveerd, en de Bethelfamilie groeide uit tot 35 personen. Sindsdien is het bijkantoor nog verder uitgebreid, en nu zijn er kantoren en kamers voor in totaal 55 Bethelieten.

WETTELIJKE ERKENNING

Het blijft moeilijk om het werk in Letland wettelijk te laten registreren. In 1996 grepen de instanties de negatieve berichtgeving over Jelena Godlevskaja aan als reden om de registratie af te wijzen. Een parlementslid gaf zelfs bedekt te kennen dat ons werk weleens verboden zou kunnen worden! Maar de broeders bleven met de betrokken ambtenaren samenkomen en ons werk uiteenzetten. Ten slotte maakte de directeur van het Nationale Mensenrechtenbureau op 12 oktober 1998 bekend dat twee gemeenten — Riga-centrum en Riga-Torn̗akalns — wettelijke erkenning hadden gekregen voor een proeftijd van één jaar. Een maand later werd de gemeente Jelgava op dezelfde manier geregistreerd.

De Letse wet vereist dat nieuwe gemeenten zich elk jaar opnieuw laten registreren. Voor een permanente registratie moeten ten minste tien gemeenten zich tien jaar achtereen hebben laten registreren. In de tussentijd kunnen gemeenten die nog op registratie wachten, zonder tussenkomst van de regering vergaderen.

OP ZOEK NAAR VERGADERPLAATSEN

Door de snelle groei in de jaren negentig waren er grotere vergaderplaatsen nodig. In 1997 werd er in Daugavpils een geschikt pand geveild, en de broeders waren de enige bieders. In december 1998 werd een begin gemaakt met de renovatie, en acht maanden later konden de ruim 140 verkondigers in die stad tot hun grote vreugde in hun eigen Koninkrijkszaal bijeenkomen.

In Jūrmala werd in 1997 de eerste nieuwbouw-Koninkrijkszaal voltooid. Een man uit die stad die Bijbelstudie had, was zo onder de indruk van de kwaliteit van het werk dat hij de Getuigen vroeg om voor hem een huis te bouwen! Natuurlijk gingen de broeders daar niet op in en legden ze hem de religieuze aard van ons werk uit. Ondertussen kochten de broeders in de wijk Torn̗akalns in Riga een uitgebrande bioscoop tegen een gereduceerde prijs. In augustus 1998 was het verkoolde gebouw omgetoverd tot een prachtige dubbele Koninkrijkszaal!

HULP UIT FINLAND

De broeders in Finland hebben veel gedaan om het werk in Letland vooruit te helpen; ze oefenden van 1992 tot 2004 zelfs het toezicht uit op het werk. Finland drukt ook alle tijdschriften voor Letland en heeft door de jaren heen voorzien in bekwame broeders om de leiding te nemen, onder wie Juha Huttunen. Hij en zijn vrouw, Taina, kwamen in 1995 naar Letland. Juha dient nu in het bijkantoorcomité. Ruben en Ulla Lindh, die samen al meer dan tachtig jaar in de volletijddienst staan, waren ook een grote aanwinst voor het werk. Broeder Lindh diende vier jaar in het Letse landscomité voordat hij naar Finland terugging.

Bovendien hebben ruim 150 broeders en zusters uit Finland meegewerkt aan verschillende bouwprojecten. Dankzij al dat liefdewerk en Jehovah’s rijke zegen op de dienst van de verkondigers, pioniers en zendelingen in Letland, kreeg het land op 1 september 2004 een eigen bijkantoor.

SPECIALE ACTIES

De meeste verkondigers in Letland wonen in of om de steden. Begin 2001 kregen de gemeenten een brief waarin verkondigers werden uitgenodigd een deel van hun vakantie te gebruiken voor een speciale predikingsactie in afgelegen gebieden. De 93 verkondigers die zich daarvoor opgaven werden in negen groepen verdeeld en aan een aantal dorpen en plaatsen op het platteland toegewezen.

Vjačeslavs Zaicevs, een lid van de Bethelfamilie, nam vakantiedagen op zodat hij aan de actie kon deelnemen. „Het was een schitterende gelegenheid om andere broeders en zusters beter te leren kennen”, zegt hij. „Na de dienst aten we samen, vertelden we ervaringen en maakten we plannen voor de volgende dag. Daarna werd er gevoetbald en namen we een verkoelende duik in een meer. Het was een voorproefje van het Paradijs.”

De broeders en zusters brachten in totaal 4200 uur in de dienst door (gemiddeld meer dan 41 uur per verkondiger), verspreidden ruim 9800 stuks lectuur, brachten 1625 nabezoeken en leidden 227 Bijbelstudies. Sindsdien vinden er elk jaar soortgelijke acties plaats.

VELEN VINDEN DE WEG NAAR WARE VRIJHEID

Ons verhaal begon met Ans Insberg, een Let die tijdens een heldere nacht op zee zijn hart bij God uitstortte. Ans wilde de mensen vinden die God „met geest en waarheid” aanbaden (Joh. 4:24). Jehovah luisterde naar dat oprechte verzoek. Sinds die tijd hebben ruim 2400 andere oprechte mensen in Letland de Bijbelse waarheid leren kennen, en bijna evenveel personen bestuderen op dit moment de Bijbel. Er is dus nog veel werk te doen! — Matth. 9:37, 38.

Jehovah’s Getuigen in Letland willen graag iedereen helpen die naar ware vrijheid verlangt, niet door hen te wijzen op datgene wat door het vrijheidsmonument in de Brīvības iela wordt afgebeeld, maar door hen naar Gods koninkrijk te leiden. Binnenkort zullen allen die naar dat koninkrijk verlangen en die Jehovah „met geest en waarheid” aanbidden, bevrijd worden van elke vorm van pijn en lijden. Ze zullen vrijheid smaken in haar meest volmaakte vorm: „de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods”. — Rom. 8:21.

[Voetnoot]

^ ¶53 Het levensverhaal van Joeri Kaptola staat in De Wachttoren van 1 september 2005.

[Inzet op blz. 190]

„Ik zal mijn doop nooit vergeten. Die was ’s avonds laat, in een ijskoude rivier. Ik stond helemaal te bibberen van de kou maar ik was heel gelukkig.”

[Inzet op blz. 203]

„Ik hoorde een stem achter me: ’U hebt gif gekocht!’”

[Kader/Kaarten op blz. 184, 185]

OVERZICHT — Letland

Letland meet van oost naar west zo’n 450 kilometer en van noord naar zuid 210. Ongeveer 45 procent van het land is met bos bedekt. Tot de fauna behoren bevers, elanden, herten, lynxen, otters, wilde zwijnen, wolven en zeehonden. Er zijn ook veel vogelsoorten, zoals de nachtegaal, de reiger, de specht en de zwarte ooievaar.

Bevolking

Ruim een derde van de 2,3 miljoen inwoners woont in Riga, de hoofdstad. De belangrijkste kerken zijn de Lutherse, de Rooms-Katholieke en de Russisch-Orthodoxe Kerk. Maar de meeste Letten bezien zichzelf als niet-religieus.

Taal

De belangrijkste talen zijn het Lets, gesproken door ongeveer 60 procent van de bevolking, en het Russisch, dat door ruim 30 procent gesproken wordt. Veel Letten spreken meer dan één taal.

Middelen van bestaan

Bijna 60 procent van de bevolking werkt in de dienstverlenende sector, de rest in fabrieken en in de landbouw.

Voedsel

Er worden onder andere aardappelen, gerst, suikerbieten en verschillende andere groenten en granen verbouwd. De veestapel bestaat voornamelijk uit geiten, runderen, schapen en varkens. Ook wordt er veel pluimvee gehouden.

Klimaat

De luchtvochtigheid is hoog, en het is meestal bewolkt. ’s Zomers is het relatief koel en ’s winters is het niet extreem koud.

[Kaart]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

ESTLAND

RUSLAND

LETLAND

Valmiera

RIGA

Jūrmala

Sloka

Tukums

Ventspils

Kuldīga

Liepaja

Vain̗ode

Jelgava

Daugavpils

LITOUWEN

OOSTZEE

Golf van Riga

[Illustratie]

Riga

[Kader/Kaart op blz. 186]

De vier streken van Letland

Letland wordt meestal verdeeld in vier geografisch en cultureel onderscheiden gebieden, elk met zijn eigen karakter en schoonheid. Aan de Golf van Riga ligt Vidzeme, het grootste gebied, met de historische kasteeldorpen Sigulda en Cēsis, en de hoofdstad van Letland, Riga. Ten oosten daarvan liggen de laaglanden en blauwe meren van Latgale en de op één na grootste stad van het land, Daugavpils. Zemgale, dat de korenschuur van Letland wordt genoemd, ligt ten zuiden van de Westelijke Dvina, die van Wit-Rusland via Letland naar de Golf van Riga stroomt. De streek kan bogen op twee magnifieke barokpaleizen die gebouwd zijn door de Italiaanse architect Rastrelli, die ook het Winterpaleis in Sint-Petersburg (Rusland) gebouwd heeft. Het vierde gebied, Kurzeme, met zijn boerderijen, bossen en stranden, omvat de Oostzeekust, de steden Ventspils en Liepaja en een groot aantal vissersdorpen.

[Kaart]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

1 VIDZEME

2 LATGALE

3 ZEMGALE

4 KURZEME

[Kader/Illustraties op blz. 192, 193]

Prediken tot een geestelijke veranderde zijn en mijn leven

ANNA BATNJA

GEBOREN 1958

GEDOOPT 1977

PROFIEL Is opgegroeid in een christelijk gezin in Oekraïne, heeft ruim dertig mensen tot de doop geholpen en is nu speciale pionierster.

TOEN ik hoorde dat er in Letland behoefte was aan verkondigers, ben ik daar in 1986 naartoe verhuisd. Omdat we niet openlijk konden prediken, verborg ik mijn bijbel in een tas met boodschappen en sprak ik mensen aan in het park of op andere openbare plaatsen. We begonnen dan over de Koninkrijkshoop en haalden onze bijbel alleen tevoorschijn als iemand positief reageerde. Mensen nodigden ons uit angst voor familie of buren zelden bij hen thuis uit, dus studeerden we gewoonlijk met geïnteresseerden op de plek waar we hen hadden ontmoet.

We hadden maar heel weinig lectuur. Onze gemeente had jarenlang zelfs maar één Russisch exemplaar van het Bijbelstudiehulpmiddel De waarheid die tot eeuwig leven leidt. We maakten goed gebruik van dit boek in de dienst, maar zorgden er wel voor dat het in de gemeente bleef!

Toen mijn partner en ik een keer getuigenis gaven in de buurt van een kerk, troffen we Pjotr Batnja, een geestelijke. Om een gesprek te beginnen, vroegen we hem waar we een bijbel konden kopen. „Ik heb ook belangstelling voor de Bijbel”, zei hij. Daarop ontspon zich een heel leuk gesprek. De volgende dag ontmoetten we Pjotr in een nabijgelegen park, lieten hem de inhoudsopgave van het Waarheid-boek zien en vroegen hem welk onderwerp hij wilde bespreken. Hij koos „Populaire gebruiken die God mishagen”. Het was een vruchtbaar gesprek, dat resulteerde in een geregelde Bijbelstudie die door een broeder werd geleid.

Gewapend met nauwkeurige kennis van de Bijbel begon Pjotr collega-geestelijken vragen te stellen. Hij kwam erachter dat ze zelfs de meest fundamentele Bijbelse leerstellingen niet konden uitleggen! Niet lang daarna liet Pjotr zich uitschrijven uit de kerk en droeg hij zijn leven aan Jehovah op.

In 1991 trouwden Pjotr en ik, en vanaf die tijd pionierden we samen. Helaas kwam hij slechts een paar jaar later bij een ongeluk om het leven. Hoe ik die klap te boven ben gekomen? Wat me enorm heeft geholpen, is heel druk bezig te blijven in de dienst om ook anderen te helpen „de God van alle vertroosting” te leren kennen (2 Kor. 1:3, 4). In 1997 werd ik tot mijn vreugde zelfs als speciale pionierster aangesteld.

[Illustratie]

Pjotr

[Kader/Illustraties op blz. 200, 201]

Ik verlangde vurig naar een rechtvaardige regering

INDRA REITUPE

GEBOREN 1966

GEDOOPT 1989

PROFIEL Was vroeger communiste, ging in 1990 pionieren en heeft meer dan dertig personen tot de doop geholpen.

IK GROEIDE op zonder geloof in God en de Bijbel, maar ik kwam altijd op voor rechtvaardigheid. Ik kon maar niet begrijpen waarom mensen er niet in slaagden een goede en rechtvaardige regering tot stand te brengen.

Toen ik voor het eerst Jehovah’s Getuigen ontmoette, stond ik versteld van de dingen die ze me in de Bijbel lieten zien. Wat ze zeiden was echt zinnig! De dingen die ik leerde over de Koninkrijksregering en de gerechtigheid waar Jezus voor stond, raakten mijn hart. In 1989 werd ik in een meer gedoopt en een half jaar later ging ik in de gewone pioniersdienst. Mijn man en ik hadden toen één kind. Later kregen we een tweeling. Mijn man, Ivan, is ook een Getuige van Jehovah, en dankzij zijn liefdevolle hulp kon ik in de volletijddienst blijven.

Toen de kinderen klein waren, gaf ik vaak informeel getuigenis op straat of in een park. De tweeling was feitelijk een hulp, want ze hadden veel bekijks, waardoor het ijs werd gebroken en mensen eerder geneigd waren tot een gesprekje.

Op een keer gaf ik getuigenis in een park in Riga en daar ontmoette ik Anna. Ze had een kaartje gekocht voor een concert en zat op een bankje te wachten tot het begon. Maar ze wilde zo graag meer weten over de Bijbelse hoop voor de mensheid dat ze het concert liet schieten. We lazen samen Bijbelteksten en spraken af elkaar weer te zien in het park. Zes maanden later werd Anna (rechts) onze zuster, en nu maakt ze deel uit van het vertaalteam op het bijkantoor. Mijn hart loopt echt over van blijdschap als ik eraan denk hoe Jehovah mijn dienst heeft gezegend.

[Illustratie]

Met mijn gezin

[Kader/Illustratie op blz. 204, 205]

Ze moeten mijn gedachten geraden hebben

ANDREI GEVLJA

GEBOREN 1963

GEDOOPT 1990

PROFIEL Dient als pionier, vervangend kringopziener en stadsopziener; hier met zijn vrouw, Jelena.

IN JANUARI 1990 vroegen twee vrouwen me in de trein naar Riga of ik ooit de Bijbel had gelezen. Ze moeten mijn gedachten geraden hebben, want ik wilde al heel lang de Bijbel lezen maar kon er maar geen te pakken krijgen. Ik gaf de vrouwen mijn adres en telefoonnummer. Een van de vrouwen was Indra Reitupe. (Zie het kader op blz. 200, 201.) Toen de vrouwen een paar dagen later bij me aan de deur kwamen, zat ik al vol ongeduld op hen te wachten. Ik was onder de indruk van de bekwame manier waarop ze de Bijbel gebruikten om mijn vragen te beantwoorden. Niet lang daarna begon Pjotr Batnja, een fulltimeprediker die vroeger geestelijke was geweest, met mij te studeren. — Zie het kader op blz. 192, 193.

Vier maanden later bezocht ik mijn eerste vergadering. ’s Zomers werd altijd één keer per maand een vergadering gehouden in het bos, van tien uur ’s ochtends tot zes uur ’s avonds. De broeders bespraken dan geselecteerde gedeelten uit het schema van de theocratische bedieningsschool en de dienstvergadering, en meestal werd er iemand gedoopt, wat betekende dat we voor het begin van de middagpauze een dooplezing hadden.

Mijn pas verworven kennis en de broederlijke liefde die ik op de vergaderingen ondervond, schonken me veel vreugde. Ik wilde zo snel mogelijk gedoopt worden. De gelegenheid daartoe deed zich eind augustus van datzelfde jaar voor, en ik werd ondergedompeld in een meer.

Begin jaren negentig bestudeerde ik met een aantal mensen in mijn kunstatelier de Bijbel. Sommigen werden mijn broeders. In 1992 maakte Jehovah mijn vreugde volkomen, want toen werd mijn lieve vrouw, Jelena, mijn geestelijke zuster.

[Kader/Illustraties op blz. 208, 209]

Na vijftig jaar weer thuis

ĀRIJA B. LEIVERS

GEBOREN 1926

GEDOOPT 1958

PROFIEL Is geboren in Letland, maar heeft in verschillende landen gewoond voor ze naar Letland terugkeerde om te dienen waar de behoefte groter was.

TIJDENS de Tweede Wereldoorlog besloot mijn vader dat we als gezin ons boeltje zouden pakken en Letland zouden verlaten. Later trouwde ik, en uiteindelijk kwam ik met mijn man in Venezuela terecht. Daar ontmoette ik voor het eerst Jehovah’s Getuigen en nam ik Bijbelstudie van een zendelinge. We studeerden in het Duits. Toen ik de vergaderingen begon te bezoeken, ging ik Spaans leren, de voertaal van Venezuela.

In 1958 verhuisde ons gezin naar de Verenigde Staten, en twee maanden later werd ik gedoopt. Na de dood van mijn man verhuisden mijn dochter en ik naar Spanje, waar ik pionierde. Generaal Franco was er destijds dictator, en nederige, godvrezende mensen dorstten naar de waarheid. Ik heb in de zestien jaar dat ik in Spanje woonde, ongeveer dertig mensen tot de doop mogen helpen.

Na de val van het sovjetcommunisme in 1991 bezocht ik Letland, en ik merkte dat er een enorme behoefte was aan Koninkrijksverkondigers. Mijn droom om naar mijn geboorteland terug te keren om er te pionieren, kwam in 1994 uit — precies vijftig jaar nadat ik er was weggegaan.

Het Letse veld was echt rijp om geoogst te worden. Zo gaf ik getuigenis aan een man die om een van onze boeken vroeg. Hij zei dat zijn dochter belangstelling had voor geestelijke zaken en wilde het boek aan haar geven. Ik kreeg haar adres, begon een Bijbelstudie met haar, en binnen een jaar was ze gedoopt. Ik ben Jehovah dankbaar dat hij me het voorrecht en de kracht geeft om in mijn geboorteland te pionieren na zo lang te zijn weggeweest.

[Illustratie]

Op mijn twintigste

[Tabel/Grafiek op blz. 216, 217]

TIJDBALK — Letland

1916 Ans Insberg, een zeeman, wordt gedoopt. Na de Eerste Wereldoorlog zet hij in Letse kranten berichten waarin Gods koninkrijk wordt verkondigd.

1920

1926 Er wordt een kantoor gevestigd in Riga.

1928 De brochure Vrijheid voor de volken wordt vrijgegeven, de eerste publicatie in het Lets. Er komen colporteurs uit Duitsland.

1931 Percy Dunham krijgt de leiding over het kantoor.

1933 De International Bible Students Association (IBSA) wordt geregistreerd.

1934 De regering sluit het kantoor van de IBSA.

Er kwamen geen berichten binnen van 1939 tot 1992.

1940

1940 Letland wordt een deel van de Sovjet-Unie; de Dunhams moeten vertrekken.

1951 De meeste Getuigen worden naar Siberië gedeporteerd.

1960

1980

1991 Letland roept de onafhankelijkheid uit.

1993 De eerste Gileadzendelingen arriveren.

1995 De Wachttoren wordt maandelijks in het Lets uitgegeven.

1996 Er wordt in Riga een landscomité gevormd.

1997 In Jūrmala wordt de eerste gloednieuwe Koninkrijkszaal gebouwd.

1998 Twee gemeenten in Riga worden wettelijk geregistreerd.

2000

2001 De eerste speciale predikingsactie wordt georganiseerd.

2004 Letland krijgt op 1 september een eigen bijkantoor.

2006 De uitbreiding van het bijkantoor wordt voltooid; Letland telt ruim 2400 actieve verkondigers.

[Grafiek]

(Zie publicatie)

Aantal verkondigers

Aantal pioniers

2000

1000

1920 1940 1960 1980 2000

[Paginagrote illustratie op blz. 176]

[Illustratie op blz. 178]

In dit gebouw was het eerste kantoor van de Bijbelonderzoekers in Riga gevestigd (1926)

[Illustratie op blz. 178]

„Vrijheid voor de volken” in het Lets bevatte een vreugdevolle boodschap (1928)

[Illustratie op blz. 178]

Rees Taylor

[Illustratie op blz. 180]

Ferdinand Fruck, gedoopt in 1927

[Illustratie op blz. 180]

Heinrich Zech en zijn vrouw, Elsa, voor hun zaak in Liepaja

[Illustraties op blz. 183]

Edwin Ridgewell (links) en Andrew Jack brachten in het geheim lectuur naar Letland

[Illustratie op blz. 183]

Percy en Madge Dunham

[Illustratie op blz. 183]

Medewerkers van het kantoor en andere Getuigen in de jaren dertig

[Illustratie op blz. 191]

Een KGB-lijst van Getuigen die in 1950 werden gearresteerd. Velen werden naar Siberië gestuurd

[Illustratie op blz. 191]

Siberië, begin jaren vijftig

[Illustratie op blz. 194]

Op grotere bijeenkomsten, zoals bij deze begrafenis, werden Bijbelse lezingen gehouden

[Illustratie op blz. 194]

Pauls en Valija Bergmanis vertaalden „De Wachttoren” in het Lets. Ze schreven hun vertaling in een schrift

[Illustratie op blz. 194]

Met behulp van microfilm (hier op ware grootte) maakten de broeders afdrukken van „De Wachttoren” en distribueerden die

[Illustraties op blz. 197]

Paulīne Serova bracht Teofīlija Kalvīte, een verpleegster, met de waarheid in contact

[Illustratie op blz. 199]

Joeri Kaptola (1981)

[Illustratie op blz. 199]

Een recente foto van Joeri voor de gevangenis waar hij gevangengezeten heeft

[Illustraties op blz. 202]

Op het „Gods weg ten leven”-congres van 1998, het eerste congres dat in Letland zelf gehouden werd, was ook een programma in gebarentaal

[Illustraties op blz. 207]

Drie maanden nadat Jānis Folkmanis kampioen gewichtheffen van Letland was geworden, werd hij een Koninkrijksverkondiger

[Illustraties op blz. 207]

Māris Krūmin̗š bad in de gevangenis voor het eerst tot God

[Illustratie op blz. 210]

Dace Puncule werd van school gestuurd omdat ze weigerde nationalistische liederen te zingen

[Illustratie op blz. 210]

Jelena Godlevskaja stierf na een gedwongen bloedtransfusie

[Illustratie op blz. 210]

Reizende opzieners en hun vrouwen moedigen de gemeenten aan

[Illustratie op blz. 215]

De Letse Bethelfamilie

[Illustraties op blz. 215]

Het bijkantoorcomité (2006)

Peter Luters

Anders Berglund

Hannu Kankaanpää

Juha Huttunen

[Illustratie op blz. 215]

De drie bijkantoorgebouwen aan de Miera iela in Riga

[Illustraties op blz. 218]

Jehovah’s volk in Letland kan nu openlijk prediken

[Illustraties op blz. 218]

Deze uitgebrande bioscoop (links) werd omgetoverd tot twee Koninkrijkszalen (onder)