Zuid-Afrika
Zuid-Afrika
ALS je in een drukke straat in een Zuid-Afrikaanse stad loopt, zie je mensen met alle mogelijke huidkleuren: van diepzwart tot spierwit. Boven het verkeerslawaai uit hoor je flarden van gesprekken in allerlei talen. Hoge kantoorgebouwen beschermen je tegen de hitte van de zon terwijl je langs verkopers van fruit, curiosa en kleding loopt. Als je wilt, kun je langs de weg je haar laten knippen.
Met zo’n uiterst gevarieerde bevolking van 44 miljoen mensen is het moeilijk een typische Zuid-Afrikaan aan te wijzen. Ongeveer 75 procent van de Zuid-Afrikanen behoort tot de inheemse zwarte bevolking, die bestaat uit Zoeloe, Xhosa, Sotho, Pedi, Tswana en een aantal kleinere groepen. De blanke bevolking bestaat vooral uit Engels- en Afrikaanssprekenden. Onder hen bevinden zich afstammelingen van Nederlandse kolonisten uit de zeventiende eeuw, die gevolgd werden door Franse hugenoten. Begin negentiende eeuw kwamen er Engelse kolonisten.
Er is ook een grote Indiase gemeenschap, die bestaat uit afstammelingen van arbeiders die op de suikerrietvelden van Natal (nu KwaZulu-Natal) werkten. Vanwege deze grote verscheidenheid aan rassen en culturen wordt Zuid-Afrika heel toepasselijk de ’regenboognatie’ genoemd.
Vroeger waren de verhoudingen tussen de rassen verstoord. De apartheidspolitiek werd internationaal veroordeeld. De afgelopen jaren is er echter veel positieve publiciteit geweest als gevolg van de afschaffing van de apartheid en de installatie van een democratisch gekozen regering.
Alle rassen kunnen nu vrij met elkaar omgaan; openbare plaatsen zoals bioscopen en restaurants zijn voor iedereen toegankelijk. Mensen van alle rassen mogen wonen waar
ze willen, afhankelijk van hun financiële mogelijkheden natuurlijk.Maar toen de opwinding die hierover was ontstaan wegebde, kwamen er onvermijdelijk vragen naar boven. In welke mate zou de nieuwe regering de ongelijkheid als gevolg van de apartheid aanpakken? Hoe lang zou het duren? Meer dan tien jaar later zijn er nog steeds ernstige problemen. De regering ziet zich onder andere gesteld voor toenemende criminaliteit, een werkloosheidscijfer van 41 procent en naar
schatting vijf miljoen hiv-geïnfecteerden. Veel mensen beseffen inmiddels dat geen enkele menselijke regering deze problemen uit de weg kan ruimen, en gaan daarom elders op zoek naar oplossingen.PRACHTIGE LANDSCHAPPEN
Ondanks de problemen van het land zijn toeristen nog steeds onder de indruk van het natuurschoon van Zuid-Afrika. De talloze toeristische attracties zijn onder andere prachtige zonovergoten stranden, indrukwekkende bergketens en
allerlei wandelroutes. In de steden vind je winkels en restaurants van wereldklasse. Ook het gematigde klimaat draagt bij tot de aantrekkingskracht van Zuid-Afrika.De variëteit van de wilde dieren is nog een trekpleister. Het land heeft wel 200 soorten zoogdieren, 800 soorten vogels en 20.000 soorten bloeiende planten. Mensen komen in grote aantallen naar de wildparken, zoals het beroemde Kruger National Park. Daar zijn in het wild de ’grote vijf’ van Afrika te zien: olifanten, neushoorns, leeuwen, luipaarden en buffels.
Een onvergetelijke ervaring is een bezoek aan een van de inheemse bossen van Zuid-Afrika. In deze rustige omgeving kun je bijzondere varens, korstmossen en bloemen bewonderen, alsook exotische vogels en insecten. Als je omhoogkijkt naar de schitterende geelhoutboom, verwonder je je erover dat die reus uit een klein zaadje is gegroeid. Deze bomen kunnen wel vijftig meter hoog en duizend jaar oud worden.
Al een eeuw lang worden er in dit land echter andere zaden geplant en begoten. Het gaat om het goede nieuws van Gods koninkrijk, dat in het hart van mensen gezaaid is. De psalmist vergeleek mensen die gunstig reageren met grote bomen toen hij schreef: „De rechtvaardige zal bloeien als een palmboom; als een ceder op de Libanon zal hij groot worden” (Ps. 92:12). Die rechtvaardigen zullen langer leven dan de oudste geelhoutboom, want Jehovah heeft hun eeuwig leven beloofd. — Joh. 3:16.
GROEI UIT EEN PAAR ZAADJES
In de negentiende eeuw werd het land ontwricht door oorlog en politieke conflicten. De ontdekking van diamanten en goud tegen het einde van die eeuw had verstrekkende gevolgen. In zijn boek De kust van de goede hoop: de geschiedenis van Zuid-Afrika legt Allister Sparks uit: „Zij veranderde een agrarisch land in korte tijd in een industriële samenleving, zoog de mensen massaal van het platteland naar de stad en veranderde hun leven.”
In 1902 kwamen de eerste waarheidszaden in Zuid-Afrika aan in de bagage van een predikant uit Nederland. In een van zijn koffers zaten een paar publicaties van de Bijbelonderzoekers, zoals Jehovah’s Getuigen toen bekendstonden. Deze lectuur kwam in handen van Frans Ebersohn en Stoffel Fourie in Klerksdorp. Ze herkenden wat ze lazen als de waarheid en begonnen getuigenis te geven aan anderen. Meer dan tachtig leden van de familie Fourie, verdeeld over vijf generaties, en verschillende leden van de familie Ebersohn zijn opgedragen dienstknechten van Jehovah geworden. Eén nakomeling van de Fouries dient momenteel op Bethel in Zuid-Afrika.
In 1910 kwam William W. Johnston uit Glasgow (Schotland) naar Zuid-Afrika met instructies om een bijkantoor van de Bijbelonderzoekers te openen. Hij was toen waarschijnlijk voor in de dertig, en hij was nuchter en betrouwbaar. Het bijkantoor dat hij oprichtte bestond uit een kamertje in een gebouw in Durban. Het kantoor kreeg een gigantisch gebied onder zich, in feite heel Afrika ten zuiden van de evenaar.
In die eerste jaren vond het goede nieuws vooral weerklank in de blanke gemeenschap. De lectuur van de Bijbelonderzoekers was toen alleen nog maar beschikbaar in het Nederlands en het Engels, en het zou nog jaren duren voordat er publicaties in de inheemse talen werden vertaald. Na verloop van tijd
vorderde het werk onder alle vier de bevolkingsgroepen: blank, zwart, kleurlingen en Indiërs.Vanaf 1911 wordt er melding gemaakt van groei onder de zwarte gemeenschappen in het land. Johannes Tshange ging terug naar zijn geboorteplaats Ndwedwe, in de buurt van Durban. Hij kende de Bijbelse waarheid en deelde die met anderen. Aan de hand van Studies in the Scriptures bestudeerde hij geregeld de Bijbel met een kleine groep belangstellenden. Deze groep werd de eerste zwarte gemeente in Zuid-Afrika.
De groep trok de aandacht van de plaatselijke geestelijkheid. Leden van de Methodistische Kerk vroegen hun of ze zich wel aan de leer van de kerk hielden. De groep antwoordde dat ze leerden wat er in de Bijbel stond. Na heel wat discussies werden de leden van deze groep uit de kerk gezet. Broeder Johnston nam contact op met de groep en bezocht hen geregeld om vergaderingen te leiden en hulp te bieden. Hoewel er maar weinig Bijbelonderzoekers waren, werd er heel wat gepredikt. Een verslag uit 1912 zegt dat er in totaal 61.808 traktaten waren verspreid. Eind 1913 werden bovendien de preken van C.T. Russell, een bekende Bijbelonderzoeker, in vier talen gepubliceerd door elf Zuid-Afrikaanse kranten.
THEOCRATISCHE GROEI IN DE OORLOGSJAREN
Het jaar 1914 was van grote betekenis voor de kleine groep dienstknechten van Jehovah in Zuid-Afrika, net als voor de
rest van Gods volk. Velen verwachtten op dat moment hun hemelse beloning te ontvangen. In het jaarverslag dat broeder Johnston naar het internationale hoofdbureau in Brooklyn stuurde, schreef hij: „In mijn laatste jaarverslag uitte ik de hoop dat ik bij de volgende gelegenheid verslag uit zou brengen aan het hoofdbureau aan gene zijde van de voorhang. Die hoop is niet vervuld.” Maar hij voegde daaraan toe: „Het afgelopen jaar is het drukste geweest in de geschiedenis van het oogstwerk in Afrika.” De meesten begonnen in te zien dat er meer werk te doen was en hadden daar graag een aandeel aan. Deze toegenomen activiteit was terug te vinden in het verslag over 1915, waarin stond dat er 3141 exemplaren van Studies in the Scriptures waren verspreid, ongeveer tweemaal zo veel als het jaar daarvoor.Rond die tijd vond Japie Theron, een bekwaam advocaat, de waarheid. Hij las een artikel in een krant uit Durban waarin werd verwezen naar lectuur die tientallen jaren eerder door de Bijbelonderzoekers was uitgegeven. Het krantenartikel liet zien dat de wereldgebeurtenissen sinds 1914 waren voorzegd in de boekenserie Studies in the Scriptures, die uitleg gaf over Bijbelprofetieën. Japie schreef: „Ik moest en zou die boeken hebben, en na alle boekwinkels tevergeefs te hebben afgelopen, kreeg ik uiteindelijk een set door naar het bijkantoor in Durban te schrijven. Wat een openbaring! Wat een verrukking ’verborgen dingen’ in de Bijbel te begrijpen!” Na verloop van tijd werd Japie gedoopt, en hij deelde de Bijbelse waarheid ijverig met anderen totdat hij in 1921 voortijdig aan een ziekte overleed.
In april 1914 werd het eerste Zuid-Afrikaanse congres van de Internationale Bijbelonderzoekers gehouden in Johannesburg. Van de 34 aanwezigen werden er 16 gedoopt.
In 1916 kwam het „Photo-Drama der Schepping”, en daar werd in het hele land goed op gereageerd. De krant Cape Argus berichtte: „Het succes van de productie van deze schitterende serie Bijbelfilms rechtvaardigt volledig de onderneming
en de vooruitziende blik van de International Bible Students Association om ze naar dit land te brengen.” De uitwerking van het „Photo-Drama” op het veld was niet meteen merkbaar, maar de film trok grote aantallen bezoekers en gaf in korte tijd in een groot gebied een goed getuigenis. Broeder Johnston reisde zo’n achtduizend kilometer door het hele land om het drama te vertonen.De dood van broeder Russell datzelfde jaar veroorzaakte in Zuid-Afrika net als elders een tijdelijke teruggang in het predikingswerk. Sommigen waren ontstemd over de veranderingen die na zijn dood aangebracht moesten worden, en veroorzaakten onenigheid in hun gemeenten. Zo scheidde in Durban het grootste deel van de gemeente zich af en ging eigen vergaderingen houden. Ze noemden zich de „Verenigde Bijbelonderzoekers”. Van de oorspronkelijke gemeente bleven maar twaalf personen over, van wie de meesten zusters waren. Een pasgedoopte tiener, Henry Myrdal, zat in een lastig parket. Zijn vader had zich bij de oppositie aangesloten, terwijl zijn moeder bij de kleine gemeente bleef. Na er goed over nagedacht te hebben en het in gebed te hebben voorgelegd, besloot Henry bij de gemeente te blijven. De afgescheiden groep bleef niet lang bestaan, zoals het in zulke gevallen meestal gaat.
In 1917 verhuisde het bijkantoor van Durban naar Kaapstad. Het aantal verkondigers nam gestaag toe. Tegen die tijd waren er naar schatting twee- tot driehonderd Bijbelonderzoekers van Europese afkomst en een aantal bloeiende gemeenten onder de zwarte bevolking.
Het bijkantoor van Zuid-Afrika berichtte in 1917: „Hoewel we geen lectuur in de inheemse talen hebben, is het begrip dat deze inheemse broeders van de tegenwoordige waarheid hebben fenomenaal. Wij kunnen slechts zeggen: ’Van den Here is dit geschied, het is wonderlijk in onze ogen.’”
Broeders uit Nyasaland (nu Malawi) die naar Zuid-Afrika waren gekomen voor werk, hebben velen in het zwarte veld geholpen om discipelen te worden. Twee van deze broeders waren James Napier en McCoffie Nguluh.ONBEVREESDE VOORVECHTERS VAN DE WAARHEID
In die vroege jaren verdedigde het kleine groepje predikers onbevreesd de waarheid. In Nylstroom (Noord-Transvaal, nu provincie Limpopo) lazen twee schooljongens de brochure Wat leert de Heilige Schrift omtrent de Hel? Ze vonden het geweldig achter de waarheid over de doden te komen. Een van hen, Paul Smit *, zei: „Nylstroom kwam in rep en roer, alsof het door een cycloon was getroffen, toen wij, twee schooljongens, zonder er doekjes om te winden bekendmaakten dat de leerstellingen van de kerk vals waren. Binnen de kortste keren hadden allerlei mensen het over dit nieuwe geloof. De geestelijken speelden uiteraard hun bekende rol van lasteraars en vervolgers van Gods volk. Hun wekelijkse preken gingen maanden- en zelfs jarenlang over deze ’valse religie’.” Toch was er tegen 1924 een groepje van dertien actieve verkondigers in Nylstroom.
In 1917 studeerde Piet de Jager theologie aan de universiteit in Stellenbosch. Een medestudent las lectuur van de Bijbelonderzoekers en praatte daarover. Dit verontrustte de kerkbestuurders, en ze vroegen Piet met deze student te gaan praten en hem uit te nodigen voor een wekelijkse Bijbelstudie georganiseerd door de christelijke studentenvereniging. De afloop was echter anders dan ze gedacht hadden, want Piet aanvaardde de waarheid. Na oeverloze discussies met zijn docenten over de ziel, de hel en andere zaken verliet hij de universiteit.
Later werd er een openbaar debat georganiseerd tussen Piet en Dwight Snyman, een Nederduits gereformeerde doctor
in de theologie. Er waren 1500 studenten aanwezig. Broeder Attie Smit vertelde hoe het ging: „Piet weerlegde de geleerde doctor op ieder punt en bewees aan de hand van de Bijbel dat de kerk on-Bijbelse leerstellingen had. Een van de studenten vatte als volgt samen hoe hij erover dacht: ’Als ik niet van mening was dat Piet de Jager het bij het verkeerde eind had, zou ik zweren dat hij gelijk had omdat hij alles aan de hand van de Bijbel met Schriftplaatsen bewees!’”ZADEN VERSPREIDEN IN ANDERE GEMEENSCHAPPEN
Tijdens een bezoek aan het plaatsje Franschhoek, vlak bij Stellenbosch, zocht broeder Johnston enkele kleurlingen op die daar woonden. Jaren daarvoor had een plaatselijke onderwijzer, Adam van Diemen, de Nederduitse Gereformeerde Kerk verlaten en een religieus groepje gevormd. Broeder Johnston zocht hem op en Van Diemen nam lectuur voor zichzelf en zijn vrienden.
Van Diemen en enkelen van zijn vrienden aanvaardden de waarheid en gingen hun kennis actief met anderen delen. Hiermee werd een goede basis gelegd voor de verspreiding van het Koninkrijksnieuws onder kleurlingen. G.A. Daniels, die toen zeventien was, leerde de waarheid in die tijd kennen en besteedde de rest van zijn leven aan de dienst voor Jehovah.
In latere jaren had David Taylor, een kleurling, ook een ijverig aandeel aan de verbreiding van de Bijbelse waarheid in dit veld. Hij begon de Bijbel met de Bijbelonderzoekers
te bestuderen toen hij zeventien was. In 1950 werd hij aangesteld als kringopziener en kreeg hij de toewijzing alle gemeenten en geïsoleerde groepen met kleurlingen in het land te bezoeken, waarvan er tegen die tijd 24 waren. Hiervoor moest hij veel reizen per trein en bus.THEOCRATISCHE GROEI IN MOEILIJKE TIJDEN
In 1918 kreeg broeder Johnston de taak het opzicht over de Koninkrijksprediking in Australië op zich te nemen, en Henry Ancketill werd gevraagd om in Zuid-Afrika als bijkantooropziener te dienen. Vroeger was hij lid van het parlement in Natal geweest. Hoewel hij gepensioneerd en dus niet meer zo jong was, vervulde hij zijn taak de daaropvolgende zes jaar heel goed.
Ondanks de turbulente oorlogsjaren en organisatorische veranderingen bleef het werk groeien omdat velen enthousiast op de Bijbelse waarheid reageerden. In 1921 zag Christiaan Venter, de opzichter van een groep spoorwegarbeiders, onder het spoor een stuk papier liggen. Het was een traktaat van de Bijbelonderzoekers. Hij las het en haastte zich naar zijn schoonzoon, Abraham Celliers. Christiaan zei: „Abraham, vandaag heb ik de waarheid gevonden!” Ze vroegen om meer Bijbelse lectuur en bestudeerden die grondig. Beiden werden opgedragen Getuigen en hebben velen geholpen de waarheid
te leren kennen. Ruim honderd van hun nakomelingen zijn Getuigen van Jehovah.VERDERE TOENAME
In 1924 werd er een drukpers naar Kaapstad verscheept. Bovendien kwamen er twee broeders uit Groot-Brittannië om te helpen: Thomas Walder, die bijkantooropziener werd, en George Phillips *, die hem een paar jaar later als bijkantooropziener opvolgde. Broeder Phillips heeft bijna veertig jaar in die functie gediend en heeft een grote bijdrage geleverd aan het bevorderen en bevestigen van het Koninkrijkswerk in Zuid-Afrika.
Het predikingswerk kreeg in 1931 een extra stimulans met de resolutie om de naam Jehovah’s Getuigen aan te nemen. De brochure Het Koninkrijk, De Hoop der Wereld werd toen vrijgegeven, met daarin de volledige tekst van deze resolutie. Die werd in het hele land verspreid, en er werd moeite gedaan om alle geestelijken, politici en vooraanstaande zakenlieden in het gebied een brochure te overhandigen.
EEN NIEUW BIJKANTOOR
In 1933 verhuisde het bijkantoor naar een groter gehuurd pand in Kaapstad en het bleef daar tot 1952. Tegen die tijd was de Bethelfamilie uitgegroeid tot 21 leden. De Bethelieten in die tijd woonden bij broeders en zusters in huis en reisden elke dag naar het kantoor en de drukkerij. Elke ochtend voordat ze aan het werk gingen, kwamen ze in de kleedruimte van de drukkerij samen om de dagtekst te bespreken. Daarna zeiden ze samen het Onze Vader op.
Sommigen woonden te ver weg om tussen de middag thuis te eten. Ze kregen vijftien Zuid-Afrikaanse centen om een maaltijd te kopen. Daarvoor konden ze in de stationsrestauratie een bord aardappelpuree met een worstje kopen, of ze konden een brood en wat fruit kopen.
In 1935 werd Andrew Jack, een gediplomeerd drukker, naar het bijkantoor in Kaapstad gestuurd om te helpen bij het drukken. Andrew was een magere Schot die altijd glimlachte. Voorheen had hij in de Baltische staten Estland, Letland en Litouwen in de volletijddienst gestaan. Eenmaal in Zuid-Afrika kocht Andrew meer machines voor de drukkerij, en het duurde niet lang of de eenmansdrukkerij draaide op volle toeren. De eerste automatische drukpers, een Frontex, werd in 1937 geïnstalleerd. Daarop zijn in ruim veertig jaar tijd miljoenen strooibiljetten en formulieren alsook tijdschriften in het Afrikaans gedrukt.
Andrew is de rest van zijn leven op Bethel in Zuid-Afrika blijven dienen. Zelfs toen hij al op leeftijd was, gaf hij nog een goed voorbeeld aan de Bethelfamilie door een geregeld aandeel aan de velddienst te hebben. Andrew was een getrouwe gezalfde broeder, en hij beëindigde zijn aardse loopbaan in 1984 op 89-jarige leeftijd, na 58 jaar toegewijde dienst.
GROTE TOENAME TIJDENS DE OORLOGSJAREN
De Tweede Wereldoorlog had in Zuid-Afrika niet zulke dramatische gevolgen als in Europa, hoewel veel Zuid-Afrikanen wel gevochten hebben in delen van Afrika en in Italië. Er werd veel publiciteit aan de oorlog gegeven om de steun van het volk te krijgen en rekruten te werven. Ondanks het fanatieke patriottisme van die tijd was er aan het eind van het dienstjaar 1940 een nieuw hoogtepunt van 881 verkondigers — een toename van 58,7 procent ten opzichte van het hoogtepunt van 555 van het jaar ervoor!
In januari 1939 werd het tijdschrift Vertroosting (nu Ontwaakt!) voor het eerst in het Afrikaans gepubliceerd. Het was ook het eerste tijdschrift dat door Jehovah’s Getuigen in Zuid-Afrika werd gedrukt. De tekst van het tijdschrift werd met de hand gezet, wat veel tijd kostte. Al snel werd besloten ook De Wachttoren in het Afrikaans uit te geven. De broeders beseften toen nog niet dat die beslissing goed getimed was gezien de ontwikkelingen die in Europa zouden volgen. Er werden een regelzetmachine en een vouwmachine geïnstalleerd. De eerste uitgave verscheen op 1 juni 1940.
Tot die tijd hadden de broeders de Nederlandse Wachttoren ontvangen voor de Afrikaanse lezers. Maar toen Hitler in mei 1940 Nederland binnenviel, werd het bijkantoor daar plotseling gesloten. In Zuid-Afrika waren ze toen al begonnen De Wachttoren in het Afrikaans te drukken, dus de broeders en zusters hebben geen enkel nummer van het tijdschrift hoeven missen. De maandelijkse oplage van de tijdschriften steeg naar 17.000 exemplaren.
VOORUITGANG ONDANKS CENSUUR
Als gevolg van de druk van de religieuze leiders van de christenheid en de ongerustheid van de regering over ons neutrale standpunt werden de tijdschriften van abonnees op De Wachttoren en Vertroosting in 1940 gecensureerd en in beslag genomen. Er werd een officiële mededeling gedaan dat de tijdschriften verboden waren. Zendingen tijdschriften en andere lectuur uit het buitenland werden bij aankomst in beslag genomen.
Toch kregen de broeders hun geestelijke voedsel nog steeds op tijd. Op de een of andere manier kwam er altijd een exemplaar van de Engelse Wachttoren op het bijkantoor aan, waar die werd gezet en gedrukt. George Phillips schreef: „Tijdens het verbod . . . kregen we de wonderbaarlijkste bewijzen dat Jehovah zijn volk liefdevol verzorgde en beschermde. We hebben geen enkel nummer van De Wachttoren gemist. Vaak kregen we slechts één exemplaar van een uitgave in handen. Soms kregen we wat we nodig hadden via een abonnee in Noord- of Zuid-Rhodesië [nu Zambia en Zimbabwe] of Portugees Oost-Afrika [nu Mozambique] of op een afgelegen boerderij in Zuid-Afrika, of via een bezoeker die tijdens een bootreis Kaapstad aandeed.”
In augustus 1941 werd alle uitgaande post van het bijkantoor zonder opgave van reden door de overheid in beslag genomen. Later dat jaar gaf de minister van Binnenlandse Zaken opdracht alle publicaties van de organisatie in beslag te nemen. Op een ochtend kwam de recherche om tien uur met vrachtwagens naar het bijkantoor met het doel alle lectuur weg te halen. Broeder Phillips controleerde het bevelschrift en zag dat de inhoud niet helemaal in overeenstemming was met de voorschriften. De titels van de boeken waren niet vermeld, wat volgens de staatscourant verplicht was.
Broeder Phillips vroeg de agenten te wachten terwijl hij contact opnam met een advocaat om het hooggerechtshof met spoed te vragen de inbeslagneming van de lectuur te beletten.
Zijn verzoek werd ingewilligd. Tegen de middag was het verbod uitgevaardigd en de politie ging met lege handen weg. Vijf dagen later trok de minister het bevelschrift in en vergoedde hij onze juridische kosten.De juridische strijd over het verbod op onze lectuur ging een paar jaar door. De broeders en zusters verborgen de lectuur bij hen thuis. Omdat ze minder lectuur hadden voor de velddienst, maakten ze er een verstandig gebruik van. Ze leenden boeken uit aan mensen die Bijbelstudie wilden. Velen aanvaardden in die periode de waarheid.
Eind 1943 werd er een nieuwe minister van Binnenlandse Zaken benoemd. Er werd een aanvraag ingediend of het verbod opgeheven kon worden, en dit keer werd die ingewilligd. Begin 1944 werd het verbod opgeheven, en de grote voorraad lectuur die door de autoriteiten in beslag was genomen, werd bij het bijkantoor terugbezorgd.
Hoeveel succes hadden de pogingen van tegenstanders van de ware aanbidding om de Koninkrijksprediking te stoppen? Uit de cijfers over het dienstjaar 1945 blijkt dat Jehovah de toegewijde dienst van zijn getrouwe volk zegende, en het
werk groeide als nooit tevoren. Gemiddeld waren er 2991 verkondigers, en er werden 370.264 stuks lectuur verspreid en 4777 Bijbelstudies geleid. Wat een toename vergeleken met het hoogtepunt van 881 verkondigers in 1940!VOORDELEN VAN THEOCRATISCHE OPLEIDING
In 1943 werd begonnen met de ’leergang in de theocratische bediening’ (nu de theocratische bedieningsschool), en hiermee werd in een opleiding voorzien die veel broeders hielp openbare sprekers te worden. Het was bovendien een hulp om effectiever in de velddienst te worden. Tegen 1945 waren er aardig wat sprekers opgeleid en werd er een campagne gestart met openbare lezingen. De broeders kondigden de lezingen aan met strooibiljetten en borden.
* was in die tijd een jonge pionier. Terugdenkend aan die vroege jaren vertelt hij: „Ik werd overgeplaatst naar Vereeniging, met Frans Muller als pionierspartner. Voordat we in juli 1945 met de campagne van openbare lezingen begonnen, bereidde ik twee van de vier lezingen voor die gehouden zouden worden. Ik ging elke dag tussen de middag naar de rivier en praatte dan een uur tegen de rivier en de bomen. Op die manier oefende ik mijn lezingen een maand lang totdat ik genoeg zelfvertrouwen had om een groep mensen toe te spreken.” Toen de eerste lezing in Vereeniging gehouden werd, kwamen er 37 geïnteresseerden luisteren. Dit legde de basis voor de gemeente die later werd gevormd.
Piet WentzelNa jaren als reizend opziener gediend te hebben, werd Piet samen met zijn vrouw, Lina, voor Bethel uitgenodigd. Hij is nu lid van het bijkantoorcomité en is nog steeds een ijverige prediker en Bijbelstudent. Lina is op 12 februari 2004 gestorven na 59 jaar volletijddienst voor Jehovah.
LIEFDEVOLLE HULP
Nog een ontwikkeling onder leiding van het hoofdbureau in Brooklyn was de aanstelling van broederdienaren, de voorlopers van de huidige kringopzieners. Het waren ongehuwde broeders die gezond waren en sterk genoeg om het drukke schema vol te houden.
In het begin werden grote gemeenten twee tot drie dagen bezocht en kleine groepen slechts één dag. Deze broeders reisden dus heel wat af. Meestal maakten ze gebruik van het openbaar vervoer en reisden ze op de gekste tijden met de trein of bus. Tijdens hun bezoek namen ze het bericht van de gemeente door. Maar hun voornaamste doel was tijd met de broeders en zusters in de velddienst doorbrengen en hen hierin opleiden.
Een van deze broeders was Gert Nel, die in 1943 als broederdienaar werd aangesteld. Hij had de waarheid in 1934 leren kennen terwijl hij als leraar werkte in Noord-Transvaal. Hij heeft heel wat verkondigers geholpen, en velen herinneren zich zijn getrouwe dienst nog. Hij was lang en mager, had een vrij streng voorkomen en was een voorvechter van de waarheid. Hij stond bekend om zijn uitzonderlijke geheugen, en hij hield veel van mensen. Hij werkte van zeven uur ’s ochtends tot zeven of acht uur ’s avonds in de dienst zonder pauze te nemen. In de reizende dienst stapte hij vaak bij nacht en ontij in de trein, bracht een paar dagen met een gemeente door, afhankelijk van de grootte ervan, en ging dan door naar de volgende. Zo ging het week in, week uit. In 1946 werd hij uitgenodigd om op Bethel te komen werken als vertaler voor het Afrikaans, en hij is daar getrouw blijven dienen tot aan zijn dood in 1991. Hij was de laatste gezalfde broeder die op Bethel in Zuid-Afrika diende. Tussen 1982 en 1985 hebben andere getrouwe gezalfden hun aardse loopbaan beëindigd: George Phillips, Andrew Jack en Gerald Garrard.
ZE GAVEN ZICH HELEMAAL
Jehovah’s dienstknechten hebben veel waardering voor het werk van reizende opzieners en hun vrouwen, die zich helemaal geven terwijl ze de gemeenten geestelijk versterken. Een voorbeeld hiervan is Luke Dladla, die in 1965 als kringopziener werd aangesteld en nu als gewone pionier dient. Hij zei: „Nu, in 2006, ben ik 81 en is mijn vrouw 68, maar we kunnen nog steeds bergen beklimmen en afdalen en rivieren oversteken om het goede nieuws in ons gebied te verbreiden. We werken al ruim vijftig jaar in het veld.”
Andrew Masondo werd in 1954 als kringopziener aangesteld. Hij vertelde: „In 1965 werd ik aan Botswana toegewezen, en dat was net een zendingstoewijzing. Er was honger, omdat het er al drie jaar niet had geregend. Mijn vrouw, Georgina, en ik ondervonden hoe het voelt om met een lege maag naar bed te gaan en om ’s ochtends zonder ontbijt de dienst in te gaan. Meestal hadden we maar één maaltijd, tussen de middag.
Toen we naar Zuid-Afrika teruggingen, werd ik als districtsopziener aangesteld en kreeg ik mijn opleiding van Ernest Pandachuk. Toen we afscheid namen, zei hij tegen me: ’Verhef je nooit boven
je broeders, maar wees als een korenhalm die zijn hoofd buigt als hij rijp is en daarmee laat zien dat hij veel vrucht draagt.’”EERSTE KRINGVERGADERING
In april 1947 werd de eerste kringvergadering van Zuid-Afrika in Durban gehouden. Milton Bartlett, afgestudeerde van de vijfde klas van Gilead en de eerste zendeling in Zuid-Afrika, beschrijft zijn eerste indruk van de broeders en zusters die de vergadering bijwoonden: „Het was schitterend om de instelling van de zwarte Getuigen te zien. Ze waren heel schoon, rustig en netjes, heel oprecht en gretig om meer over de waarheid te leren, en ze gingen graag in de velddienst.”
Naarmate de belangstelling onder de zwarte bevolking toenam, kwam er meer hulp. De eerste uitgave van De Wachttoren in het Zoeloe was die van 1 januari 1949. Het tijdschrift werd op het bijkantoor in Kaapstad gedrukt op een kleine, met de hand bediende stencilmachine. Het zag er niet zo kleurrijk en aantrekkelijk uit als de tijdschriften van nu, maar het voorzag in waardevol geestelijk voedsel. In 1950 werden er in zes talen lees- en schrijfklassen georganiseerd. Dankzij deze cursussen konden honderden ijverige broeders en zusters Gods Woord nu zelf lezen.
Toen het predikingswerk groeide, ontstond er behoefte aan geschikte vergaderplaatsen. In 1948 werd een pionier toegewezen aan Strand, vlak bij Kaapstad, en daar kreeg hij het voorrecht de bouw te organiseren van de eerste Koninkrijkszaal in Zuid-Afrika. Een plaatselijke zuster bekostigde het project. George Phillips zei: „Ik zou willen dat ik de nieuwe zaal op wielen kon zetten en door het land kon rijden om de broeders en zusters aan te moedigen meer Koninkrijkszalen te bouwen.” Het zou nog een aantal jaren duren voordat er overal in het land op een georganiseerde manier Koninkrijkszalen gebouwd werden.
BEMOEDIGENDE RESPONS VAN DE INDIASE GEMEENSCHAP
Tussen 1860 en 1911 werden contractarbeiders uit India aangetrokken om in de suikerrietvelden van Natal te werken. Velen bleven nadat hun contract was afgelopen in het land, en er vestigde zich een grote Indiase bevolkingsgroep, die nu ruim een miljoen personen telt. Begin jaren vijftig begon in de Indiase gemeenschap belangstelling voor de Bijbelse waarheid te ontstaan.
Velloo Naicker werd in 1915 geboren als vierde zoon in een gezin met negen kinderen. Zijn ouders werkten op een suikerrietplantage en waren vrome hindoes. Zijn interesse werd gewekt door Bijbellessen op school, en als jonge man kreeg hij van iemand een bijbel. Hij las er elke dag in en had hem na vier jaar uit. Hij schreef: „Ik vond Mattheüs 5:6 interessant. Toen ik die tekst las, realiseerde ik me dat het God gelukkig maakt als iemand naar waarheid en rechtvaardigheid hongert.”
Na verloop van tijd kwam Velloo in contact met de Getuigen en begon hij de Bijbel te bestuderen. Hij werd in 1954 als een van de eerste Indiërs in Zuid-Afrika gedoopt. De hindoegemeenschap in Actonville (Gauteng), waar hij toen woonde, was sterk tegen de Getuigen gekant, en een vooraanstaande man dreigde zelfs hem te doden. Velloo raakte zijn
baan als manager van een stomerij kwijt omdat hij moedig zijn standpunt voor de Bijbelse waarheid innam. Desondanks is hij Jehovah trouw blijven dienen tot aan zijn dood in 1981. Zijn goede voorbeeld heeft vruchten afgeworpen, want ruim 190 familieleden (onder wie aangetrouwde familie), verdeeld over vier generaties, dienen op dit moment Jehovah.Gopal Coopsammy was veertien toen hij voor het eerst over de waarheid hoorde van zijn oom Velloo. Hij vertelt: „Velloo praatte over de Bijbel met een paar van ons jongeren, hoewel ik geen Bijbelstudie had. De Bijbel was voor mij als hindoe een vreemd boek. Maar sommige dingen die ik erin las, vond ik heel logisch. Op een dag zag ik Velloo naar de gemeenteboekstudie gaan. Ik vroeg hem of ik mee mocht. Hij vond het goed, en sinds die tijd heb ik altijd de vergaderingen bezocht. Ik wilde meer over de Bijbel weten, dus ging ik naar de openbare bibliotheek, waar ik enkele publicaties van Psalm 27:10 in gedachte gehouden: ’Ingeval mijn eigen vader en mijn eigen moeder mij werkelijk verlieten, zou toch Jehovah zelf mij opnemen.’ Ik ben in 1955 gedoopt, toen ik vijftien was.”
Jehovah’s Getuigen vond. Mijn familie bood veel tegenstand, maar ik heb altijd de woorden inGopal is de presiderend opziener van de gemeente waar hij nu samen met zijn vrouw, Susila, dient. Ze hebben zo’n 150 personen geholpen om opgedragen dienstknechten van Jehovah te worden. Op de vraag hoe ze dat gedaan hebben, vertelde Gopal: „Er woonden in onze omgeving veel familieleden en ik kon hun getuigenis geven. Verschillenden van hen reageerden positief. Ik had bovendien een eigen zaak, waardoor ik wat vrije tijd had om in de velddienst te gaan. Ik heb vier jaar gepionierd. Ik deed goed mijn best in de dienst, en ik deed veel moeite om alle gevonden belangstelling na te gaan.”
LIEFDE EN GEDULD WERPEN RESULTAAT AF
Doreen Kilgour en Isabella Elleray zijn respectievelijk in 1956 en 1957 van Gilead afgestudeerd. Ze hebben 24 jaar gepredikt tot de Indiase gemeenschap in Chatsworth, een buitenwijk van Durban.
Doreen vertelde hoe het was om dat gebied te bewerken: „We moesten geduld hebben. Sommigen hadden nog nooit van Adam en Eva gehoord. De mensen waren gastvrij. Hindoes vinden dat je iemand niet aan de deur kunt laten staan. Ze zeiden: ’Drink thee en ga’, waarmee ze bedoelden dat we eerst thee moesten drinken voordat we naar het volgende huis gingen. Na een tijdje hadden we het gevoel dat de thee zo ongeveer onze neus uitkwam. We vonden het altijd een wonder als een Indiër zijn diepgewortelde religieuze overtuigingen liet varen en een aanbidder van Jehovah werd.”
Isabella vertelde deze ervaring: „In de velddienst sprak ik met een man die de tijdschriften nam. Zijn vrouw, Darishnie, was net naar de kerk geweest en kwam erbij staan. Ze had
hun kindje op de arm. We hadden een fijn gesprek en ik sprak af hen later weer op te zoeken. Maar Darishnie was nooit thuis. Later vertelde ze me dat de dominee had gezegd dat ze weg moest gaan als ik kwam. Hij redeneerde dat ik dan zou denken dat ze geen interesse had. Ik ging naar Engeland om mijn familie op te zoeken. Tijdens mijn verblijf daar moest ik steeds aan Darishnie denken. Toen ik terug was in Zuid-Afrika, zocht ik haar op. Ze wilde weten waar ik geweest was. Ze zei: ’Ik was er zeker van dat u dacht dat ik geen interesse had. Ik ben zo blij u weer te zien.’ Ik ging met haar studeren, hoewel haar man niet meedeed. Ze was een enthousiaste student en na verloop van tijd werd ze gedoopt.Haar religie leerde dat een getrouwde vrouw een gouden hanger aan een geel koord om haar nek moet dragen. Dit wordt een tali genoemd. Ze mag die pas afdoen als haar man overlijdt. Toen Darishnie mee wilde in de velddienst, besefte ze dat ze de tali af moest doen. Ze vroeg me wat ze moest doen. Ik gaf haar het advies het eerst aan haar man te vragen en zijn reactie af te wachten. Dat deed ze, maar hij wilde niet dat ze de tali afdeed. Ik zei haar geduld te hebben, een tijdje te wachten, en het hem dan opnieuw te vragen als hij in een goede bui was. Uiteindelijk mocht ze de tali van hem afdoen. We moedigden onze Bijbelstudies aan tactvol te zijn en respect voor de hindoeleer te tonen, maar tegelijkertijd hun standpunt voor de Bijbelse waarheid in te nemen. Op die manier vermeden ze het vrienden en familie onnodig te kwetsen, waardoor die het makkelijker vonden te aanvaarden dat de Bijbelstudent van geloof veranderde.”
Op de vraag wat hen heeft geholpen al die jaren als zendeling te volharden, antwoordde Doreen: „We gingen van de mensen houden. We hebben ons helemaal op onze toewijzing gestort en hebben er echt van genoten.” Isabella voegde hieraan toe: „We hebben
veel goede vrienden gemaakt. We vonden het jammer om uit onze toewijzing weg te gaan, maar onze gezondheid gaat achteruit. We hebben dankbaar de uitnodiging aanvaard om op Bethel te dienen.” Isabella is op 22 december 2003 overleden.Ook de andere zendelingen die in Chatsworth dienden, konden vanwege hun gevorderde leeftijd niet langer hun toewijzing behartigen en het zendelingenhuis draaiend houden, dus werden ze eveneens aan Bethel toegewezen. Het ging om Eric en Myrtle Cooke, Maureen Steynberg en Ron Stephens, die inmiddels overleden is.
EEN GROOT PROJECT
Toen Nathan Knorr en Milton Henschel van het hoofdbureau in Brooklyn in 1948 Zuid-Afrika bezochten, werd besloten grond te kopen voor een Bethelhuis en drukkerij in Elandsfontein, in de buurt van Johannesburg. Het project werd in 1952 afgerond. Dit was de eerste keer dat de leden van de Bethelfamilie samen onder één dak konden wonen. Er werden heel wat extra machines in de drukkerij geïnstalleerd, waaronder een vlakdrukpers. De Wachttoren werd in acht talen gepubliceerd, en Ontwaakt! in drie.
In 1959 werden het Bethelhuis en de drukkerij uitgebreid. De uitbreiding was groter dan het oorspronkelijke gebouw. Er werd een nieuwe Timsonpers geïnstalleerd, de eerste rotatiepers op het bijkantoor.
Broeder Knorr vroeg vier jonge Canadese broeders naar Zuid-Afrika te verhuizen om bij het drukken te helpen: Bill McLellan, Dennis Leech, Ken Nordin en John Kikot. Ze kwamen in november 1959. Bill McLellan en zijn vrouw, Marilyn, dienen nog steeds op Bethel in Zuid-Afrika, terwijl John Kikot en zijn vrouw, Laura, nu op Brooklyn-Bethel dienen. Ken Nordin en Dennis Leech zijn in Zuid-Afrika
gebleven, zijn daar getrouwd en hebben kinderen gekregen. Ze doen nog steeds veel om de Koninkrijksbelangen te bevorderen. Allebei de kinderen van Ken dienen op Bethel in Zuid-Afrika.Het uitgebreide Bethel en de nieuwe uitrusting werden volledig benut om zorg te dragen voor de groeiende belangstelling in het land. In 1952 werd voor het eerst het hoogtepunt van tienduizend verkondigers bereikt. In 1959 waren er al 16.776 verkondigers.
CHRISTELIJKE EENHEID ONDANKS DE APARTHEID
Om te begrijpen met wat voor problemen de broeders onder het apartheidssysteem geconfronteerd werden, is het nuttig te weten hoe het toegepast werd. De wet stond zwarten, blanken (van Europese afkomst), kleurlingen (van gemengd bloed) en Indiërs toe om in de steden in dezelfde gebouwen, zoals fabrieken, kantoren en restaurants, te werken. Maar ’s avonds moest iedere groep terug naar zijn eigen wijk. Als het om woongelegenheid ging werden de rassen dus gescheiden. Alle gebouwen moesten aparte eetgelegenheden en toiletten hebben voor blanken en voor mensen van andere rassen.
Toen het eerste bijkantoor in Elandsfontein gebouwd werd, stond de overheid niet toe dat de zwarte, gekleurde en Indiase broeders in hetzelfde gebouw woonden als de blanke. De meeste Bethelieten waren in die tijd blanken omdat het moeilijk was vergunningen voor personen van een ander ras te krijgen om in de stad te werken. Er waren echter twaalf zwarte en gekleurde broeders en zusters op Bethel, voor het merendeel vertalers voor de inheemse talen. De regering gaf toestemming om aan de achterzijde, los van het hoofdgebouw, vijf kamers voor hen te bouwen. Die toestemming werd later ingetrokken toen de regels van de apartheid werden aangescherpt, en onze broeders moesten zo’n twintig kilometer verderop naar het dichtstbijzijnde Afrikaanse township reizen en in een logement voor mannen overnachten. De twee zwarte zusters sliepen bij Getuigen thuis in het township.
De wet stond zelfs niet toe dat deze Bethelieten met hun blanke broeders in de eetzaal aten, en inspecteurs van de plaatselijke overheid zagen erop toe dat de wet op geen enkele manier werd overtreden. Maar de blanke broeders konden de gedachte niet verdragen dat ze apart moesten eten. Daarom vervingen ze het heldere glas van de ramen in de eetzaal door matglas, zodat de hele familie ongestoord samen kon eten.
* als bijkantooropziener gediend en momenteel is hij de coördinator van het bijkantoorcomité.
In 1966 besloot George Phillips Bethel te verlaten vanwege de slechte gezondheid van zijn vrouw, Stella. Daarna diende Harry Arnott, een bekwame broeder, twee jaar als bijkantooropziener. Vanaf 1968 heeft Frans MullerEEN BLAUWE BOM LEIDT TOT EXPLOSIEVE GROEI
Het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt werd op het districtscongres van 1968 vrijgegeven. Het kreeg de bijnaam de blauwe bom en had een stimulerend effect op het veld. De afdeling Expeditie had tot dusver ongeveer 90.000 boeken per jaar verzonden, maar in het dienstjaar 1970 waren dat er 447.000.
In 1971 bracht broeder Knorr opnieuw een bezoek aan Zuid-Afrika. Tegen die tijd was Bethel alweer te klein geworden; inmiddels waren er 68 Bethelieten. Er werden plannen gemaakt voor een uitbreiding, en broeders en zusters boden bereidwillig hun diensten aan of gaven bijdragen voor het project. Op 30 januari 1972 was de bouw klaar. Een volgende uitbreiding werd in 1978 afgerond. Al die expansie was een aanmoedigende verzekering van Jehovah’s steun, want Gods volk kwam onder steeds grotere druk van de overheid te staan.
EEN BEPROEVING OP NEUTRALITEIT
Zuid-Afrika scheidde zich af van het Britse Gemenebest en werd in mei 1961 een republiek. Het was een tijd van politieke onrust en toegenomen geweld in het land. In een poging de gemoederen tot bedaren te brengen, promootte de toenmalige regering het nationalisme, en in de daaropvolgende jaren bracht dat voor de Getuigen veel moeilijkheden met zich mee.
Jarenlang hoefden Jehovah’s Getuigen niet in militaire dienst. Dat veranderde eind jaren zestig toen het land steeds meer betrokken raakte bij militaire operaties in Namibië en Angola. Nieuwe wetten werden aangenomen waardoor de dienstplicht werd ingesteld voor iedere gezonde jonge blanke man. Broeders die weigerden, werden veroordeeld tot negentig dagen opsluiting in een militaire gevangenis.
Mike Marx maakte deel uit van een groep gevangengenomen broeders die bevel kregen legerkleding aan te doen en een helm op te zetten. Hij vertelt: „Omdat we niet als militairen geïdentificeerd wilden worden, weigerden we dat. De commandant, een kapitein, strafte ons toen met het verlies van privileges, eenzame opsluiting en een karig rantsoen.” Het betekende ook dat de broeders geen brieven mochten schrijven of ontvangen, geen bezoek mochten hebben, en geen leesmateriaal mochten hebben behalve de Bijbel. Het karige rantsoen was bedoeld voor recalcitrante gevangenen en betekende dat we twee dagen alleen water en een half brood per dag kregen, gevolgd door zeven dagen normale legerrantsoenen en dan weer twee dagen water en brood. Zelfs het ’normale’ rantsoen liet vaak zowel in kwaliteit als in kwantiteit veel te wensen over.
Men deed al het mogelijke om de integriteit van de broeders
te breken. Ze werden in hun eentje opgesloten in een kleine cel. Op een bepaald moment mochten ze zich niet eens douchen. In plaats daarvan kregen ze een toiletemmer en een emmer om zich te kunnen wassen. Na verloop van tijd was het weer toegestaan om te douchen.Keith Wiggill vertelt: „Nadat we op een dag midden in de winter een koude douche hadden genomen, haalden de bewakers onze matrassen en dekens weg. We mochten onze eigen kleren niet dragen, dus hadden we alleen ons ondergoed aan. We sliepen op een natte handdoek op de ijskoude betonnen vloer. ’s Morgens was de sergeant-majoor verbaasd hoe opgewekt en fit we waren. Hij erkende dat onze God tijdens die ijskoude winternacht voor ons had gezorgd.”
Als de straf van negentig dagen bijna was afgelopen, moesten de broeders opnieuw voor het hof verschijnen omdat ze geen uniform wilden aantrekken en niet met de andere militaire gevangenen aan oefeningen wilden deelnemen. Vervolgens werden ze opnieuw vastgezet. De autoriteiten zeiden dat ze de broeders steeds weer zouden veroordelen totdat ze 65 waren en de dienstplicht niet meer voor hen gold.
In 1972 werd de wet onder grote druk van het publiek en de politiek veranderd. De broeders kregen één gevangenisstraf die overeenkwam met de duur van de dienstplicht. In eerste instantie ging het om een straf van één tot anderhalf jaar. Later werd dat drie jaar en uiteindelijk zelfs zes. Na verloop van tijd deden de autoriteiten enkele concessies, en de broeders kregen toestemming één vergadering per week te houden.
In de gevangenis vergaten de broeders Christus’ opdracht om discipelen te maken niet (Matth. 28:19, 20). Ze praatten met medegevangenen, de autoriteiten en anderen met wie ze in contact kwamen. Een tijdlang mochten ze de zaterdagmiddag gebruiken om het goede nieuws met anderen te delen door brieven te schrijven.
Op een bepaald moment kregen de 350 Getuigen opdracht hun maaltijden samen met de 170 militaire gevangenen te gebruiken. De gevangenis werd hierdoor het enige predikingsgebied met een verhouding van twee Getuigen op één niet-Getuige, dus de autoriteiten besloten al snel dat de broeders maar weer gescheiden van de rest moesten eten.
DE CHRISTENHEID EN NEUTRALITEIT
Hoe reageerden de kerken van de christenheid op de dienstplicht? De Zuid-Afrikaanse Raad van Kerken (SACC) nam in juli 1974 een resolutie aan over gewetensbezwaarden. Die ging niet in op de godsdienstige achtergrond, maar was vooral politiek getint. Men steunde dienstweigering door gewetensbezwaarden omdat de militairen een „onrechtvaardige en discriminerende samenleving” verdedigden en dus een onrechtvaardige oorlog voerden. De Afrikaner kerken en andere godsdienstige groeperingen stonden niet achter de resolutie van de SACC.
De Nederduitse Gereformeerde Kerk steunde de regering in haar militaire doeleinden en wees de resolutie van de SACC af als een overtreding van Romeinen 13. Nog een groep die gekant was tegen het standpunt van de SACC waren de predikanten van het Zuid-Afrikaanse leger, onder wie zich geestelijken bevonden van kerken die tot de SACC behoorden. In een gezamenlijke verklaring veroordeelden de legerpredikanten van de Engelstalige kerken de resolutie en zeiden: „Wij . . . sporen elk lid van onze kerken en vooral jonge mannen aan hun deel te doen in de verdediging van het land.”
Bovendien namen de kerken die lid waren van de SACC geen duidelijk standpunt in als het om neutraliteit ging. Het boek War and Conscience in South Africa erkent: „De meeste [kerken] . . . slaagden er niet in hun standpunt aan hun leden
uit te leggen, laat staan hun leden aan te moedigen als gewetensbezwaarde dienst te weigeren.” Uit het boek blijkt dat de sterke reactie van de regering op de resolutie van de SACC, in combinatie met strikte wetten, de kerken deed aarzelen om duidelijk voor hun overtuiging uit te komen: „Pogingen om de kerk constructieve actie te laten ondernemen, faalden.”In contrast daarmee erkent het boek: „De overgrote meerderheid van de gewetensbezwaarden die gevangen werden gezet, waren Getuigen van Jehovah.” Het voegt daaraan toe: „Jehovah’s Getuigen richtten zich op het recht van het individu om op grond van zijn geweten aan geen enkele oorlog deel te nemen.”
Het standpunt van de Getuigen was puur religieus. Hoewel ze erkennen dat ’de bestaande autoriteiten door God in hun relatieve posities zijn geplaatst’ blijven de Getuigen politiek neutraal (Rom. 13:1). Ze zijn in de eerste plaats trouw aan Jehovah, die in zijn Woord, de Bijbel, onthult dat zijn getrouwe aanbidders geen aandeel aan letterlijke oorlogen zullen hebben. — Jes. 2:2-4; Hand. 5:29.
Dit strafsysteem hield een aantal jaren stand, maar het werd duidelijk dat de Getuigen hun neutrale standpunt niet zouden verloochenen om een wrede behandeling te vermijden. Bovendien waren de militaire gevangenissen overvol en trokken ze negatieve publiciteit. Er werd van meerdere zijden druk uitgeoefend om de broeders naar gewone gevangenissen te sturen.
Enkele welwillende militaire autoriteiten waren het daar niet mee eens. Ze respecteerden onze jonge broeders vanwege hun hoge morele maatstaven. Als de broeders naar een normale gevangenis zouden gaan, zouden ze een strafblad hebben. Bovendien zouden ze aan de ergste criminelen en aan de dreiging van verkrachting worden blootgesteld. Daarom werden er regelingen getroffen dat ze dienstverlening konden doen voor overheidsinstanties die niets met
defensie te maken hadden. Toen het politieke klimaat in de jaren negentig veranderde, werd de dienstplicht afgeschaft.Welke uitwerking had het op onze jonge broeders dat ze op zo’n cruciaal moment in hun leven gedurende een lange periode vastzaten? Velen bouwden een bericht van getrouwe dienst voor Jehovah op en gebruikten deze gelegenheid verstandig om Gods Woord te bestuderen en geestelijk te groeien. Cliff Williams vertelt: „Mijn verblijf in de militaire gevangenis was een keerpunt in mijn leven. De duidelijke bewijzen van Jehovah’s bescherming en zegen in de gevangenis motiveerden me om me meer voor de Koninkrijksbelangen te gaan inzetten. Kort na mijn vrijlating in 1973 ging ik in de gewone pioniersdienst, en het jaar daarop ging ik naar Bethel, waar ik nog steeds dien.”
Stephen Venter was zeventien toen hij de gevangenis inging, en hij vertelt: „Ik was nog niet gedoopt en had een beperkte kennis van de waarheid. De geestelijke steun die ik putte uit de dagtekstbespreking die we ’s morgens hadden terwijl we de vloer boenden, de geregelde vergaderingen en de Bijbelstudie die ik van een meer ervaren broeder kreeg, maakten het draaglijk. Er waren ook wel moeilijke tijden, maar het is verrassend hoe weinig ik me daarvan herinner! De drie jaar in de gevangenis waren misschien wel de beste jaren van mijn leven. Die ervaring heeft me geholpen volwassen te worden. Ik leerde Jehovah kennen en dat motiveerde me om in de volletijddienst te gaan.”
De onrechtvaardige behandeling van onze broeders had ook een positieve kant. Gideon Benade, die de broeders in de gevangenis opzocht, schreef: „Achteraf realiseer je je wat een krachtig getuigenis er is gegeven.” De volharding van onze broeders en de vele nieuwsberichten over hun moeilijkheden en straffen hebben een onuitwisbaar bericht achtergelaten van het neutrale standpunt van Jehovah’s Getuigen, wat zowel op de militairen als in het hele land diepe indruk heeft gemaakt.
DE INTEGRITEIT VAN DE ZWARTE BROEDERS EN ZUSTERS
In de eerste jaren van het apartheidsbewind ondergingen de zwarte broeders niet dezelfde beproevingen op hun neutraliteit als de blanke broeders. Ze werden bijvoorbeeld niet opgeroepen voor militaire dienst. Maar toen zwarte politieke groeperingen het apartheidsbewind aanvochten, kwamen er zware beproevingen voor de zwarte Getuigen. Sommige werden gedood, andere werden geslagen, weer andere moesten vluchten toen hun huis en bezittingen in vlammen opgingen — en dat allemaal omdat ze weigerden hun neutraliteit op te geven. Ze waren vastbesloten Jezus’ gebod te gehoorzamen om ’geen deel van de wereld te zijn’. — Joh. 15:19.
Sommige politieke groeperingen eisten dat iedereen in hun gebied een partijkaart kocht. Vertegenwoordigers van deze groepen gingen langs de huizen om geld voor wapens te eisen of voor de begrafenis van kameraden die waren omgekomen bij gevechten met blanke veiligheidstroepen. Omdat de zwarte broeders dat respectvol weigerden, werden ze ervan beschuldigd spionnen van de apartheidsregering te zijn. In de velddienst werden broeders en zusters soms aangevallen en ervan beschuldigd blanke Afrikaner propaganda te verspreiden.
Neem bijvoorbeeld Elijah Dlodlo, die een veelbelovende sportcarrière opgaf om een opgedragen dienstknecht van Jehovah te worden. Twee weken voor de eerste democratische verkiezing in Zuid-Afrika liepen de spanningen tussen de rivaliserende zwarte gemeenschappen hoog op. De gemeente van Elijah besloot in hun weinig bewerkte gebied een paar kilometer verderop te gaan prediken. Elijah was nog maar twee maanden gedoopt en kreeg de toewijzing met twee broertjes samen te werken die nog niet gedoopt waren. Toen ze aan de deur met een vrouw stonden te praten, kwam er een groep jongeren op hen af die lid waren van een politieke beweging. De leider zwaaide met een sambok (korte,
dikke zweep van gevlochten leer). „Wat gebeurt hier?”, vroeg hij agressief.„We praten over de Bijbel”, antwoordde de huisbewoonster.
De boze man negeerde haar en zei tegen Elijah en de twee broertjes: „Jullie moeten je bij ons aansluiten. Dit is niet de tijd voor de Bijbel, maar om voor onze rechten te vechten.”
Elijah antwoordde dapper: „Dat kunnen we niet doen, want we werken voor Jehovah.”
De man gaf Elijah een duw en begon hem met de sambok te slaan. Bij iedere slag schreeuwde hij: „Sluit je bij ons aan!” Na de eerste slag voelde Elijah geen pijn meer. Hij putte kracht uit de woorden van de apostel Paulus, die zei dat alle ware christenen ’vervolgd zullen worden’. — 2 Tim. 3:12.
Uiteindelijk werd de man moe en gaf het op. Toen begon een van de aanvallers de man met de zweep te bekritiseren omdat Elijah niet uit hun gemeenschap kwam. De groep raakte verdeeld en ze begonnen met elkaar te vechten, waarbij de leider er flink van langs kreeg met zijn eigen sambok. Ondertussen ontsnapten Elijah en de twee broertjes. Deze beproeving sterkte Elijah in zijn geloof en hij bleef vorderingen maken als een onbevreesde prediker van het goede nieuws. Inmiddels heeft Elijah een gezin met kinderen en dient hij als ouderling.
Ook onze zwarte zusters hebben grote moed getoond als ze onder druk werden gezet om met prediken te stoppen. Sta eens stil bij het voorbeeld van Florah Malinda. Haar gedoopte dochter, Maki, werd levend verbrand door een bende jongeren omdat ze probeerde haar broer te verdedigen, die had geweigerd zich bij hun politieke beweging aan te
sluiten. Ondanks dit tragische verlies raakte Florah niet verbitterd maar ging ze ermee door Gods Woord in haar gemeenschap bekend te maken. Op een dag eisten leden van de politieke beweging die haar dochter had vermoord dat ze zich bij hun beweging aansloot, anders konden ze niet instaan voor de gevolgen. Buren kwamen haar te hulp door uit te leggen dat ze zich niet met politiek inliet maar juist druk bezig was mensen Bijbelstudie te geven. Er volgde een discussie onder de activisten, en uiteindelijk besloten ze haar te laten gaan. In die beproevingsvolle periode is Florah getrouw als gewone pionierster blijven dienen en dat doet ze nog steeds.Een gewone pionier beschrijft wat hem overkwam terwijl hij per bus naar zijn gebied reisde. Een jonge politieke activist gaf hem een duw en vroeg hem waarom hij lectuur van Afrikaners aan zwarten verkocht. De broeder vertelt wat er toen gebeurde: „Hij eiste dat ik de lectuur uit het raam gooide. Omdat ik dat weigerde, sloeg hij me in mijn gezicht en duwde een brandende sigaret tegen mijn wang. Ik gaf geen krimp. Toen pakte hij mijn tas met lectuur en gooide die uit het raam. Hij trok mijn stropdas af en zei dat alleen blanken die droegen. Hij bleef me beledigen en belachelijk maken, en zei dat mensen zoals ik levend verbrand moesten worden. Jehovah heeft me gered want ik kon zonder verder letsel uit de bus stappen. Die ervaring heeft me er niet van weerhouden door te gaan met prediken.”
Het Zuid-Afrikaanse bijkantoor heeft heel wat brieven van afzonderlijke personen en gemeenten ontvangen over de integriteit van de zwarte broeders en zusters. Een zo’n brief was afkomstig van een ouderling in KwaZulu-Natal. Daarin stond: „Wij
schrijven deze brief om jullie te informeren over het verlies van onze geliefde broeder Moses Nyamussua. Hij werkte als autolasser en -monteur. Op een bepaald moment werd hem door een politieke groepering gevraagd hun zelfgemaakte vuurwapens te lassen, maar dat weigerde hij. Op 16 februari 1992 hadden ze een politieke bijeenkomst, waar ze slaags raakten met een rivaliserende groep. Die avond kwamen ze onderweg naar huis de broeder tegen terwijl hij op weg was naar het winkelcentrum. Ze vermoordden hem met hun speren. De reden? ’Jij wilde onze wapens niet lassen en nu zijn onze kameraden omgekomen in de strijd.’ Het was een grote schok voor de broeders en zusters, maar we gaan nog steeds door met onze bediening.”TEGENSTAND OP SCHOLEN
Op scholen in de townships ontstonden problemen omdat kinderen van Getuigen bij de ochtendsamenkomst niet mee wilden bidden en geen religieuze liederen wilden zingen. Op scholen voor blanken was dat geen probleem. De ouders hoefden alleen een brief te schrijven waarin ze hun standpunt uiteenzetten en dan kregen de kinderen vrijstelling. Maar op zwarte scholen werd een weigering om aan religieuze ceremonies mee te doen, gezien als rebellie tegen het schoolbestuur. Zoiets waren de leerkrachten niet gewend. Als de ouders het standpunt van de Getuigen uitlegden, zeiden de leerkrachten dat er geen uitzonderingen werden gemaakt.
De schoolautoriteiten stonden erop dat kinderen van Getuigen bij de ochtendsamenkomst aanwezig waren omdat er algemene mededelingen werden gedaan. De kinderen kwamen dus wel maar bleven tijdens het lied en de
gebeden rustig staan zonder mee te doen. Sommige leerkrachten liepen langs de rijen om te controleren of de kinderen tijdens het gebed hun ogen wel sloten en of ze meezongen. Het was hartverwarmend te zien dat deze kinderen, soms heel jong nog, moedig hun integriteit bewaarden.Nadat er heel wat kinderen van school waren gestuurd, besloten de broeders naar de rechter te stappen. Op 10 augustus 1976 deed het Hooggerechtshof in Johannesburg uitspraak in een belangrijke zaak over vijftien leerlingen op dezelfde school. Er werd in gezegd: „De gedaagden . . . erkenden het recht van de kinderen van de eisers om niet aan gebeden en het zingen van religieuze liederen deel te nemen en . . . erkenden eveneens dat het schorsen en wegsturen . . . onwettig was.” Dat was een belangrijke juridische overwinning, en uiteindelijk werd de kwestie op alle scholen opgelost.
ANDERE MOEILIJKHEDEN OP SCHOLEN
Veel Getuigen op blanke scholen kregen te maken met andere beproevingen op hun integriteit waarvoor ze van school werden gestuurd. De apartheidsregering wilde blanke jongeren mobiliseren voor hun ideologie. In 1973 introduceerde de overheid een ’Jeugweerbaarheidsprogram’. Dat behelsde onder meer marcheren, zelfverdediging en andere patriottische activiteiten.
Sommige Getuigenouders riepen de hulp van een advocaat in, en de zaak werd aan de minister van Onderwijs voorgelegd, maar zonder succes. De minister hield vol dat het programma puur educatief was. De regering zorgde voor veel negatieve publiciteit over de Getuigen in dit verband. Op sommige scholen was het hoofd tolerant en kregen de kinderen vrijstelling van on-Bijbelse aspecten van het programma, maar op andere scholen werden de kinderen weggestuurd.
Jes. 54:13). Verschillenden van hen zijn in de volletijddienst gegaan. Deze moedige jongeren waren blij dat ze onder beproevingen hadden volhard, en ze vertrouwden volledig op Jehovah (2 Petr. 2:9). Na verloop van tijd veranderde het politieke klimaat in het land en werden kinderen van Getuigen niet langer van school gestuurd omdat ze niet aan patriottische activiteiten meededen.
Er waren maar weinig christelijke ouders die het zich konden veroorloven hun kinderen naar een particuliere school te sturen. Sommige ouders lieten hun kinderen een schriftelijke cursus volgen. Getuigen die leraar waren gaven kinderen thuis les. Maar veel van de weggestuurde kinderen hebben hun middelbare school niet kunnen afmaken. Ze hebben echter wel voordeel getrokken van hun Bijbelse opleiding thuis en in de gemeente (APARTHEID EN ONZE CONGRESSEN
Om aan de Zuid-Afrikaanse wet te voldoen, moesten er aparte congressen voor iedere raciale groep worden georganiseerd. De eerste keer dat alle rassen op één plek samenkwamen was in 1952 op een nationaal congres in het Wembleystadion (Johannesburg). Broeder Knorr en broeder Henschel kwamen toen naar Zuid-Afrika en hielden lezingen op het congres. Vanwege de apartheidsregels moesten de raciale groepen apart zitten. De blanken zaten aan de westelijke
kant, de zwarten aan de oostelijke kant en de kleurlingen en Indiërs aan de noordelijke kant. Er moesten ook afzonderlijke cafetaria’s voor de verschillende rassen zijn. Ondanks deze beperkingen schreef broeder Knorr over dit congres: „Het vreugdevolle eraan was dat we allemaal samen waren in hetzelfde stadion om Jehovah in heilige feestdos te aanbidden.”In januari 1974 werden er in de omgeving van Johannesburg drie congressen gehouden: een voor zwarten, een voor kleurlingen en Indiërs en een voor blanken. Maar er was een speciale regeling getroffen voor de laatste dag van het congres: alle rassen zouden in het Randstadion in Johannesburg samenkomen voor het middagprogramma. In totaal stroomden er 33.408 aanwezigen naar het stadion. Wat een vreugdevolle gebeurtenis was dat! Alle rassen konden nu vrijelijk met elkaar omgaan en bij elkaar zitten. Er waren veel bezoekers uit Europa aanwezig, wat het helemaal onvergetelijk maakte. Hoe kon dat? Zonder het te beseffen hadden de organisatoren een stadion geboekt dat bestemd was voor internationale, interraciale evenementen, en voor die ene sessie was geen vergunning nodig.
SAMENKOMEN ONDANKS VOOROORDELEN
Een paar jaar daarvoor waren er regelingen getroffen voor een nationaal congres in Johannesburg. Maar een regeringsvertegenwoordiger uit Pretoria bezocht de regeringskantoren in Johannesburg die over de zaken van de Bantoes (zwarten) gingen en zag in hun notulen staan dat Mofolo Park door Jehovah’s Getuigen was geboekt voor een congres van de zwarte broeders en zusters.
Hij meldde dat aan zijn hoofdkantoor in Pretoria, en het ministerie voor Bantoezaken annuleerde meteen de boeking, met als opgave van reden dat de Getuigen geen ’erkende religie’ waren. De blanke broeders hadden hun congres voor dezelfde datum geboekt in de Milner Park Show Grounds in het centrum van Johannesburg, en de gekleurde
broeders en zusters zouden samenkomen in het Unionstadion, in een buitenwijk in het westen van de stad.Twee broeders van Bethel zochten de betreffende ambtenaar op, die overigens een voormalig geestelijke van de Nederduitse Gereformeerde Kerk was. Ze wezen erop dat de Getuigen al jaren congressen in Mofolo Park hielden en dat de blanke en gekleurde broeders en zusters ook een congres hadden, en vroegen waarom de zwarte broeders en zusters dan niet het recht zouden hebben om samen te komen. De minister liet zich niet ompraten.
Aangezien Mofolo Park aan de westkant van Johannesburg ligt, besloten deze broeders te proberen een congres in het oosten van Johannesburg te organiseren, waar ook veel grote zwarte townships lagen. Ze gingen naar de betreffende bestuurder, maar vertelden hem niet over hun ontmoeting met de ambtenaar in Pretoria. Hij was heel welwillend toen ze om een locatie voor een congres vroegen. Hij zorgde ervoor dat ze het Wattvillestadion konden gebruiken. Dit stadion had tribunes, wat Mofolo Park niet had.
Alle broeders en zusters werden snel over deze verandering ingelicht. Ze hadden een fijn congres met zo’n 15.000 aanwezigen zonder verdere bemoeienis vanuit Pretoria. De broeders hebben nog een aantal jaren daarna zonder problemen congressen in het Wattvillestadion gehouden.
ER WORDT EEN RECHTSPERSOON OPGERICHT
Op 24 januari 1981 werd er op advies van het Besturende Lichaam een vijftig leden tellende rechtspersoon opgericht: Jehovah’s Witnesses of South Africa. Deze rechtspersoon droeg op verschillende manieren bij tot de bevordering van de geestelijke belangen.
De broeders van het bijkantoor hadden jarenlang tevergeefs geprobeerd toestemming te krijgen om als Getuigen zelf huwelijken te sluiten. Frans Muller vertelt: „De overheid wees ons verzoek keer op keer af met als reden dat onze
religie noch de status noch de stabiliteit had om zelf huwelijksambtenaren te hebben.”Omdat er geen rechtspersoon bestond, was het bovendien onmogelijk vergunningen te krijgen om Koninkrijkszalen te bouwen in zwarte townships. De broeders werden altijd afgewezen omdat de autoriteiten zeiden: „Jullie zijn geen erkende religie.”
Kort nadat de rechtspersoon was opgericht kregen de broeders echter toestemming huwelijken te sluiten. Ook mochten ze Koninkrijkszalen bouwen in zwarte townships. In Zuid-Afrika zijn nu meer dan honderd ouderlingen die als huwelijksambtenaar fungeren. De huwelijksvoltrekking kan in de Koninkrijkszaal worden gehouden, zodat er niet eerst een burgerlijke plechtigheid hoeft plaats te vinden.
REVOLUTIONAIRE VERANDERINGEN IN HET DRUKKEN
De drukmethoden veranderden in snel tempo en de hoogdrukpersen raakten verouderd. Reserveonderdelen waren bovendien schaars en duur. Dus werd besloten dat het tijd was over te stappen op gecomputeriseerd fotozetten en offsetdruk. Er werden computers voor dataopslag en fotozetten gekocht, en in 1979 werd er een TKS-offsetrotatiepers geïnstalleerd — dankzij de vrijgevigheid van het Japanse bijkantoor.
Omdat Jehovah’s Getuigen lectuur in zo veel talen produceren, zagen ze er de voordelen van in zelf een fotozetsysteem te ontwikkelen. In 1979 begonnen broeders in Brooklyn te werken aan een veeltalig elektronisch fotozetsysteem, dat later MEPS genoemd werd. Het programma werd in 1984 in Zuid-Afrika geïnstalleerd. Door bij het vertalen en fotozetten computers te gebruiken kon de lectuur in veel talen simultaan worden gepubliceerd.
PLANNEN VOOR VERDERE GROEI
Begin jaren tachtig was het Bethelcomplex in Elandsfontein te klein geworden om aan de groeiende behoefte in
het veld te voldoen. Daarom werd er een stuk grond gekocht in Krugersdorp, ongeveer een half uur rijden van Johannesburg. Het mooie terrein van 87 hectare ligt in een heuvelachtig gebied, en er stroomt een riviertje langs. Veel broeders zeiden hun baan op om bij het bouwproject te kunnen helpen en anderen gebruikten hun vakantie daarvoor. Er kwamen ook enkele vrijwilligers uit andere landen, zoals Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten, en de bouw werd in zes jaar voltooid.Het was nog steeds niet makkelijk toestemming te krijgen om de zwarte Getuigen, van wie de meesten vertaalwerk deden, op het bijkantoor te laten wonen. Er werd uiteindelijk toestemming verleend, maar slechts voor twintig personen, en voor hen moest een apart woongedeelte gebouwd worden. Na verloop van tijd werd het apartheidsbeleid van de regering echter minder strikt en konden broeders en zusters van alle rassen overal op Bethel gehuisvest worden.
De familie was heel blij met het mooie Bethelhuis en de ruime, goed ingedeelde kamers. Rond het roodstenen gebouw van drie verdiepingen ligt een prachtige tuin. Bij het begin van de bouw in Krugersdorp waren er in Zuid-Afrika 28.000 actieve Getuigen. Toen het bijkantoor op 21 maart 1987 werd ingewijd, was dat aantal toegenomen tot 40.000. Toch vroegen sommigen zich af of het echt nodig was zo’n groot gebouw neer te zetten. Eén verdieping van het kantorengedeelte werd niet gebruikt, en één woonvleugel werd niet bewoond. De broeders hadden geprobeerd vooruit te kijken en waren vol vertrouwen dat ze voorzieningen hadden getroffen voor toekomstige groei.
IN EEN BELANGRIJKE BEHOEFTE VOORZIEN
Er was dringend behoefte aan extra Koninkrijkszalen voor het toenemende aantal gemeenten. Broeders en zusters in de overwegend zwarte gebieden vergaderden onder moeilijke omstandigheden. Ze gebruikten garages, schuren
en klaslokalen, waar ze aan tafeltjes zaten die voor kleine kinderen bedoeld waren. Ze moesten er ook genoegen mee nemen dat andere religieuze groeperingen diensten in klaslokalen van dezelfde school hielden, en daarbij een oorverdovend lawaai maakten door luid te zingen en op trommels te slaan.Eind jaren tachtig begonnen Regionale bouwcomités te experimenteren met nieuwe methoden om de bouw van Koninkrijkszalen te versnellen. In 1992 boden elf Canadese Getuigen met ervaring in snelbouwprojecten zich aan om te helpen bij de bouw van een dubbele Koninkrijkszaal van twee verdiepingen in Hillbrow (Johannesburg). Ze deelden hun kennis met de plaatselijke broeders en hielpen hen hun bouwmethoden te verbeteren.
De eerste snelbouwzaal werd in 1992 gebouwd in Diepkloof (Soweto). De broeders hadden daar al sinds 1962 geprobeerd grond te krijgen voor een Koninkrijkszaal. Zechariah Sedibe, die hierbij betrokken was geweest, was op 11 juli 1992 aanwezig bij de inwijding van de Koninkrijkszaal. Hij zei met een brede glimlach: „We dachten dat we nooit een Koninkrijkszaal zouden krijgen. In die tijd waren we nog jong. Nu ben ik gepensioneerd, maar we hebben onze zaal, de eerste in Soweto die in een paar dagen gebouwd is.”
Momenteel zijn er zeshonderd Koninkrijkszalen in de landen die onder het opzicht van het Zuid-Afrikaanse bijkantoor staan. Deze zalen dienen als centra voor de zuivere aanbidding van Jehovah. Maar er zijn nog zo’n driehonderd gemeenten van dertig verkondigers of meer die geen eigen zaal hebben.
Onder leiding van het bijkantoor geven 25 Regionale bouwcomités praktische hulp aan gemeenten die een zaal willen bouwen. Gemeenten kunnen een renteloze lening krijgen om hun project te helpen financieren. Peter Butt, die al achttien jaar bij de bouw van Koninkrijkszalen helpt, is voorzitter van het Regionale bouwcomité van Gauteng. Hij
wees erop dat de broeders in deze comités meestal een gezin hebben en een baan, maar desondanks bereidwillig veel tijd opofferen ter wille van hun broeders en zusters.Een ander lid van een regionaal comité, Jakob Rautenbach, legde uit dat de comitéleden meestal tijdens de hele bouwperiode op het terrein meewerken. Bovendien zijn ze al vóór de bouw bij de hele planning betrokken. Hij beschreef enthousiast de geest van samenwerking en vreugde onder de vrijwilligers. Ze reizen op eigen kosten naar het bouwterrein, dat soms een heel eind weg is.
Jakob vertelde dat veel andere broeders en zusters bereidwillig tijd en middelen in de bouw van Koninkrijkszalen steken en gaf het volgende voorbeeld: „Twee zussen met een eigen transportbedrijf vervoeren onze dertien meter lange container met uitrusting naar bouwterreinen door het hele land en zelfs naar buurlanden, en dat doen ze al sinds 1993. Dat komt neer op een behoorlijke vrijwillige bijdrage! Veel bedrijven waarmee we te maken hebben, voelen zich gedrongen schenkingen te doen of ons korting te geven als ze zien waar we mee bezig zijn.”
Door een goede planning en een goede organisatie van de bouwploegen kunnen de broeders vaak in drie dagen een zaal neerzetten. Veel omstanders hebben hier met bewondering op gereageerd. Bij de bouw van een Koninkrijkszaal kwamen aan het eind van de eerste dag twee mannen die in een bar in de buurt flink hadden zitten drinken naar de broeders toe. Ze vertelden dat ze normaal over een leeg stuk land naar hun huis liepen, maar dat daar nu een zaal stond. Ze vroegen naar de weg, want ze dachten echt dat ze verdwaald waren.
EEN ZELFOPOFFERENDE HOUDING
De politieke veranderingen begin jaren negentig leidden niet tot vrede en stabiliteit. Er was juist meer geweld dan ooit tevoren. De situatie was heel complex en er zijn allerlei verklaringen voor het toegenomen geweld aangedragen,
die meestal te maken hebben met politieke rivaliteit en ontevredenheid over de economische situatie.Toch bleef men doorgaan met de bouw van Koninkrijkszalen. Vrijwilligers van verschillende rassen gingen naar de townships, onder begeleiding van plaatselijke broeders. Soms werden vrijwilligers door woedende menigten aangevallen. Tijdens de bouw van een zaal in Soweto in 1993, gooide een gewelddadige menigte stenen naar drie blanke broeders die met bouwmaterialen onderweg waren naar het bouwterrein. Alle ramen van hun voertuig werden ingegooid en de broeders raakten gewond. Ze slaagden erin door te rijden en het terrein te bereiken. De plaatselijke broeders brachten hen toen via een veiliger route snel naar het ziekenhuis.
Het werk aan het project werd niet uitgesteld. Er werden voorzorgsmaatregelen genomen, en honderden broeders en zusters van alle rassen werkten het volgende weekend mee aan de bouw. Plaatselijke pioniers deden in de omgeving van de zaal straatwerk. Als ze onraad bespeurden, waarschuwden ze de broeders op het bouwterrein. Een paar dagen later waren de gewonde broeders voldoende hersteld om verder te werken aan de zaal.
De gemeenten hebben veel waardering voor de toewijding en offers van de vrijwilligers die Koninkrijkszalen bouwen. Eén echtpaar, Fanie en Elaine Smit, heeft in vijftien jaar tijd 46 gemeenten geholpen hun eigen Koninkrijkszaal te bouwen, waarbij ze op eigen kosten vaak lange afstanden hebben afgelegd.
Een gemeente in KwaZulu-Natal schreef aan het Regionale bouwcomité: „Jullie hebben slaap opgeofferd, de omgang met jullie gezin, ontspanning en nog veel meer om hier een zaal voor ons te komen bouwen. We weten dat jullie ook nog eens materiële offers hebben gebracht om een succes van het project te maken. Moge Jehovah jullie gedenken ’ten goede’. — Nehemia 13:31.”
Als een gemeente een eigen Koninkrijkszaal heeft, heeft dat een positieve uitwerking op de buurt. Het commentaar van deze gemeente is typerend: „Er is zo’n grote toename in het aantal aanwezigen sinds de Koninkrijkszaal er is, dat de gemeente in twee groepen moet samenkomen voor de openbare lezing en Wachttoren-studie. We zullen de gemeente binnenkort moeten splitsen.”
Kleine gemeenten op het platteland hebben vaak moeite om een zaal te bekostigen. Toch hebben ze manieren gevonden om het geld bij elkaar te krijgen. In één gemeente verkochten de broeders varkens. Toen ze meer geld nodig hadden, verkochten ze een os en een paard. Later verkochten ze vijftien schapen, nog een os en nog een paard. Eén zuster bood aan alle verf te kopen, een ander kocht de vloerbedekking en weer een ander betaalde de gordijnen. Uiteindelijk werden er nog een os en vijf schapen verkocht om de stoelen te betalen.
Toen hun Koninkrijkszaal af was, schreef een gemeente in Gauteng: „Tot minstens twee weken nadat de zaal gebouwd was, gingen we er na de velddienst steeds heen om er vol verwondering naar te kijken. We konden na de velddienst niet naar huis zonder eerst onze Koninkrijkszaal gezien te hebben.”
ANDEREN ZIEN HET OOK
De gemeenschap ziet vaak wat Jehovah’s Getuigen allemaal doen om geschikte plaatsen van aanbidding te bouwen. De gemeente in Umlazi (KwaZulu-Natal) ontving een brief waarin stond: „De Hou Durban Mooi-vereniging heeft veel waardering voor uw inspanningen om de omgeving schoon te houden en moedigt u aan dat te blijven doen. Door uw ijver ziet deze plaats er mooi uit. Onze stichting heeft als doel de strijd tegen rondslingerend afval aan te gaan en onze omgeving schoon te houden. Wij zijn ervan overtuigd dat een schone omgeving bijdraagt tot een goede gezondheid.
Daarom prijzen we onze burgers die onze omgeving schoonhouden. Bedankt dat u zo’n goed voorbeeld bent. Wij moedigen u aan te blijven doen wat u doet om de omgeving van Umlazi schoon te houden.”Een gemeente schreef: „Toen een beruchte inbreker in onze nieuwe Koninkrijkszaal inbrak, werd hij aangevallen door de mensen die rond de zaal woonden. Ze zeiden dat hij ’hun kerk’ vernielde, omdat het het enige religieuze gebouw in de omgeving is. Voordat ze hem aan de politie overdroegen, gaven ze hem eerst een pak slaag.”
VOORZIEN IN DE BEHOEFTE AAN KONINKRIJKSZALEN IN AFRIKA
In 1999 stelde Jehovah’s organisatie een regeling in voor de bouw van Koninkrijkszalen in landen met beperkte middelen. Het Zuid-Afrikaanse bijkantoor kreeg een Regionaal Koninkrijkszalenbureau vanwaaruit de bouw van Koninkrijkszalen in diverse Afrikaanse landen georganiseerd werd. Er werd een vertegenwoordiger naar elk bijkantoor gestuurd om de broeders te helpen een Koninkrijkszalenbouwbureau op te zetten. Deze afdeling is verantwoordelijk voor de aankoop van grond en het organiseren van Koninkrijkszalenbouwploegen. Er werden ook internationale dienaren gestuurd om de plaatselijke broeders hulp en opleiding te geven.
Het regionale bureau in Zuid-Afrika heeft in Afrika 25 Koninkrijkszalenbouwbureaus opgezet, die de bouw van Koninkrijkszalen in 37 landen organiseren. Sinds november 1999 zijn er onder deze regeling 7207 Koninkrijkszalen gebouwd. Halverwege 2006 werd vastgesteld dat er in deze landen nog eens 3305 Koninkrijkszalen nodig zijn.
GEVOLGEN VAN POLITIEKE VERANDERINGEN
Toenemende ontevredenheid over de rassenpolitiek van de vorige regering leidden tot onrust en geweld, en sommige Getuigen kregen hier rechtstreeks mee te maken. In zwarte townships woedden hevige gevechten, en er kwamen
veel mensen om. De meeste broeders en zusters waren echter voorzichtig en bleven Jehovah in deze moeilijke tijd getrouw dienen. Op een keer werd er ’s nachts een benzinebom in het huis van een broeder gegooid terwijl hij en zijn gezin lagen te slapen. Ze slaagden erin te ontsnappen, en de broeder schreef later aan het bijkantoor: „Mijn gezin en ik hebben nu een nog sterker geloof. We zijn al onze bezittingen kwijt, maar we hebben een hechtere band met Jehovah en zijn volk gekregen. De broeders en zusters hebben ons in materieel opzicht geholpen. We zien uit naar het einde van dit stelsel en danken Jehovah voor ons geestelijke paradijs.”Op 10 mei 1994 werd de eerste zwarte president, Nelson Mandela, beëdigd. Hij was tevens de eerste democratisch gekozen president van het land, en het was de eerste keer dat zwarten mochten stemmen. Er heerste een geest van nationalisme en euforie. Dit bracht voor sommigen van onze broeders en zusters weer andere beproevingen met zich mee.
Helaas hielden sommigen van Jehovah’s volk niet vast aan hun christelijke neutraliteit, maar de meesten deden dat wel. Velen die hadden geschipperd zagen in dat ze verkeerd bezig waren, toonden oprecht berouw en reageerden positief op Bijbelse aanmoediging.
GROEI IN HARTEN
De voorziening van meer Koninkrijkszalen is een bewijs van Jehovah’s zegen, maar de echt wonderbaarlijke groei vindt plaats in het hart van mensen (2 Kor. 3:3). Personen van verschillende achtergronden worden tot de waarheid getrokken. Sta eens stil bij enkele voorbeelden.
Ralson Mulaudzi werd in 1986 gevangengenomen en ter dood veroordeeld wegens moord. In een van onze brochures vond hij het adres van het bijkantoor en hij schreef om hulp om de Bijbel te leren kennen. Les Lee, een speciale pionier,
kreeg toestemming om hem te bezoeken en richtte een Bijbelstudie op. Al snel begon Ralson andere gevangenen en de bewakers te vertellen wat hij leerde. Hij werd in april 1990 in de gevangenis gedoopt. Ralson krijgt geregeld bezoek van leden van de plaatselijke gemeente en mag elke dag een uur zijn cel uit. Hij gebruikt die tijd om tot andere gevangenen te prediken. Ralson heeft drie personen tot het punt van de doop geholpen en leidt momenteel twee Bijbelstudies. Zijn straf is omgezet in levenslang met de mogelijkheid vervroegd vrijgelaten te worden.Anderen die tot Jehovah getrokken worden, hebben een heel andere achtergrond. Queenie Rossouw, een geïnteresseerde, bezocht de gemeenteboekstudie en vroeg de boekstudieopziener haar achttienjarige zoon te bezoeken, die catechisatielessen volgde. De broeder had een goed gesprek met de jonge man, die vervolgens samen met zijn moeder de vergaderingen begon te bezoeken. Toen vroeg de moeder de broeder om haar man, Jannie, te bezoeken, die ouderling was in de Nederduitse Gereformeerde Kerk en voorzitter van het plaatselijke kerkbestuur. Hij had namelijk wat vragen. De broeder praatte met de man en hij aanvaardde een Bijbelstudie.
Dat was in de week van het districtscongres en de broeder nodigde Queenie uit. De broeder was verrast toen ook Jannie alle vier de dagen kwam. Het congresprogramma en de liefde onder de Getuigen maakten diepe indruk op hem. De achttienjarige zoon en de oudste zoon, die diaken in de kerk was, kwamen voortaan bij de Bijbelstudie zitten.
Ze lieten zich allemaal uit de kerk uitschrijven en begonnen direct de vergaderingen te bezoeken. Ze kwamen ook naar een velddienstbijeenkomst. De broeder legde aan Jannie uit dat hij niet met de Getuigen mee kon in de velddienst omdat hij er nog niet voor in aanmerking kwam een niet-gedoopte verkondiger te zijn. Terwijl de tranen over zijn wangen biggelden, zei Jannie dat hij zijn hele leven naar
de waarheid gezocht had en er nu niet langer over kon zwijgen.De familie Rossouw had ook een zoon van 22 die derdejaarsstudent theologie was. Jannie schreef zijn zoon een brief waarin hij hem vroeg thuis te komen, omdat hij zijn studie niet langer wilde betalen. Drie dagen nadat de zoon terug was, hielpen Jannie en drie van zijn zoons met de gemeente een dag op het Bethelcomplex in Krugersdorp. De voormalige theologiestudent was onder de indruk van wat hij op Bethel zag en stemde erin toe samen met zijn broers de Bijbel te bestuderen. Na een tijdje studie gehad te hebben,
zei hij dat hij in een maand meer over de Bijbel had geleerd dan in tweeënhalf jaar op de universiteit.Het hele gezin is uiteindelijk gedoopt. De vader is nu ouderling en enkelen van zijn zoons zijn ouderling of dienaar in de bediening. Een dochter is in de gewone pioniersdienst.
„VERLENG UW TENTKOORDEN”
Hoewel eerder al geprobeerd was rekening te houden met toekomstige groei op Bethel, moest het complex in Krugersdorp slechts twaalf jaar na de inwijding al behoorlijk worden uitgebreid (Jes. 54:2). In die periode was er 62 procent toename in het aantal verkondigers in Zuid-Afrika en de landen waarover het bijkantoor het toezicht had. Er werden een magazijn en drie nieuwe woongebouwen bijgebouwd. De wasserij en het kantorencomplex werden uitgebreid en er kwam een tweede eetzaal. Op 23 oktober 1999 werden al deze uitbreidingen ingewijd. Daniel Sydlik van het Besturende Lichaam hield de inwijdingstoespraak.
Onlangs is de drukkerij met 8000 vierkante meter uitgebreid om een nieuwe MAN Roland Lithoman-rotatiepers onder te brengen. Het bijkantoor kreeg ook machines om de tijdschriften automatisch te snijden, tellen en stapelen. Het Duitse bijkantoor schonk een boekbindstraat waarmee Zuid-Afrika paperbacks en bijbels met een slappe kaft kan produceren voor alle Afrikaanse landen ten zuiden van de Sahara.
GESCHIKTE VERGADERPLAATSEN VOOR GROTE BIJEENKOMSTEN
Er zijn heel wat bouwwerkzaamheden verricht om in de behoefte aan congreshallen te voorzien. De eerste werd gebouwd
in Eikenhof, ten zuiden van Johannesburg, en werd in 1982 ingewijd. Een andere congreshal werd gebouwd in Belville (Kaapstad), en de inwijdingstoespraak werd in 1996 gehouden door Milton Henschel. In 2001 werd er nog een congreshal gebouwd in Midrand, tussen Pretoria en Johannesburg.Omwonenden die eerst gekant waren tegen het bouwproject in Midrand, veranderden van houding toen ze de broeders en zusters leerden kennen en zagen wat ze deden. Eén buurman kwam ruim een jaar lang elke twee weken kisten groente en fruit brengen. Ook sommige bedrijven werden ertoe bewogen iets bij te dragen. Eén bedrijf kwam gratis compost afleveren voor de tuin. Een ander bedrijf gaf de broeders een cheque van 10.000 rand (zo’n 1200 euro) voor het project. Natuurlijk gaven ook de broeders en zusters veel bijdragen voor de congreshal.
De congreshal is een mooi, goed ontworpen gebouw. Guy Pierce, een lid van het Besturende Lichaam, hield de inwijdingslezing en wees op de echte schoonheid van de hal: dat die tot eer van onze grootse God, Jehovah, wordt gebruikt. — 1 Kon. 8:27.
NIET GESCHEIDEN DOOR MENSELIJKE WETTEN
Jarenlang was het moeilijk om in de zwarte gebieden geschikte locaties te vinden voor grote vergaderingen. In de provincie Limpopo woonden de broeders en zusters in een gebied dat een reservaat werd genoemd, en in die tijd mochten daar geen blanken komen. De districtsopziener, Corrie Seegers, kreeg geen vergunning om het gebied binnen te gaan en kon geen plaats vinden om een kringvergadering te houden.
Broeder Seegers benaderde een man wiens boerderij tegen het reservaat aanlag, maar deze man wilde niet dat de vergadering op zijn land gehouden werd. Broeder Seegers mocht er echter wel zijn caravan neerzetten. Uiteindelijk
hielden de broeders de kringvergadering op een open plek in het bos van het reservaat. Deze plek grensde aan het land van de boer, en werd ervan gescheiden door een hek met prikkeldraad. Broeder Seegers zette zijn caravan op het land van de boer, op het gedeelte waar het grensde aan de open plek, en hield zijn lezingen vanaf die plek. De broeders en zusters waren door het hek gescheiden van het ’podium’, maar ze hadden in elk geval hun kringvergadering, en broeder Seegers kon hen toespreken zonder de wet te overtreden.EEN VERANDERING DIE HET VELD TEN GOEDE KOMT
Het Besturende Lichaam besloot dat alle gemeenten in Zuid-Afrika vanaf het jaar 2000 onder de regeling zouden vallen voor kosteloze verspreiding van lectuur aan iedereen die oprechte belangstelling heeft. De verkondigers konden mensen de gelegenheid geven een kleine bijdrage te geven voor ons wereldwijde evangelisatiewerk.
De regeling van vrijwillige bijdragen heeft niet alleen voordelen gehad voor het veld, maar ook voor de broeders en zusters. Voorheen konden velen zich de publicaties voor de Wachttoren-studie en de gemeenteboekstudie niet veroorloven. In sommige gemeenten van honderd verkondigers hadden slechts zo’n tien personen een eigen Wachttoren. Nu kan iedereen een eigen exemplaar hebben.
De afgelopen jaren heeft de afdeling Expeditie op Bethel er heel veel werk bij gekregen. In mei 2002 werd er in totaal 432 ton materiaal naar andere Afrikaanse landen gestuurd, voor het merendeel Bijbelse lectuur.
Het Zuid-Afrikaanse bijkantoor verstuurt nu lectuur naar de bijkantoren in Malawi, Mozambique, Zambia en Zimbabwe. Dat omvat alle lectuur in de verschillende talen die in deze landen gesproken worden. De aanvragen van de gemeenten worden zo op de vrachtwagens geladen dat ze op het plaatselijke bijkantoor rechtstreeks kunnen worden overgeladen op de wagens die ze naar de depots brengen.
Sinds de invoering van de nieuwe bijdragenregeling is de vraag naar lectuur enorm toegenomen. De productie van tijdschriften in Zuid-Afrika is van één miljoen tot 4,4 miljoen per maand gestegen. De lectuuraanvragen komen nu neer op 3800 ton per jaar, vergeleken met 200 ton in 1999.
Er worden ook bouwmaterialen naar andere Afrikaanse landen gestuurd. Daarnaast heeft Zuid-Afrika regelingen getroffen voor het sturen van hulpgoederen naar broeders en zusters in behoeftige omstandigheden. Er is geregeld hulp geboden aan de broeders en zusters in Malawi die vanwege de hevige vervolging hun huizen waren ontvlucht en in kampen zaten. Er zijn hulpgoederen gestuurd naar Angola, dat in 1990 getroffen werd door een ernstige droogte. De burgeroorlog in dat land heeft tot grote armoede onder de broeders en zusters geleid, en er zijn vrachtwagenladingen voedsel en kleding naar hen gestuurd. In 2000 is er na de zware overstromingen in Mozambique hulp aan de broeders en zusters daar gegeven. Er is ruim 800 ton mais naar de broeders en zusters in Zimbabwe gestuurd die in 2002 en begin 2003 te lijden hadden onder ernstige droogte.
VOORUITGANG IN HET VERTAALWERK
Het Zuid-Afrikaanse bijkantoor heeft een grote vertaalafdeling. Enkele jaren geleden werd die uitgebreid om te voldoen aan de dringende behoefte aan Bijbelvertalingen. Momenteel werken er 102 vertalers die lectuur in 13 talen vertalen.
De Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift is nu verkrijgbaar in zeven plaatselijke talen. Een broeder zei over de Bijbel in het Tswana: „Hij is leesbaar en prettig voor het oog en het oor. Ik wil Jehovah en zijn door de geest geleide organisatie graag bedanken voor de manier waarop we geestelijk gevoed worden.”
Er wordt een goed gebruik gemaakt van de moderne techniek om de vertalers bij te staan. Terwijl de broeders in Zuid-Afrika software aan het ontwikkelen waren om vertalers te helpen, werd er in Brooklyn een afdeling met hetzelfde doel opgezet. De ontwikkelde programma’s werden uiteindelijk samengevoegd in een programma dat WTS (Watchtower Translation System) genoemd werd. De programmeurs in Zuid-Afrika hebben veel bijgedragen tot de software die in dit programma gebruikt wordt.
De broeders hebben niet geprobeerd computerprogramma’s te ontwikkelen die vertaalwerk doen, wat sommige wereldse bedrijven met beperkt succes hebben geprobeerd. Ze hebben zich er in plaats daarvan op geconcentreerd hulpmiddelen voor de vertalers te ontwikkelen. Zo kregen ze bijvoorbeeld de beschikking over de Bijbel in elektronische vorm. Daarnaast kunnen vertalers zelf elektronische vertaalwoordenboeken samenstellen. Dat is heel nuttig aangezien er in sommige talen geen goede woordenboeken verkrijgbaar zijn.
WAARHEIDSZADEN ZAAIEN ONDER DE DOVEN
De Koninkrijksverkondigers proberen iedereen te bereiken. Het is een hele uitdaging geweest met de doven te communiceren, maar het levert goede resultaten op. In de jaren zestig richtte June Carikas een Bijbelstudie op bij een dove vrouw. De vrouw en haar man, die ook doof was, maakten vorderingen en werden gedoopt.
Vanaf die tijd hebben steeds meer doven de waarheid aanvaard, en in diverse steden zijn groepen gevormd voor doven. De broeders en zusters zijn er inmiddels aan gewend dat er op de congressen een apart gedeelte is voor de gebarentaal. Het is heel ontroerend de aanwezigen liederen in gebarentaal te zien zingen en hen tegelijk met de rest van het publiek te zien ’klappen’ door met hun handen in de lucht te zwaaien.
De eerste gebarentaalgroep werd opgericht in gemeente Brixton (Johannesburg) onder leiding van Junes man, George, die ouderling is. Bereidwillige broeders en zusters in de gemeente, onder wie enkele Bethelieten, kregen les in gebarentaal. Nu zijn er één gebarentaalgemeente en vijf gebarentaalgroepen in het gebied dat onder het toezicht van het Zuid-Afrikaanse bijkantoor staat.
KONINKRIJKSVRUCHTEN IN ANDERE LANDEN
Het Zuid-Afrikaanse bijkantoor heeft het toezicht over het werk in vijf andere landen. Hier volgt een kort overzicht van de groei van het Koninkrijkswerk in die landen.
Namibië
Dit land ligt tussen de Atlantische Oceaan en de westelijke grens van Botswana. Na de Eerste Wereldoorlog kreeg Zuid-Afrika van de Volkenbond het mandaat over Namibië. Na veel onlusten en bloedvergieten werd Namibië uiteindelijk in 1990 onafhankelijk. Het grootste deel van het land is dor en dunbevolkt, maar het kent ook gedeelten met prachtig natuurschoon, allerlei wilde dieren en bijzondere plantensoorten. De Namibwoestijn trekt veel bezoekers, die vaak verbaasd zijn dat al die verschillende dieren onder zulke moeilijke omstandigheden kunnen overleven. Bijna
net zo bijzonder als de spectaculaire landschappen zijn de kleurrijke stammen, die negen nationale talen spreken.De eerste pogingen om de Koninkrijksboodschap in Namibië bekend te maken werden in 1928 ondernomen. In dat jaar stuurde het Zuid-Afrikaanse bijkantoor een grote hoeveelheid Bijbelse lectuur naar mensen die niet persoonlijk bereikt konden worden. Rond die tijd leerde de eerste
persoon in Namibië die een opgedragen christen zou worden, de waarheid op een ongebruikelijke manier kennen. Bernhard Baade kocht eieren die verpakt waren in bladzijden die uit een van onze publicaties waren gescheurd. Die bladzijden las hij vol interesse, zonder te weten waar ze vandaan kwamen. Gelukkig was een van de eieren verpakt in de laatste bladzijde van de publicatie, waarop het adres van het Duitse bijkantoor stond. In een brief vroeg hij om meer lectuur. Een kringopziener die later Bernhards gemeente bezocht, merkte op dat er in al de jaren tot aan zijn dood geen maand was geweest dat hij niet had gepredikt.In 1929 werd Lenie Theron naar Windhoek gestuurd, de hoofdstad van Namibië. Deze pionierster reisde per trein en postkoets naar alle grote steden van Namibië om er te prediken. In vier maanden tijd verspreidde ze 6388 boeken en brochures in het Afrikaans, Duits en Engels. Hoewel er geregeld pioniers in Namibië kwamen prediken, was er niemand die bleef om de interesse verder te ontwikkelen. Dat veranderde in 1950, toen er een paar zendelingen kwamen. Onder hen bevonden zich Gus Eriksson, Fred Hayhurst en George Koett, die allemaal tot aan hun dood een bericht van getrouwe dienst hebben opgebouwd.
In 1953 waren er acht zendelingen in het land, onder wie Dick en Coralie Waldron. * Ze kregen heel wat tegenstand van de geestelijken van de christenheid en van de plaatselijke autoriteiten. De familie Waldron wilde graag de Bijbelse boodschap met de inheemse bevolking delen, maar ze hadden een vergunning nodig om de zwarte gebieden te betreden. Dick deed moeite een vergunning te krijgen, maar zonder succes.
Toen ze in 1955 een dochter kregen, moesten ze met de zendingsdienst stoppen, maar Dick is nog een tijd blijven pionieren. In 1960 kreeg Dick uiteindelijk toestemming om
een zwart township, Katutura, binnen te gaan. Hij vertelt: „Er was enorm veel interesse.” Al snel woonden verschillenden uit dit township de vergaderingen bij. Nu, meer dan vijftig jaar later, dienen Dick en Coralie nog steeds getrouw in Namibië. Ze hebben veel betekend voor de bevordering van de Koninkrijksbelangen in dit land.Het was een hele uitdaging om de Bijbelse waarheden met de verschillende bevolkingsgroepen in Namibië te delen. Er was geen Bijbelse lectuur beschikbaar in de plaatselijke talen, zoals het Herero, Kwangali en Ndonga. In het begin vertaalden enkele hoogopgeleide personen die Bijbelstudie hadden enkele traktaten en brochures onder begeleiding van plaatselijke Getuigen. Esther Bornman, die toen speciale pionierster was, leerde Kwanyama, en na verloop van tijd kon ze die taal en
nog een andere plaatselijke taal spreken. Zij en Aina Nekwaya, een Ndongasprekende zuster, vertaalden De Wachttoren, die gedeeltelijk in het Kwanyama en gedeeltelijk in het Ndonga wordt gepubliceerd. Beide talen worden in Ovamboland gesproken en worden door de meeste mensen daar begrepen.In 1990 werd er een goed uitgerust vertaalkantoor opgezet in Windhoek. Er kwamen meer vertalers, en nu wordt er naast de eerder genoemde talen ook lectuur vertaald in het Herero, Kwangali, Khoekhoegowab en Mbukushu. André Bornman en Stephen Jansen geven leiding aan dit kantoor.
Namibië is een belangrijke producent van diamanten. In De Wachttoren van 15 juli 1999 werd hierover gesproken in het artikel „Er zijn levende juwelen in Namibië!” Daarin werden oprechte mensen vergeleken met „levende juwelen” en werd gezegd dat hoewel er
al veel gepredikt was, sommige delen van het land nog nauwelijks bewerkt waren. Het bevatte ook de volgende uitnodiging: „Bent u in de gelegenheid te dienen waar de behoefte aan ijverige Koninkrijksverkondigers groot is? Kom dan alstublieft over naar Namibië en help ons om meer geestelijke edelstenen te vinden en tot juwelen te polijsten.”De respons was hartverwarmend. Honderddertig broeders en zusters uit verschillende landen, waaronder Australië, Duitsland, Japan en landen in Zuid-Amerika, informeerden naar de mogelijkheden. Het resultaat was dat 83 Getuigen een bezoek brachten aan Namibië, en achttien van hen bleven. Zestien waren in de gewone pioniersdienst toen ze aankwamen, en na verloop van tijd werden enkelen van hen als speciale pionier aangesteld. De geest van deze vrijwilligers werkte aanstekelijk. Nu nog krijgt het bijkantoor af en toe brieven naar aanleiding van de uitnodiging in De Wachttoren. William en Ellen Heindel dienen al sinds 1989 als zendelingen in het noorden van Namibië. Ze moesten Ndonga leren spreken, de taal van de Ovambo. Hun volharding en harde werk in dit bijzondere gebied hebben rijke beloningen opgeleverd. William vertelt: „We hebben jongens, onder wie enkele Bijbelstudies van ons, zien opgroeien tot geestelijk gezinde mannen. Sommigen van hen dienen als ouderling of dienaar in de bediening. We zijn heel trots als we hen lezingen zien houden op grote vergaderingen.”
De laatste jaren zijn enkele afgestudeerden van de Bedienarenopleidingsschool naar Namibië gestuurd, en die hebben veel gedaan om belangstelling na te gaan en de gemeenten te helpen. In 2006 waren er in Namibië 1264 verkondigers, een toename van 3 procent ten opzichte van het jaar daarvoor.
Lesotho
Het kleine Lesotho heeft een bevolking van 2,4 miljoen en wordt volledig ingesloten door Zuid-Afrika. Het ligt in de Drakensberge, waar ervaren bergbeklimmers hun hart kunnen ophalen.
De sfeer is meestal gemoedelijk, maar er is ook politieke onrust geweest. In 1998 leidde onenigheid over een verkiezing tot gevechten tussen het leger en de politie in de hoofdstad, Maseru. Veijo en Sirpa Kuismin dienden daar toen als zendelingen. Hij vertelt: „Gelukkig zijn er bij de gevechten weinig broeders en zusters gewond geraakt, en we hebben een hulpactie georganiseerd voor degenen die geen voedsel en brandstof hadden. Dit heeft de band van eenheid in de gemeente versterkt, en het aantal aanwezigen op de vergaderingen is in het hele land toegenomen.”
Lesotho is economisch grotendeels afhankelijk van de landbouw. Vanwege de zwakke economie werken veel mannen in de Zuid-Afrikaanse mijnen. Het land is in materieel opzicht arm, maar er zijn in dit bergkoninkrijk grote geestelijke rijkdommen te vinden, en veel mensen hebben gunstig gereageerd op de Bijbelse waarheid. In 2006 waren er 3101 Koninkrijksverkondigers, een toename van 2 procent ten opzichte van het jaar daarvoor. Momenteel dienen er drie zendelingenechtparen in Maseru: de families Hüttinger, Nygren en Paris.
Abel Modiba heeft van 1974 tot 1978 als kringopziener in Lesotho gediend. Nu werkt hij samen met zijn vrouw, Rebecca, op Bethel in Zuid-Afrika. Hij vertelt op de rustige, ontspannen manier die hem eigen is over Lesotho: „In de landelijke gebieden waren meestal geen wegen. Ik liep soms wel zeven uur om een geïsoleerde groep verkondigers te bereiken. Vaak kwamen de broeders met paarden, een om op te rijden en een om mijn bagage te dragen. Soms namen we zelfs een diaprojector en een 12 voltaccu mee. Als een rivier buiten zijn oevers getreden was, wachtten we een paar dagen tot het water gezakt was. In sommige dorpen nodigde het dorpshoofd alle dorpelingen uit voor de openbare lezing.
Sommigen moesten uren lopen om naar de vergaderingen te komen, en daarom was het gebruikelijk dat degenen
die van ver kwamen, tijdens het bezoek van de kringopziener logeerden bij broeders en zusters die in de buurt van de Koninkrijkszaal woonden. Dat maakte het bezoek tot iets heel bijzonders. ’s Avonds kwamen ze bij elkaar om ervaringen te vertellen en Koninkrijksliederen te zingen. De volgende dag gingen ze in de velddienst.”Per-Ola en Birgitta Nygren dienen sinds 1993 als zendelingen in Maseru. Birgitta vertelt de volgende ervaring, waaruit de waarde van de tijdschriften blijkt: „In 1997 richtte ik een studie op bij een vrouw die Mapalesa heette. Ze begon de vergaderingen te bezoeken. Maar ze was niet altijd thuis voor de studie, en vaak verstopte ze zich voor ons. Ik stopte met de studie maar bleef haar de tijdschriften brengen. Jaren later kwam ze ineens naar een van onze vergaderingen. Ze vertelde dat ze op een dag een artikel in De Wachttoren had gelezen over het beheersen van woede. Ze had het gevoel dat het Jehovah’s antwoord was op haar probleem, aangezien ze constant ruzie had met haar familie. De studie werd hervat, en ze heeft sindsdien geen enkele vergadering overgeslagen. Ze werd ook een actieve predikster.”
Jarenlang hebben de broeders in Lesotho geïmproviseerde Koninkrijkszalen gehad. Maar de laatste jaren heeft het Zuid-Afrikaanse bijkantoor de gemeenten in Lesotho geholpen bij het financieren van de bouw van Koninkrijkszalen.
De Koninkrijkszaal in Mokhotlong ligt op een hoogte van ruim drieduizend meter, waarmee het de hoogstgelegen Koninkrijkszaal in Afrika is. Om deze zaal te bouwen kwamen er vrijwilligers van ver, bijvoorbeeld uit Australië en Californië (VS). Broeders en zusters uit de provincie KwaZulu-Natal (Zuid-Afrika) gaven financiële steun en voorzagen ook in transportmiddelen om uitrusting en materialen naar het bouwterrein te vervoeren. De woonomstandigheden van de vrijwilligers waren primitief. Ze moesten zelf beddengoed en kookgerei meenemen. De zaal werd in tien dagen gebouwd. Een oudere plaatselijke broeder, die in 1910 geboren
was, kwam elke dag kijken om te zien hoe de bouw vorderde. Hij wachtte al op een zaal sinds hij in de jaren twintig een aanbidder van Jehovah was geworden, en hij was verrukt over de bouw van ’zijn’ Koninkrijkszaal.In 2002 was er een hongersnood in Lesotho. Per vrachtwagen werden maismeel en andere goederen gebracht en onder de Getuigen in de noodgebieden verdeeld. In een bedankbrief stond: „Toen de broeders bij mij thuis maismeel kwamen brengen, was ik stomverbaasd. Hoe wisten ze wat ik nodig had? Ik bedankte Jehovah voor deze hulp, waarvan ik zelfs niet had kunnen dromen. Mijn vertrouwen in Jehovah God en zijn organisatie is erdoor versterkt, en ik ben vastbesloten hem met mijn hele ziel te dienen.”
Botswana
Het grootste deel van het land wordt ingenomen door de Kalahariwoestijn, en het land heeft ruim 1,7 miljoen inwoners. Het klimaat is over het algemeen warm en droog. Er zijn heel wat parken en wildreservaten die toeristen trekken. De schilderachtige Okavangodelta is populair vanwege de serene rust en de overvloed aan wilde dieren. Het traditionele vaartuig in de delta is de mokoro, een boomstamkano. Botswana heeft een bloeiende economie, wat met name te danken is aan de diamantmijnen. Sinds er in 1967 in de Kalahari diamanten ontdekt werden, is Botswana een van de grootste diamantexporteurs ter wereld geworden.
Waarschijnlijk heeft de Koninkrijksboodschap Botswana voor het eerst in 1929 bereikt, toen een broeder er een paar maanden ging prediken. Joshua Thongoana werd in 1956 als kringopziener in Botswana aangesteld. * In die tijd was de lectuur van Jehovah’s Getuigen er verboden.
Enthousiaste zendelingen hebben in dit productieve gebied goede resultaten behaald. Blake en Gwen Frisbee en Tim en Virginia Crouch hebben veel moeite gedaan om Tswana
te leren. In het noorden spannen Veijo en Sirpa Kuismin zich in om de bevolking geestelijk te helpen.In het zuiden van het land werken de ijverige zendelingen Hugh en Carol Cormican. Hugh vertelt: „In onze gemeente zit een broeder van twaalf jaar die Eddie heet. Toen hij nog heel klein was wilde hij al leren lezen om zich te kunnen opgeven voor de theocratische bedieningsschool en in de velddienst te kunnen gaan. Zodra hij een niet-gedoopte verkondiger was, besteedde hij veel tijd aan de
dienst, en hij richtte een Bijbelstudie op bij een klasgenoot. Sinds zijn doop heeft Eddie al vaak in de hulppioniersdienst gestaan.”Veel gemeenten in Botswana liggen in of vlak bij de florerende hoofdstad, Gaborone, die dicht bij de oostgrens ligt. Dat deel van het land is dichtbevolkt. De rest van de bevolking woont in dorpen in het westen en in de Kalahariwoestijn, waar nog enkele families van de San (Bosjesmannen) rondzwerven, die van het land leven en met pijl en boog jagen. De verkondigers spannen zich in tijdens speciale predikingsacties in geïsoleerd gebied, waarbij ze duizenden kilometers afleggen om de Bijbelse waarheid te brengen naar nomadische veehoeders op het platteland. Deze mensen zijn druk bezig voedsel te verbouwen, hutten te bouwen van plaatselijk te vinden materialen en brandhout te zoeken. Ze hebben weinig tijd voor andere activiteiten. Maar als er een vreemdeling komt met de verfrissende Bijbelse boodschap, zijn ze altijd te vinden voor een gesprek in de openlucht op het zachte woestijnzand.
Stephen Robbins, die deel uitmaakte van een groep van zes tijdelijke speciale pioniers, merkte op: „De mensen hier zijn altijd onderweg. Het lijkt wel of ze grenzen oversteken zoals wij een straat oversteken. We kwamen een Bijbelstudie van ons, Marks, tegen op een veerboot die de rivier de Okavango overstak. We vonden het prachtig te horen dat hij vrij had genomen van zijn werk om te kunnen reizen en Bijbelse waarheden met zijn vrienden en familieleden te delen. Marks besteedt al zijn vrije tijd aan het predikingswerk.”
Er wordt in Botswana heel goed gereageerd op het goede nieuws. In mei 2006 waren er 1497 verkondigers, een toename van 6 procent ten opzichte van het jaar daarvoor.
Swaziland
Deze kleine monarchie heeft zo’n 1,1 miljoen inwoners. Het is een voornamelijk agrarische samenleving, hoewel veel mannen werk zoeken in Zuid-Afrika. Swaziland
heeft een prachtige natuur en enkele wildparken. De Swazi zijn vriendelijk en nog heel traditiegetrouw.De vorige koning, Sobhuza II, was de Getuigen gunstig gezind en had veel van onze lectuur. Elk jaar nodigde hij niet alleen geestelijken in zijn residentie uit maar ook een Getuige van Jehovah om over de Bijbel te praten. In 1956 sprak de uitgenodigde Getuige over de leerstelling van de onsterfelijke
ziel en het gebruik van eretitels onder geestelijken. Na afloop vroeg de koning de geestelijken of wat hij gezegd had waar was. Ze konden het niet weerleggen.Onze broeders en zusters moesten een duidelijk standpunt innemen tegen rouwgebruiken die gebaseerd waren op voorouderverering. In sommige delen van Swaziland hebben stamhoofden Getuigen uit hun eigen huis verdreven omdat ze weigerden de traditionele rouwgebruiken te volgen. Hun geestelijke broeders en zusters in andere gebieden hebben altijd voor hen gezorgd. Het Hooggerechtshof van Swaziland besliste in deze zaak ten gunste van Jehovah’s Getuigen en zei dat het hun toegestaan moest worden naar hun huis en land terug te keren.
James en Dawne Hockett zijn zendelingen in de hoofdstad van Swaziland, Mbabane. Ze zijn respectievelijk in 1971 en 1970 van Gilead afgestudeerd. Aan de hand van het volgende voorbeeld liet James zien hoe zendelingen zich aan andere gebruiken moeten aanpassen: „We werkten in niet-toegewezen gebied, en het dorpshoofd wilde dat ik een openbare lezing hield. Hij riep de mensen bij elkaar. We zaten in een gebied waar men aan het bouwen was, en er lagen her en der cementblokken. De grond was vochtig, dus ging ik op een cementblok zitten en Dawne kwam naast me op het blok zitten. Een van de Swazische zusters ging naar Dawne toe en vroeg haar om bij haar te komen zitten. Dawne zei dat ze daar goed zat, maar de zuster stond erop. Later werd ons uitgelegd waarom: enkele mannen zaten op de grond, en de vrouwen mochten niet hoger zitten dan de mannen. Dat is de gewoonte op het platteland.”
James en Dawne bezochten een school om met een lerares te praten die eerder interesse had getoond. Ze stuurde een jongen om te zeggen dat het haar op dat moment niet goed uitkwam. Toen besloten ze met de jongen, Patrick, te praten en ze vroegen hem of hij wist waarvoor ze kwamen. Na een gesprek gaven ze hem het boek Wat jonge mensen
vragen — Praktische antwoorden en begonnen een Bijbelstudie met hem. Patrick, een wees die in een kamer bij het huis van zijn oom woonde, moest voor zichzelf zorgen, zijn eigen eten klaarmaken en parttime werken om zijn schoolgeld te betalen. Hij maakte goede vorderingen, werd gedoopt en dient nu als ouderling.Sinds in de jaren dertig in Swaziland met de prediking begonnen werd, is er een goede respons geweest. In 2006 waren er 2292 personen die een actief aandeel hadden aan de verbreiding van het goede nieuws van Gods koninkrijk in dit gebied, en er werden 2911 Bijbelstudies geleid.
Sint-Helena
Dit kleine eiland is 17 kilometer lang en 10 kilometer breed, en ligt ten westen van de zuidwestkust van Afrika. Over het algemeen heeft het een aangenaam zacht klimaat. Het heeft zo’n vierduizend bewoners, een mengelmoes van mensen van Europese, Aziatische en Afrikaanse afkomst. Er wordt Engels gesproken met een duidelijk accent. Er is geen luchthaven; een commerciële scheepvaartmaatschappij biedt vervoer van en naar Zuid-Afrika en Engeland. Pas halverwege de jaren negentig kon men via de satelliet televisiezenders ontvangen.
Het goede nieuws van Gods koninkrijk bereikte Sint-Helena voor het eerst in het begin van de jaren dertig, toen twee pioniers het eiland een kort bezoek brachten. Tom Scipio, die politieagent was en diaken in de baptistenkerk, nam wat lectuur van hen. Hij begon anderen te vertellen over wat hij te weten kwam, en vanaf de kansel maakte hij duidelijk dat er geen Drie-eenheid, geen hel en geen onsterfelijke ziel was. Hij en anderen die hun standpunt voor de Bijbelse waarheid innamen kregen het verzoek de kerk te verlaten. Al snel gingen Tom en een kleine groep in de velddienst, uitgerust met drie grammofoons. Ze bewerkten het hele eiland te voet en per ezel. Tom gaf ook zijn grote gezin met zes kinderen een goede opleiding in de waarheid.
*, een zoon van Tom, weet nog hoe lastig het was iedereen naar de vergaderingen te krijgen: „Alle geïnteresseerden bij elkaar hadden maar twee auto’s. Het terrein is ruig en heuvelachtig en toentertijd waren er maar weinig goede wegen. . . . Sommigen begonnen vroeg in de ochtend al te lopen. Ik nam drie personen mee in mijn kleine auto en zette hen een eind verderop langs de weg af. Zij stapten uit en liepen door. Ik ging terug, nam weer drie personen een stuk mee, zette hen af en ging terug. Uiteindelijk kwam iedereen zo op de vergadering.” Later heeft George veertien jaar gepionierd, ook al had hij een gezin met vier kinderen. Drie van zijn zoons dienen als ouderling.
In 1951 werd Jacobus van Staden vanuit Zuid-Afrika gestuurd om de groep loyale Getuigen op het eiland aan te moedigen en te ondersteunen. Hij hielp hen effectiever te worden in de dienst en organiseerde geregelde gemeentevergaderingen. George ScipioJannie Muller bezocht Sint-Helena in de jaren negentig enkele malen als kringopziener, samen met zijn vrouw, Anelise. Hij vertelt: „Als je met een verkondiger meegaat in de velddienst, zal hij je steevast vertellen wie er in het volgende huis woont en hoe hij zal reageren. Toen we het eiland bezochten tijdens de actie met het Koninkrijksnieuws-traktaat Zullen alle mensen elkaar ooit liefhebben?, werd het hele eiland in één dag bewerkt, tussen half negen ’s morgens en drie uur ’s middags.”
Jannie herinnert zich vooral de momenten van aankomst en vertrek. Hij zegt: „Wanneer de boot aankwam verzamelden de meeste broeders en zusters zich op de kade om ons te verwelkomen. Ze noemden de dag van vertrek een dag van tranen, en we hielden het inderdaad niet droog als ze ons allemaal op de kade stonden uit te zwaaien.”
In 2006 maakten 125 personen de Bijbelse waarheid op het eiland bekend. Op de Gedachtenisviering waren 239 aanwezigen. Het eiland heeft een verhouding van één verkondiger op dertig bewoners, de gunstigste ter wereld.
TOEKOMSTIGE ONTWIKKELINGEN
In de schaduw van de rassenstrijd in Zuid-Afrika genieten Jehovah’s Getuigen van alle rassen een unieke „band van eenheid” (Kol. 3:14). Anderen hebben dit opgemerkt. In 1993 kwamen er heel wat bezoekers uit het buitenland voor de internationale congressen. Zo’n tweeduizend Getuigen gingen naar het vliegveld in Durban om afgevaardigden uit de Verenigde Staten en Japan welkom te heten. Bij aankomst van de bezoekers zongen ze Koninkrijksliederen. De broeders en zusters begroetten elkaar hartelijk en omhelsden elkaar. Onder degenen die toekeken bevond zich een vooraanstaand politiek leider. In een gesprek met enkele broeders zei hij: „Als wij dezelfde geest van eenheid hadden als u, hadden wij onze problemen allang opgelost.”
De internationale „Geef God heerlijkheid”-congressen van 2003 waren voor alle aanwezigen een geestelijke stimulans. In Zuid-Afrika werden internationale congressen in de grote steden gehouden, naast een groot aantal kleinere districtscongressen. Twee leden van het Besturende Lichaam, Samuel Herd en David Splane, bezochten de internationale congressen. Er waren afgevaardigden uit achttien landen. Sommigen van hen droegen hun traditionele kleding, wat tot de internationale sfeer bijdroeg. Het totale aantal aanwezigen op de congressen was 166.873, en er werden 2472 personen gedoopt.
Janine, die het internationale congres in Kaapstad bezocht, uitte haar waardering voor het nieuwe boek Lessen van de Grote Onderwijzer: „Ik kan niet in woorden uitdrukken hoe dankbaar ik ben voor dit geschenk. Dit boek is gemaakt
om het hart van onze kinderen te bereiken. Jehovah weet wat zijn volk nodig heeft, en Jezus, het Hoofd van de gemeente, ziet de strijd die we in deze goddeloze wereld moeten voeren. Ik dank Jehovah en zijn dienstknechten hier op aarde vanuit het diepst van mijn hart.”Als we terugkijken op de geschiedenis van Jehovah’s Getuigen in Zuid-Afrika in de afgelopen eeuw, zijn we verheugd over de volharding en het getrouwe bericht van de loyalen. In 2006 waren er 78.877 verkondigers, die 84.903 Bijbelstudies leidden. Het Avondmaal van 2006 werd door 189.108 bezoekers bijgewoond. Het ziet ernaar uit dat Jezus’ woorden nog steeds op dit deel van het wereldwijde veld van toepassing zijn: „Ziet! Ik zeg u: Slaat uw ogen op en ziet de velden, dat ze wit zijn om geoogst te worden” (Joh. 4:35). Er is nog steeds veel werk te doen. De overvloedige bewijzen van Jehovah’s leiding bewegen ons ertoe samen met onze broeders en zusters in ieder deel van de aarde uit te roepen: „Juicht in triomf Jehovah toe, gij mensen van heel de aarde. Dient Jehovah met verheuging”! — Ps. 100:1, 2.
[Voetnoten]
^ ¶29 De levensgeschiedenis van Paul Smit is verschenen in De Wachttoren van 1 november 1985, blz. 10-13.
^ ¶40 De levensgeschiedenis van George Phillips is verschenen in De Wachttoren van 1 januari 1958, blz. 8-16.
^ ¶61 De levensgeschiedenis van Piet Wentzel is verschenen in De Wachttoren van 1 juli 1986, blz. 9-13.
^ ¶97 De levensgeschiedenis van Frans Muller is verschenen in De Wachttoren van 1 april 1993, blz. 19-23.
^ ¶231 De levensgeschiedenis van de familie Waldron is verschenen in De Wachttoren van 1 december 2002, blz. 24-28.
^ ¶250 De levensgeschiedenis van Joshua Thongoana is verschenen in De Wachttoren van 1 februari 1993, blz. 25-29.
^ ¶266 De levensgeschiedenis van George Scipio is verschenen in De Wachttoren van 1 februari 1999, blz. 25-29.
[Inzet op blz. 174]
Sint-Helena heeft een verhouding van één verkondiger op dertig bewoners, de gunstigste ter wereld
[Kader op blz. 68, 69]
Wat was apartheid?
Het woord apartheid werd voor het eerst door de Nasionale Party gebruikt tijdens de verkiezingen van 1948. Die politieke partij won dat jaar de verkiezingen, en de strikte scheiding van de raciale groepen in Zuid-Afrika werd het officiële regeringsbeleid, met de toegewijde steun van de Nederduitse Gereformeerde Kerk. Dit beleid werd gemotiveerd door het verlangen naar blanke suprematie en leidde tot wetten waarin belangrijke aspecten van het leven gereguleerd werden, zoals woongelegenheid, werk, onderwijs, openbare voorzieningen en politiek.
De grootste raciale groepen werden als volgt ingedeeld: blanken, Bantoes (zwarte Afrikanen), kleurlingen (van gemengd ras) en Aziaten (Indiërs). Voorstanders van de apartheid beweerden dat de rassen hun eigen toegewezen gebieden moesten hebben, thuislanden genoemd, waar ze konden leven en zich in overeenstemming met hun cultuur en gebruiken konden ontwikkelen. Wat voor sommigen in theorie misschien haalbaar leek, werkte in de praktijk niet. Veel zwarten werden onder bedreiging met geweren, traangas en grommende honden uit hun huis verdreven en met hun schamele bezittingen naar andere gebieden overgeplaatst. De meeste openbare voorzieningen, zoals banken en postkantoren, hadden gescheiden gedeelten voor blanken en niet-blanken. Restaurants en bioscopen waren gereserveerd voor blanken.
De blanken maakten nog steeds gebruik van goedkope zwarte arbeidskrachten, zowel in bedrijven als thuis. Dat leidde tot scheidingen binnen gezinnen. Zwarte mannen mochten bijvoorbeeld naar de steden om in mijnen of fabrieken te werken en werden gehuisvest in een logement voor mannen, terwijl hun vrouw in het thuisland moest blijven. Dat verstoorde het gezinsleven en leidde tot veel immoraliteit. Zwarte bedienden die in huizen van blanken werkten, verbleven meestal in een kamer op het terrein van de werkgever. Hun gezinnen mochten niet in een blanke buurt wonen, dus ouders zagen hun kinderen vaak langere perioden niet. Zwarten moesten altijd een identiteitspas bij zich dragen.
De apartheid wierp een schaduw op veel terreinen van het leven, zoals onderwijs, het huwelijk, werk en eigendomsrechten. Terwijl Jehovah’s Getuigen bekendstonden om hun raciale harmonie, gehoorzaamden ze de wetten van de regering zolang die hen er niet van weerhielden heilige dienst voor God te verrichten (Rom. 13:1, 2). Ze zochten zo veel mogelijk naar gelegenheden om met medeaanbidders van verschillende rassen om te gaan.
Halverwege de jaren zeventig begon de regering aan een aantal hervormingen, waardoor het rassenbeleid iets minder strikt werd. Op 2 februari 1990 kondigde de toenmalige president F.W. de Klerk maatregelen aan om de apartheid af te schaffen, zoals de officiële erkenning van zwarte politieke organisaties en de vrijlating van Nelson Mandela uit de gevangenis. Met de democratische verkiezing van een regering met een zwarte meerderheid in 1994 kwam er officieel een einde aan de apartheid.
[Kader/Kaarten op blz. 72, 73]
OVERZICHT — Zuid-Afrika
Het kustland van Zuid-Afrika bestaat uit een smalle strook laagland, met daarachter bergen die in het binnenland een groot plateau vormen dat het grootste deel van het land beslaat. Het plateau is het hoogst in het oosten, aan de kant van de Indische Oceaan, waar de Drakensberge zo’n 3400 meter hoog zijn. Het landoppervlak van Zuid-Afrika is ongeveer vier keer zo groot als Groot-Brittannië en Ierland bij elkaar.
Bevolking
De 44 miljoen inwoners hebben uiteenlopende achtergronden. In 2003 publiceerde de regering de uitslag van een volkstelling waarbij de burgers in vier groepen waren opgedeeld: zwarte Afrikanen 79 procent; blanken 9,6 procent; kleurlingen 8,9 procent; en Indiërs of Aziaten 2,5 procent.
Taal
Er zijn elf officieel erkende talen, maar velen spreken Engels. Op volgorde van de meest gesproken talen zijn dat: Zoeloe, Xhosa, Afrikaans, Pedi, Engels, Tswana, Sesotho, Tsonga, Siswati, Venda en Ndebele.
Middelen van bestaan
Het land heeft een overvloed aan natuurlijke bronnen en is de grootste producent van goud en platina ter wereld. Miljoenen Zuid-Afrikanen werken in mijnen, op landbouwbedrijven of in fabrieken die voedsel, auto’s, machines, textiel en andere producten maken.
Klimaat
De zuidelijkste punt van het land, waar Kaapstad ligt, heeft een mediterraan klimaat met natte winters en droge zomers. Het plateau in het binnenland heeft een ander weerpatroon: in de zomer brengen onweersbuien verkoeling, terwijl het in de winter relatief warm is met een strak blauwe lucht.
[Kaarten]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
NAMIBIË
NAMIBWOESTIJN
Katutura
WINDHOEK
BOTSWANA
KALAHARI
GABORONE
SWAZILAND
MBABANE
LESOTHO
MASERU
Teyateyaneng
ZUID-AFRIKA
Kruger National Park
Nylstroom
Bosbokrand
PRETORIA
Johannesburg
Klerksdorp
Dundee
Ndwedwe
Pietermaritzburg
Durban
DRAKENSBERGE
Strand
Kaapstad
PRETORIA
Midrand
Krugersdorp
Kagiso
Johannesburg
Elandsfontein
Soweto
Eikenhof
Heidelberg
[Illustraties]
Kaapstad
Kaap de Goede Hoop
[Kader/Illustraties op blz. 80, 81]
Mijn eerste poging om getuigenis te geven
ABEDNEGO RADEBE
GEBOREN 1911
GEDOOPT 1939
PROFIEL Heeft in de eerste zwarte gemeente in Pietermaritzburg (KwaZulu-Natal) gediend en is in 1995 in getrouwheid gestorven.
IK BEN geboren en getogen in Pietermaritzburg. Mijn vader was predikant bij de methodisten. In de jaren dertig kreeg ik wat lectuur in handen van Jehovah’s Getuigen. Hoewel ik het eens was met wat ik las, had ik geen gelegenheid om de Getuigen te ontmoeten.
Iemand in het logement waar ik verbleef gaf me de brochure Hemel en Vagevuur. Zoiets had ik nog nooit gelezen. Het hielp me te begrijpen wat de Bijbel over de opstanding en de aardse hoop zegt. Ik schreef naar het bijkantoor in Kaapstad en bestelde een paar boeken.
Ik aarzelde om de Getuigen die ik in de stad zag, aan te spreken. Onder mijn volk was het niet de gewoonte om een blanke aan te spreken, maar te wachten tot hij jou aansprak.
Toen ik op een avond thuiskwam van mijn werk, zag ik de geluidswagen van de Getuigen geparkeerd staan bij het logement. Bij het hek sprak een forse oudere man in een zomerpak me aan. Hij stelde zich voor als Daniel Jansen. Ik besloot dat het tijd was de Getuigen te leren kennen, dus
vroeg ik of ik een lezing van broeder Rutherford mocht horen. Er verzamelde zich een grote groep. Na afloop van de lezing duwde broeder Jansen me een microfoon in de hand en zei: „Vertel deze mensen maar in het Zoeloe wat er op de plaat stond, zodat zij er ook wat aan hebben.”Ik antwoordde: „Ik kan me niet alles herinneren wat hij gezegd heeft.”
Hij zei: „Vertel ze maar wat je je nog herinnert.”
Mijn handen trilden terwijl ik stamelend een paar woorden in de microfoon zei. Dat was mijn eerste poging om van Jehovah te getuigen. Toen nodigde broeder Jansen me uit met hem mee te gaan in de prediking. Eerst ging hij na of mijn begrip van fundamentele leerstellingen voldeed en volledig in harmonie was met Bijbelse leringen. Hij was tevreden. Ik ging vier jaar naar een blanke groep (gemeente), waar ik de enige zwarte was. We waren maar een klein groepje, en we kwamen samen in het huis van een broeder.
In die tijd kreeg elke verkondiger een getuigeniskaart om de Bijbelse boodschap bij de huisbewoner te introduceren. Daarnaast hadden we een grammofoon, platen met lezingen van vier minuten en een tas met lectuur bij ons.
Om tijd te besparen had de verkondiger de grammofoon al opgewonden en voorzien van een nieuwe naald. Als de huisbewoner opendeed, begroette de verkondiger hem en overhandigde de kaart waarop de opgenomen lezing werd aangekondigd. Als de plaat over de helft was, opende de verkondiger zijn tas zodat hij een toepasselijk boek kon aanbieden als de plaat was afgelopen.
[Kader/Illustraties op blz. 88, 89]
Een getrouw voorbeeld
GEORGE PHILLIPS
GEBOREN 1898
GEDOOPT 1912
PROFIEL Ging in 1914 in de gewone pioniersdienst. Heeft bijna veertig jaar als bijkantooropziener van Zuid-Afrika gediend en is in 1982 in getrouwheid gestorven.
GEORGE PHILLIPS is geboren en getogen in Glasgow (Schotland). Hij begon in 1914 op zestienjarige leeftijd te pionieren. In 1917 kwam hij in de gevangenis vanwege zijn christelijke neutraliteit. In 1924 nodigde broeder Rutherford hem persoonlijk uit om in Zuid-Afrika te gaan dienen. Hij zei: „George, het is misschien voor een jaar, maar misschien ook iets langer.”
Dit was de indruk van George toen hij in Zuid-Afrika aankwam: „Vergeleken met Groot-Brittannië waren de omstandigheden heel anders en was alles in verband met het werk veel kleiner. Er waren destijds maar zes volletijdwerkers en niet meer dan zo’n veertig die wat velddienst deden. Ons gebied liep van de Kaap helemaal tot Kenia. Hoe zou in één jaar tijd in dat hele gebied een effectief getuigenis gegeven kunnen worden? Maar waar maakte ik me druk over? Ik moest gewoon aan de slag met de middelen die me ter beschikking stonden en aan Jehovah overlaten hoe het allemaal uitpakte.
Zuid-Afrika is een complex land met veel rassen en talen. Het was prachtig al die verschillende volken te leren kennen. Het viel niet mee om het werk in zo’n groot veld te organiseren en de nodige fundamenten te leggen waarop kon worden voortgebouwd.
Door de jaren heen heeft Jehovah altijd liefdevol in mijn behoeften voorzien, en het is altijd heel duidelijk geweest dat hij me beschermde, leidde en zegende. Ik heb geleerd dat ’godvruchtige toewijding gepaard aan het genoegen nemen met wat men heeft een middel tot groot gewin is’, en dat je als je in ’de schuilplaats van de Allerhoogste’ wilt wonen, dicht bij zijn organisatie moet blijven en moeite moet doen om zijn werk op zijn manier te doen.” — 1 Tim. 6:6; Ps. 91:1.
[Kader/Illustratie op blz. 92-94]
Mijn gezin helpen om geestelijk sterk te blijven
JOSEPHAT BUSANE
GEBOREN 1908
GEDOOPT 1942
PROFIEL Een gezinshoofd dat de waarheid leerde kennen terwijl hij in Johannesburg werkte, ver van zijn huis in Zoeloeland (KwaZulu-Natal).
IK BEN in 1908 geboren in Zoeloeland. Hoewel mijn familie tevreden was met een eenvoudig boerenleven, werd ik op negentienjarige leeftijd winkelbediende in Dundee. Na een tijdje hoorde ik dat jonge mannen goed konden verdienen in Johannesburg, het hart van de goudmijnindustrie van Zuid-Afrika. Dus ging ik daarheen en werkte er jarenlang als aanplakker van reclamebiljetten. Ik voelde me overweldigd door alle verlokkingen en mogelijkheden, maar realiseerde me al snel dat het leven in de stad de traditionele moraal van mijn volk ondermijnde. Hoewel veel jonge mannen hun familie op het platteland vergaten, vergat ik mijn familie nooit en stuurde ik hun geregeld geld. In 1939 trouwde ik met Claudina, een meisje uit Zoeloeland. Hoewel ik getrouwd was, bleef ik in Johannesburg werken, wat vierhonderd kilometer verderop lag. Veel mannen in mijn situatie deden hetzelfde. Het was pijnlijk langere perioden van mijn gezin gescheiden te zijn, maar ik voelde me verplicht hun een hogere levensstandaard te bieden.
In Johannesburg besloten mijn vriend Elias en ik op zoek te gaan naar het ware geloof. We bezochten kerken in onze buurt maar daar vonden we het niet. Toen kwam Elias Getuigen van Jehovah tegen. Samen met hem begon ik geregeld de
eerste zwarte gemeente van Jehovah’s Getuigen in Johannesburg te bezoeken. In 1942 droeg ik mijn leven aan Jehovah op en werd ik in Soweto gedoopt. Als ik naar mijn huis in Zoeloeland ging, probeerde ik altijd mijn geloof met Claudina te delen, maar ze was nauw betrokken bij activiteiten van de kerk.Ze ging echter onze lectuur met haar bijbel vergelijken, en geleidelijk raakte de waarheid in Gods Woord haar hart. In 1945 werd ze gedoopt. Ze werd een ijverige predikster, die de Bijbelse waarheid met haar naasten deelde en bij onze kinderen inprentte. Ondertussen had ik het voorrecht enkelen in Johannesburg kennis van de Bijbelse waarheid bij te brengen. In 1945 waren er in de omgeving van Johannesburg vier zwarte gemeenten, en ik diende als groepsdienaar van gemeente Small Market. Na verloop van tijd kregen getrouwde mannen die ver van huis werkten de Bijbelse raad naar hun gezin terug te gaan en meer aandacht te besteden aan hun verantwoordelijkheden als gezinshoofd. — Ef. 5:28-31; 6:4.
Dus stopte ik in 1949 met mijn werk in Johannesburg om op Jehovah’s manier voor mijn gezin te zorgen. Weer thuis kreeg ik werk bij een veecontroleur, wat inhield dat ik hielp het vee door een antiparasitair dompelbad te drijven. Met mijn schamele salaris was het moeilijk een gezin met zes kinderen te onderhouden. Om rond te komen verkocht ik daarom ook zelfverbouwde groenten en mais. Ons gezin was in materieel opzicht niet rijk, maar we hadden geestelijke schatten omdat we Jezus’ raad in Mattheüs 6:19, 20 opvolgden.
Deze geestelijke schatten verkrijgen vergt hard werk, te vergelijken met het graven naar goud in de mijnen rond Johannesburg. Iedere avond las ik een Bijbeltekst aan mijn kinderen voor en vroeg ik elk van hen te vertellen wat hij ervan had geleerd. In het weekend nam ik ze om beurten mee in de velddienst. Terwijl we van boerderij naar boerderij liepen, besprak ik Bijbelse dingen met ze en probeerde ik de hoge Bijbelse maatstaven in hun hart te prenten. — Deut. 6:6, 7.
Jarenlang waren wij het enige gezin dat de mogelijkheid had reizende opzieners te logeren te hebben. Deze broeders en hun vrouwen hadden een goede invloed op onze kinderen en bouwden in hen het verlangen op in de volletijddienst te gaan. We hebben vijf zoons en een dochter, die nu allemaal volwassen en geestelijk sterk zijn. Wat ben ik dankbaar voor de richtlijnen van Jehovah’s organisatie waardoor personen als ik werden aangemoedigd meer aandacht te besteden aan de geestelijke behoeften van ons gezin! De zegeningen die daaruit zijn voortgevloeid, zijn meer waard dan alles wat je met geld kunt kopen. — Spr. 10:22.
Broeder Josephat Busane is Jehovah tot aan zijn dood in 1998 trouw blijven dienen. Zijn kinderen koesteren nog steeds hun geestelijke erfgoed. Een van zijn zoons, Theophilus, dient als reizend opziener. De levensgeschiedenis van broeder Busane is te vinden in de „Ontwaakt!” van 8 oktober 1993, blz. 19-22.
[Kader/Illustratie op blz. 96, 97]
’De dienst voor het Koninkrijk heeft me geholpen dicht tot Jehovah te naderen’
THOMAS SKOSANA
GEBOREN 1894
GEDOOPT 1941
PROFIEL Leerde vijf talen om mensen in zijn pionierstoewijzingen geestelijk te kunnen helpen.
IN 1938 gaf een leraar me een paar brochures die door Jehovah’s Getuigen waren uitgegeven. In die tijd was ik predikant in de methodistische kerk in Delmas, zo’n zestig kilometer ten oosten van Johannesburg. Ik had al lang veel interesse voor de Bijbel. De kerk leerde dat de ziel onsterfelijk is en dat slechte mensen gepijnigd worden in de hel. Maar deze brochures lieten aan de hand van de Bijbel zien dat dat niet klopte (Ps. 37:38; Ezech. 18:4). Ik begreep ook dat de meesten van Gods volk niet naar de hemel gaan, maar eeuwig leven op aarde krijgen. — Ps. 37:29; Matth. 6:9, 10.
Ik was heel blij met deze waarheden en wilde ze aan de leden van mijn kerk onderwijzen, maar andere predikanten maakten bezwaar en wilden me uit de kerk zetten. Dus verliet ik de kerk en sloot ik me aan bij de kleine groep Getuigen in Delmas. Ik werd in 1941 gedoopt en begon in 1943 met de pioniersdienst.
Ik verhuisde naar Rustenburg, waar behoefte was aan Koninkrijksverkondigers. Als vreemdeling moest ik naar de plaatselijke hoofdman voor huisvesting en een verblijfsvergunning. Hij zei dat die vergunning me twaalf pond zou kosten. Dat kon ik niet betalen, maar een vriendelijke
blanke broeder daar betaalde het voor me en hielp me financieel, zodat ik kon blijven pionieren. Een van de mannen met wie ik studeerde, maakte goede vorderingen, en na mijn vertrek werd hij in de gemeente als dienaar aangesteld.Toen ging ik verder naar het westen, naar Lichtenburg. Deze keer moest ik bij een blanke ambtenaar toestemming vragen om in het zwarte deel van de stad te verblijven. Hij weigerde die. Ik vroeg een blanke pionier in het nabijgelegen Mafikeng me te helpen. Samen gingen we naar de ambtenaar, maar hij zei: „Ik wil jullie hier niet. Jullie zeggen dat er geen hel is. Hoe kunnen mensen het goede doen als ze niet bang zijn voor de hel?”
Omdat hij weigerde, verhuisde ik naar Mafikeng, waar ik nog steeds pionier. Mijn moedertaal is Zoeloe, maar kort nadat ik de waarheid had leren kennen, besloot ik Engels te leren om alle publicaties van Jehovah’s Getuigen te kunnen lezen. Dat hielp me geestelijk te groeien.
Om effectiever te worden in mijn dienst heb ik ook Sesotho, Xhosa, Tswana en een beetje Afrikaans geleerd. Door de jaren heen heb ik het voorrecht gehad velen te helpen hun leven aan Jehovah op te dragen, met inbegrip van vier broeders die nu ouderling zijn. De volletijddienst is ook mijn gezondheid ten goede gekomen.
Ik ben Jehovah dankbaar dat hij me heeft toegestaan in zijn dienst een gezegende ouderdom te bereiken. Ik heb niet in eigen kracht kennis opgedaan en succes gehad in de dienst. Jehovah heeft me met zijn heilige geest geholpen. Bovenal heeft de volletijddienst voor het Koninkrijk me geholpen dicht tot Jehovah te naderen, en ik heb op hem leren vertrouwen.
Bovenstaand interview werd in 1982 afgenomen. Broeder Skosana was een gezalfde en hij heeft zijn aardse loopbaan in 1992 in getrouwheid beëindigd.
[Kader/Illustraties op blz. 100, 101]
De eerste districtsopziener van Zuid-Afrika
MILTON BARTLETT
GEBOREN 1923
GEDOOPT 1939
PROFIEL De eerste Gileadzendeling die aan Zuid-Afrika werd toegewezen. Hij heeft hard gewerkt om de Koninkrijksbelangen te bevorderen, vooral in de zwarte gemeenschap.
IN december 1946 arriveerde Milton Bartlett als eerste Gileadzendeling in Kaapstad om in Zuid-Afrika te dienen. Hij had de toewijzing het kring- en districtswerk op te starten. In die tijd was broeder Bartlett de enige districtsopziener. In de daaropvolgende jaren deden reizende opzieners veel moeite om de Koninkrijksbelangen in Zuid-Afrika te bevorderen, vooral onder de zwarte bevolking.
Milton was in Zuid-Afrika heel geliefd onder de broeders en zusters. Hij was geduldig en luisterde goed als ze hun problemen met hem bespraken. Daardoor was hij in staat het bijkantoor in Zuid-Afrika gedetailleerde, nauwkeurige verslagen te sturen over problemen die een grotere reikwijdte hadden. Dit was een hulp om het gedrag en de aanbidding van de broeders en zusters beter in overeenstemming te brengen met Bijbelse beginselen.
Milton kon zijn broeders en zusters helpen omdat hij goed onderlegd was in de Schrift en een bekwaam onderwijzer was. Bovendien beschikte hij over de vastberadenheid en het doorzettingsvermogen die nodig waren om als blanke vergunningen van apartheidsagenten te krijgen voor het betreden van
zwarte townships. Die vergunningen werden hem door bevooroordeelde ambtenaren vaak geweigerd, en dan moest Milton hogere autoriteiten, zoals gemeenteraden, om hulp vragen. Vervolgens moest hij wachten tot op de volgende gemeenteraadsvergadering de beslissing herzien werd. Op de een of andere manier kreeg hij toegang tot de meeste zwarte gebieden.Soms werden er undercoveragenten gestuurd om te horen waar Miltons lezingen over gingen. Eén reden hiervoor was dat geestelijken van de christenheid Jehovah’s Getuigen er valselijk van beschuldigden communistische onruststokers te zijn. Op een keer werd een zwarte politieagent naar een kringvergadering gestuurd om aantekeningen te maken. „Dat kwam goed uit,” schreef Milton zo’n twintig jaar later, „want die politieagent aanvaardde de ware aanbidding op basis van wat hij dat weekend hoorde, en hij is nog steeds heel actief.”
Toen Milton als 23-jarige vrijgezel arriveerde, waren er in Zuid-Afrika 3867 verkondigers. Nadat hij er 26 jaar gediend had, waren dat er 24.005. In 1973 moesten Milton en zijn vrouw, Sheila, met hun eenjarige zoontje, Jason, terug naar de Verenigde Staten om voor Miltons bejaarde ouders te zorgen. De foto van Milton en Sheila op deze bladzijde is gemaakt in 1999 tijdens de inwijding van de uitbreiding van het bijkantoor in Zuid-Afrika. Ze vonden het na 26 jaar weg te zijn geweest fantastisch zo veel oude bekenden te ontmoeten die zich hun harde werk nog herinnerden!
[Illustratie]
Milton en Sheila Bartlett (1999)
[Kader/Illustratie op blz. 107]
Een unieke achtergrond
De Tafelberg is een opvallend kenmerk in het landschap en vormt een schitterende achtergrond voor Kaapstad. Sommigen vinden Kaapstad de mooiste stad van Afrika.
In de zomer is het plateau soms volledig bedekt met een dikke wolk, die heel toepasselijk het ’tafelkleed’ wordt genoemd. Dit wordt veroorzaakt door sterke winden die tegen de berghelling opgestuwd worden, waardoor het vocht condenseert en de Tafelberg in een dikke wolk wordt gehuld.
[Kader/Illustraties op blz. 114-117]
Onze integriteit bewaren in de gevangenis
INTERVIEW MET ROWEN BROOKES
GEBOREN 1952
GEDOOPT 1969
PROFIEL Heeft van december 1970 tot maart 1973 in een militaire gevangenis gezeten vanwege zijn christelijke neutraliteit. Is in 1973 met de pioniersdienst begonnen en in 1974 naar Bethel gegaan. Is nu lid van het bijkantoorcomité.
Hoe waren de omstandigheden in de militaire gevangenis?
We zaten in lange barakken, elk met twee rijen van 34 cellen die uitkeken op een gang met een afwateringsgreppel in het midden. We zaten in eenzame opsluiting in een cel van 1,80 bij 2 meter. We mochten maar twee keer per dag onze cel uit: ’s morgens om ons te wassen, te scheren en onze toiletemmer te legen, en ’s middags om een douche te nemen. We mochten geen brieven schrijven of ontvangen. We mochten geen andere boeken hebben dan de Bijbel en geen pennen of potloden. We mochten ook geen bezoek ontvangen.
De meeste broeders lieten voordat ze de gevangenis ingingen hun bijbel inbinden met andere boeken, zoals Hulp tot begrip van de bijbel. De bewakers hadden dat niet door omdat ze op hun grote, oude Afrikaanse of Nederlandse familiebijbels leken.
Konden jullie aan Bijbelse lectuur komen?
Ja, we smokkelden lectuur naar binnen wanneer we maar konden. Al onze bezittingen werden bewaard in koffers in een lege cel. Dat gold ook voor toiletartikelen. Eens per maand liet een bewaker ons bij onze koffers om onze toiletartikelen aan te vullen. In de koffers bewaarden we ook lectuur.
Terwijl een van ons een praatje met de bewaker maakte om hem af te leiden, verstopte een andere broeder een boek onder zijn ondergoed. Terug in onze cel verdeelden we het boek in diverse katernen, omdat die makkelijker verstopt konden worden. We gaven ze door zodat iedereen ze kon lezen. Er waren heel wat bergplaatsen. Sommige cellen waren nogal verwaarloosd, zodat er overal gaten waren.
Onze cellen werden geregeld doorzocht, soms midden in de nacht. De bewakers vonden altijd wel wat lectuur, maar nooit alles. Een soldaat die wat vriendelijker was waarschuwde ons vaak als ze zouden komen zoeken. Dan verpakten we de lectuur in plastic en duwden het in de afvoerpijp. Op een dag viel er een zware bui, en tot onze schrik dreef opeens een van deze pakketjes in de afwateringsgreppel van het cellenblok. Een paar militaire gevangenen gingen ermee voetballen. Plotseling verscheen er een bewaker die hun beval terug te gaan naar hun cel. Tot onze opluchting besteedde verder niemand aandacht aan het pakketje, en toen we kort daarna uit onze cel mochten, konden we het in veiligheid brengen.
Werd je integriteit in de gevangenis op de proef gesteld?
Constant. De bewakers probeerden het steeds weer. Soms deden ze heel aardig tegen ons: ze gaven ons extra eten, we mochten naar buiten om oefeningen te doen en we mochten zelfs in de zon liggen. Na een paar dagen kregen we dan plotseling het bevel kakikleurige militaire overalls aan te doen. Als we weigerden, behandelden ze ons weer net zo streng als daarvoor.
Later wilden ze dat we plastic legerhelmen droegen, wat we weigerden. De kapitein was zo boos dat we ons niet eens meer mochten douchen. We kregen allemaal een emmer zodat we ons in onze cel konden wassen.
We hadden geen schoenen. De voeten van sommige broeders bloedden, dus maakten we zelf schoenen. We verzamelden stukjes van oude dekens die gebruikt werden om de vloer te boenen. Toen vonden we wat koperdraad met één plat en één scherp uiteinde. Met een pin maakten we een gaatje in het platte
uiteinde zodat we het als naainaald konden gebruiken. We trokken draden uit onze dekens en naaiden mocassins van de stukjes deken.Op een keer moesten we zonder voorafgaande waarschuwing met zijn drieën in een cel. Hoewel we erg weinig ruimte hadden, bleek het veel voordelen te hebben. We zorgden ervoor dat geestelijk zwakke broeders bij ervarener broeders geplaatst werden. We oefenden Bijbelstudies en velddienst. Tot ontzetting van de kapitein ging ons moreel met sprongen vooruit.
De kapitein besefte dat zijn plan mislukt was en beval dat elke Getuige een cel moest delen met twee niet-Getuigen. Het was hun streng verboden met ons te praten, maar ze begonnen vragen te stellen, en we konden heel wat getuigenis geven. Het gevolg was dat een of twee van deze gevangenen weigerden aan bepaalde militaire activiteiten mee te doen. Al snel hadden we allemaal weer een eigen cel.
Konden jullie vergaderingen houden?
We hielden geregeld vergaderingen. Boven iedere celdeur zat een raam met draadgaas en zeven tralies. We knoopten de uiteinden van een deken rond twee tralies en maakten zo een kleine hangmat waarin we konden zitten. Vanaf daar konden we de broeder in de cel tegenover ons zien, en we konden roepen zodat de anderen in het blok ons konden horen. We deden elke dag de dagtekst en we hielden ook een Wachttoren-studie als we het tijdschrift hadden. Aan het eind van elke dag gingen we om de beurt voor in gebed. We hebben zelfs ons eigen programma voor een kringvergadering samengesteld.
We waren er niet zeker van dat een ouderling toestemming zou krijgen om het avondmaal met ons te houden. Dus troffen we zelf voorbereidingen. We maakten wijn door wat rozijnen in water te weken, en een deel van ons brood maakten we plat en droogden we. Bij één gelegenheid kregen we toestemming een klein flesje wijn en wat ongezuurd brood van broeders buiten te ontvangen.
Zijn de omstandigheden in de loop van de tijd verbeterd?
Na een tijdje verbeterden de omstandigheden inderdaad. De wet werd veranderd en onze groep werd vrijgelaten. Vanaf die tijd kregen gewetensbezwaarden op religieuze gronden allemaal dezelfde vastgelegde straf en werden ze niet opnieuw gestraft. Nadat onze groep van 22 broeders was vrijgelaten, kregen de overige 88 broeders die nog vastzaten de normale rechten van gevangenen. Ze mochten eens per maand bezoek hebben en konden brieven schrijven en ontvangen.
Vond je het moeilijk je na je vrijlating aan te passen?
Het kostte inderdaad tijd om me weer aan het leven buiten aan te passen. In het begin vond ik grote menigten bijvoorbeeld eng. Onze ouders en de broeders hielpen ons liefdevol om geleidelijk meer verantwoordelijkheden in de gemeenten op ons te nemen.
Het was een moeilijke tijd, maar we hebben er veel van geleerd. De beproevingen op ons geloof hebben ons geestelijk gesterkt en ons volharding geleerd. We kregen echt waardering voor de Bijbel, en we leerden hoe nuttig het was er elke dag in te lezen en erover te mediteren. Bovendien leerden we volledig op Jehovah te vertrouwen. Na al die offers gebracht te hebben om Jehovah trouw te blijven, waren we vastbesloten door te gaan, hem het beste te geven wat we hadden, en dat zo mogelijk in de volletijddienst te doen.
[Kader/Illustratie op blz. 126-128]
We vertrouwden op Jehovah in angstige tijden
ZEBLON NXUMALO
GEBOREN 1960
GEDOOPT 1985
PROFIEL Was voordat hij de waarheid leerde kennen een rastafari. Kort na zijn doop ging hij in de volletijddienst. Momenteel is hij samen met zijn vrouw, Nomusa, in de kringdienst.
NA GEHOLPEN te hebben bij de bouw van Bethel in Krugersdorp, kregen mijn pionierspartner en ik de toewijzing te dienen waar de behoefte groter was, in het township KwaNdengezi, bij de havenstad Durban. Een paar dagen na onze aankomst stuurde een politieke groepering vijf jongeren naar ons huis om meer over ons te weten te komen. Ze vroegen ons hen te helpen het township tegen een rivaliserende politieke groepering te beschermen. De haat tussen deze twee Zoeloesprekende groeperingen had in die regio van Zuid-Afrika al tot veel bloedvergieten geleid. We vroegen hun wat volgens hen de oplossing voor dit geweld was. Ze zeiden dat de schuld vooral bij de overheersing door de blanken lag. We noemden toen andere oorlogsgebieden in Afrika waar de burgers door armoede getroffen waren. Toen herinnerden we hen aan het gezegde: ’De geschiedenis herhaalt zich.’ Ze waren het ermee eens dat zelfs als de zwarten aan de macht zouden komen er nog steeds criminaliteit, geweld en ziekte zouden bestaan. Toen pakten we de Bijbel erbij en lieten hun zien dat Gods koninkrijk de enige regering is die de problemen van de mensheid kan oplossen.
Een paar dagen later hoorden we ’s avonds een groep jongeren vrijheidsliederen zingen en zagen we mannen met geweren zwaaien. Er werden huizen in brand gestoken en mensen Matth. 10:32, 33). Plotseling klopte er een groep jongeren en volwassenen op onze deur. Ze groetten ons niet en eisten geld om intelezi te kunnen kopen, wat Zoeloe is voor medicijnen van een toverdokter die als bescherming gebruikt worden. We smeekten hun geduld te hebben en vroegen: „Vinden jullie het een goede zaak dat toverdokters met hun tovenarij mensen proberen te doden?” We vroegen ook: „Stel dat een familielid van wie jullie houden het slachtoffer zou worden van tovenarij. Hoe zouden jullie dat vinden?” Ze waren het er allemaal over eens dat ze dat heel erg zouden vinden. Toen namen we de Bijbel erbij en vroegen hun leider te lezen hoe God over tovenarij denkt, zoals in Deuteronomium 18:10-12 staat. Nadat hij de verzen voorgelezen had, vroegen we de groep wat ze daarvan dachten. Ze waren met stomheid geslagen. We maakten gebruik van de daaropvolgende stilte om te vragen of het verstandiger voor ons was om naar Jehovah te luisteren of naar hen. Ze gingen weg zonder nog een woord te zeggen.
gedood. We waren doodsbang en we vroegen Jehovah ons de kracht te geven om ons niet door dreigementen of intimidatie te laten ontmoedigen of onze integriteit te laten verbreken. Ook dachten we aan de martelaren die Jezus onder soortgelijke omstandigheden trouw gebleven waren (We hebben heel wat situaties zoals deze overleefd en hebben gemerkt dat Jehovah aan onze kant staat. Op een avond kwam er bijvoorbeeld een andere groep naar ons huis die geld wilde om wapens te kopen voor de ’bescherming’ van de bewoners. Ze klaagden dat het onveilig was vanwege de vijandige politieke groepering en zeiden dat de oplossing een tegenaanval met betere wapens was. Als we geen geld gaven, konden ze niet instaan voor de gevolgen. We herinnerden hen eraan dat hun organisatie een verklaring had ondertekend waarin mensenrechten en respect voor het geweten van anderen gegarandeerd werden. We vroegen hun of iemand eerder de bereidheid zou moeten hebben te sterven dan in te gaan tegen de grondwet waar hij in gelooft. Ze zeiden van ja. Toen vertelden we dat we bij Jehovah’s organisatie hoorden, dat onze ’grondwet’ de Bijbel is, en dat de Bijbel moord veroordeelt. Uiteindelijk zei de leider van de groep tegen zijn kameraden: „Ik begrijp het standpunt van deze mannen. Ze hebben uitgelegd dat ze bereid zijn geld te geven voor de ontwikkeling van het township, bijvoorbeeld voor de bouw van een bejaardentehuis, of als hun buurman geld nodig heeft om naar het ziekenhuis te kunnen. Maar ze willen ons geen geld geven om te doden.” Daarna stond de groep op. We gaven hun een hand en bedankten hen voor hun geduld.
[Kader/Illustraties op blz. 131-134]
Alleenstaande zusters die samen al honderd jaar als vertaler dienen
Verschillende leden van de Bethelfamilie in Zuid-Afrika hebben hun gave als ongehuwde nuttig gebruikt voor het Koninkrijkswerk (Matth. 19:11, 12). Deze drie zusters vertalen bij elkaar al honderd jaar geestelijk voedsel van „de getrouwe en beleidvolle slaaf”. — Matth. 24:45.
Maria Molepo
Ik ben geboren in het stamgebied Molepo in de provincie Limpopo. Mijn oudere zus Aletta heeft me de waarheid geleerd terwijl ik nog op school zat. Toen ik klaar was met school bood een andere zus, die geen Getuige is, aan een driejarige opleiding tot lerares voor me te betalen. Ik sloeg haar vriendelijke aanbod af omdat ik Jehovah wilde dienen en samen met mijn oudere zussen, Aletta en Elizabeth, wilde gaan pionieren. Ik werd in 1953 gedoopt en haalde zes jaar lang geregeld de uren van de pioniersdienst, waarna ik een formulier invulde en in 1959 als gewone pionier werd aangesteld.
In 1964 werd ik door het Zuid-Afrikaanse bijkantoor uitgenodigd om parttime te komen helpen bij het vertalen van geestelijk voedsel in het Pedi. Ondertussen bleef ik ook in de pioniersdienst. In 1966 werd ik uitgenodigd om lid van de Zuid-Afrikaanse Bethelfamilie te worden. De Betheldienst was anders dan ik had verwacht. Ik miste het om elke dag in de velddienst te gaan. Maar al snel paste ik mijn zienswijze aan door de weekends, van zaterdagmiddag tot zondagavond, als pionierstijd te bezien, ook al kon ik niet aan het urenvereiste voldoen. Ik
genoot zo van de velddienst in het weekend dat ik zaterdag en zondag vaak te laat thuiskwam voor het avondeten. Toen er een regeling kwam dat oudere Bethelzusters op zaterdagochtend vrij kregen, was ik heel blij dat ik die extra tijd in de velddienst kon doorbrengen.De eerste acht jaar op Bethel deelde ik mijn kamer met een andere vertaalster in een gebouwtje dat naast het Bethelhuis stond. In eerste instantie stonden de apartheidsagenten toe dat we vlak bij onze blanke broeders en zusters woonden, maar in 1974 werd dat verboden. Zwarte vertalers zoals ik waren gedwongen in de voor zwarten gereserveerde gebieden te wonen. Ik woonde bij een Getuigengezin in Tembisa en moest elke dag een heel eind reizen naar Bethel. Toen er in Krugersdorp een nieuw Bethel werd gebouwd, was het apartheidsbeleid van de regering al iets minder streng en kon ik weer bij de rest van de Bethelfamilie wonen.
Ik ben Jehovah heel dankbaar dat hij me in staat heeft gesteld tot op deze dag op Bethel te werken als vertaler. Dat ik mijn gave als ongehuwde in zijn dienst heb gebruikt, heeft hij zelfs zo gezegend dat mijn jongere zus, Annah, er ook voor gekozen heeft alleen te blijven en nu al 35 jaar een aandeel heeft aan de volletijdprediking.
Tseleng Mochekele
Ik ben geboren in Teyateyaneng (Lesotho). Mijn moeder was gelovig en ze stond erop dat ik en mijn broers en zussen met haar meegingen naar de kerk. Ik had daar een hekel aan. Toen werd mijn tante een Getuige van Jehovah en ze vertelde mijn moeder over haar geloof. Ik was blij toen mijn moeder niet meer naar de kerk ging, maar ik negeerde de waarheid omdat ik hield van deze wereld en al het amusement dat ze biedt.
In 1960 verhuisde ik naar Johannesburg voor verdere opleiding. Toen ik uit huis ging, smeekte mijn moeder me: „Tseleng, ga in Johannesburg alsjeblieft op zoek naar de Getuigen en probeer er ook een te worden.” Eenmaal in Johannesburg was ik onder de indruk van al het amusement dat er te vinden was. Maar toen ik meer van de mensen te weten kwam, was ik geschokt door de seksuele immoraliteit die er zo veel voorkwam. Ik herinnerde me de woorden van mijn moeder en ging de vergaderingen van Jehovah’s Getuigen in Soweto bijwonen. Ik weet nog dat ik op de eerste vergadering bad: „Help me, Jehovah, want ik wil een Getuige van u worden.” Al snel ging ik mee in de velddienst, en in juli van hetzelfde jaar werd ik gedoopt. Nadat ik mijn opleiding had afgerond, ging ik terug naar mijn moeder in Lesotho. Inmiddels was zij ook gedoopt.
In 1968 kreeg ik van het bijkantoor in Zuid-Afrika de uitnodiging fulltime in het Sesotho te gaan vertalen. Ik heb dat jarenlang gedaan terwijl ik bij mijn moeder thuis woonde. In moeilijke tijden heb ik mijn familie weleens voorgesteld dat ik met de volletijddienst zou stoppen en een baan zou zoeken om hen te ondersteunen. Maar zowel mijn moeder als mijn jongste gedoopte zus, Liopelo, wilden daar niets van weten. Ze hadden veel waardering voor het voorrecht me in mijn toewijzing als fulltimevertaler te ondersteunen.
In 1990 kon ik lid worden van de Zuid-Afrikaanse Bethelfamilie op het nieuwe bijkantoor in Krugersdorp, waar ik nog steeds het voorrecht heb vertaalwerk te doen. Ik heb er geen spijt van dat ik nooit getrouwd ben. Ik ben Jehovah juist heel dankbaar dat hij me met zo’n gelukkig en zinvol leven gezegend heeft.
Nurse Nkuna
Ik ben geboren in het noordoosten van Zuid-Afrika, in Bosbokrand. Mijn moeder was een Getuige en voedde me in de waarheid op terwijl ze fulltime werkte om het inkomen van mijn vader aan te vullen. Nog voordat ik
naar school ging leerde ze me lezen. Doordeweeks ging ik mee in de velddienst met een oudere zuster die pionierde. Ze had slechte ogen, dus het feit dat ik kon lezen was een hulp voor haar in de dienst. Zelfs toen ik op school zat, ging ik ’s middags met haar mee in de velddienst. Door de omgang met volletijddienaren kreeg ik liefde voor de dienst. Het geeft me veel vreugde als ik zie dat mensen voor de waarheid kiezen. Toen ik ongeveer tien jaar was, vertelde ik Jehovah in gebed dat ik mijn leven aan de volletijddienst wilde besteden. Ik ben in 1983 gedoopt en ik heb een paar jaar gewerkt om in de fysieke behoeften van mijn familie te helpen voorzien. Om te voorkomen dat ik liefde voor geld zou ontwikkelen waardoor ik mijn doel van de volletijddienst niet zou bereiken, vroeg ik mijn moeder om mijn loon te beheren. In 1987 nam ik ontslag toen ik werd uitgenodigd om op Bethel in Zuid-Afrika als vertaler voor het Zoeloe te komen werken.Als ongehuwde zuster op Bethel dienen heeft me veel vreugde gebracht. De commentaren bij de ochtendaanbidding hebben me geholpen mijn velddienst te verbeteren. Nauw met medeaanbidders van verschillende achtergronden samenwerken heeft me geholpen aan mijn christelijke persoonlijkheid te werken. Ik heb weliswaar zelf geen kinderen, maar ik heb wel veel geestelijke kinderen en kleinkinderen die ik misschien niet zou hebben gehad als ik ervoor had gekozen te trouwen en een eigen gezin te hebben.
Terwijl ze hard werkten in hun toewijzing op Bethel als vertaler, hebben deze drie ongehuwde zusters in totaal 36 personen geholpen opgedragen, gedoopte aanbidders van Jehovah te worden.
[Kader/Illustraties op blz. 146, 147]
Majestueuze bergen
De Drakensberge zijn een bergmassief dat zich over een afstand van zo’n 1050 kilometer uitstrekt. Maar het gedeelte dat de natuurlijke grens tussen KwaZulu-Natal en Lesotho vormt is het spectaculairste deel van het massief. Het wordt vaak het Zwitserland van Zuid-Afrika genoemd.
Moeilijk te bereiken toppen, zoals de indrukwekkende Sentinel, de gladde, gevaarlijke Monk’s Cowl en de verraderlijke, steile Devil’s Tooth, vormen een uitdaging voor avontuurlijke bergbeklimmers. Zulke bergen beklimmen kan gevaarlijk zijn. Er voeren echter ook enkele passen naar de rand van het plateau die steil maar veilig zijn en waarvoor geen speciale klimuitrusting nodig is. Natuurlijk gelden ook hier de gebruikelijke voorzorgsmaatregelen die in de bergen genomen moeten worden. Warme kleding, een tent en voldoende eten zijn onmisbaar. Hoog in de bergen kan het behoorlijk koud zijn en ’s nachts kan het er flink waaien.
Elk jaar laten duizenden wandelaars, kampeerders en bergbeklimmers de stress en vervuiling van de steden achter zich en komen hierheen voor de koele berglucht, het frisse bergwater en de pracht van de majestueuze toppen.
[Illustratie]
Rotstekeningen van Bosjesmannen
[Kader/Illustraties op blz. 158, 159]
Bevrijd van spiritisme en polygamie
ISAAC TSHEHLA
GEBOREN 1916
GEDOOPT 1985
PROFIEL Was voordat hij de waarheid leerde kennen een rijke medicijnman die teleurgesteld was in de christenheid.
ISAAC en zijn drie vrienden Matlabane, Lukas en Phillip groeiden op in het Sekhukhunegebergte in het noordoosten van Zuid-Afrika. Deze vier jonge mannen besloten de Apostolische Kerk te verlaten omdat ze onder de leden ervan zo veel huichelarij zagen. Samen gingen ze op zoek naar het ware geloof. Na verloop van tijd verloren ze elkaar uit het oog.
Drie van de vier vrienden werden uiteindelijk Getuigen van Jehovah, samen met hun vrouw. Maar wat gebeurde er met Isaac? Hij was in de voetsporen getreden van zijn vader, een beroemde medicijnman. Isaacs motief was veel geld te verdienen, en hij werd rijk. Hij had honderd stuks vee en een vette bankrekening. Zoals volgens de traditie van rijke mensen verwacht wordt, had hij ook twee vrouwen. Ondertussen besloot Matlabane op zoek te gaan naar Isaac en hem te vertellen hoe zijn drie vroegere vrienden het ware geloof hadden gevonden.
Isaac vond het leuk Matlabane weer te ontmoeten en wilde graag weten waarom zijn vrienden Getuigen van Jehovah waren geworden. Er werd een Bijbelstudie bij Isaac opgericht aan de hand van de brochure Geniet voor eeuwig van het leven op aarde! Plaatje 17 in de editie in de plaatselijke taal is een afbeelding van een Afrikaanse medicijnman die beenderen op de grond gooit om het antwoord op de vraag van een klant te weten te komen. Isaac was verbaasd om in de aangehaalde schriftplaats, Deuteronomium 18:10, 11, te lezen dat God zulke spiritistische praktijken afkeurt. Hij was verontrust over plaatje 25, waarop een polygame man en zijn vrouwen staan afgebeeld. Bij het plaatje wordt 1 Korinthiërs 7:1-4 aangehaald, waaruit blijkt dat een ware christen niet meer dan één vrouw mag hebben.
Isaac wilde graag doen wat de Bijbel zegt. Op 68-jarige leeftijd stuurde hij zijn tweede vrouw weg en legaliseerde hij zijn huwelijk met zijn eerste vrouw, Florina. Ook gaf hij zijn praktijk als medicijnman op en gooide hij de beenderen weg die hij bij zijn waarzeggerij had gebruikt. Op een keer kwamen er terwijl Isaac Bijbelstudie had, twee klanten van ver. Ze waren gekomen om hem de 550 rand (toen omgerekend 140 dollar) te geven die ze hem nog schuldig waren voor zijn diensten als medicijnman. Isaac weigerde het geld en gaf de mannen getuigenis door te vertellen dat hij zijn praktijk had opgegeven en nu de Bijbel bestudeerde met het doel een Getuige van Jehovah te worden. Al snel bereikte hij zijn doel. In 1985 zijn Florina en hij gedoopt, en sinds een paar jaar dient Isaac, die nu negentig is, als ouderling in de gemeente.
[Tabel/Grafiek op blz. 124, 125]
TIJDBALK — Zuid-Afrika
1900
1902 Bijbelse lectuur komt aan in Zuid-Afrika.
1910 William W. Johnston richt een bijkantoor op in Durban.
1916 „Photo-Drama der Schepping” voor het eerst vertoond.
1917 Het bijkantoor verhuist naar Kaapstad.
1920
1924 Er wordt een drukpers naar Kaapstad verzonden.
1939 De eerste Vertroosting in het Afrikaans wordt gedrukt.
1940
1948 Er wordt een Koninkrijkszaal gebouwd vlak bij Kaapstad.
1949 De Wachttoren wordt in het Zoeloe gedrukt.
1952 Het Bethelhuis in Elandsfontein is klaar.
1979 TKS-offsetrotatiepers wordt geïnstalleerd.
1980
1987 Er wordt een nieuw Bethel gebouwd in Krugersdorp; in 1999 wordt het uitgebreid.
1992 De eerste snelbouwzaal wordt gebouwd in Soweto.
2000
2004 De drukkerij wordt uitgebreid. MAN Roland Lithoman-rotatiepers gaat in bedrijf.
2006 Hoogtepunt in verkondigers is 78.877.
[Grafiek]
(Zie publicatie)
Aantal verkondigers
Aantal pioniers
80.000
40.000
1900 1920 1940 1980 2000
[Tabel/Illustraties op blz. 148, 149]
Een verscheidenheid aan talen
De drukkerij in Zuid-Afrika produceert „De Wachttoren” in 33 talen
Een verscheidenheid aan stijlen
In Afrika vind je een kleurrijke verscheidenheid aan klederdrachten, sieraden en textielontwerpen
Zoeloe
BEGROETING „Sanibona”
MOEDERTAAL VAN 10.677.000 *
AANTAL VERKONDIGERS 29.000 *
Sesotho
BEGROETING „Lumelang”
MOEDERTAAL VAN 3.555.000
AANTAL VERKONDIGERS 10.530
Pedi
BEGROETING „Thobela”
MOEDERTAAL VAN 4.209.000
AANTAL VERKONDIGERS 4410
Tsonga
BEGROETING „Xewani”
MOEDERTAAL VAN 1.992.000
AANTAL VERKONDIGERS 2540
Xhosa
BEGROETING „Molweni”
MOEDERTAAL VAN 7.907.000
AANTAL VERKONDIGERS 10.590
Afrikaans
BEGROETING „Hallo”
MOEDERTAAL VAN 5.983.000
AANTAL VERKONDIGERS 7510
Tswana
BEGROETING „Dumelang”
MOEDERTAAL VAN 3.677.000
AANTAL VERKONDIGERS 4070
Venda
BEGROETING „Ri a vusa”
MOEDERTAAL VAN 1.021.800
AANTAL VERKONDIGERS 480
[Voetnoot]
^ ¶517 Alle getallen zijn schattingen.
^ ¶518 Alle getallen zijn schattingen.
[Paginagrote illustratie op blz. 66]
[Illustratie op blz. 71]
Geelhoutboom
[Illustratie op blz. 74]
Stoffel Fourie
[Illustratie op blz. 74]
„Studies in the Scriptures”
[Illustratie op blz. 74]
Gemeente Durban met William W. Johnston (1915)
[Illustratie op blz. 75]
Johannes Tshange met zijn gezin
[Illustratie op blz. 75]
Het eerste bijkantoor was een kamertje in dit gebouw
[Illustratie op blz. 77]
Japie Theron
[Illustratie op blz. 79]
Henry Myrdal
[Illustratie op blz. 79]
Piet de Jager
[Illustratie op blz. 82]
Henry Ancketill (1915)
[Illustratie op blz. 82]
Grace en David Taylor
[Illustratie op blz. 82]
Deze brochure uit 1931 bevatte de resolutie om de naam Jehovah’s Getuigen aan te nemen
[Illustraties op blz. 84]
De Bethelfamilie in 1931 in Kaapstad, onder wie George en Stella Phillips
[Illustratie op blz. 87]
Opname in het Xhosa
[Illustratie op blz. 87]
Andrew Jack met de Frontexpers (1937)
[Illustratie op blz. 87]
De eerste „Vertroosting” en „Wachttoren” in het Afrikaans
[Illustratie op blz. 90]
Congresgangers in Johannesburg (1944)
[Illustratie op blz. 90]
Een lezing aankondigen met borden (1945)
[Illustratie op blz. 90]
Frans Muller en Piet Wentzel met grammofoons (1945)
[Illustratie op blz. 95]
Gert Nel als broederdienaar (1943)
[Illustratie op blz. 95]
Prediken op het platteland (1948)
[Illustratie op blz. 99]
Andrew Masondo met zijn tweede vrouw, Ivy
[Illustratie op blz. 99]
Luke en Joyce Dladla
[Illustratie op blz. 99]
De eerste „Wachttoren” in het Zoeloe
[Illustratie op blz. 102]
Dankzij Velloo Naickers voorbeeld aanvaardden 190 familieleden de waarheid
[Illustraties op blz. 102]
Gopal Coopsammy toen hij 21 was en nu, met zijn vrouw, Susila. Ze hebben 150 mensen tot de opdracht geholpen
[Illustratie op blz. 104, 105]
Isabella Elleray
Doreen Kilgour
[Illustratie op blz. 108, 109]
oude gedeelte (1952)
Bethel, Elandsfontein (1972)
[Illustraties op blz. 110]
Hoogtepunten congressen
(boven) Vrijgave van het boek „Kinderen” (1942); (midden) doopkandidaten (1959); (onder) Xhosa koor verwelkomt afgevaardigden (1998)
Afgelopen jaar waren er 3428 dopelingen!
[Illustratie op blz. 120]
Elijah Dlodlo moest zweepslagen verduren
[Illustratie op blz. 121]
Florah Malinda, een gewone pionierster. Haar dochter werd bruut vermoord
[Illustratie op blz. 122]
Moses Nyamussua werd door gepeupel vermoord
[Illustraties op blz. 140, 141]
Versnelde bouw van Koninkrijkszalen
De gemeente in Kagiso kreeg hulp om een nieuwe plaats van aanbidding te bouwen
Voor
Tijdens
Na
Gemeente Rathanda in Heidelberg is heel blij met hun nieuwe Koninkrijkszaal
Er zijn in 37 Afrikaanse landen 7207 zalen gebouwd, nog 3305 te gaan!
[Illustratie op blz. 147]
De familie Rossouw nu
[Illustraties op blz. 150]
Congreshal in Midrand
[Illustratie op blz. 155]
Hulpactie voor Zimbabwe (2002)
[Illustratie op blz. 155]
Software voor de vertalers
[Illustraties op blz. 156, 157]
Bijkantoor in Zuid-Afrika (2006)
Woongebouwen en kantoren, nieuwe pers en afdeling Expeditie
[Illustraties op blz. 156, 157]
Bijkantoorcomité
Piet Wentzel
Loyiso Piliso
Rowen Brookes
Raymond Mthalane
Frans Muller
Pieter de Heer
Jannie Dieperink
[Illustraties op blz. 161, 162]
Namibië
William en Ellen Heindel
Coralie en Dick Waldron (1951)
Vertaalkantoor in Namibië
[Illustraties op blz. 167]
Lesotho
(boven) Abel Modiba in de kringdienst; (midden) grotbewoners verzamelen zich rond een zendeling; (links) Per-Ola en Birgitta Nygren
[Illustraties op blz. 168]
Botswana
De familie Thongoana geeft getuigenis aan een straatverkoper
Prediken van hut tot hut
[Illustraties op blz. 170]
Swaziland
James en Dawne Hockett
De waarheid prediken op een markt in Mbabane
[Illustraties op blz. 170]
Sint-Helena
De „Koninkrijksnieuws”-actie werd in één dag voltooid; (onder) havenstad Jamestown
[Illustratie op blz. 175]
Internationaal congres van 1993