Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Estland

Estland

Estland

WELKOM in Estland! Deze ’parel van de Oostzee’ staat bekend om zijn prachtige landschappen: bossen en weiden, pittoreske kustdorpjes, ongeveer 1400 meren en ruim 1500 eilanden. Bijna de helft van het land is bedekt met dichte bossen — overblijfselen van de oerbossen die ooit grote delen van Europa bedekten. Estland is een van de Baltische staten en is net iets groter dan Nederland.

Je zult merken dat de vriendelijke maar gesloten inwoners van dit mooie land veel bewonderenswaardige eigenschappen bezitten. Ook zijn ze over het algemeen goed opgeleid en houden ze van lezen. Hoewel zo’n 30 procent van de bevolking Russisch spreekt, is Estisch de officiële taal. Dat is een ingewikkelde taal. Zo zijn er in het Estisch meerdere woorden voor ’eiland’, afhankelijk van de vorm, grootte en ouderdom van het eiland.

STORMACHTIG VERLEDEN

Estland is overheerst geweest door het ene machtige buurland na het andere. Begin dertiende eeuw werd het onderworpen door Duitse ridders en Deense troepen. Later hebben Denemarken, Litouwen, Noorwegen, Polen, Rusland en Zweden gedurende honderden jaren om de macht over het gebied gestreden.

Na meer dan een eeuw onder Zweedse heerschappij te hebben gestaan, werd het gebied in 1721 door Rusland bezet. Van 1918 tot 1940 beleefden ze een korte periode van onafhankelijkheid, waarna de Sovjet-Unie Estland binnenviel en het annexeerde. In 1941 werd het door nazi-Duitsland bezet, maar in 1944 nam de Sovjet-Unie de macht weer over. Estland heeft daarna bijna vijftig jaar deel uitgemaakt van de Sovjet-Unie, tot het in 1991 als eerste Sovjetrepubliek de onafhankelijkheid uitriep.

Hoe waren die gebeurtenissen van invloed op Jehovah’s Getuigen in Estland? Wat gebeurde er met de aanbidders van de ware God tijdens de onderdrukkende Duitse bezetting en het moeilijke Sovjettijdperk? Hier volgt het spannende verhaal van hun geloof, moed en vindingrijkheid onder wrede vervolging.

INVLOED VAN VALSE RELIGIE

De kruisvaarders die Estland in de dertiende eeuw binnenvielen, dwongen met het zwaard bekering tot het ’christendom’ af. Maar die bekering zat niet diep. Hele dorpen gooiden naderhand water over zichzelf en hun huizen om de gedwongen doop weg te wassen en ze keerden terug naar hun heidense gebruiken. De mensen bleven hun natuurgoden aanbidden en heidense riten beoefenen tot hun rituelen geleidelijk vermengd raakten met katholieke gebruiken.

In de zeventiende eeuw gingen de Esten over tot het lutherse geloof, en later werd de Russisch-orthodoxe kerk de staatskerk. In 1925 vond er een scheiding van kerk en staat plaats. Volgens een onderzoek zegt slechts 14 procent van de Esten dat religie in hun dagelijks leven een belangrijke rol speelt.

Maar in de afgelopen jaren hebben veel oprechte Esten ervaren dat de waarheid in Gods Woord, „de gezonde leer overeenkomstig het glorierijke goede nieuws van de gelukkige God”, als een genezende balsem werkt (1 Tim. 1:10, 11). Als gevolg daarvan is het aantal Getuigen van Jehovah die Gods koninkrijk bekendmaken, sinds 1991 gestegen van minder dan duizend tot ruim vierduizend. Maar hoe is het allemaal begonnen?

„JE HEBT TOCH EEN MOND?”

In het begin van de twintigste eeuw kregen Martin Kose en zijn broer Hugo in de Verenigde Staten lectuur die was uitgegeven door de Bijbelonderzoekers (zoals Jehovah’s Getuigen toen bekendstonden). Martin, die enthousiast was over wat hij had gelezen, maakte zich zorgen over zijn geboorteland, omdat hij wist dat daar geen Bijbelonderzoekers waren. Hij vond in een brochure het adres van het hoofdbureau in New York en ging ernaartoe. Daar sprak hij met J.F. Rutherford, die toen de leiding had over het werk van de Bijbelonderzoekers.

„Hoe zou ik het kunnen aanpakken als ik naar Estland ga?”, vroeg Martin.

„Je hebt toch een mond?”, antwoordde broeder Rutherford. „Ga gewoon en gebruik ’m.”

En dat deed hij. Rond 1923 keerde Martin naar Estland terug en begon te prediken; hij was de eerste Bijbelonderzoeker in het land. Hij onderwees zijn gezin de Bijbelse waarheden, en zijn zoon, Adolf, werd een getrouwe aanbidder van God en bleek in de moeilijke tijd die volgde een stabiele kracht. Martins broer Hugo werd ook een Bijbelonderzoeker, maar hij is nooit definitief naar zijn geboorteland teruggekeerd.

’JE ZULT NIET ALLEEN ZIJN’

In 1926 vroeg broeder Rutherford op een congres van de Bijbelonderzoekers in Londen wie in de Baltische staten wilden gaan dienen. Albert West, Percy Dunham en James Williams staken hun hand op. Kort daarna kregen ze de opdracht om de prediking van het goede nieuws in Estland, Letland en Litouwen te organiseren. William Dey, toen de opziener van het Noord-Europese bijkantoor in Denemarken, reisde met Albert West naar Tallinn, de hoofdstad van Estland. Nadat ze voor Albert een kamer hadden gevonden, klopte broeder Dey hem op de schouder en zei: „Nou, tot ziens, Albert. Je zult niet lang alleen zijn, binnenkort komt De Wachttoren!”

Er kwamen colporteurs (zoals pioniers toen werden genoemd) uit Engeland, Duitsland en andere landen om te helpen. Maar ze konden niet lang blijven omdat ze problemen hadden met het verlengen van hun visum. De Finse colporteurs konden zich snel aanpassen omdat de Estische en Finse taal nauw verwant zijn. Tientallen buitenlandse fulltimepredikers zaaiden ijverig en overvloedig Koninkrijkszaadjes. Buitenlanders waren iets bijzonders en werden hartelijk verwelkomd. Ook kregen ze vaak bijnamen, zoals Soome Miina (Miina uit Finland). Als een spreker uit Groot-Brittannië werd aangekondigd, werd hij meestal simpelweg Londenaar genoemd.

HET EERSTE BIJKANTOOR

Het was moeilijk geschikte kantoorruimte te vinden, en omdat ervan uit werd gegaan dat buitenlanders rijk waren, werd er een hogere huur van hen gevraagd. Toch werd er in 1926 een bijkantoor geopend in een kleine flat aan de Kreutzwaldistraat 17 in Tallinn, met Albert West als bijkantoordienaar. De eerste brochures in het Estisch, waaronder Millioenen nu levende menschen zullen nimmer sterven!, werden in datzelfde jaar uitgegeven.

Een jonge Estische vrouw, Hilda Ang, hoorde via haar vriendinnen over de waarheid. Toen ze naar het bijkantoor ging om lectuur te halen, vroeg een Duitse broeder haar of ze wilde helpen met het vertalen van zijn openbare lezing. Dat wilde ze wel, en in 1928 werd ze uitgenodigd om als vertaalster op het bijkantoor te komen werken. Later trouwde ze met een Britse broeder, Alexander Brydson, die in Estland was komen wonen om daar fulltime te prediken. Hilda was een bekwame en hardwerkende vertaalster, en later, toen het werk ondergronds voortgezet moest worden en zij en haar man het land moesten verlaten, bleef ze tientallen jaren vanuit het buitenland in het geheim vertalen. Samen hebben Hilda en Alexander uiteindelijk meer dan honderd jaar in de volletijddienst gestaan!

In 1928 publiceerden de Bijbelonderzoekers hun eerste boek in het Estisch: De Harp Gods. In de periode voor de Tweede Wereldoorlog werden ook nog De Wachttoren, zeven andere boeken en heel wat brochures in het Estisch uitgegeven.

VROEGE EVANGELIEPREDIKERS

De colporteurs bewerkten met de fiets enorme gebieden en sliepen waar ze maar een slaapplaats konden vinden, of dat nu in een boerderij of in een hooiberg was. De mensen waren arm, maar ze luisterden met veel plezier naar de Koninkrijksboodschap. De colporteurs besteedden dan ook maandelijks 150 tot 200 uur aan de prediking, en een van de zusters rapporteerde in één maand zelfs 239 uur! Hun dienst werd gekenmerkt door ijver, moed en volharding. Dit is de ervaring van een zuster toen ze voor het eerst in de velddienst ging:

„Kun je fietsen?”, vroeg een ijverige Finse zuster haar.

„Ja”, antwoordde de nieuwe zuster.

„Mooi, dan gaan we naar Saaremaa”, zei de Finse zuster enthousiast. Ze had het over het grootste eiland van Estland, zo’n tweehonderd kilometer verderop.

Toen ze bij het eerste dorp op Saaremaa aankwamen, stelde de Finse zuster voor: „Als jij aan deze kant van het dorp begint, dan begin ik aan de andere kant. Vanavond komen we elkaar wel in het midden van het dorp tegen.” De nieuwe zuster had nog nooit eerder gepredikt. Maar bij haar eerste deur voelde ze Jehovah’s hulp en kreeg ze al snel voldoende zelfvertrouwen om door te gaan.

Hellin Aaltonen (later Grönlund) ontmoette mensen die van het eiland Vormsi kwamen en merkte dat ze een vreemde taal spraken.

„Spreken jullie geen Estisch?”, vroeg ze hen.

„Nee, we spreken Zweeds”, antwoordden ze.

„Hebben jullie Zweedse boeken om te lezen?”, vroeg Hellin.

„We hebben al in geen eeuwen een Zweeds boek gezien”, was hun ietwat overdreven antwoord.

Hellin begreep dat de bewoners van Vormsi Zweedse lectuur nodig hadden en besloot met Fanny Hietala, die Zweeds sprak, naar het eiland te gaan.

„We namen alle Zweedse boeken die het bijkantoor had mee en gingen met de boot ernaartoe”, vertelt Hellin. „We bewerkten het hele eiland in drie dagen en verspreidden bijna al onze lectuur. Tientallen jaren later hoorde ik dat een broeder in Zweden de waarheid had leren kennen dankzij boeken die hij op Vormsi gekregen had!” Telkens weer ondervonden de Koninkrijksverkondigers de waarheid van Prediker 11:6: „Zaai in de morgen uw zaad en laat tot de avond uw hand niet rusten; want gij weet niet waar dit succes zal hebben.”

UITDAGINGEN VAN DE COLPORTEURS

Colporteurs hadden het niet makkelijk. In de winter legden ze gewoonlijk twintig tot veertig kilometer per dag af, te voet of op ski’s. De kou was bijna niet te harden, en het was moeilijk een comfortabele slaapplaats te vinden. Ze konden alleen het hoogstnodige aan voedsel en andere dingen meenemen, omdat ze ook nog dozen met lectuur bij zich hadden. Door zware regenval waren de wegen vaak onbegaanbaar. Ook waren de colporteurs vaak genoodzaakt buiten te slapen. Onder die omstandigheden vergde de prediking heel wat lichamelijke kracht en uithoudingsvermogen. Maar hoe dachten die toegewijde predikers zelf over hun dienst?

„Ik heb nooit iets moeten missen wat echt noodzakelijk was”, vertelt Vilho Eloranta, een ijverige Finse broeder die maandenlang fulltime in afgelegen gebieden gepredikt heeft. „Meestal kreeg ik eten en onderdak in ruil voor lectuur. Ik had niet veel geld nodig. Zodra de avond viel, vroeg ik huisbewoners of ik bij hen kon overnachten. Er waren er maar weinig die weigerden, vooral als het al laat was of de volgende boerderij ver weg lag.”

Vilho vervolgt: „Ik vond het zo belangrijk dat mensen de Koninkrijksboodschap konden lezen, dat de bescheiden leefomstandigheden geen enkele invloed hadden op de voldoening en vreugde die ik door de prediking ervoer.”

Die hardwerkende broeders en zusters baanden de weg voor toekomstige groei door enorme hoeveelheden lectuur te verspreiden. In 1929 verspreidde een handjevol evangeliepredikers in totaal 53.704 boeken en brochures.

„Estland had ongeveer dertig colporteurs,” vertelt Adolf Kose, „en ze hebben het hele land bewerkt voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak.”

De invloed van die ijverige predikers is nog steeds merkbaar. Zo ontmoette een Getuige begin jaren negentig Ruth, een oudere dame. De boodschap kwam haar bekend voor. Ze vertelde dat ze ruim zestig jaar daarvoor naar een Duitse Bijbelonderzoeker had geluisterd die een paar keer bij haar buurvrouw langs was geweest. Hoewel ze nu doof en op leeftijd was, aanvaardde ze een Bijbelstudie en werd ze gedoopt — bijna zeventig jaar na haar eerste contact!

VERDERE ONTWIKKELINGEN OP HET BIJKANTOOR

In de beginjaren werden er op het kleine bijkantoor congressen gehouden. Op het eerste congres in juni 1928 waren 25 aanwezigen en werden 4 personen gedoopt. Het jaar daarop kwamen 80 broeders uit Finland om te helpen met het congres en om in de velddienst te gaan.

Albert West, die bijkantoordienaar in Estland was, werd aangesteld om William Dey, de bijkantoordienaar van Denemarken, te gaan assisteren en later te vervangen. Maar wie zou dan de bijkantoordienaar in Estland worden? Wallace Baxter uit Schotland, een hartelijke broeder met gevoel voor humor. Voordat hij in de waarheid kwam, had hij tijdens de Eerste Wereldoorlog in het Britse leger in Frankrijk gestreden. Wat hij in de oorlog had gezien en meegemaakt, was niet in overeenstemming met wat Jezus Christus leerde.

„Ik was in verwarring,” vertelt broeder Baxter, „en ik begon te beseffen dat alle menselijke oorlogvoering verkeerd is, ongeacht wie de vijand is. Ik had altijd geloofd dat alle mensen broeders zijn en dat iedereen die naar God zocht, hem uiteindelijk zou vinden. Zulke gedachten brachten me ertoe neer te knielen in mijn schuttersputje en God plechtig te beloven dat als ik het zou overleven, ik hem mijn hele leven zou dienen.”

Hij hield zich aan zijn woord. Nadat hij in de waarheid was gekomen, begon hij in 1926 ijverig met de volletijddienst. Twee jaar later aanvaardde hij een uitnodiging om in Estland te gaan dienen, waar hij dezelfde ijver toonde. In 1930 volgde hij broeder West op als bijkantoordienaar. Het bijkantoor verhuisde in 1932 naar Suur Tartu 72 in Tallinn, en het jaar daarop werd de Watch Tower Bible and Tract Society in Estland officieel geregistreerd.

RADIO-UITZENDINGEN IN VERSCHILLENDE TALEN

Al in 1927 kreeg broeder West toestemming om via een commercieel radiostation in Tallinn te gaan uitzenden. De lezing „Zegeningen van het Millennium” die hij in het Engels hield, werd gelijktijdig in het Estisch vertaald. De uitzending wekte niet alleen veel belangstelling maar deed ook nogal wat stof opwaaien. Daarom mocht er een tijdlang niet meer worden uitgezonden. In 1929 werd er weer toestemming verleend en vanaf toen werden er elke zondag lezingen uitgezonden. Die werden in het Engels, Estisch, Fins en Russisch gehouden, en af en toe in het Zweeds en Duits en minstens één keer in het Deens. Ook die lezingen wekten veel belangstelling en konden in Leningrad (nu Sint-Petersburg) en zelfs in Noorwegen, Denemarken, Zweden en Finland beluisterd worden. Tijdens het dienstjaar 1932 bleek dat de tweehonderd lezingen die tot dan toe waren uitgezonden, een doeltreffend middel waren geweest om Jehovah’s naam bekendheid te geven. Geen wonder dat hierdoor ook tegenstand van de geestelijkheid werd uitgelokt!

De geestelijken wisten dat de autoriteiten in Estland als de dood waren voor alles wat met het communisme te maken had en daarom beweerden ze valselijk dat de Getuigen banden met de communisten hadden. Omdat de autoriteiten alert waren op alles wat volgens hen het land zou kunnen ondermijnen, verboden ze in 1934 de lezingen. Maar niet iedereen was het met dat verbod eens. Een schooljongen schreef de volgende brief in het Engels:

Beste Wachttoren en rechter Rutherford,

Ik vind het jammer dat onze regering in Estland uw lezingen via de radio verboden heeft. Ik zit nog op school. Mijn ouders zijn niet rijk, ze moeten hard werken om voor hun kinderen te kunnen zorgen. Maar door de liefde voor de Heer en de hoop die hij geeft, gaan hun gezichten stralen. Ik was in de winter heel erg ziek, en toen waren uw lezingen op de radio het enige wat me een beetje blij maakte. De tranen in mijn ogen waren tranen van geluk. (...) Wat is er met de lezingen gebeurd? (...) Ik ben begonnen met Engels te leren, en dit is mijn eerste brief die ik in die taal heb geschreven, zonder woordenboek. (...) Met vriendelijke groeten aan rechter Rutherford.

Broeder Rutherford schreef persoonlijk een brief terug en stuurde hem een aantal opnamen van zijn lezingen.

EEN „WAGEN VAN HET HEMELSE KONINKRIJK”

John North, een ijverige colporteur uit Engeland, kwam met zijn gezin naar Estland om te prediken. Ze doorkruisten met hun woonwagen heel Zuid-Estland, wat nogal wat aandacht trok. Een plaatselijke krant berichtte: „Het [Wachttoren]genootschap bouwt in Tartu een huis op wielen, met het doel er het hele land mee door te trekken en religieuze diensten te houden. Vanuit die ’wagen van het hemelse Koninkrijk’ prediken ze tot de mensen en verspreiden ze boeken die de Bijbel uitleggen. Het gezelschap bestaat uit vijf personen: de missieleider, zijn vrouw, hun kind en twee energieke jonge mannen. Die laatsten lijken wel op Jehu zoals ze in razend tempo de omgeving van de ’wagen’ affietsen om lectuur te verspreiden.”

Tijdens de politieke beroering halverwege de jaren dertig werd een voormalig legerpiloot, Nikolai Tuiman, gevangengezet vanwege zijn betrokkenheid bij een Estische fascistische beweging. In de gevangenisbibliotheek vond hij enkele boeken van J.F. Rutherford die hem deden beseffen dat hij voor de verkeerde zaak streed. Na zijn vrijlating ging hij naar Tallinn naar het adres dat hij gevonden had in een boek van de Getuigen dat zijn vrouw had gekregen. Met de hulp van broeder Baxter veranderde Nikolai zijn leven radicaal, stopte met zijn politieke activiteiten en werd een vreedzame en ijverige Getuige van Jehovah. Toen het werk later verboden werd, was hij een van de pilaren in de gemeente en hielp hij met ondergronds drukken. Hij heeft zo’n vijftien jaar in ballingschap in Siberië doorgebracht, maar is loyaal gebleven.

Ook Artur Indus, die arts van beroep was, had in de politiek gezeten en was erin teleurgesteld. Hij kwam voor het eerst in aanraking met de waarheid toen hij Martin Kose bezocht om medische zorg te bieden. Martin moedigde hem aan de Bijbel te bestuderen, en omdat Artur Duits kende, vroeg Martin voor hem alle lectuur aan die in die taal beschikbaar was. Met Martins hulp aanvaardde Artur de waarheid, droeg hij zich aan Jehovah op en werd gedoopt. Hij was een gerespecteerd arts, en kwam uiteindelijk ook bekend te staan als een ijverige en gerespecteerde broeder.

DONKERE WOLKEN AAN DE HORIZON

Halverwege de jaren dertig braken er moeilijke tijden aan. Onder druk van nazi-Duitsland en de katholieke kerk werd de brochure De rechtvaardige Heerscher in januari 1935 geconfisqueerd.

In datzelfde jaar werd op bevel van de minister van Binnenlandse Zaken het Wachttorengenootschap in Estland ontbonden, de lectuur geconfisqueerd en beslag gelegd op de eigendommen. Hoewel veel lectuur al verstopt was, werden toch nog zo’n 76.000 stuks in beslag genomen. Maar die tegenslag legde het werk niet stil. Tot grote verbazing en vreugde van de broeders werd de inhoud van twee geconfisqueerde brochures gepubliceerd in twee toonaangevende kranten die samen een oplage van 100.000 hadden. Hoewel de lectuur verloren was gegaan, had Jehovah’s naam meer publiciteit gekregen dan wanneer de broeders en zusters de brochures zelf hadden verspreid.

Ondertussen ging de prediking door en ook de activiteiten van het bijkantoor werden hervat. De volgende jaren werd nog een groot aantal boeken in beslag genomen. Hellin Aaltonen vertelt over een van de invallen:

„Drie jonge agenten kwamen in eerste instantie om de brochure Millioenen nu levende menschen zullen nimmer sterven! in beslag te nemen, maar die hadden we niet. Ze trokken alle boeken van de planken en gooiden ze op een hoop. Broeder Baxter kon helemaal niets doen omdat ze hem goed in de gaten hielden. Maar ik ging zo onopvallend mogelijk achter de rug van de agenten om naar het bureau van broeder Baxter om te kijken of er papieren lagen die de agenten niet mochten zien. Ik zag een brief liggen met de namen en het adres van alle verkondigers. Ongemerkt liet ik die in een prullenmand in de hoek verdwijnen. Toen de agenten de boeken in dozen begonnen te doen, pakte de bevelvoerende agent woest een doos op en slingerde die zo hard weg dat hij zijn arm brak! De agenten vertrokken gehaast om hem naar het ziekenhuis te brengen, waardoor wij de tijd hadden om de dozen te doorzoeken voordat ze terugkwamen.”

Broeder Baxter vertelt verder: „Toen de agenten terugkwamen en doorgingen met het inpakken van de boeken, zag ik toevallig dat een van hen het boek Bevrijding in zijn jaszak stopte. Ik heb me vaak afgevraagd hoeveel boeken er wel niet op die manier meegenomen en gelezen zijn.”

Het jaar 1939 was een onzeker en beangstigend jaar. Er kwamen Sovjettroepen Estland binnen. „Elke dag werden we via de radio bestookt met communistische propaganda”, schreef broeder Baxter. „Er was veel speculatie, commotie, bezorgdheid en angst. De hele dag door hoorden we Sovjetvliegtuigen overkomen die volgeladen waren met paratroepen.” Zou die dreiging de prediking lamleggen?

Ondanks al die beroering verspreidden Jehovah’s loyale aanbidders in 1940 wel 59.776 boeken en brochures, een opmerkelijke prestatie voor slechts 27 verkondigers en 15 pioniers! Ze deden zo veel ze konden zolang ze nog vrij waren.

LAATSTE GROTE VERGADERING IN VRIJHEID

De broeders organiseerden een grote vergadering in Tallinn kort voordat het Sovjetbewind begon; het duurde uiteindelijk vijftig jaar voordat er weer zo’n bijeenkomst in vrijheid kon worden gehouden. Ze bespraken Wachttoren-artikelen als „De Theocratie”, „Neutraliteit”, „Strikken” en „De Ondergang van den Godsdienst” — geestelijk voedsel dat precies op tijd kwam om Gods volk voor te bereiden op wat komen zou.

Estland stond op het punt bij de Tweede Wereldoorlog betrokken te raken, en onze broeders en zusters zouden niet aan de gevolgen ervan ontkomen. Op 16 juni 1940 stelde de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken Estland een ultimatum om een nieuwe regering te benoemen en meer Sovjettroepen in het land toe te laten. De Estische communistische partij, die uit iets minder dan 150 leden bestond, werd een officiële partij en het land werd geannexeerd en bij de Sovjet-Unie ingelijfd. Binnen enkele maanden werden duizenden Esten naar Siberië gedeporteerd, en hun huizen en boerderijen werden onbeheerd achtergelaten, platgebrand of aan de binnenvallende Russen gegeven. Duizenden probeerden in vissersbootjes te ontsnappen, voornamelijk naar Zweden. Velen van hen slaagden daarin, maar anderen vonden de dood op zee.

DE LAATSTE BUITENLANDERS VERTREKKEN

De komst van het communistische regime had tot gevolg dat het bijkantoor opnieuw werd gesloten. Hoewel broeder Baxter en Alexander en Hilda Brydson vastbesloten waren hun toewijzing niet te verlaten, werd het voor buitenlanders steeds gevaarlijker te blijven. Broeder Rutherford raadde hen dan ook aan te vertrekken. Broeder Baxter en broeder en zuster Dunham uit Letland vertrokken per trein en kwamen via Siberië uiteindelijk in Australië terecht. Alexander en Hilda verlieten ongeveer een jaar later het land en gingen naar Zweden. Broeder Baxter diende getrouw in het Australische bijkantoorcomité tot hij zijn aardse loopbaan op 21 juni 1994 beëindigde. *

Wat stond de kleine groep plaatselijke broeders en zusters te wachten nu de buitenlandse Getuigen vertrokken waren? Ze waren relatief kort in de waarheid, en ze werden meegesleurd in de maalstroom van een wrede oorlog. De oorlog eiste zijn tol, en de prediking ging achteruit. Na hun laatste bericht in 1941 werd er zo’n twintig jaar lang niets meer van hen gehoord.

ZWARE GELOOFSBEPROEVINGEN

Terwijl de Tweede Wereldoorlog voortwoedde, verdreven Duitse troepen de Sovjets en bezetten Estland van 1941 tot 1944. Maar voor onze broeders en zusters werd het er niet beter op. Jaan Pärrat, een dove broeder, werd in 1942 in Tartu tijdens de prediking door de Duitsers gearresteerd. Hij werd op beschuldiging van opruiende activiteiten gevangengezet. Volgens officiële documenten kreeg de gevangenisdirecteur de opdracht Jaan Pärrat ’over te dragen voor een speciale afhandeling’. Dat was feitelijk een bevel tot executie. Enkele mannen hebben gezien dat hij naar buiten werd geleid en hebben vervolgens geweerschoten gehoord. Hij is nooit teruggebracht en niemand heeft hem later nog gezien.

Het was inderdaad een moeilijke tijd voor de broeders. Eerst werden jonge mannen gedwongen voor het Sovjetleger te vechten en daarna voor het Duitse leger. „We moesten onderduiken”, vertelt Adolf Kose. „Als we werden gepakt, hadden we twee opties: het leger ingaan of doodgeschoten worden. Uiteraard leed het Koninkrijkswerk hieronder omdat het heel moeilijk was om ook maar iets te doen.”

Tegen het eind van 1944 keerde het oorlogstij opnieuw en verdreef het Sovjetleger de Duitsers, waardoor Estland weer onder het wrede Sovjetbewind kwam. De oorlog en de daaropvolgende jaren van onderdrukking hadden rampzalige gevolgen voor het Estische volk. Ten minste een kwart van de bevolking kwam om het leven, werd verbannen naar verre gebieden in de Sovjet-Unie of ontvluchtte op de een of andere manier het land. In de loop der jaren zijn honderdduizenden Russen in Estland komen wonen, waardoor de samenstelling van de bevolking behoorlijk veranderd is. Het Sovjetbewind stelde het geloof van onze broeders en zusters zwaar op de proef, zoals we nog zullen zien.

EEN WOUDBROEDER WORDT EEN GEESTELIJKE BROEDER

In die tijd was er een nationalistische partizanenbeweging die bekend kwam te staan als de ’Woudbroeders’ omdat ze zich in de dichte wouden schuilhielden. Onder hen bevonden zich velen die geen partizanen waren maar die voor de KGB (Russische staatsveiligheidsdienst) op de vlucht waren. Naar schatting hielden op sommige momenten wel 15.000 tot 20.000 mensen zich schuil in de wouden; sommigen konden op die manier jarenlang uit handen van de autoriteiten blijven. De laatste is zelfs pas in 1978 gevonden! Zou iemand van die Woudbroeders de waarheid aanvaarden en een geestelijke broeder worden?

Erik Heinloo wist dat hij gevaar liep omdat hij voor de Estische regering had gewerkt. Toen de Sovjet-Unie Estland bezette, probeerden hij en zijn vrouw, Magda, meerdere keren per boot naar Zweden te vluchten. Tijdens hun laatste poging begaf de motor het en moesten ze terugkeren. Zeven jaar lang wist Erik aan de autoriteiten te ontkomen door zich in de wouden schuil te houden, tot hij uiteindelijk gearresteerd werd. Hij en zijn vrouw werden allebei naar een ander strafkamp in de Sovjet-Unie gestuurd.

In het kamp ontmoette Magda twee Getuigen die de Koninkrijkshoop met haar deelden. Magda besefte meteen dat ze de waarheid gevonden had en was zo blij dat ze letterlijk danste van vreugde! Ze werd in 1956 vrijgelaten en in 1960 gedoopt. Zeven jaar nadat Erik was vrijgelaten, aanvaardde ook hij de waarheid. Een Woudbroeder was een geestelijke broeder geworden!

OPGESPOORD EN GEARRESTEERD

Toen de buitenlandse broeders Estland moesten verlaten, kreeg Martin Kose, een moedige en ijverige broeder, de leiding over het werk in het noorden van het land. Het zuiden kwam onder het opzicht van Friedrich Altpere, een lange, statige Est die leraar Engels was. In de jaren dertig was hem gevraagd een lezing te tolken van een van de buitenlandse pioniers die naar Võru waren gekomen, waarna hij had beseft dat hij de waarheid had gevonden. Nu had hij voldoende vorderingen gemaakt om de leiding te kunnen nemen over het werk in het zuiden van het land.

Die taak was voor beide broeders niet makkelijk omdat ze geen contact hadden met de organisatie en allebei niet veel ervaring hadden. Ondanks alle uitdagingen die het ondergrondse werk met zich meebracht, dienden die broeders getrouw van 1940 tot eind 1948, toen ze gearresteerd werden.

Na hun arrestatie werd er een Dienstcomité gevormd dat bestond uit Albert Kruus, Karl Talberg en Artur Indus, met Lembit Toom als assistent. De comitéleden moesten zich schuilhouden; alleen broeder Toom had de mogelijkheid om te reizen en de groepen te bezoeken. Hij was namelijk molenaar, en als de windmolen bij weinig of geen wind niet in werking was, kon hij gaan en staan waar hij wilde.

Verantwoordelijke broeders in Estland riskeerden hun leven om hun geloofsgenoten te helpen. Op treinstations werden foto’s opgehangen van onze vermoedelijke leiders, alsof het criminelen waren. Elk van die zachtaardige, nederige broeders werd door wel vier KGB-agenten in de gaten gehouden. Hoewel de periode van 1948 tot 1951 moeilijk was, zegende Jehovah de inspanningen van zijn toegewijde aanbidders in de prediking. Als gevolg daarvan groeide het aantal verkondigers tot boven de honderd.

’OMZICHTIG ALS SLANGEN, ONSCHULDIG ALS DUIVEN’

Jezus’ discipelen in Estland ondervonden steeds vaker de waarheid van zijn waarschuwing: „Geeft er (...) blijk van zo omzichtig als slangen en toch zo onschuldig als duiven te zijn. Weest op uw hoede voor de mensen, want zij zullen u aan plaatselijke rechtbanken overleveren en u in hun synagogen geselen. Gij zult zelfs ter wille van mij voor bestuurders en koningen worden gesleept, hun en de natiën tot een getuigenis” (Matth. 10:16-18). Maar hoewel sommigen een prijzenswaardig geloof hadden, begrepen ze nog niet zo goed dat Jehovah niet altijd op een wonderbaarlijke manier bescherming biedt tegen Satans wreedheden (Job 1:9-12; 2:3-6). Sommige Getuigen waren niet altijd „omzichtig als slangen”, waardoor ze een makkelijke prooi werden voor wrede vervolgers.

„Er was een geïnteresseerde man die heel ijverig en moedig leek”, weet Adolf Kose zich nog te herinneren. „Hij kreeg verantwoordelijkheden in de gemeente en was heel populair bij de zusters. Maar de broeders kregen argwaan en waarschuwden de zusters hem niet mee te nemen naar al onze vergaderplaatsen.” Jammer genoeg sloegen sommigen die waarschuwing in de wind, en de man kon heel wat informatie rechtstreeks aan de KGB doorspelen.

Lembit Toom vertelt: „In 1950 hadden we een paar Wachttorens uit Duitsland gekregen en die wilden we met alle broeders en zusters in Estland delen.”

Er werd een grote vergadering gepland in een hooischuur in een afgelegen deel van het land. Maar de KGB had lucht gekregen van de plannen en trof voorbereidingen om alle broeders en zusters te arresteren. Twee vrachtwagens vol soldaten werden als hinderlaag opgesteld bij het treinstation waar de broeders en zusters zouden uitstappen. Drie Getuigen stonden langs de weg naar de vergaderplaats op een afgesproken plek te wachten om de bezoekers aanwijzingen te geven. Een van de broeders hoorde een verdacht geluid in het bos en ging op onderzoek uit. Opeens keek hij recht in de loop van een geweer! De soldaten namen hem mee naar de plek waar de andere twee broeders stonden, en alle drie werden ze gearresteerd.

Toen Lembit Toom en Ella Kikas (later Toom) beseften dat de drie broeders opgepakt waren, reageerden ze onmiddellijk. Ze sprongen op Lembits motor en scheurden naar een station twee haltes vóór het bewuste station om de broeders en zusters die met de volgende trein kwamen te waarschuwen. Lembit en Ella haastten zich de trein in en zorgden dat alle broeders en zusters snel uitstapten! Dus toen de trein op het station aankwam waar de KGB stond te wachten, waren die teleurgesteld dat er geen enkele Getuige in zat.

Ondertussen waren andere broeders gauw op zoek gegaan naar een andere boerderij waar de vergadering gehouden kon worden. Vervolgens lieten ze de bezoekers langs een klein weggetje ruim tien kilometer naar de nieuwe vergaderplek lopen, terwijl de soldaten over de grotere wegen maar heen en weer reden op zoek naar de Getuigen die op mysterieuze wijze verdwenen waren. De vergadering kon zonder verstoring gehouden worden, en er waren 111 aanwezigen. Er heerste een bedrukte stemming omdat iedereen besefte dat ze zelf ook elk moment gearresteerd konden worden. Het programma bevatte berichten over broeders en zusters in andere landen, waaronder geloofversterkende ervaringen over Jehovah’s Getuigen in naziconcentratiekampen. Deze ontsnapping aan arrestatie bleek uiteindelijk van korte duur, maar die vergadering gaf hun de nodige leiding en kracht voor de beproevingen die hun nog te wachten stonden.

VERHOORD EN VEROORDEELD

In de daaropvolgende maanden werden een voor een alle verantwoordelijke broeders gearresteerd, en ook ruim zeventig verkondigers en anderen die de een of andere connectie met Jehovah’s Getuigen hadden. Jehovah’s vredelievende aanbidders werden nu aan eindeloze verhoren onderworpen, terwijl degenen die nog niet opgepakt waren, wisten dat zij de volgende konden zijn.

Omdat de verhoren gewoonlijk ’s nachts plaatsvonden en maandenlang aanhielden, kregen de arrestanten lange tijd niet genoeg slaap. Door het slaaptekort raakten hun mentale krachten steeds meer uitgeput. Broeders werden veroordeeld zonder enige vorm van proces. Ze kregen eenvoudig te horen wat hun straf was: vijf tot twaalf jaar in een straf- of werkkamp. De meesten kregen tien jaar. Op grond waarvan werden ze veroordeeld? „Propaganda tegen de staat en opruiende activiteiten”, volgens de officiële documenten. Kort daarna veranderde de wet en begonnen Getuigen straffen van 25 jaar te krijgen. Nadat de 63-jarige August Pressraud was veroordeeld, heeft hij naar verluidt ironisch uitgeroepen: „Ik wil het edelachtbaar college bedanken voor zo’n lange straf. Ik had verwacht nog maar een jaar of tien te leven, maar u geeft me nog een kwart eeuw!”

De Getuigen kwamen terecht in beruchte gevangenissen of werkkampen in heel de Sovjet-Unie, vooral in Siberië en de uithoeken van Rusland, waar de omstandigheden zwaar waren. Terugkeer leek onmogelijk, en veel gevangenen dachten dat ze maar beter konden sterven.

Zelfs valse broeders die met de autoriteiten gecollaboreerd hadden, ontkwamen niet aan de wreedheid van de vervolgers. Zo waren twee broeders spion geworden voor de KGB. Meteen nadat ze hun taak vervuld hadden, keerde de KGB zich tegen hen. Ze werden allebei naar een strafkamp verbannen. De KGB had blijkbaar geen enkel respect voor zulke lafhartige verraders. *

VAN ESTLAND NAAR SIBERIË

Nu de KGB degenen had gearresteerd die als de meest prominente Getuigen werden gezien, waren ze vastbesloten alle overgebleven Getuigen uit te roeien. Op 1 april 1951 vond ’s ochtends vroeg een uiterst goed georganiseerde operatie plaats, die in alle delen van het land (en ook Letland, Litouwen en West-Oekraïne) gelijktijdig werd uitgevoerd.

Zowat alle Getuigen van Jehovah, veel van hun naaste verwanten en zelfs geïnteresseerden werden in een mum van tijd thuis opgehaald, naar verschillende spoorwegstations gebracht en in gesloten goederenwagons geladen. Ze mochten een beetje voedsel en wat persoonlijke dingen meenemen, maar de rest van hun bezittingen werd in beslag genomen. Op die dag werden bijna driehonderd mensen uit Estland, zonder proces of enige uitleg, op de trein gezet naar Siberië, voornamelijk naar het district Tomsk, zo’n vijfduizend kilometer verderop.

MOEDIGE JONGEREN

De zeventienjarige Corinna Ennika en haar dertienjarige zus, Ene, waren bij familie op bezoek geweest. Stel je hun verbijstering voor toen ze thuiskwamen en zagen dat de gordijnen nog dicht waren en hun moeder nergens te bekennen was! Maar toen ze hoorden dat hun moeder gearresteerd was, waren ze enigszins opgelucht.

„Ze was in ieder geval nog in leven!”, zegt Corinna. „We beseften dat waarschijnlijk ook anderen gearresteerd waren, dus dachten we dat onze moeder dan tenminste broeders en zusters om zich heen had. We voelden echt heel sterk de steun en vrede van Jehovah. Ik heb niet gehuild, en Ene ook niet, die toch wat sneller van streek is. ’s Maandags gingen we gewoon naar school en vertelden we niemand dat onze moeder gearresteerd was.”

Zelfs toen agenten kwamen om Corinna en Ene mee te nemen, bleven ze kalm. „In onze wagon was iedereen rustig”, vervolgt Corinna. „Een zuster troostte ons door te zeggen dat Jehovah nooit zal toelaten dat we worden beproefd boven hetgeen we kunnen dragen en dat we vertrouwen moesten hebben in zijn belofte om ons te helpen.” Corinna en Ene zagen hun moeder pas na zes jaar terug.

De deportatiepapieren van een baby van zes maanden laten zien hoe irrationeel de haat van de vervolgers was. De baby werd ervan beschuldigd een ’staatsvijand’ te zijn.

De deportatie was een heel traumatische ervaring en de gedeporteerden werden op elke mogelijke manier vernederd. Elke ochtend en avond mocht iedereen de wagon uit om naar de wc te gaan, hoewel er geen wc’s waren. „Het was mensonterend”, vertelt een zuster. „Het was onmogelijk de mannen van de vrouwen te scheiden. Andere mensen liepen gewoon tussen ons door en de bewakers stonden allemaal naar ons te kijken.”

HET LEVEN IN SIBERIË

Eindelijk, na een uitputtende treinreis van twee weken, stapten de ballingen met hun schaarse bezittingen uit de goederenwagons in de koude sneeuw. Ze werden naar een nabijgelegen collectief landbouwbedrijf gebracht waar voormannen de beste werkers kwamen uitzoeken, alsof het een slavenmarkt was.

Velen van degenen die in Siberië woonden, waren zelf verbannen, en ze hadden medelijden met de nieuwkomers. Dankzij de hulp van geloofsgenoten en vriendelijke plaatselijke bewoners konden de broeders en zusters zich al gauw settelen. Sommigen konden een relatief normaal leven opbouwen. Enkelen ondervonden zelfs onverwachte gezondheidsvoordelen, zoals de twee Estische zusters die tbc hadden maar dankzij het drogere Siberische klimaat herstelden.

Maar niet iedereen had zo veel geluk. Minstens één kind was tijdens de treinreis gestorven, en een oudere broeder overleed als gevolg van de moeilijke omstandigheden of het emotionele trauma. Sommigen raakten gehandicapt door een gebrek aan de juiste medicijnen of door het veel te zware werk. Anderen hadden te lijden van de moeilijke leefomstandigheden, ondervoeding, ziekte, ongevallen en de extreme kou. Bovendien hadden velen het emotioneel zwaar omdat ze jarenlang van hun gezin gescheiden waren en nooit de brieven van hun geliefden ontvingen.

„Omdat we alleen maar met een paar kinderen en jonge vrouwen waren, werden we naar een betrekkelijk arme collectieve boerderij gebracht”, legt Tiina Kruuse uit. „Er was niet eens genoeg eten voor de boeren zelf, laat staan voor ons. De nieuwkomers kauwden op dennenschors en eetbare plantenwortels en hadden vaak brandnetelsoep op het menu staan.”

De winters in Siberië zijn lang en extreem koud. De Estische ballingen waren zo’n streng klimaat niet gewend. Zelfs zoiets eenvoudigs als aardappelen verbouwen, was haast niet mogelijk. Voor de meesten was het eerste jaar in ballingschap heel zwaar en ging het gepaard met aanhoudende, knagende honger.

„Het was vijftig graden onder nul”, weet Hiisi Lember zich te herinneren. „Omdat het zo koud was, zetten we de kooi met onze kip onder ons bed, zodat ze niet dood zou vriezen. Sommigen namen zelfs hun pasgeboren kalfje in huis.”

NAAR EEN NIEUW GEBIED — OP KOSTEN VAN DE STAAT!

Jaren daarvoor had William Dey gezegd dat als de Sovjet-Unie ooit de Baltische staten zou bezetten, de broeders en zusters er een gigantisch predikingsgebied bij zouden krijgen. Dat is inderdaad gebeurd! Door de Getuigen naar Siberië en andere verafgelegen plekken te verbannen, heeft de Sovjetregering hen echt geholpen die gebieden met de prediking te bereiken. Hoewel Jehovah toeliet dat zijn Getuigen beproefd werden, kregen veel mensen die zelfs nog nooit van Gods naam gehoord hadden, juist hierdoor de gelegenheid om de waarheid te leren kennen.

Lembit Trell bijvoorbeeld was gearresteerd wegens activiteiten tegen de regering. Hij hoorde in 1948 in een cel in Tartu op een ongebruikelijke manier over de waarheid. Een Russische legerofficier, die ook vastzat, vertelde hem over de Getuigen die hij in een andere cel had ontmoet. De officier gaf Lembit een korte samenvatting van wat ze geloven. Hij legde uit dat Gods regering de enige oplossing is en dat God binnenkort over de aarde zal gaan regeren. Dat wekte Lembits belangstelling.

Lembit werd uiteindelijk naar een strafkamp gestuurd in Vorkoeta, in het verre noorden van Siberië, dicht bij de Noordelijke IJszee. Daar hoorde hij een groep Getuigen over de Bijbel praten. Toen hij wat dichterbij kwam, bemerkte hij dat ze het over dezelfde dingen hadden als waarover de officier hem had verteld, dus mengde hij zich in het gesprek.

„Waarom zit je gevangen?”, vroegen de broeders aan Lembit.

„Ik streed voor rechtvaardigheid”, antwoordde hij.

„Is het je gelukt?”, vroeg een van de Getuigen.

Het antwoord lag voor de hand, maar Lembit zei toch: „Nee, het is me niet gelukt.”

„Dat komt doordat je aan de verkeerde kant hebt gestreden”, vertelde een broeder hem. „Zou je niet liever aan de goede kant strijden?” Vervolgens legden ze hem uit wat de Bijbel over geestelijke oorlogvoering zegt. Hoe meer Lembit te weten kwam, hoe meer hij ging beseffen dat hij de waarheid gevonden had en dat hij Jehovah’s kant van de geestelijke oorlogvoering moest kiezen.

Na zijn vrijlating keerde Lembit naar Estland terug en begon hij met zijn geestelijke oorlogvoering. Hij is nu in de gewone pioniersdienst. Zijn vrouw, Maimu, leerde de waarheid op eenzelfde manier kennen; haar belangstelling werd gewekt in de gevangenis door een vrouw die geen Getuige was.

Voor de broeders en zusters die niet veel Russisch spraken, was de velddienst lastig. Maar zelfs met een beperkte woordenschat konden ze toch vaak een gesprekje beginnen door te vertellen waarom ze naar Siberië verbannen waren. Dat hielp hen om zich te bekwamen in het geven van informeel getuigenis. Bovendien hadden ze genoeg gelegenheid om in hun moedertaal tot Estische ballingen te prediken. Eén zuster schat dat zo’n vijftien à twintig Esten en ook een aantal Russen en Litouwers in de kampen de waarheid hebben leren kennen.

TOEVOER VAN GEESTELIJK VOEDSEL

Er werden allerlei manieren gebruikt om bijbels en geestelijk voedsel gevangenissen binnen te smokkelen en bij verbannen Getuigen in afgelegen gebieden te krijgen. „We ontvingen bladzijden van onze lectuur in potten met varkensvet of ander dierlijk vet”, legt een broeder uit. „Omdat het vet door de kou wit werd, viel het papier niet op. Hoewel de functionarissen een mes in de potten staken, vonden ze bijna nooit het dunne papier, dat dicht tegen de rand van de pot was gedrukt.” Het kostbare geestelijke voedsel dat in de potten met letterlijk voedsel was verborgen, werd zelden ontdekt.

Stukjes lectuur konden ook in een tas of kledingstuk worden genaaid of in een zeepdoos of een uitgehold stuk zeep verborgen worden. „Het lukte me om vier Wachttorens in de stukken zeep van één zeepdoos te stoppen”, zegt Ella Toom.

Hoewel brieven gecensureerd werden, leerden de Getuigen hoe ze Bijbelse waarheden en theocratische termen met alledaagse dingen konden weergeven. Zo schreef een zuster: „Onze Vader zorgt heel goed voor ons, en we hebben een touw dat tot aan de bron reikt.” Ze bedoelde dat „onze Vader”, Jehovah, in geestelijk voedsel voorzag; dat ze contact hadden met „de bron”, Jehovah’s organisatie; en dat ze toegang hadden tot levengevende waarheidswateren, Bijbelse lectuur.

Hoewel veel lectuur gewoon met de hand werd gekopieerd, werden soms ook eenvoudige drukmethoden gebruikt. Getuigen die lectuur vertaalden of met de hand kopieerden, vonden het niet erg wanneer ze als straf voor hun prediking eenzame opsluiting kregen. „Ik was blij als ik eenzame opsluiting kreeg”, zegt een zuster. „Het was dan makkelijker om De Wachttoren te vertalen, omdat ik niet zo vaak gestoord werd.” Zo bleken de tactieken van de vervolgers vaak geen succes te hebben maar juist de Koninkrijksbelangen te bevorderen! — Jes. 54:17.

DE BELANGRIJKHEID VAN VERGADERINGEN

Er waren heel weinig gelegenheden om met andere Getuigen samen te komen, daarom hadden ze er alles voor over. Corinna Ennika vertelt hoe zij en een andere zuster de moed bijeenraapten om zonder toestemming een paar dagen van hun werk weg te blijven om een vergadering bij te wonen. „’s Avonds verlieten we het terrein en liepen we naar een spoorwegstation 25 kilometer verderop”, legt Corinna uit. „De trein vertrok om twee uur ’s nachts. Na een rit van zes uur stapten we uit en liepen tien kilometer naar de vergaderplaats. We vonden het juiste huis en overlegden wie van ons het wachtwoord zou zeggen. Op dat moment kwam een broeder naar buiten, die meteen zag dat we zusters waren en opgewekt zei: ’Hier moet je zijn. Kom binnen!’ We bestudeerden De Wachttoren en zongen Koninkrijksliederen. Het was een heel opbouwende en geloofversterkende ervaring voor ons.” Toen ze drie dagen later weer aan het werk gingen, bemerkten ze tot hun opluchting dat de voorman hen niet eens had gemist. Zulke geheime vergaderingen gaven Jehovah’s trouwe aanbidders nieuwe moed en versterkten hun geloof.

Bij een andere gelegenheid hield een groepje broeders een vergadering in een gevangenis toen de bewakers plotseling naar lectuur kwamen zoeken. Eén van de broeders, die een paar bladzijden in zijn handen had, pakte snel een bezem en begon de vloer te vegen. De bewakers zochten overal, maar vonden niets en vertrokken weer. Ondertussen bevond de lectuur zich rond de bezemsteel in de stevige greep van de broeder die heel ijverig aan het vegen was!

DE KRACHT VAN WARE CHRISTELIJKE LIEFDE

„Vijf jaar lang heb ik onder de grond in de kolenmijnen gewerkt”, vertelt Adolf Kose. „We zaten boven de noordpoolcirkel, waar het in de winter overdag niet licht wordt. Als we na ons werk naar boven kwamen, was het donker. Dus zagen we maandenlang geen daglicht. Ook kregen we niet genoeg te eten. Dat had invloed op mijn geheugen en mijn tijdsbesef. Door het harde werk, het gebrek aan voedsel en de pure uitputting hadden we niet de kracht om langer dan een paar minuutjes over alledaagse dingen te praten. Maar als we het over Koninkrijkswaarheden hadden, waren we nooit te moe. Dat konden we urenlang volhouden.”

Tijdens al die ontberingen leerde Jehovah’s volk zelfopofferende liefde voor elkaar te tonen. „Alles wat we hadden”, legt broeder Kose uit, „en ook alles wat we kregen, werd eerlijk onder de broeders en zusters verdeeld. Iedereen van ons was behoeftig, dus leerden we om alle dingen met elkaar te delen” (1 Joh. 4:21).

Zelfs de bewakers wisten dat de Getuigen elkaar altijd hielpen. Toen Aino Ehtmaa in een ander kamp terechtkwam, had ze geen lepel en ook geen kom, wat onmisbaar was in een kamp.

„Maak je geen zorgen,” zei de kampopzichter, „je zusters zullen je wel geven wat je nodig hebt.” En dat gebeurde ook. Elke keer weer brachten zulke uitingen van christelijke liefde Jehovah’s naam eer.

Maar de beproevingen op hun loyaliteit hielden nooit op. Hoewel zuster Ehtmaa bijvoorbeeld al een hele tijd in het strafkamp zat, vroegen de bewakers haar elke keer weer: „Weiger je nog altijd met ons samen te werken?” Uiteraard bedoelden ze met samenwerken het geven van vertrouwelijke informatie over Jehovah’s Getuigen.

Zuster Ehtmaa antwoordde steevast: „Jullie houden me vast in kampen, en mijn vader en moeder zijn door jullie toedoen gestorven. Hoe kan ik dan ooit met jullie samenwerken?”

Zelfs in hun „gevangenisboeien” bleven de verbannen Getuigen christelijke liefde tonen door wanneer ze maar konden het goede nieuws van het Koninkrijk bekend te maken. Maar tot wie konden ze prediken? Onder het Sovjetbewind werd de niet-communistische elite gedwongen te verhuizen, wat voor de Getuigen feitelijk ’een deur voor het woord opende’. Veel broeders en zusters hadden zinvolle gesprekken met die goed opgeleide ballingen, die anders misschien niet zo gauw de Koninkrijksboodschap gehoord zouden hebben of ernaar zouden hebben geluisterd (Kol. 4:2-4).

„Later werden we naar verschillende kampen gestuurd”, legt broeder Kose uit. „In elke cel werd veel gepredikt. Ik heb veel meer getuigenis kunnen geven dan ik ooit had gedaan of daarna heb kunnen doen.”

Tijdens al die jaren van ballingschap bleven de aanvallen op Jehovah’s Getuigen onverminderd doorgaan. Ze werden van hun bezittingen en van hun vrijheid beroofd, en ze werden op elke mogelijke manier vernederd. Maar hun vervolgers zijn er nooit in geslaagd hun moreel te ondermijnen of hun band met Jehovah te verbreken.

TERUG NAAR ESTLAND

Toen Stalin in 1953 stierf, waren veel van zijn trouwe aanhangers in diepe rouw. Op dat moment zat Ella Toom in een cel met zes andere zusters. De bewaker kwam huilend binnen en beval hun op te staan en Stalin eer te bewijzen. Moedig weigerden ze.

Na Stalins dood begon de politieke sfeer te veranderen. In 1956/1957 stuurde de wereldwijde broederschap van Jehovah’s Getuigen honderden verzoekschriften naar de Sovjetregering ten behoeve van de verbannen broeders en zusters. Een voor een werd aan de verbannen Getuigen amnestie verleend. Degenen die gevangenzaten werden vrijgelaten en de ballingen mochten weer naar huis. Sommige Getuigen werden kort na Stalins dood vrijgelaten, maar andere moesten nog een behoorlijke tijd wachten. De familie Tuiman bijvoorbeeld werd in 1951 verbannen, maar mocht pas in 1965 terugkeren. En hoewel onze broeders en zusters naar Estland terug mochten, moesten ze opnieuw woonruimte zoeken, want al hun bezittingen waren in beslag genomen toen ze verbannen werden.

EEN TERUGBLIK

Welke uitwerking hebben de intimidaties, wreedheden, zware arbeid en erbarmelijke gevangenisomstandigheden op de Getuigen gehad? De overgrote meerderheid bleef getrouw en geestelijk sterk, zelfs wanneer ze met de dood geconfronteerd werden. Ten minste 27 Estische Getuigen zijn in de gevangenis of in ballingschap gestorven, onder wie Artur Indus, die in Estland in het Dienstcomité diende voordat hij gedeporteerd werd. Friedrich Altpere overleed kort na zijn vrijlating, kennelijk aan de gevolgen van zware arbeid. Jehovah’s aanbidders hadden in Siberië zware geloofsbeproevingen ondergaan, maar ze hadden veel geleerd, en hun rechtschapenheid was niet gebroken. Ze hadden door die periode van wrede vervolging juist een sterker geloof gekregen en waren standvastiger geworden (Jak. 1:2-4).

„De verantwoordelijke broeders zaten allemaal in strafkampen”, legt Viljard Kaarna uit, „en we hielden contact met hen. Daardoor hadden we in Siberië altijd lectuur en ging het geestelijk goed met ons. Terug in Estland was het minder makkelijk om geregeld geestelijk voedsel te krijgen. Als we niet gedeporteerd waren, was het waarschijnlijk moeilijker geweest om geestelijk sterk te blijven.”

Veel verbannen niet-Getuigen raakten als gevolg van hun ontberingen verbitterd. Maar Jehovah’s Getuigen zagen hun verbanning als een geestelijk versterkende ervaring.

„We hebben gehoorzaamheid geleerd van de dingen die we geleden hebben”, zegt Corinna Ennika. „We stelden onze hoop op Jehovah en hebben daar nooit spijt van gehad. We hebben ondervonden hoe weinig er nodig is om te overleven. Mijn zus, Ene, en ik hadden alleen een koffertje en een doos onder ons bed. Als we nu vinden dat we iets nodig hebben, denken we terug aan die tijd. De beste jaren van onze jeugd (van mijn 17de tot mijn 23ste) hebben we in Siberië doorgebracht. Ik heb me vaak afgevraagd of we ook zo geestelijk sterk zouden zijn geweest als we niet gedeporteerd waren. Ik denk dat in die periode Siberië de beste plek voor ons was.”

„Die vijf jaar in Siberië waren al snel vergeten”, vertelt een andere zuster. „Het was alsof ik gewoon een paar uurtjes naar een film had zitten kijken.”

Aino Ehtmaa vertelt: „Dingen die ik nooit zal vergeten, zijn het dansende noorderlicht, de kleurrijke nevels die bij strenge vorst uit de zee of rivieren opstegen, de middernachtzon die twee weken lang niet onderging en de poolnacht waarin de zon zich twee weken lang niet liet zien. Ook de jonge aardbeitjes die tijdens de korte zomer rijpten en de vogels die zich met de twijgjes van de ranke bomen voedden. Ondanks alle ontberingen had ik het gevoel dat ik in Siberië op vakantie was. Ik besefte dat het dankzij Jehovah mogelijk was om zelfs daar gelukkig te zijn.”

NIEUWE TIJDEN, OUDE TACTIEKEN

De terugkeer van de broeders en zusters naar Estland maakte geen eind aan de vervolging. De geheime politie gebruikte zowel directe als indirecte tactieken om aan informatie over de organisatie te komen en om die te kunnen belasteren.

Jüri Schönberg, die was gearresteerd omdat hij militaire dienst had geweigerd, werd uit het werkkamp gehaald voor een intensief verhoor. Een speciaal getrainde KGB-agent was van Kiev (Oekraïne) naar Estland gekomen om hem te overreden voor de geheime dienst te gaan werken. De agent probeerde hem te laten zien dat de lectuur van Jehovah’s Getuigen tegen de regering gekant was en vol fouten stond. Hij gaf Jüri een paar Wachttorens om te lezen, maar hoewel ze er echt uitzagen, weigerde Jüri ze aan te pakken. Hij was bang dat het misschien vervalste Wachttorens waren die de KGB soms maakte om verwarring onder de Getuigen te zaaien. Een week lang werd Jüri van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat onder druk gezet om met de KGB te collaboreren, maar onze broeder bleef standvastig en weigerde een compromis te sluiten.

HERNIEUWD CONTACT MET ’MOEDER’

Hoewel het IJzeren Gordijn ondoordringbaar leek, kon het licht van de Bijbelse waarheid niet helemaal tegengehouden worden. Jarenlang hadden de broeders het moeten doen met oude lectuur. Maar tijdens hun verbanning in Siberië konden de Estische Getuigen broeders ontmoeten uit andere delen van de Sovjet-Unie. Eenmaal terug in Estland onderhielden ze moedig het contact met de broeders in de Sovjet-Unie en konden ze van tijd tot tijd aan nieuw geestelijk voedsel komen. Zo hadden ze vanaf 1956 contact met Ivan Dziabko en anderen uit Oekraïne en konden ze lectuur van hen ontvangen. Maar die contacten waren schaars en de hoeveelheid lectuur was beperkt. Er was behoefte aan meer, en het duurde niet lang of Jehovah zegende de moedige inspanningen van onze broeders en zusters.

Onder leiding van het Besturende Lichaam maakte het Finse bijkantoor plannen om de broeders in Estland systematischer te helpen. Vilho Eloranta, die in de jaren dertig in Estland gepionierd had, werd gevraagd om contact met hen te leggen. Begin jaren zestig lukte het hem om tijdens zijn eerste reis naar Estland in contact te komen met Fanny Hietala. Daarna dienden veel Finse broeders als koerier door zich voor te doen als toerist; zo zorgden ze voor een vaste communicatielijn. Eindelijk hadden de broeders in Estland contact met ’Moeder’, zoals de broeders Jehovah’s organisatie noemden. Ze konden velddienstberichten en brieven doorgeven en konden lectuur op microfilm ontvangen. Maar omdat dat allemaal volledig in het geheim en met uiterste discretie moest gebeuren, bleef het contact beperkt tot twee of drie keer per jaar.

De neef van Adolf Kose, Hugo Kose jr., die in de Verenigde Staten woont, reisde vijftien keer als koerier naar Estland. Op een van zijn reizen hadden de grenswachters zijn spullen grondig doorzocht maar niets gevonden. Maar toen vroegen ze hem rechtstreeks tot welke godsdienst hij behoorde. Omdat Hugo had bemerkt dat hun Engels niet zo goed was, begon hij snel en druk in het Engels te praten. De grenswachters wilden niet dom overkomen door te vragen wat langzamer te spreken, dus toen de telefoon ging, zeiden ze dat hij moest opschieten omdat het schip op het punt stond te vertrekken. Uiteraard gaf hij daar meteen gehoor aan!

De koeriers wisten hoe belangrijk hun taak was, en ze namen die heel serieus. Ze waren altijd voorzichtig en waren zich constant bewust van het gevaar overmoedig te worden. Velddienstberichten werden gecodeerd voor het geval ze in verkeerde handen terecht zouden komen. De koeriers beseften dat ze hun eigen leven en dat van anderen in gevaar konden brengen door onvoorzichtig te zijn. Soms hadden ze in de gaten dat ze door KGB-agenten werden gevolgd. Toen Viljard Kaarna bijvoorbeeld stond te wachten om een pakketje van twee broeders te ontvangen, zag hij dat een agent foto’s van die broeders nam en hen vervolgens volgde. Ongetwijfeld was hij bewijsmateriaal aan het verzamelen om tegen de Getuigen te gebruiken. Toch zijn de broeders in al die jaren nooit één zending lectuur of een brief of bericht kwijtgeraakt.

ORGANISATORISCHE VERBETERINGEN

De prediking in de Sovjet-Unie stond al een tijdje onder het toezicht van een landscomité in Oekraïne. Daarnaast dienden verspreid over het land een aantal broeders als districtsopziener. Maar door de groei in Estland was er nu iemand nodig die plaatselijk de leiding kon nemen. Adolf Kose, die rustig van aard was en gelouterd was door diverse geloofsbeproevingen, werd in 1967 aangesteld om het werk te helpen organiseren. Later kwam daarbij de taak om voor Letland, Litouwen, Karelië, Leningrad en Moermansk de correspondentie te verzorgen en de berichten te verwerken. Ook hielp hij bij het organiseren van de drukwerkzaamheden op diverse locaties.

Hoe lukte het broeder Kose om voor al die verantwoordelijkheden zorg te dragen terwijl hij en zijn vrouw, Koidula, ook nog moesten werken op een varkensboerderij in de buurt van Tapa? Hij had een machine ontworpen die zijn werk op de boerderij wat makkelijker maakte, waardoor hij meer tijd had voor zijn theocratische toewijzingen.

Later hielpen broeders zoals Viljard Kaarna, Lembit Toom en Silver Silliksaar met het bezoeken van gemeenten in Estland en in naburige republieken van de Sovjet-Unie. Toen het Russische veld in Estland groeide, hielp ook Alexandr Jevdokimov daarbij. Na verloop van tijd gingen de Russischsprekende broeders in Estland hun eigen lectuur produceren. De publicaties die ze op microfilm ontvingen, waren al in het Russisch en konden gewoon worden afgedrukt op fotopapier. Maar toen gemeenten groter werden, stapten ze op een andere methode over omdat de oude methode tijdrovend was en er veel broeders op verschillende locaties nodig waren om bij het maken van de afdrukken te helpen. Ondanks de beperkte middelen maakten de broeders ondergronds honderden exemplaren van meer dan twintig verschillende boeken. Van 1966 tot 1989 werden handmatig meer dan vijf miljoen bladzijden Estische en Russische lectuur geproduceerd.

VOORZICHTIGHEID GEBODEN

Op een keer deed de politie een inval in het huis van een broeder omdat ze zogenaamd op zoek waren naar een gestolen motorfiets. Maar ze liepen regelrecht naar een boekenrek, wat nu niet bepaald een plek is om een motorfiets te verbergen! Ze waren duidelijk op zoek naar verboden lectuur. Tot hun grote teleurstelling vonden ze niets.

Hoe zorgden de broeders ervoor dat de lectuur niet makkelijk herkend en ontdekt werd? Ze gebruikten bij het inbinden van de lectuur vaak kaften van oude wereldse boeken of tijdschriften. Bij een onverwachte huiszoeking werd er gewoonlijk niet veel aandacht besteed aan die ’oude’ publicaties.

De Getuigen gebruikten speciale gelegenheden zoals bruiloften als dekmantel voor vergaderingen en congressen. Zo duurde de bruiloft van Heimar en Elvi Tuiman twee dagen. Soms duurden zulke bijeenkomsten wel drie of vier dagen. De Estische ouderlingen raadden stelletjes aan niet te veel mensen op hun bruiloft uit te nodigen. Kleinere groepen vielen minder op, waardoor de kans kleiner was dat er problemen ontstonden.

DE KOMST VAN RUSSISCHE BROEDERS

Vanaf 1970 verhuisden heel wat Getuigen die al lang in de waarheid waren vanuit Oekraïne, Wit-Rusland en andere delen van de Sovjet-Unie naar Estland. Voor velen van hen was het leven daar een stuk makkelijker dan in hun geboorteland, waar ze wreed werden vervolgd.

Met de hulp van broeders zoals Nikolai Doebovinsky, een ervaren ouderling uit Oekraïne, werd in 1972 in Tartu de eerste Russischtalige gemeente opgericht met zo’n vijftig verkondigers. Het Russische veld bleek heel vruchtbaar, want in 2010 waren er 27 gemeenten en vier groepen in die taal. Meer dan de helft van de verkondigers in Estland maakte daar deel van uit.

HET SUCCES VAN INFORMEEL GETUIGENIS

De Russischsprekende broeders en zusters waren moedige, ijverige predikers en schrokken er niet voor terug informeel getuigenis te geven. Ze begonnen bijvoorbeeld gesprekjes met toeristen die kerken in Tallinn bezichtigden en gaven hun getuigenis. Vaak dachten de toeristen dat iemand die over de Bijbel sprak wel een gids moest zijn, dus luisterden ze aandachtig naar wat onze broeders en zusters zeiden.

Sommige zusters predikten op de trein. Ze kochten dan in Tartu een retourtje Tallinn. Tijdens de reis van acht uur hadden ze genoeg tijd om met passagiers te praten en het goede nieuws met hen te delen.

„Ik had gebeden om een Bijbelstudie”, vertelt Marija Pasetsjnik, die van Kazachstan naar Estland was verhuisd. Na erover te hebben nagedacht, besloot ze getuigenis te gaan geven tijdens de vele uren die ze altijd bij de plaatselijke winkels in de rij stond om eten te kopen.

„Op een dag begon ik tijdens het wachten een praatje met een vrouw”, vervolgt Marija. „Geleidelijk stuurde ik het gesprek in de richting van de Bijbel. De vrouw bleek zelf niet echt geïnteresseerd, maar ze nam me mee naar haar vriendinnen, stelde me aan hen voor en vertrok toen. Zo kon ik vier Bijbelstudies oprichten. Een van die vrouwen aanvaardde de waarheid en dient Jehovah nog steeds getrouw.”

Net als in andere delen van de wereld stonden veel aanbidders van Jehovah op hun werk bekend als voorbeeldige werknemers. Dat gold ook voor Leonhard Nilsk. De vertegenwoordiger van de communistische partij in de krachtcentrale waar hij werkte, vond dat hij niet langer nuttig was voor het bedrijf omdat hij gelovig was. Maar een afdelingshoofd nam het voor hem op en zei: „Hebben we meer behoefte aan communisten die drinken en hun werk niet afmaken dan aan een gelovig iemand van wie we weten dat hij betrouwbaar is?” Toen ook andere collega’s Leonhard wegens zijn goede reputatie verdedigden, werd het daarbij gelaten. Blijkbaar probeerde de partijvertegenwoordiger in een goed blaadje te komen bij haar superieuren, en toen er een eind kwam aan het communistische bewind in Estland, werd ze zelf op straat gezet.

PREDIKEN ONDER VERBODSBEPALINGEN

„Toen ik nog op school zat, probeerde ik onopvallend met veel van mijn klasgenoten te praten”, vertelt Lembit Reile, die nu in het Estische bijkantoorcomité dient. „Ik nodigde een van die jongens regelmatig bij mij thuis uit en gaf hem dan voorzichtig getuigenis. Na mijn schooltijd heb ik hem ongeveer twintig jaar niet meer gezien. Maar kort geleden hield ik een openbare lezing in de gemeente in mijn geboorteplaats, en raad eens wie er in de zaal zat? Mijn klasgenoot! Hij kreeg op dat moment Bijbelstudie, en kort na mijn bezoek werd hij gedoopt! Dat was echt geweldig!”

Omdat ons werk verboden was, moesten de broeders en zusters heel alert zijn als ze getuigenis wilden geven. Een ouderling legt uit hoe ze te werk gingen: „We namen de tijd om de mensen om ons heen te observeren en bepaalden vervolgens met wie we veilig een gesprekje konden beginnen. We moesten heel voorzichtig zijn als we met vreemden praatten. Na een tijdje hadden we al gauw door of iemand een KGB-informant was. Ook als iemand heel spraakzaam of luidruchtig was, waren we achterdochtig. Aan de andere kant kon het veilig zijn om met iemand te praten die wat gereserveerd was. Vaak begonnen we gesprekjes met mensen die niet achter de communistische regering stonden, de zogenoemde dissidenten, die wat ruimdenkender waren.”

EEN AANMOEDIGEND GESPREK IN EEN PARK

Het Besturende Lichaam had er regelingen voor getroffen dat een van hen, Lloyd Barry, samen met Viv Mouritz van het Finse bijkantoor Adolf Kose zou ontmoeten, die de leiding over het werk in Estland had. Ze hadden afgesproken in een park in Leningrad.

„In het begin was broeder Kose niet erg spraakzaam en bleef hij voorzichtig achter zijn krant zitten”, vertelt broeder Mouritz over hun geheime ontmoeting. „Maar na een tijdje liet hij zijn krant zakken en kwam hij los.”

„Hij sloeg onze uitnodiging om samen wat te gaan eten af”, weet broeder Barry zich nog te herinneren. „Hij zei dat het beter was alleen de echt noodzakelijke dingen te bespreken en het daarbij maar te laten.”

Toen broeder Kose zijn bezorgdheid uitte over het zware juk van vervolging en de beperkingen waarmee de Getuigen in de Sovjet-Unie te maken hadden, deelden broeder Mouritz en broeder Barry heel wat aanmoedigende gedachten met hem. „In andere landen hebben we ook met beproevingen te maken”, redeneerden ze. „Die beproevingen lijken makkelijker, maar ze zijn veel gevaarlijker! Wij hebben veel verleidingen die jullie niet hebben, en in het Westen raken we meer mensen kwijt dan jullie hier.”

Die ontmoeting kwam echt op het juiste moment en was voor broeder Kose geestelijk heel versterkend. Pas later kwam hij erachter dat hij met een lid van het Besturende Lichaam had gesproken, en enthousiast bracht hij de aanmoediging van Jehovah’s organisatie over aan allen die getrouw volhardden onder tirannieke vervolging.

„We voelen mee met onze broeders en zusters in de Sovjet-Unie”, schreef broeder Barry naderhand. „Het was geweldig broeder Kose te ontmoeten, en de handdruk en stevige omhelzing die we bij het afscheid van hem kregen, waren een mooie afsluiting van een fantastische ontmoeting.”

JONGEREN NEMEN EEN MOEDIG STANDPUNT IN

Vooral jonge aanbidders van Jehovah werden onder druk gezet om politieke organisaties te steunen. Ook werden ze gepusht om deel te nemen aan andere activiteiten die tegen hun door de Bijbel gevormde geweten ingingen.

Ester Tamm vertelt: „Op een keer toen ik nog heel jong was, moest iedereen in de klas opstaan en naar voren komen om een brief te ondertekenen waarin Stalin gefeliciteerd werd met zijn verjaardag.”

Ester stond op maar weigerde naar voren te lopen. Ze zei beleefd dat ze de brief niet zou ondertekenen. De lerares werd boos, maar verrassend genoeg waren er een paar andere leerlingen die Ester steunden en moedig zeiden dat ook zij de brief niet zouden ondertekenen. Daarna drong de lerares niet verder aan.

Een andere kwestie had te maken met het dragen van een rode sjaal als blijk van steun aan het communisme. Er werd gedreigd met lagere cijfers of andere straffen. Onze jonge broeders en zusters weigerden concessies te doen en toonden dezelfde loyale instelling als Daniël en zijn drie Hebreeuwse vrienden in het oude Babylon (Dan. 1:8).

EEN HEEL NIEUW TIJDPERK

Het feit dat slechts 7 procent van de bevolking tot de communistische partij behoorde, geeft te kennen dat het Estische volk in het algemeen niet achter het Sovjetsysteem stond. Estische functionarissen stonden niet altijd te trappelen om de richtlijnen van Moskou te volgen, en sommige hielpen de Getuigen zelfs. Zo gaf in 1985 een plaatselijke functionaris Lembit Toom het advies: „Ik weet dat je onder de Getuigen een soort voorman bent. Als jullie bijeenkomen voor jullie vergaderingen, doe dat dan niet op nationale feestdagen.”

„Ik zal het doorgeven”, zei Lembit. Blijkbaar ergerde de KGB zich eraan dat de Getuigen op nationale feestdagen bijeenkwamen. Waarschijnlijk waren de vergaderingen te openlijk geweest, dus brachten de broeders naar aanleiding van het vriendelijke advies wat veranderingen aan.

In 1986 begon er met de perestrojka of hervormingspolitiek van de Sovjet-Unie een heel nieuw tijdperk. Het Besturende Lichaam moedigde de broeders ertoe aan van de nieuwe openheid en vrijheid gebruik te maken om congressen in Oost-Europa te organiseren. Onze broeders en zusters in de Sovjet-Unie konden bijna niet geloven dat ze vóór Armageddon nog vrijheid zouden genieten. Al hun beproevingen lagen nog vers in het geheugen, en er vonden nog steeds geregeld huiszoekingen plaats.

EEN LEZING VOOR EEN GROOT PUBLIEK

Nu mensen meer vrijheid genoten, groeide de belangstelling voor religie en de Bijbel. Het algemene publiek was nieuwsgierig naar het standpunt van Jehovah’s Getuigen, en diverse instellingen nodigden broeders uit om lezingen te komen houden over ons geloof.

Eén van die gelegenheden verliep anders dan gedacht. Lembit Reile had toegezegd om voor een groepje mensen een lezing te houden. Op de betreffende dag was Ainar Ojarand, de broeder die alles had geregeld, zich aan het scheren toen hij op de radio de aankondiging hoorde: „Vandaag zal er in het congrescentrum Sakala een lezing worden gehouden, getiteld ’Wat leert de Bijbel?’” Dat was het belangrijkste congrescentrum in Tallinn, waar de communistische partij gewoonlijk haar vergaderingen hield! Geschrokken liet Ainar zijn scheerapparaat bijna uit zijn handen vallen! Hij zag geen mogelijkheid om Lembit te waarschuwen dat dit een veel grotere bijeenkomst zou zijn dan ze in eerste instantie gedacht hadden — tenminste niet voordat hij hem bij de bushalte ontmoette.

„De zaal zat stampvol”, vertelt Lembit. „Ik had nog nooit zo’n groot publiek toegesproken. Ook had ik nog nooit een microfoon gebruikt of vanachter een katheder gesproken. Na kort te hebben gebeden, kwam me het beeld van Paulus op de Areopagus voor de geest en bedacht ik een inleiding. Omdat de meeste toehoorders vegetariër waren, begon ik met te vertellen dat God de eerste mensen alleen groenten en fruit te eten had gegeven. Pas na de zondvloed mochten ze vlees eten.”

Die inleiding leek succes te hebben, want na afloop stonden de mensen in de rij om hun naam en adres achter te laten zodat ze lectuur konden krijgen wanneer die beschikbaar was. Door de jaren heen hebben heel wat broeders voor grote groepen lezingen gehouden in bibliotheken, scholen en culturele centra. Als gevolg daarvan hebben veel oprechte mensen de waarheid aanvaard.

GEESTELIJK WAKKER BLIJVEN

Vanaf 1989 kregen Jehovah’s aanbidders in de Sovjet-Unie meer religieuze vrijheid. Daardoor konden sommige broeders en zusters naar een congres in Polen. Hoe voelde het om na jaren van tirannieke onderdrukking in vrijheid bijeen te komen?

„We waren zo blij!”, vertelt Ella Toom. „Onze ogen schoten constant vol met tranen. Voor ons was dat congres echt een geestelijk paradijs.”

„Omdat we vroeg in Polen aankwamen, werden we meegenomen naar een vergadering in een Koninkrijkszaal”, vertelt een andere zuster. „Toen ik de broeders en zusters naar binnen zag gaan, moest ik huilen. Ik was nog nooit eerder in een Koninkrijkszaal geweest!”

Dat jaar reisden Theodore Jaracz en Milton Henschel van het Besturende Lichaam samen met Willi Pohl van het Duitse bijkantoor door heel de Sovjet-Unie. Ze wilden graag de broeders en zusters ontmoeten om hen aan te moedigen en om poolshoogte te nemen van de situatie. Het wereldtoneel was in rap tempo aan het veranderen, en er moest snel gebruik worden gemaakt van de hervormingspolitiek van de Sovjet-Unie. Het was tijd voor geestelijke reorganisatie, en het vertaalwerk verdiende als eerste de aandacht.

Sinds 1983 had de energieke Toomas (Tom) Edur *, voormalig ijshockeyprof met een Estische achtergrond, op het Canadese bijkantoor wat vertaalwerk in het Estisch gedaan. Die publicaties waren toen voornamelijk voor Esten die in het buitenland woonden. Maar in 1990, toen ons werk in Estland op gang begon te komen, werden Toomas en zijn vrouw, Elizabeth, aan het Finse bijkantoor toegewezen om te helpen met het vertalen van onze lectuur in het Estisch. Kort daarna werden ze naar Estland overgeplaatst.

Tot dan toe hadden individuele vertalers op verschillende locaties gewerkt. Maar het was nu duidelijk dat het voor de vertalers beter was om op één locatie als team samen te werken. Dus ging een groepje vertalers aan het werk in het huis van Lembit Toom in Tartu. Maar omdat het in de Sovjet-Unie praktisch onmogelijk was om aan computers te komen, konden de vertalers niet efficiënt werken. De situatie verbeterde toen een plaatselijke broeder Bethel in de Verenigde Staten bezocht en twee computers meebracht — een goed begin voor een efficiënte vertaalafdeling. Maar de meeste vertalers hadden geen ervaring met computers, laat staan met MEPS (het elektronische fotozetsysteem van onze organisatie). Hoewel het een hele uitdaging voor hen was, wilden ze het graag leren en hadden ze het al snel onder de knie.

NOG EEN CONGRES IN HET BUITENLAND

Nu de Sovjet-Unie haar greep op Oost-Europa aan het verliezen was, kregen mensen meer vrijheid. Ongeveer tweehonderd Estische broeders en zusters kregen zelfs een visum om in juni 1990 het „Zuivere taal”-districtscongres in Helsinki (Finland) bij te wonen.

Toen de Estische afgevaardigden in de haven aankwamen, werden ze door de Finse broeders en zusters begroet met een daverend applaus, dat wel een half uur duurde! Niet-Getuigen waren nieuwsgierig wat er aan de hand was en wilden weten wie die beroemdheden waren. Wat een ommekeer! Onze nederige broeders en zusters, die tientallen jaren door de Sovjetregering slecht waren behandeld, werden nu als olympische helden verwelkomd!

Het was voor de Estische broeders en zusters fantastisch om een deel van het programma in het Estisch te horen en nieuwe publicaties in hun eigen taal te ontvangen! „Toen we voor het eerst een Estische brochure in onze handen hadden,” zei een broeder die al lang in de waarheid was, „was het alsof we een kostbaar sieraad vasthielden.”

De Estische afgevaardigden waren nog enthousiaster toen in de slotlezing werd meegedeeld dat het Besturende Lichaam toestemming had gegeven voor een halfmaandelijkse Estische Wachttoren in vierkleurendruk die vanaf januari 1991 simultaan met de Engelse editie zou verschijnen. Het euforische publiek stond op en er brak een langdurig applaus los. Toen er na het applaus een stilte volgde, vroeg iemand in het publiek: „Zal er dan zoals vroeger maar één tijdschrift per studiegroep zijn, of zal iedereen een eigen exemplaar krijgen?” Het antwoord dat er voor iedereen een exemplaar zou zijn, was te mooi om waar te zijn en ontlokte opnieuw een daverend applaus.

Het Finse bijkantoor begon meteen met het drukken van Estische lectuur, inclusief de tijdschriften vanaf 1990. Naast geestelijke hulp ontvingen de Estische Getuigen ook veel zendingen humanitaire hulp van broeders en zusters in diverse landen — hulp die gezien de slechte economische situatie heel welkom was.

HET EERSTE CONGRES IN VRIJHEID

Jehovah’s organisatie greep de toenemende religieuze vrijheid snel aan om grote districtscongressen in heel de Sovjet-Unie te organiseren. Op 13 en 14 juli 1991 zou in Tallinn het eerste „’Goddelijke vrijheid’-lievende mensen”-congres worden gehouden!

Dat congres was vooral voor sommige oudere broeders en zusters heel vreugdevol, want het laatste congres dat ze in Estland in vrijheid hadden bijgewoond, was in 1940 geweest. Wat waren ze enthousiast dat ze nu, ruim vijftig jaar later, weer in vrijheid konden bijeenkomen!

De Russischsprekende broeders en zusters uit het noordwesten van de Sovjet-Unie, de Baltische staten en Kaliningrad kwamen bijeen in de Linnahall, de concerthal van Tallinn. In de aangrenzende ijshal (Jäähall) volgden bijna duizend personen het Estische programma. Beide hallen hadden een gezamenlijk hoogtepunt van 4808 aanwezigen. Er werden 447 personen gedoopt, wat beslist reden tot grote uitbundigheid was!

Zulke congressen waren voor nieuwelingen vaak een grote hulp om de waarheid te leren kennen. Amalie, de oma van Leonhard Nilsk bijvoorbeeld, bezocht de adventistenkerk maar had haar twijfels over hun leringen. Leonhard moedigde haar aan om aan de hand van de Bijbel te bepalen wat de waarheid was. Maar het keerpunt kwam voor haar pas toen ze in 1991 het congres in Tallinn bezocht. Na de eerste dag liet Amalie weten dat ze nooit meer naar haar kerk zou gaan. Wat Leonhard haar had verteld, had haar nog niet overtuigd — ze moest Jehovah’s volk gewoon met eigen ogen zien. Ze aanvaardde een Bijbelstudie en werd later gedoopt.

DROMEN KOMEN UIT

Hoewel de donkere wolken van vervolging en onderdrukking niet langer een bedreiging vormden, konden sommige Getuigen het nog steeds moeilijk bevatten dat er echt vrijheid van aanbidding was. Eén ouderling had er bijvoorbeeld altijd al van gedroomd dat het Eeuwig leven-​boek in zijn eigen taal zou verschijnen. In 1991 was dit het eerste boek dat in het nieuwe tijdperk van grotere vrijheid in het Estisch werd gedrukt.

„Ik kon niet geloven dat ik het boek echt in mijn handen had”, zegt de ouderling. „Toen ik het op de vergadering aankondigde, had ik moeite mijn tranen te bedwingen. Even was iedereen stil; ze konden hun oren niet geloven. Toen barstten de vreugdekreten los! De broeders en zusters lachten en huilden tegelijk. Dat was zo’n moment dat je nooit zult vergeten. Elke keer als ik eraan terugdenk, krijg ik weer tranen in mijn ogen.”

Voor de broeders en zusters was het heel vaak alsof ze droomden (Ps. 126:1-6). Na tientallen jaren van ontberingen konden velen persoonlijk de gelukkige afloop meemaken die Gods Woord belooft: „Te zijner tijd zullen wij oogsten indien wij het niet moe worden” (Gal. 6:9).

EEN THEOCRATISCHE MIJLPAAL

Een datum die onze broeders en zusters in Estland lang zal bijblijven, is 31 oktober 1991. Op die dag werd de eerste gemeente van Jehovah’s Getuigen in Estland officieel geregistreerd.

Het was nu tijd voor een grote geestelijke reorganisatie. Er was veel belangstelling voor het goede nieuws, en mensen toonden openlijk interesse voor de Bijbel en religie. Er moesten Bijbelstudies worden geleid en gemeentevergaderingen en grotere vergaderingen worden georganiseerd. De vertalers hadden een geschiktere kantoorruimte nodig om zorg te kunnen dragen voor hun toenemende werk.

Ondertussen kwamen de eerste Gileadzendelingen aan, dus was er behoefte aan zendelingenhuizen. Ze hadden ook hulp nodig bij het oplossen van visumproblemen en het verkrijgen van een verblijfsvergunning. De neutraliteitskwestie moest aan regeringsfunctionarissen worden uitgelegd. En er waren bouwvergunningen nodig voor de bouw van Koninkrijkszalen.

„Die jaren vlogen voorbij alsof het slechts een paar korte maanden waren omdat er een heel theocratisch fundament gelegd moest worden”, vertelt Reino Kesk, die toen als kringopziener diende. „Het was ook een bijzonder opwindende tijd. Mensen vonden de waarheid geweldig en aanvaardden die snel. In elke gemeente waren veel personen die zich wilden laten dopen. Sommige geïnteresseerden die naar het congres kwamen zonder veel van Jehovah’s Getuigen af te weten, genoten zo van de lezingen dat ze meteen gedoopt wilden worden. Er moest enorm veel gedaan worden om hen te helpen!”

Toen Estland onder het Sovjetbewind stond, had het Duitse bijkantoor het toezicht op de prediking. Een van de geheime communicatiekanalen tussen Duitsland en Estland liep via het Finse bijkantoor. Maar nu de grenzen open waren en er vrij gecommuniceerd kon worden, kreeg het Finse bijkantoor in 1992 de leiding over het werk in Estland.

HEEL IJVERIG EN HEEL ENTHOUSIAST!

Omdat zo veel nieuwelingen snel vorderingen maakten, viel het niet mee om zorg te dragen voor iedereen die ongedoopte verkondiger wilde worden. Zo bezocht Tom Edur op de ochtend van de herdenking van Christus’ dood een nieuwe, kleine groep en was verbaasd dat er zo veel aanwezigen op de velddienstbijeenkomst waren.

„Ken je iedereen die hier is?”, vroeg Tom aan de plaatselijke broeder.

„Het zijn niet allemaal verkondigers”, was het antwoord.

Tom begon maar met de bespreking en zei daarna: „Ik zou graag even persoonlijk praten met iedereen die nog geen verkondiger is.”

Ongeveer tien Bijbelstudies kwamen naar Tom toe en zeiden dat ze graag verkondiger wilden worden. Nadat Tom de basisvereisten voor ongedoopte verkondiger had besproken, gaven drie van de jonge vrouwen toe dat ze zich nog niet uit hun kerk hadden laten uitschrijven. Tom legde uit dat als ze bekend wilden staan als een Getuige, ze hun kerklidmaatschap moesten opzeggen. Dus dat deden ze! Ze gingen direct naar hun voormalige kerk, lieten hun naam uit het register verwijderen en voegden zich daarna bij de anderen in de prediking.

Eén man die aanwezig was, rookte nog. Omdat het hem wel wat tijd zou kosten om daarmee te stoppen, ging hij naar huis met het vooruitzicht later een verkondiger te kunnen worden.

Nu de broeders en zusters zonder restricties van de regering in de dienst konden gaan, benutten ze enthousiast elke gelegenheid om het goede nieuws met zo veel mogelijk mensen te delen. Sommigen waren zo enthousiast dat ze geholpen moesten worden een gezond geestelijk evenwicht te bewaren. Zo vroeg Tom Edur een keer aan een jonge kandidaat met wie hij de doopvragen doornam, of de ouderlingen hem ooit raad hadden gegeven.

„Ja,” zei de jonge man, „de ouderlingen hebben me aangeraden wat evenwichtiger te zijn in het gebruik van mijn tijd.”

„Wat was het probleem dan?”, vroeg Tom.

„Omdat ik elke maand 150 uur in de dienst ging, verwaarloosde ik andere christelijke verantwoordelijkheden”, legde de jonge man uit. „De ouderlingen zeiden dat als ik 100 uur zou prediken, ik ook tijd zou hebben voor persoonlijke studie en voorbereiding op de vergaderingen.”

EEN VREUGDEVOL CONGRES IN RUSLAND

Nog een belangrijke mijlpaal in de theocratische geschiedenis was het internationale congres in Sint-Petersburg in juni 1992. Voor velen van de duizend afgevaardigden uit Estland was het een vreugdevolle hereniging met voormalige celgenoten en andere Getuigen die ze tijdens hun verbanning in Siberië hadden ontmoet.

„De timing van het congres was perfect”, zegt een van de afgevaardigden. „We hadden voor heel weinig geld een speciale trein gecharterd en hadden in Russische roebels betaald. Toen, net één week voor het congres, veranderde Estland zijn munteenheid van roebels naar Estische kronen. Als we die week weg waren geweest, hadden we niets van ons geld kunnen omwisselen. Maar hoewel we die week in Estland waren, mochten we slechts een beperkte hoeveelheid geld wisselen. Wat moesten we nu met de roebels die we nog overhadden? Omdat er in Rusland nog steeds roebels werden gebruikt, namen we het geld mee naar het congres en deden dat in de bijdragenbussen. Als bovendien het congres een week later had plaatsgevonden, toen nieuwe bepalingen van kracht werden, hadden we een duur visum moeten kopen om de grens over te mogen. Het congres viel voor ons precies op het juiste moment!”

Een van de vele personen die door dit historische congres diep werden geraakt, was een geïnteresseerde vrouw die samen met de Getuigen naar Rusland zou reizen. „Op de een of andere manier had ik me in de vertrektijd vergist”, vertelt ze. „Toen ik op het station aankwam, was de trein al vertrokken. Maar ik had al voor de reis betaald. Wat moest ik nu? Ik bad tot Jehovah en vroeg hem me te helpen. Ik beloofde dat ik alles zou doen wat ik kon om op het congres te komen.

De stationschef zei dat ik een nieuw kaartje nodig had voor een andere trein, maar daar had ik het geld niet voor! Ineens zag ik een groep mensen op het station aankomen die allemaal netjes gekleed waren en er heel blij uitzagen! Het waren Getuigen van het eiland Saaremaa. Hun trein was nog niet gearriveerd, en met mijn kaartje kon ik wel met hen mee. Gelukkig!

Tijdens de rit zongen de Getuigen Koninkrijksliederen, wat een bijzondere uitwerking op me had. Ik had het gevoel dat ik als lid van hun geestelijke familie geadopteerd werd. Ik bleef het hele congres bij hen en zag dat ze heel oprecht en liefdevol waren. Al mijn twijfels smolten weg. Ik was er nu zeker van dat ik Gods organisatie gevonden had.” Nu is ze samen met haar man in de gewone pioniersdienst.

HULP VAN BEREIDWILLIGE WERKERS

Door de snelle groei was er behoefte aan broeders met theocratische ervaring. Hoe kon in die behoefte worden voorzien? Net als Jesaja boden velen zich aan en zeiden: „Hier ben ik! Zend mij” (Jes. 6:8).

De eerste vier Gileadzendelingen, Vesa en Leena-Maria Edvik en Esa en Jaael Nissinen, arriveerden in 1992. Ook Reino en Lesli Kesk, die al zeventien jaar in Canada in de reizende dienst stonden, werden aan Estland toegewezen. Vervolgens werden in het voorjaar van 1993 twintig pioniers uit Finland als speciale pioniers aangesteld in het Estische en Russische veld. Bovendien kwamen er dat jaar nog vier zendelingen.

Uit een aantal opeenvolgende Gileadklassen werden nog meer zendelingen naar Estland gestuurd, die enthousiast aan het werk gingen. Ook werden er zendelingen zonder Gileadopleiding aan Estland toegewezen. Die energieke zendelingen en ijverige speciale pioniers versterkten het stevige fundament dat loyale Estische broeders en zusters in de loop van vele jaren hadden gelegd.

Bovendien zijn er zo’n tweehonderd broeders en zusters uit het buitenland gekomen om te dienen waar de behoefte groter is. Hun geestelijke rijpheid had een versterkende en stabiliserende uitwerking op de gemeenten. Er werden heel wat nieuwe gemeenten opgericht, en die buitenlandse broeders waren soms de enige ouderlingen in een gemeente totdat de plaatselijke broeders voldoende vorderingen hadden gemaakt om meer verantwoordelijkheid op zich te nemen.

Lembit Välja is een van degenen die kwamen helpen. Hij was in Estland geboren, had de Tweede Wereldoorlog overleefd en was naar Australië verhuisd, waar hij een Getuige was geworden. Toen hij in 1990 met pensioen ging, besloot hij weer in Estland te gaan wonen om te helpen met het lessen van de geestelijke dorst van de vele geïnteresseerden. Op een gegeven moment studeerde hij met achttien groepen verspreid over half Estland die door zo’n tachtig personen werden bijgewoond. Hij reisde met de bus van de ene groep naar de andere. Hij nam dan zijn slaapzak mee en bracht vaak de nacht in busstations door. Ruim vijftig van zijn Bijbelstudies zijn gedoopt, en op zijn 84ste leidt hij nog steeds vier Bijbelstudies. Zijn offers en harde werk hebben schitterende resultaten gehad — in de meeste plaatsen die hij bezocht zijn nu bloeiende gemeenten en Koninkrijkszalen.

Veel van die bereidwillige broeders en zusters vonden het heel verrijkend om de plaatselijke mensen en hun manier van leven te leren kennen. „Het verruimt je blik,” legt Reino Kesk uit, „en het geeft je een beetje een idee van de manier waarop Jehovah naar de hele wereld kijkt.”

EERSTE BEZOEKEN VAN DE KRINGOPZIENER

In die periode van snelle groei hadden de aanmoedigende bezoeken van reizende opzieners een versterkende invloed op de gemeenten. Ze zetten zich voor de volle honderd procent in en maakten vaak dagen van vijftien uur: ze gingen mee in de velddienst, bezochten en leidden vergaderingen en beantwoordden de vele vragen van de broeders.

De eerste kring die gevormd werd, omvatte Estland, Letland, Litouwen en Kaliningrad. Tot die kring behoorden 46 gemeenten en 12 groepen, in vier talen! De kringopziener had ook nog extra taken die heel tijdrovend waren, bijvoorbeeld in verband met de officiële registratie van ons werk in Letland en Litouwen. Momenteel zijn er alleen al in Estland vier kringen.

„De verkondigers waren ontzettend blij met de bezoeken van de kringopziener”, vertelt Lauri Nordling, een plaatselijke broeder die in 1995 als kringopziener diende. „Tijdens de velddienstbijeenkomst was de kamer vaak stampvol. Op een keer stonden er wel zo’n zeventig broeders en zusters dicht opeengepakt in één kamer. Als je een appel omhoog zou hebben gegooid, had hij geen ruimte gehad om op de vloer neer te komen.”

EEN ANDERE TAAL LEREN

Voor de meeste mensen valt het niet mee om een andere taal te leren, en Estisch is extra moeilijk om onder de knie te krijgen. Zo sprak Markku Kettula, een nieuwe zendeling, met een man over Jezus Christus. In plaats van te zeggen dat Jezus de Rahuvürst of Vredevorst is, benadrukte hij een paar keer dat Jezus de rahuvorst of vredeworst is. Pas toen Markku Jesaja 9:6 opsloeg, begreep de verbaasde man dat de ware bron van vrede niet iets is wat je kunt eten!

Een pionierster die in Estland was komen wonen, was Russisch aan het leren. Tijdens de prediking klopte ze zonder het te weten bij een plaatselijke ouderling aan, die ze niet herkende. Gewapend met haar woordenboek begon ze haar presentatie. De broeder probeerde uit te leggen dat hij een ouderling in de gemeente was. Ze zocht snel het woord ’ouderling’ op en vond de vertaling ’oud’.

„O,” zei de zuster, „maar zo oud bent u nu ook weer niet! En trouwens, in het Paradijs zult u weer jong worden.” Pas toen hij zijn theocratische lectuur liet zien, begreep ze dat hij een ouderling was.

EEN ATHEÏSTISCHE RECHTER KOMT IN DE WAARHEID

Tijdens het Sovjettijdperk kreeg Viktor Sen twee jaar gevangenisstraf wegens dienstweigering. Na een jaar in de gevangenis te hebben gezeten, diende hij een verzoekschrift in om vrijwillig als vrije kolonist naar Siberië te worden verbannen, waar hij meer vrijheid zou genieten. Op de betreffende zitting reageerden de rechters hun woede op hem af. Eén van hen zei zelfs dat mensen als hij opgehangen of doodgeschoten moesten worden.

Toen Viktor een paar jaar later een congres bezocht, stelde een broeder hem aan een groep geïnteresseerden voor en vroeg: „Komt er iemand je misschien bekend voor?”

„Nee”, antwoordde Viktor.

„Echt niet?”, vroeg de broeder. Vervolgens wees hij naar een van de mannen in de groep, die zich duidelijk opgelaten voelde, en vroeg: „En hij dan?”

Maar Viktor herkende de man nog steeds niet. Wat was hij verbaasd te horen dat de man, die Yuri heette, een van de op de zitting aanwezige rechters was. Yuri had ondertussen Bijbelstudie en bezocht nu het congres. Waardoor was zijn mening over Jehovah’s Getuigen veranderd?

„Ik ben opgegroeid in een gezin dat fel atheïstisch was”, legt Yuri uit. „In mijn schooltijd hield ik vaak toespraken over het gevaar van religie. Maar jaren later heb ik een paar keer meegeluisterd toen vrienden van mij Bijbelstudie kregen van Jehovah’s Getuigen. Ik besefte dat hoewel ik een goede kennis van religieuze leugens had, ik van de Bijbel eigenlijk helemaal niks af wist. Zo kreeg ik interesse om meer over de Bijbel te leren.”

Nadat Yuri gedoopt was, zei hij tegen Viktor: „De vorige keer zaten we in de rechtszaal tegenover elkaar. Maar als we ooit nog eens op zo’n rechtszitting belanden, zitten we naast elkaar! Ik zal nooit degene zijn die jou veroordeelt.” Yuri en Viktor dienen nu allebei als ouderling in Tallinn.

EEN GEDENKWAARDIGE GEDACHTENISVIERING

Een broeder die nog maar net in Estland woonde, sprak een echtpaar, Pavel en Margarita, aan en wist in gebroken Estisch tegen hen te zeggen: „Als jullie eeuwig willen leven, moeten jullie vanavond naar de herdenking van Christus’ dood komen.” Dat maakte hen nieuwsgierig en ze besloten ernaartoe te gaan.

Pavel en Margarita werden hartelijk welkom geheten. Maar tijdens het programma werden ze een beetje ongerust toen ze zagen dat er een man over het middenpad liep die de aanwezigen een voor een bekeek en notities maakte. Ze beseften niet dat hij gewoon de aanwezigen telde. Ze begonnen te twijfelen of ze wel hadden moeten komen, maar ze durfden niet weg te gaan omdat de uitgang werd bewaakt door twee grote kerels. Omdat ze niet wisten dat het gewoon de zaalwachters waren, besloten ze dat ze maar beter konden blijven.

Pavel en Margarita vonden het wel interessant dat de spreker aan het eind van de lezing vermeldde dat iedereen die dat wenste een gratis Bijbelstudie kon krijgen. Hun bezorgdheid verdween toen de broeders en zusters zich na afloop vriendelijk kwamen voorstellen, dus vroeg het echtpaar om een Bijbelstudie. Omdat ze twee weken later zouden gaan verhuizen, vroegen ze of ze elke dag studie konden krijgen. En toen ze verhuisd waren, namen ze gelijk contact op met de broeders in die omgeving en konden ze hun Bijbelstudie voortzetten.

’OOGGETUIGEN VAN UW VOORTREFFELIJKE WERKEN’

Jehovah’s Getuigen in Estland tonen net als hun broeders en zusters over de hele wereld liefde voor elkaar (Joh. 13:35). Die liefde wordt door anderen opgemerkt en trekt hen tot de ware aanbidding (1 Petr. 2:12).

Toivo had het boek De mens op zoek naar God van een zuster gekregen nadat hij in een kapperszaak door haar was geknipt. Toen hij het boek gelezen had, wilde hij een vergadering in een Koninkrijkszaal bijwonen, maar hij aarzelde omdat anderen hem voor de Getuigen gewaarschuwd hadden. Dus besloot hij veilig vanuit zijn auto de Getuigen bij de Koninkrijkszaal te observeren. Hij wilde zien wat voor soort mensen er naar binnen gingen en wat voor indruk ze maakten als ze na de vergadering weer naar buiten kwamen.

Hij was diep onder de indruk toen hij zag dat de zusters elkaar omhelsden; het was duidelijk dat die mensen echt om elkaar gaven. Hij begon enthousiast de vergaderingen te bezoeken en de Bijbel te bestuderen. Hij maakte snel vorderingen en begon al gauw ijverig tot anderen te prediken. Hij is nu een gedoopte Getuige.

„JEHOVAH HEEFT MIJN GEBED VERHOORD!”

In 1997 ontving Maria in het kleine dorp Tootsi een exemplaar van Koninkrijksnieuws nr. 35. Ze las het traktaat en schreef naar het landskantoor met het verzoek om een Bijbelstudie. Kort daarna begonnen Markku en Sirpa Kettula, zendelingen die in Pärnu woonden, met haar de Bijbel te bestuderen. Het duurde niet lang of Maria ging met anderen over de waarheid praten, en al gauw deden Ingrid, haar schoondochter, en Malle, Ingrids buurvrouw, mee met de studie. Toen Maria in de velddienst wilde, gaven de ouderlingen haar de raad om eerst geregeld de gemeentevergaderingen te bezoeken. Maar de dichtstbijzijnde gemeente was in Pärnu, veertig kilometer verderop, en ze had niet veel geld om aan vervoer te besteden. Dus bad Maria op aanraden van de zendelingen tot Jehovah om hulp.

„Jehovah heeft mijn gebed verhoord!”, zei Maria blij toen de zendelingen haar de volgende keer bezochten.

„Hoe dan?”, vroegen Markku en Sirpa.

„Als ik wat mensen bij mij thuis uitnodig,” legde ze enthousiast uit, „kunnen jullie regelingen treffen voor vergaderingen en hier een nieuwe gemeente oprichten. Dan kan ik de vergaderingen bijwonen en beginnen met de velddienst.”

De zendelingen wilden haar niet ontmoedigen, maar ze legden tactvol uit dat ze niet zomaar een nieuwe gemeente konden oprichten. Ze raadden haar aan te proberen in Pärnu naar de vergaderingen te gaan, eerst dan op zijn minst ’s zondags.

Opnieuw vroeg Maria Jehovah in gebed om hulp. Bovendien besloot ze haar abonnement op de krant op te zeggen om geld uit te sparen. Al gauw kon ze vier keer per maand de vergaderingen bijwonen en kon ze met de prediking beginnen. Maar Maria zou nog grotere zegeningen ontvangen.

Met het oog op de toenemende belangstelling in Tootsi troffen de ouderlingen regelingen om er een boekstudie te houden, die Maria, Ingrid, Malle en andere geïnteresseerden konden bijwonen. Al na een paar maanden werden Maria en Malle gedoopt, en Ingrid liet zich de zomer daarop dopen. Niet lang daarna werd de man van Malle gedoopt, en haar zus de winter erop. Het bloeiende groepje in Tootsi was dankbaar dat de waarheid via Koninkrijksnieuws nr. 35 hun dorpje had bereikt en dat ze als reactie op hun vele gebeden Jehovah’s zegen hadden ervaren.

De afgelopen twintig jaar zijn heel productief en vreugdevol geweest omdat veel oprechte mensen naar Jehovah’s organisatie zijn gestroomd. Maar waar zouden al die mensen bijeenkomen om de ware God te aanbidden en door hem onderwezen te worden?

DRINGEND BEHOEFTE AAN KONINKRIJKSZALEN!

In Räpina, in het zuiden van het land, werd de eerste vergaderplaats gebouwd, die jarenlang goed dienst heeft gedaan. Maar het was duidelijk dat de plaatselijke mogelijkheden om bouwprojecten te verwezenlijken niet toereikend waren om de snelle groei in het aantal verkondigers bij te houden. Het Finse bijkantoor schoot te hulp en begon Koninkrijkszalen en kantoorgebouwen voor de Baltische staten te ontwerpen. Het was geweldig om te zien hoe in 1993 in Maardu de eerste Koninkrijkszaal werd gebouwd. Kort daarna volgden er nog meer in andere plaatsen.

Momenteel zijn er in Estland 33 Koninkrijkszalen voor de 53 gemeenten. De broeders en zusters zijn ook blij met hun twee congreshallen, in Tallinn en in Tartu, die sinds 1998 in gebruik zijn.

Alexandra Olesyuk, een zuster die al lang in de waarheid is, vertelt: „We hadden er altijd al van gedroomd een Koninkrijkszaal in Tartu te bouwen. Dus toen ons werd gevraagd om het stuk grond waar de zaal gebouwd zou worden te gaan ontginnen, was ik met mijn 79 jaar de eerste die ter plaatse was om te helpen! Ik heb geholpen met opruimen en dingen sjouwen. Elke keer als ik met de bus langs de bouwplaats kwam, moest ik huilen van vreugde. En ook toen de zaal klaar was, heb ik gehuild.”

EEN NIEUW VERTAALKANTOOR

Omdat het aantal verkondigers maar bleef toenemen, waren er grotere gebouwen nodig om in de behoeften van het land en vooral die van het vertaalteam te voorzien. Er werd een flatgebouw gevonden in de Herzenistraat (nu Puhangustraat) 77 in Tallinn dat geschikt leek, hoewel het grondig verbouwd moest worden.

Het Finse bijkantoor zorgde voor bouwtekeningen, materialen, geld en mensen om het project uit te voeren. Zonder hun hulp zou het vrijwel onmogelijk geweest zijn. Zo waren plaatselijke bouwmaterialen in die tijd van slechte kwaliteit of ze waren gewoon niet te krijgen. Bovendien hadden in het begin maar een paar Estische broeders de benodigde bouwvaardigheden. Nu werden plaatselijke broeders geleidelijk opgeleid en geholpen meer ervaring op te doen. In februari 1994 was het eerste deel van het kantorencomplex klaar. Dat jaar werd er voor de drie Baltische staten een landscomité (Toomas Edur, Reino Kesk en Lembit Reile) aangesteld dat onder het toezicht van het Finse bijkantoor viel. Omdat er later weer behoefte ontstond aan meer ruimte, werd het complex in 1997 en in 1999 uitgebreid.

Het waterleidingbedrijf dat in die tijd naast het complex lag, had interesse in het ontwerp van de Betheltuin. Dus hielpen de broeders hen in ruil voor een gereduceerd watertarief met de vormgeving van hun tuin, omheining en verlichting. Daardoor leek hun gebouw uiteindelijk heel veel op Bethel. Later verkochten ze het voor een heel schappelijke prijs aan de broeders. Die extra ruimte wordt goed benut als opnamestudio voor congresdrama’s en dvd’s, waaronder dvd’s in gebarentaal. Ook de Bedienarenopleidingsschool kon na een verbouwing in een deel van het gebouw gehouden worden.

INTERNATIONALE CONGRESSEN IN TALLINN

De Estische broeders en zusters waren heel enthousiast toen ze hoorden dat er internationale „Boodschappers van goddelijke vrede”-congressen in 1996 in hun land zouden worden gehouden. Er werden in augustus twee driedaagse congressen in Tallinn georganiseerd voor de Estisch- en Russischsprekende Getuigen en ook voor de broeders en zusters uit Letland en Litouwen. Bovendien kwamen er afgevaardigden uit vijftien andere landen. Vijf leden van het Besturende Lichaam — de broeders Barber, Henschel, Jaracz, Schroeder en Sydlik — hielden aanmoedigende lezingen om de broeders en zusters te versterken. De congressen hadden een hoogtepunt van 11.311 aanwezigen en er waren 501 dopelingen.

De congressen waren een schitterend getuigenis en kregen heel wat publiciteit, waaronder een interview van tien minuten in een praatprogramma op tv. De eigenaar van een radiostation zond een programma uit waarin de Getuigen geprezen werden omdat ze zulke „goede mensen” waren.

De hartelijke broederlijke liefde van de congresbezoekers was duidelijk te merken toen het aan het eind tijd was om afscheid te nemen. De vele duizenden wuivende handen en zakdoekjes en de vreugdetranen waren een blijk van de diepe gevoelens van Jehovah’s ware aanbidders. Alle aanwezigen waren onze buitengewoon gulle en liefdevolle hemelse Vader, Jehovah, bijzonder dankbaar, wat bleek uit het langdurige applaus na het slotgebed. Die congressen zijn een mijlpaal in de geschiedenis van Jehovah’s Getuigen in Estland.

EINDELIJK WEER EEN BIJKANTOOR

Van 1926 tot 1940 had er in Tallinn een bijkantoor gefunctioneerd. In 1994 kreeg Estland een landskantoor onder supervisie van het Finse bijkantoor. Er werd veel tot stand gebracht, en velen vroegen zich af of Estland weer een eigen bijkantoor zou krijgen. Het antwoord kwam op 1 maart 1999, toen het Besturende Lichaam Toomas Edur, Reino Kesk (die nu in Congo [Kinshasa] dient), Lembit Reile en Tommi Kauko aanstelde als leden van het Estische bijkantoorcomité. Momenteel dienen er zo’n vijftig personen op Bethel, die zorg dragen voor de behoeften van de 4300 hardwerkende en loyale aanbidders van Jehovah in Estland.

MET VERTROUWEN DE TOEKOMST TEGEMOET ZIEN

Wat zal de toekomst brengen voor Jehovah’s volk in Estland? Jehovah heeft nooit nagelaten zijn trouwe aanbidders de nodige leiding en kracht te geven. De broeders en zusters in Estland die tijdens de vervolging onder het nazi- en Sovjetbewind rechtschapen zijn gebleven, hebben Jehovah’s kracht beslist op unieke en onvergetelijke manieren ervaren. Net als hun geloofsgenoten over de hele wereld zijn ze blij dat Jehovah’s grote naam tot in de verste uithoeken van de voormalige Sovjet-Unie bekendgemaakt en geheiligd wordt (Mal. 1:11).

Maar er zijn nog steeds veel nederige en oprechte mensen in Estland die de ware God willen leren kennen. Dankzij de godsdienstvrijheid die ze nu genieten, kunnen Jehovah’s Getuigen als nooit tevoren het goede nieuws van Jehovah’s koninkrijk bekendmaken.

[Voetnoten]

^ ¶71 Zijn levensverhaal is verschenen in de Engelse Wachttoren van 15 juni 1963, blz. 373-376.

^ ¶97 De straffen en omstandigheden in de gevangenissen en kampen worden uitgelegd in het Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 2002, blz. 157.

^ ¶207 In de Ontwaakt! van 22 februari 1986 wordt verteld hoe en waarom broeder Edur zijn ijshockeycarrière opgaf.

[Inzet op blz. 172]

„Ik heb nooit iets moeten missen wat echt noodzakelijk was”

[Inzet op blz. 204]

„Ik was blij als ik eenzame opsluiting kreeg”

[Kader op blz. 168]

Een overzicht van Estland

 

Estland is een ongerept, dunbevolkt land met dichte wouden, uitgestrekte moerassen, ruim 1400 meren en zo’n 7000 beken en rivieren. De ruim 1500 eilanden maken samen een tiende van het landoppervlak uit. Het grootste gedeelte van het land is vlak en ligt niet meer dan vijftig meter boven zeeniveau. Het zuidoosten heeft een prachtig, zacht glooiend landschap.

Bevolking

De bevolking bestaat uit verschillende etnische groepen, waaronder 68 procent Esten, 26 procent Russen, en verder vooral Oekraïners, Wit-Russen en Finnen. Tot de godsdiensten behoren de lutherse en orthodoxe kerk en andere christelijke denominaties, alsook de islam en de joodse godsdienst. Veel mensen hangen geen enkel geloof aan.

Taal

Het Estisch, de officiële taal, behoort tot dezelfde taalgroep als het Fins en het Hongaars. Meer dan een kwart van de bevolking spreekt Russisch.

Voedsel

Leib (donker brood) en aardappelen zijn geliefd, net als ingelegde pompoen, bietensalade en zuurkool. Ook populair zijn sült (kalfsvlees in gelei), rosolje (haring met bietjes), paddenstoelensoep, varkensvlees, gerookt vlees en vis. Kringel (een zoet vlechtbrood bestrooid met rozijnen en noten) en pannenkoeken worden vaak als dessert gegeten.

Klimaat

De zomers zijn koel en de winters gematigd. De langste dag in de zomer heeft ruim negentien uur daglicht, terwijl de kortste dag in de winter er maar zes heeft. Hoewel het in de zomer aan de zuidwestelijke kust aangenaam warm kan zijn, kan de temperatuur in de winter tot twintig graden onder nul dalen.

[Kader/Illustraties op blz. 183, 184]

„We waren als één familie”

ADOLF KOSE

GEBOREN 1920

GEDOOPT 1944

GESTORVEN 2004

BIJZONDERHEDEN In een Siberisch strafkamp van 1951 tot 1956. Hielp met het organiseren van de prediking in de Baltische staten en het noordwesten van de Sovjet-Unie.

▪ „IK WERD in 1950 gearresteerd en naar een werkkamp in Inta (Siberië) gestuurd”, vertelt Adolf. „Het eerste anderhalf jaar had ik geen enkele informatie over mijn vrouw en twee dochtertjes, die naar een ander deel van Siberië verbannen waren.

De broeders en zusters voelden zich sterk met elkaar verbonden. We waren als één familie. We deelden zowel geestelijk als letterlijk voedsel met elkaar.

Na onze terugkeer naar Estland stonden we voor heel wat uitdagingen. Hoe komen we in contact met onze ’Moeder’ (de organisatie)? Hoe bewaren we de eenheid onder de broeders en zusters? Hoe zetten we de prediking voort?

Om beter met de koeriers te kunnen communiceren, wilde ik Fins leren. Dat was makkelijker gezegd dan gedaan, want er waren geen grammatica- of woordenboeken te koop.

Wat het drukken betreft, het was illegaal om in het bezit te zijn van een niet-geregistreerde schrijfmachine, laat staan van drukapparatuur. Iedereen die verboden lectuur produceerde, riskeerde zeven jaar cel. Bovendien was er een tekort aan alles wat nodig was om te drukken. Na veel experimenteren met beschikbare materialen, lukte het me eindelijk een druktechniek te ontwikkelen. Als eerste maakte ik een soort apparaat om te drukken (zie hieronder). Vervolgens typte ik de tekst op een stuk doek dat we zelf met was bestreken hadden, waardoor er holten in het laagje was ontstonden. We drukten de eerste publicaties met inkt die we zelf gemaakt hadden van een mengsel van roet en teer. Tijdens het drukken sijpelde de inkt door de holten in de was en liet een afdruk achter op het papier dat eronder lag. Het was een gecompliceerde en tijdrovende klus die ook nog eens schadelijk voor de gezondheid was vanwege de gevaarlijke dampen van de inkt en andere chemicaliën. De kamers konden niet goed geventileerd worden omdat alles potdicht zat om het werk geheim te houden.”

Ondanks de moeilijkheden volgde Adolf onbevreesd de leiding van de organisatie, in het volle vertrouwen dat Jehovah op het juiste moment antwoorden zou verschaffen. Hij heeft Jehovah tot aan zijn dood in 2004 met dezelfde standvastige houding en overtuiging gediend.

[Kader/Illustratie op blz. 186]

Een brief aan Stalin

In juni 1949 stuurden de verantwoordelijke broeders in Estland moedig brieven naar hooggeplaatste personen in Moskou. Eén daarvan was aan Stalin gericht en een andere aan Nikolaj Sjvernik, de voorzitter van het presidium van de Opperste Sovjet.

In de brieven eisten de broeders dat gearresteerde Getuigen onmiddellijk werden vrijgelaten en dat de vervolging van de Getuigen werd stopgezet. De brieven bevatten ook een strenge waarschuwing. Er werd namelijk een parallel getrokken tussen hen en de farao van Egypte, die de Israëlieten niet toestond Jehovah in vrijheid te dienen (Ex. 5:1-4). De broeders schreven moedig: „De organisatie van Jehovah God (...) moet het goede nieuws van Jehovah’s koninkrijk ongehinderd aan alle inwoners van de Sovjet-Unie kunnen prediken; anders zal Jehovah de Sovjet-Unie en de Communistische Partij volledig vernietigen.”

„We beseften dat het een behoorlijk gedurfde boodschap was”, vertelt Adolf Kose. „Om te voorkomen dat ontdekt zou worden dat de brieven van ons afkomstig waren, verstuurden we ze niet vanuit Tallinn, maar reisden we naar Leningrad om ze daar op de bus te doen.”

Het is niet bekend of Stalin persoonlijk de brief gelezen heeft, maar de boodschap is zeker overgekomen. Sommige broeders die werden ondervraagd, kregen een kopie van de brief te zien, waarop geschreven stond: „Deze organisatie moet geëlimineerd worden!” Kort daarna volgden meer arrestaties en werd de vervolging heviger. De brief aan Sjvernik is teruggevonden in het nationale archief met een officieel stempel erop.

[Kader/Illustratie op blz. 189]

De KGB en onze organisatie

Eind jaren veertig deed de geheime politie verwoede pogingen om erachter te komen hoe het werk van Jehovah’s Getuigen georganiseerd was. Sommige personen deden alsof ze belangstelling hadden voor de waarheid om informatie te verkrijgen voor de KGB. Het onderstaande schema, dat werd gevonden in het regeringsarchief in Tallinn, laat zien dat de KGB heel goed geïnformeerd was. Het schema bevat de namen van de broeders van het Dienstcomité, van degenen die het toezicht hadden op het werk in de grote steden en van degenen die lectuur drukten.

[Kader/Illustratie op blz. 191]

Ze hebben haar nooit tot zwijgen kunnen brengen

ELLA TOOM

GEBOREN 1926

GEDOOPT 1946

BIJZONDERHEDEN Veroordeeld tot in totaal dertien jaar maar na vijf en een half jaar vrijgelaten.

▪ „DE autoriteiten zetten me drie dagen in eenzame opsluiting om me zover te krijgen dat ik mijn geloof zou afzweren,” zegt Ella, „zodat ik niet langer met anderen over Gods regering zou praten en er zelf ook niet meer in zou geloven. Ze schreeuwden: ’We gaan ervoor zorgen dat niemand in Estland zich nog de naam Jehovah herinnert! Jij gaat naar een kamp, en de anderen naar Siberië!’ Spottend voegden ze eraan toe: ’Waar is je Jehovah?’ Ik weigerde God te verloochenen. Ik was liever in het kamp met God dan thuis zonder God. Zelfs in het strafkamp vond ik niet dat ik opgesloten zat. Ik heb altijd het gevoel gehad dat Jehovah had toegelaten dat ik daarnaartoe werd gebracht om in dat nieuwe gebied te prediken.

In één kamp ging ik elke dag met een geïnteresseerde een stukje wandelen. Maar op een dag besloten we niet te gaan. Later hoorde ik dat een paar religieuze fanatiekelingen van plan waren geweest me op die dag vanwege mijn prediking in de rivier te verdrinken.” Tegenstanders hebben Ella nooit tot zwijgen kunnen brengen. Ze dient Jehovah nog steeds getrouw als gewone pionier. *

[Voetnoot]

^ ¶353 Het levensverhaal van Ella Toom werd verteld in de Ontwaakt! van april 2006, blz. 20-24.

[Kader/Illustraties op blz. 193, 194]

„Jehovah, uw wil geschiede”

LEMBIT TOOM

GEBOREN 1924

GEDOOPT 1944

BIJZONDERHEDEN Moest tijdens de Duitse bezetting onderduiken en heeft van 1951 tot 1956 in een Siberisch werkkamp gezeten.

▪ LEMBIT was een van de vele jonge Getuigen die weigerden het Duitse leger in te gaan en moesten onderduiken. Op een nacht viel de politie het huis binnen waar Lembit verbleef. Ze waren getipt dat een verdachte man zich op die boerderij verborgen hield. Lembit verstopte snel zijn beddengoed en kroop half aangekleed in de kruipruimte onder de vloer. Vlak boven zijn hoofd hoorde hij de zware voetstappen van de agenten.

Een van de agenten richtte zijn pistool op het hoofd van de boer en schreeuwde: „Er houdt zich iemand schuil in dit huis! Hoe komen we onder de vloer?” De boer zweeg.

„Als degene die zich daar verbergt niet tevoorschijn komt, gooien we een granaat onder de vloer!”, brulde de agent.

Lembit kon de lichtstraal van hun zaklantaarn zien waarmee ze hem probeerden te vinden. Het enige wat Lembit nu kon doen was bidden: „Jehovah, uw wil geschiede.”

„De mentale druk was bijna ondraaglijk”, vertelt Lembit. „Ik kroop naar een andere plek onder de vloer en was haast uit mijn schuilplaats gekomen.”

Toen ging hij rustig liggen, en na enkele zenuwslopende minuten, vertrok de politie. Lembit bleef nog ongeveer een uur in zijn schuilplaats tot hij zeker wist dat de agenten niet terugkwamen. Voordat het licht werd verliet hij het huis om een ander schuiladres te zoeken.

Toen de Sovjets aan de macht kwamen, kreeg Lembit met andere beproevingen te maken. „Ik werd veroordeeld tot tien jaar in een kamp in Norilsk (Siberië), zo’n achtduizend kilometer verderop. Dat betekende zware arbeid in een bovengrondse nikkelmijn. De leefomstandigheden in het kamp waren bijzonder slecht, en het werk was heel uitputtend. Het noordelijke deel van de Sovjet-Unie boven de noordpoolcirkel kent zeer strenge winters. De temperatuur kan dalen tot dertig graden onder nul en soms nog lager. In de winter komt de zon twee maanden lang niet boven de horizon.”

Na vijf jaar dwangarbeid werd Lembit vrijgelaten, en in 1957 trouwde hij met Ella Kikas. Door de jaren heen heeft Lembit ook geholpen met het vertalen en drukken van lectuur. Hij staat bekend als een meelevende, hartelijke ouderling, die altijd klaarstaat met een Bijbeltekst om zijn broeders en zusters te sterken. *

[Voetnoot]

^ ¶369 Het levensverhaal van Lembit Toom werd verteld in de Ontwaakt! van 22 februari 1999, blz. 10-16.

[Illustratie]

Lembit en Ella Toom

[Kader/Illustratie op blz. 199]

„Dit is je moeder”

KARIN REILE

GEBOREN 1950

GEDOOPT 1965

BIJZONDERHEDEN Geboren in de gevangenis en bij haar moeder weggehaald om door haar oma te worden grootgebracht.

▪ „IK WERD geboren toen mijn moeder, Maimu, wegens haar politieke activiteiten in de gevangenis zat”, zegt Karin. „Ik had als baby een zwakke gezondheid, en door de kou in de cel liep ik een dubbele longontsteking op. Maar dankzij een andere gevangene, Laine Prööm, die later de waarheid leerde kennen, heb ik het overleefd.

In die tijd werden veel baby’s van gevangenen naar weeshuizen in heel de Sovjet-Unie gestuurd zodat ze hun ouders zouden vergeten. Ik had het geluk dat ik aan mijn oma werd gegeven. Mijn moeder werd naar een strafkamp in Mordovië gestuurd, waar ze Ella Toom, een moedige zuster, ontmoette. Ze aanvaardde de waarheid en werd daar gedoopt.

De daaropvolgende vijf jaar zorgde mijn oma voor me. Op een dag stond er ineens een vreemde vrouw op de stoep. ’Dit is je moeder’, zei Oma. Ik was helemaal in de war, en het heeft een aantal jaren geduurd voordat ik dat verwerkt had.” Gelukkig kwamen ook Karin en haar oma in de waarheid.

Later leerde Karin Engels en begon ze te helpen met het vertalen van onze publicaties. Ze trouwde met Lembit Reile, en samen dienen ze nu op het bijkantoor in Estland.

[Kader/Illustraties op blz. 201]

Gods naam in de Estische Bijbel

De Griekse Geschriften werden al in 1686 in een zuidelijk Estisch dialect vertaald en in 1715 in het noordelijke dialect. De volledige Bijbel, Piibli Ramat, die in 1739 werd uitgegeven, was voor het gewone volk makkelijk verkrijgbaar. Het is opmerkelijk dat in die vertaling Gods naam, Jehovah, overal werd gebruikt waar die in de Hebreeuwse Geschriften voorkwam. Ook de eeuwen daarna werd aan dat gebruik vastgehouden. Een Estische editie van de Bijbel van 1988 gebruikt Gods naam 6867 keer in de Hebreeuwse Geschriften. Daardoor weten veel mensen in Estland dat Gods naam Jehovah is.

Op 3 juli 2009 werd op een districtscongres van Jehovah’s Getuigen in Tartu een mijlpaal bereikt toen Guy Pierce, lid van het Besturende Lichaam, bekendmaakte dat de Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften in het Estisch beschikbaar was.

[Kader/Illustraties op blz. 202]

Zelfgemaakte boeken

HELMI LEEK

GEBOREN 1908

GEDOOPT 1945

GESTORVEN 1998

BIJZONDERHEDEN Gevangengezet en naar Siberië gestuurd.

▪ HELMI werd als een van Jehovah’s Getuigen gearresteerd en naar Siberië gestuurd. Ze maakte daar een zakje voor haar notitieboekje en borduurde er een vertroostende Bijbeltekst op, namelijk Romeinen 8:35: „Wie zal ons scheiden van de liefde van de Christus? Verdrukking of benauwdheid of vervolging of honger of naaktheid of gevaar of zwaard?”

Helmi vond een paar stukjes bruin papier en maakte daar een boekje van. Daarin schreef ze wat aanmoedigende Bijbelse gedachten. Veel broeders en zusters kopieerden hele boeken met de hand, omdat er weinig gedrukte publicaties beschikbaar waren.

Na haar terugkomst uit Siberië, zei Helmi tegen de autoriteiten: „Ik ben jullie dankbaar dat jullie me naar de mooie bergen van Siberië hebben gestuurd — ik zou zelf nooit het geld hebben gehad om zo ver te reizen!”

[Kader/Illustraties op blz. 209, 210]

Een geest van zelfopoffering

FANNY HIETALA

GEBOREN 1900

GEDOOPT 1925

GESTORVEN 1995

BIJZONDERHEDEN Verhuisde in 1930 naar Estland om daar te pionieren en adopteerde een zusje dat wees was.

▪ FANNY werd in 1925 in Finland gedoopt en ging twee jaar later pionieren. Op een congres in Helsinki ontmoette ze William Dey, de opziener van het Noord-Europese bijkantoor. Hoewel ze niet dezelfde taal spraken, bleef broeder Dey maar het woord ’Estland’ herhalen. Omdat Fanny daaruit opmaakte dat hij haar aanmoedigde om naar een gebied te verhuizen waar de behoefte groter was, vertrok ze met een aantal andere pioniers in 1930 naar Estland. Tijdens de volgende jaren maakte ze een goed gebruik van haar fiets om het goede nieuws te prediken in diverse regio’s in heel het land, waaronder het eiland Saaremaa.

Hoewel Fanny nooit getrouwd is, adopteerde ze Ester, het dochtertje van een broeder. Het meisje was op haar achtste wees geworden. Dankzij de liefdevolle zorg van Fanny is Ester van de waarheid gaan houden.

Toen de communisten het voor het zeggen kregen en de vervolging begon, had Fanny naar Finland kunnen terugkeren. Maar ze dacht niet aan zichzelf en bleef bij een kleine groep plaatselijke verkondigers. Ze heeft door die beslissing veel moeilijkheden en slechte leefomstandigheden gekend, maar omdat ze de Finse nationaliteit had, werd ze niet naar Siberië verbannen.

Fanny fungeerde in de jaren vijftig als koerier om microfilms en brieven van Finland naar Estland te brengen. Ze stond erom bekend moedig en voorzichtig te zijn, en hoewel het soms maar net goed ging, is ze nooit gepakt. Zo reisde ze een keer naar Leningrad, waar ze in een park een pakketje met microfilms van een Finse koerier ontving. Zij op haar beurt moest het pakketje zo snel mogelijk aan twee Estische broeders overhandigen. Maar deze broeders hadden gemerkt dat ze door de geheime politie gevolgd werden en probeerden weg te komen voordat Fanny hen zou zien. Te laat! Fanny en de Finse broeder liepen recht op hen af. Als ze hen had gegroet of geprobeerd had hun het pakketje te geven, zou de geheime politie hebben ontdekt wie hun contactpersonen waren. Vreemd genoeg liep Fanny hen straal voorbij, alsof ze hen niet kende. Achteraf bleek dat ze hen gewoon niet gezien had, hoewel ze hen allebei heel goed kende! Zo is de geheime politie er nooit achter gekomen wie de koeriers waren, en het pakketje werd later alsnog veilig overhandigd. Dankzij Fanny’s hulp als contactpersoon kregen de broeders en zusters in Estland geregeld geestelijk voedsel, en gelukkig werden de microfilms nooit ontdekt.

Deze lieve zuster is tot aan haar dood op 95-jarige leeftijd in Estland blijven wonen en heeft Jehovah zeventig jaar lang trouw gediend.

[Illustratie]

Als koerier in Leningrad (1966)

[Kader/Illustratie op blz. 213]

Voorwerpen van laster

„Gelukkig zijt gij wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad tegen u spreekt ter wille van mij”, zei Jezus tegen zijn discipelen (Matth. 5:11). Jehovah’s Getuigen zijn inderdaad vaak het voorwerp van boosaardige laster. In Estland werden ze er valselijk van beschuldigd een politieke organisatie te zijn die zich met opruiende activiteiten en spionage bezighield. Vooral eind jaren vijftig en begin jaren zestig beweerden kranten dat ons werk onder leiding stond van de Amerikaanse regering en dat onze leden werktuigen waren in de handen van rijke Amerikaanse kapitalisten.

Toen Silver Silliksaar in 1964 militaire dienst weigerde, werd hij ervan beschuldigd een verrader van het vaderland te zijn en werd hij veroordeeld tot gevangenisstraf. Bovendien werd in elke bioscoop in Estland een korte film van zijn proces vertoond, die doorspekt was met communistische propaganda. De meeste broeders die militaire dienst weigerden, moesten twee tot drie jaar de cel in. Jüri Schönberg, Taavi Kuusk en Artur Mikit hebben elk twee keer vastgezeten — broeder Mikit in totaal vijf en een half jaar.

[Illustratie]

Silver Silliksaar staat terecht wegens zijn geloof

[Kader op blz. 226]

Een ondergrondse theocratische bedieningsschool

Onder de verbodsbepalingen waren de broeders en zusters er nooit zeker van hoe lang ze de beschikking zouden hebben over bepaalde lectuur of zelfs over een bijbel. Daarom hadden ze veel verschillende plekken om lectuur te verstoppen en probeerden ze zo veel mogelijk Bijbelteksten uit het hoofd te leren.

Gezellige avondjes werden vaak gebruikt om Bijbelteksten te bespreken en uit het hoofd te leren. Sommigen maakten voor zulke gelegenheden kaartjes die als geheugensteun dienden. Op de ene kant stond een Bijbelboek met hoofdstuk- en versnummer, zoals Mattheüs 24:14, of een vraag of een Bijbelse naam. Op de andere kant stond de uitgeschreven tekst of het antwoord op de vraag.

De broeders gebruikten op de vergaderingen elke publicatie die maar beschikbaar was. De theocratische bedieningsschool bijvoorbeeld, omvatte wekelijkse lessen, huiswerk, mondelinge overhoringen en zelfs examens. Elke drie maanden was er een overzicht en in het voorjaar een eindexamen.

„Een van de opgaven die we elke week meekregen,” zo vertelt een van de leerlingen, „was vijf Bijbelteksten uit het hoofd leren, die we de volgende les moesten opzeggen. Ik herinner me nog het eindexamen van 1988. Er was één examenkaart waarop eenvoudig stond: ’Zeg honderd Bijbelteksten uit het hoofd op.’ Het lijkt misschien vreemd, maar iedereen hoopte dat hij die kaart zou trekken. Zulke opgaven waren vooral voor de prediking een hulp, want we konden de Bijbel zelden in het openbaar gebruiken.” In 1990 waren de Estische gemeenten heel blij dat ze de theocratische bedieningsschool eindelijk net als de rest van de wereldwijde broederschap konden houden.

[Kader/Illustraties op blz. 236, 237]

De velddienst was geweldig”

Enkele zendelingen vertellen over hun toewijzing in Estland:

Markku en Sirpa Kettula: „Het gebied waaraan we werden toegewezen was zelden of nooit bewerkt. De velddienst was fantastisch omdat mensen veel belangstelling voor de Bijbel hadden. Toen we in Pärnu aankwamen, waren er zo’n dertig verkondigers. Nu zijn er drie gemeenten.”

Vesa en Leena-Maria Edvik: „Er was in de winkels bijna niks te krijgen. Dus in plaats van te gaan winkelen, hadden mensen tijd om over de Bijbel te praten. Als we straatwerk deden, stonden mensen vaak in de rij voor lectuur!”

Esa en Jaael Nissinen: „Er valt heel wat van anderen te leren. Het was een voorrecht veel van de broeders en zusters te ontmoeten die onder de zwaarste beproevingen trouw zijn gebleven.”

Anne en Ilkka Leinonen: „Dag in, dag uit, in het ene gebied na het andere kwamen we mensen tegen die de Bijbelse boodschap nog nooit gehoord hadden. We predikten van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat en genoten enorm van de snelle toename. Wie had ooit gedacht dat we tegen het eind van de twintigste eeuw nog zo’n toename zouden meemaken. We zullen die jaren nooit vergeten.”

Richard en Rachel Irgens: „De mensen waren heel gastvrij, en de velddienst was geweldig. We predikten in de dorpen rond het Peipusmeer. We hoefden nooit eten mee te nemen, want de huisbewoners nodigden ons vaak binnen en gaven ons iets te eten. We hebben ondervonden dat Jezus’ instructies in Mattheüs 10:9, 10 ook in deze tijd bruikbaar zijn. Hier in Estland hebben we geleerd ons te concentreren op de belangrijker dingen en ons niet te laten afleiden door bijzaken.”

[Illustraties]

Markku en Sirpa Kettula

Vesa en Leena-Maria Edvik

Anne en Ilkka Leinonen

Esa en Jaael Nissinen

Richard en Rachel Irgens

[Tabel/Illustraties op blz. 244, 245]

TIJDBALK — Estland

1920

1923 Martin Kose keert naar Estland terug om te prediken.

1926 Er wordt een bijkantoor geopend in Tallinn.

Colporteurs uit het buitenland komen helpen.

1928 Het eerste congres wordt in het bijkantoor gehouden.

1930

1933 De Watch Tower Bible and Tract Society wordt officieel geregistreerd.

1940

1940 De laatste grote vergadering in vrijheid voor het Sovjetbewind.

1948 Er worden Getuigen naar gevangenissen en strafkampen in de Sovjet-Unie gestuurd.

1949 Getuigen schrijven een protestbrief aan Stalin.

1950

1951 Bijna alle Getuigen en veel van hun familieleden worden naar Siberië verbannen.

1953 Stalin overlijdt; Getuigen worden geleidelijk aan weer vrijgelaten.

1960

1970

1972 De eerste Russischtalige gemeente wordt opgericht.

1980

1990

1991 Er wordt een vertaalkantoor in Tartu geopend.

Jehovah’s Getuigen wordt godsdienstvrijheid verleend.

Het allereerste congres in de Sovjet-Unie wordt gehouden in Tallinn.

1992 De eerste Gileadzendelingen komen aan.

1993 De eerste Koninkrijkszaal in Estland wordt gebouwd.

1994 Het vertaalkantoor wordt naar Tallinn verplaatst.

1998 In Tallinn en in Tartu wordt een congreshal gebouwd.

1999 Estland krijgt opnieuw een bijkantoor.

2000

2000 De eerste klas van de Bedienarenopleidingsschool wordt gehouden.

2009 De Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften wordt in het Estisch uitgebracht.

2010

[Grafiek/Illustratie op blz. 246]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Aantal verkondigers

Aantal pioniers

4000

2000

1990 2000 2010

[Kaarten op blz. 169]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

FINLAND

HELSINKI

Finse Golf

RUSLAND

Sint-Petersburg

LETLAND

RIGA

ESTLAND

TALLINN

Narva

Maardu

Tapa

Vormsi

Pärnu

Vortsjärvmeer

Tartu

Räpina

Võru

Hiiumaa

Saaremaa

Golf van Riga

Peipusmeer

Meer van Pskov

[Paginagrote illustratie op blz. 162]

[Illustratie op blz. 165]

Hugo en Martin Kose

[Illustratie op blz. 166]

Albert West

[Illustratie op blz. 167]

Alexander en Hilda Brydson

[Illustratie op blz. 167]

In dit gebouw werd het eerste bijkantoor gevestigd

[Illustratie op blz. 170]

Jenny Felt en Irja Mäkelä, de eerste pioniers uit Finland

[Illustratie op blz. 174]

In 1932 verhuisde het bijkantoor naar Suur Tartu 72, Tallinn

[Illustratie op blz. 175]

Kaarlo Harteva houdt een radiotoespraak

[Illustraties op blz. 177]

John North en zijn ’wagen’

[Illustratie op blz. 178]

Nikolai Tuiman

[Illustratie op blz. 179]

De politie nam grote hoeveelheden lectuur in beslag

[Illustratie op blz. 181]

De laatste grote vergadering in vrijheid voor het Sovjetbewind (1940)

[Illustraties op blz. 188]

Het Dienstcomité bestond uit de broeders Kruus, Talberg, Indus en Toom

[Illustratie op blz. 200]

Maimu en Lembit Trell (1957)

[Illustratie op blz. 212]

De zussen Ene en Corinna

[Illustratie op blz. 218]

De bruiloft van Heimar en Elvi Tuiman — een grote vergadering die twee dagen duurde

[Illustratie op blz. 227]

Toomas en Elizabeth Edur

[Illustraties op blz. 228, 229]

Gedenkwaardige congressen

Afgevaardigden voor het „Zuivere taal”-districtscongres krijgen een hartelijke ontvangst (Helsinki, 1990)

Het ’Vrijheidlievende mensen’-districtscongres (Tallinn, 1991)

[Illustratie op blz. 238]

Internationaal congres in Sint-Petersburg (1992)

[Illustratie op blz. 241]

Lauri en Jelena Nordling

[Illustratie op blz. 243]

Reino en Lesli Kesk

[Illustratie op blz. 247]

Yuri en Viktor

[Illustraties op blz. 251]

De Koninkrijkszaal in Maardu en de congreshal in Tartu

[Illustraties op blz. 254]

Het Estische bijkantoor

Het bijkantoorcomité, van links naar rechts: Tommi Kauko, Toomas Edur en Lembit Reile