Noorwegen
Noorwegen
DE jonge man op het dek van het schip tuurde vol verwachting naar de Noorse kust. Zijn naam was Knud Pederson Hammer. Hij was predikant geweest in een baptistengemeente in North Dakota (VS), maar had zich een jaar geleden aangesloten bij de Bijbelonderzoekers (tegenwoordig bekend als Jehovah’s Getuigen). Nu, in 1892, ging hij terug naar zijn geboorteland om tot vrienden en familie te prediken.
De meesten van de twee miljoen inwoners van Noorwegen waren leden van de lutherse staatskerk. Knud wilde oprechte Noren heel graag helpen de ware God, Jehovah, te leren kennen en hen laten inzien dat die liefdevolle God geen zondaars pijnigt in een brandende hel. Hij zag er ook naar uit hun te vertellen over Christus’ komende duizendjarige regering, waaronder de aarde een paradijs zal worden.
Terwijl het schip de kust naderde, nam Knud de contouren van het schitterende land in zich op: een lang, smal land met hoge bergen die met sneeuw bedekt waren,
diepe fjorden en uitgestrekte wouden. Hij besefte dat het een hele uitdaging zou zijn om de dunbevolkte gebieden, waar zo weinig wegen en bruggen waren, te bereiken. Hoewel veel Noren in de groeiende steden te vinden waren, woonden anderen in landelijke gebieden, in vissersdorpen of op al die honderden eilanden voor de kust. Het resultaat van Knuds prediking en de groei van de ware aanbidding in Noorwegen ondanks bijna beangstigende uitdagingen, zijn geloofversterkend en een bron van aanmoediging voor Gods volk overal op aarde.HET KONINKRIJKSZAAD DRAAGT VRUCHT
Hoewel sommigen in en om Knuds geboortestad, Skien, belangstelling toonden voor zijn boodschap, kon hij niet bij hen blijven maar moest hij naar zijn gezin in de Verenigde Staten terug. In 1899 reisde hij echter opnieuw naar Noorwegen, deze keer op verzoek van Charles T. Russell, die destijds de supervisie had over het werk van de Bijbelonderzoekers. Broeder Russell wilde dat Knud een gemeente in Noorwegen oprichtte. Knud had enkele exemplaren bij zich van de eerste twee delen van de boekenserie Millennial Dawn (later Studies in the Scriptures genoemd), die in het Deens-Noors vertaald waren. (In die tijd leek het geschreven Noors veel op het Deens, en de publicaties konden zowel in Denemarken als in Noorwegen gelezen worden.) Knud gaf aan veel mensen getuigenis en
verspreidde enkele boeken, maar alweer moest hij na een poosje naar de Verenigde Staten terug.Het jaar daarop kreeg Ingebret Andersen, die net buiten Skien woonde, het boek in handen dat toen Het Plan der Eeuwen heette, waarschijnlijk een van de exemplaren die Knud naar Noorwegen had meegenomen. Ingebret was al een hele tijd geïnteresseerd in de „wederkomst” van Christus, en nu raakten hij en zijn vrouw Berthe allebei gefascineerd door wat ze lazen. Al gauw begon Ingebret anderen getuigenis te geven. Hij ging zelfs naar religieuze bijeenkomsten om mensen over Christus’ duizendjarige regering te vertellen. Later bezocht hij degenen die belangstelling toonden en na korte tijd was er een actieve gemeente van minstens tien Bijbelonderzoekers in Skien.
Toen Knud van een familielid over de kleine gemeente in Skien hoorde, ging hij in 1904 naar Noorwegen terug om Ingebret te zoeken. Knud hield een man op straat aan en vroeg: „Kunt u me zeggen of er hier in de buurt een man woont die Ingebret Andersen heet?” „Ja,” antwoordde de man, „dat ben ik.” Knud was zo opgewonden dat hij ter plekke, midden op straat, zijn koffer opendeed om Ingebret de boeken te tonen die hij had meegebracht. Ingebret vond het uiteraard prachtig om Knud te ontmoeten en zo veel lectuur te zien.
Knud vertelde zijn Noorse geloofsgenoten enthousiast over de organisatie en het predikingswerk. Tegen de tijd dat hij naar zijn gezin terugging, dat toen in Canada woonde, had de gemeente Skien veel aanmoediging ontvangen om door te gaan.
ANDERE DELEN VAN NOORWEGEN BEREIKT
In 1903 had de prediking in Noorwegen een welkome stimulans gekregen door de komst van drie ijverige colporteurs (volletijdpredikers): Fritiof Lindkvist, Viktor Feldt en E.R. Gundersen. Fritiof vestigde zich in de hoofdstad, Kristiania (nu Oslo geheten), en in 1904 werd zijn woning het kantoor van het Wachttorengenootschap, waar lectuurbestellingen en abonnementen op „Zions Wachttoren” werden verwerkt.
Tegen het eind van 1903, toen broeder Gundersen predikte in Trondheim, in Midden-Noorwegen, gaf hij getuigenis aan Lotte Holm, die wat lectuur aannam. Ze was afkomstig uit de omgeving van
Narvik, boven de poolcirkel, en werd de eerste verkondiger in het noorden van Noorwegen. Daarna ging Viktor Feldt naar Narvik, waar hij twee echtparen hielp Bijbelonderzoekers te worden. Ze legden contact met Lotte en het duurde niet lang of dit groepje kwam geregeld bijeen om de Bijbel te bestuderen. Ook Lottes zus, Hallgerd, aanvaardde de waarheid en later dienden beiden als ijverige pioniersters in verschillende delen van Noorwegen.De broeders Feldt en Gundersen hadden bijzonder veel succes met hun prediking in Bergen in 1904 en 1905. In Zion’s Watch Tower van 1 maart 1905 werd bericht: „Een vooraanstaand predikant van de kerk van de Vrije Zending in [Bergen] is gegrepen door het heldere licht en hij zet nu het volledige en ware Evangelie uiteen aan zijn altijd grote en aandachtige gehoor.”
Die predikant was Theodor Simonsen, die later uit de kerk van de Vrije Zending werd gezet omdat hij de
schitterende nieuwe waarheden onderwees die hij uit onze publicaties had geleerd. Theodor was een aanwinst voor de Bijbelonderzoekers en werd onder Jehovah’s volk zeer gewaardeerd als broeder en als spreker. Later vestigde hij zich in Kristiania, waar een groeiende gemeente van Bijbelonderzoekers was.ENKELEN VAN DE EERSTE PIONIERS
Rond 1905 waren er gemeenten van Bijbelonderzoekers in vier steden: Skien, Kristiania, Bergen en Narvik. Al gauw gingen verscheidene enthousiaste verkondigers pionieren en brachten ze het goede nieuws naar veel andere delen van het land. Over de achtergronden van die vroege pioniers valt allerlei interessants te vertellen.
De eerste pionierster in Noorwegen was Helga Hess. Ze was wees en woonde in Bergen, waar ze op haar zeventiende zondagsschoolonderwijzeres was geworden. Toen ze Theodor Simonsen in de kerk van de Vrije Zending hoorde spreken over wat hij had geleerd uit een van de boeken van de Bijbelonderzoekers, werd haar belangstelling gewekt en ging ze dezelfde lectuur lezen. Ze nam haar ontslag als zondagsschoolonderwijzeres en in 1905, toen ze negentien was, begon ze het goede nieuws in Hamar en Gjøvik te prediken.
Op een dag in 1908 was Andreas Øiseth hout aan het hakken op de familieboerderij bij Kongsvinger toen er een pionier kwam en het boek Het Goddelijk Plan der Eeuwen bij hem achterliet. Andreas, die begin twintig was, genoot van wat hij las en bestelde meer lectuur. Enkele maanden later droeg hij de boerderij over aan een van zijn jongere broers en ging pionieren. De daaropvolgende acht jaar trok hij al predikend bijna het hele land door. Eerst trok hij in noordelijke richting en bewerkte het binnenland. In de zomer verplaatste hij zich op de fiets en in de winter per stepslee. Toen hij Tromsø had bereikt, ging hij
zuidwaarts en bewerkte de gebieden langs de kust, helemaal tot aan Kristiania.Anna Andersen uit Rygge bij Moss was ook een van de vroege pioniers. Ze was jarenlang officier bij het Leger des Heils geweest en had zich gewijd aan het helpen van de armen. Rond 1907 las ze enkele van onze publicaties en besefte dat ze de waarheid had gevonden. In Kristiansund kwam ze in contact met een andere officier bij het Leger des Heils, een zekere Hulda Andersen (later Øiseth), die belangstelling voor de Bijbel toonde. Al gauw begonnen deze twee vrouwen aan een lange reis naar het noorden per kustvaarder, die hen helemaal naar Kirkenes bracht, dicht bij de Russische grens. Ze gingen in elke haven van boord en verspreidden lectuur. Omstreeks 1912 liet Anna zich als pionier inschrijven. Tientallen jaren reisde ze per boot en fiets door Noorwegen en ze bereikte bijna elke stad in het land met Bijbelse lectuur. Ze bracht flink wat tijd door in de zuidelijke stad
Kristiansand, waar ze een waardevolle steun was voor de groeiende gemeente.Karl Gunberg was officier bij de marine geweest voordat hij Bijbelonderzoeker werd. Hij was midden dertig toen hij omstreeks 1911 begon te pionieren en voorzag in zijn onderhoud als navigatie-instructeur. Ondanks Karls tamelijk strenge voorkomen stond hij bekend als een prettig en geestig mens. Hij predikte tot op hoge leeftijd in heel Noorwegen en zijn achtergrond als marineofficier en navigatie-instructeur bleken heel nuttig bij de verbreiding van het goede nieuws, zoals we later zullen zien.
DE BROEDERSCHAP WORDT GESTERKT
In oktober 1905 was er veel enthousiasme over het eerste congres, dat in Kristiania werd gehouden. Er waren zo’n vijftien aanwezigen en drie dopelingen. In 1906 werd er een congres in Bergen gehouden, en vanaf 1909 werden er elk jaar congressen georganiseerd, met sprekers uit Denemarken, Finland en Zweden. Sommigen van die broeders bezochten ook de gemeenten als pelgrims, voorlopers van de tegenwoordige reizende opzieners.
De hoogtepunten van die jaren waren de bezoeken van broeder Russell. In 1909 bezocht hij zowel Bergen als Kristiania. De broeders en zusters hadden veel waardering voor de gelegenheid om hem te ontmoeten en naar zijn lezingen te luisteren. Het tweede bezoek, in 1911, kreeg veel publiciteit, en de 61 broeders en zusters die bijeenkwamen om naar de openbare lezing van broeder Russell te luisteren, verheugden zich over de naar schatting 1200 aanwezigen!
Drie jaar later wees broeder Russell Henry Bjørnestad aan om de broeders en zusters in Noorwegen en Zweden regelmatig te bezoeken als de eerste Noorse reizende opziener.
VERHOGING VAN HET TEMPO BIJ HET NADEREN VAN 1914
In 1910 kwam er een nuttig instrument voor de prediking beschikbaar in de vorm van een serie traktaten die De Volkskansel heetten. Meer Bijbelonderzoekers werden daardoor geholpen een actief aandeel aan de prediking te hebben. In hun enthousiasme om religieuze dwaling aan de kaak te stellen en Bijbelse waarheden uit te leggen, verspreidden de broeders en zusters gratis duizenden exemplaren, vaak als bijlagen bij kranten.
De Bijbelonderzoekers waren heel benieuwd naar wat er in 1914 zou gebeuren. In The Time Is at Hand (het tweede deel van de Millennial Dawn-serie) werd uitgelegd dat de tijden der heidenen in 1914 zouden eindigen en dat dit einde gemarkeerd zou worden door moeilijkheden en anarchie, waarna Gods koninkrijk de macht zou overnemen. De Bijbelonderzoekers verwachtten ook dat Christus’ mede-erfgenamen dan hun hemelse beloning zouden ontvangen.
Dat onderwerp werd vaak een gespreksthema. Zo speelde Karl Kristiansen op een avond in juli 1914 in het stedelijk orkest van Skien. Tijdens de pauze zei hij tegen een paar mensen om hem heen: „Binnen een paar weken gaat er iets gebeuren. Eerst komt er oorlog, dan revolutie, dan anarchie, en dan zal Gods koninkrijk komen.” Toen kort daarna de Eerste Wereldoorlog uitbrak, kwamen er mensen naar Karl toe die meer wilden weten.
Verder naar het zuiden langs de kust, in Arendal, was in 1914 maar één Bijbelonderzoeker. Op
een dag ontmoette die zuster op straat Mia Apesland en vertelde haar dat het volgens de Bijbel in de herfst van 1914 oorlog zou zijn. „Als dat gebeurt,” reageerde Mia, „word ik gelovig.” Kort daarna, toen Mia zag dat wat de zuster had verteld ook gebeurde, kwam ze haar belofte na door een ware gelovige te worden. Mia, de zuster die met haar had gepraat en enkele anderen werden de kern van gemeente Arendal.VOORUITGANG, GEVOLGD DOOR PROBLEMEN
Niet alles wat de Bijbelonderzoekers voor 1914 verwachtten, bleek uit te komen. Desondanks gingen ze ijverig door met hun activiteit. Vanaf december 1914 tot ver in 1915 kreeg een groot publiek in Kristiania, Bergen, Trondheim, Skien, Arendal en Kristiansand een schitterend getuigenis door het indrukwekkende „Photo-Drama der Schepping”, een presentatie van dia’s en film.
Maar kort daarna rezen er problemen. Fritiof Lindkvist, die een jaar of tien het werk in Noorwegen had geleid, begon zijn eigen weg te gaan en in 1916 verliet hij de organisatie. De daaropvolgende jaren hadden verantwoordelijke broeders in Zweden en Denemarken daarom de supervisie over het werk in Noorwegen. In 1921 werd Enok Öman aangewezen om het werk in Noorwegen te leiden, en dat heeft hij tot 1945 gedaan.
Er ontstond ook wat onrust toen C.T. Russell in 1916 overleed en als opziener over de activiteiten van de Bijbelonderzoekers door J.F. Rutherford werd opgevolgd. Onvervulde verwachtingen wat betreft 1914 en ook organisatorische veranderingen maakten dat velen de organisatie verlieten. De gevolgen waren bijzonder ernstig in Bergen, waar in 1918 nog maar één broeder en zeven zusters in de gemeente over waren. In Trondheim verliet een groot aantal de gemeente en een groep in Kristiania hield het ook voor gezien. Maar degenen die de organisatie
loyaal steunden, ondervonden weldra Jehovah’s rijke zegen.EEN NIEUWE IMPULS
„Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven” was de intrigerende lezing die broeder Rutherford in 1918 hield. Vanaf 1920 tot en met 1925 werd deze opwindende lezing overal ter wereld gehouden. A.H. Macmillan kwam van het hoofdbureau in New York om de lezing in een aantal steden in Noorwegen te houden. In Kristiania was elke zitplaats in de aula van de universiteit bezet en veel mensen konden niet meer toegelaten worden. Maar broeder Öman klom op een kist bij de ingang en kondigde luid aan: „Als u over anderhalf uur terugkomt, zal Macmillan de lezing nogmaals houden!” En ja hoor, opnieuw stroomde de zaal vol mensen om broeder Macmillan voor de tweede keer de lezing te horen houden. Daarna hebben Noorse broeders de lezing enkele jaren lang in de rest van Noorwegen gehouden. Duizenden mensen luisterden aandachtig naar de overtuigende Bijbelse bewijzen dat velen Armageddon zullen overleven en eeuwig leven in een aards paradijs zullen ontvangen. Vele anderen leerden de boodschap kennen via de brochure met dezelfde titel!
Van 1922 tot 1928 verspreidden de Bijbelonderzoekers honderdduizenden traktaten waarin resoluties stonden die op congressen waren aangenomen, zoals Een uitdaging aan de wereldleiders, Een waarschuwing aan alle christenen en Openlijke aanklacht tegen de geestelijkheid. De prediking van veel Bijbelonderzoekers begon met de verspreiding van die traktaten.
Toch verliep de groei maar langzaam. Hoewel de pioniers en ijverige verkondigers volhardend predikten, hadden anderen hulp nodig om zich meer met de prediking bezig te gaan houden. Daar kwam nog bij
dat de publicaties voornamelijk in het Deens, het Deens-Noors of het Zweeds waren, niet in het Noors. Wat kon er gedaan worden om het werk een verdere impuls te geven?In het Noorse Bulletin (nu Onze Koninkrijksdienst) van april 1925 stond een opwindende mededeling: „Hierbij sturen wij jullie de eerste uitgave van Het Gouden Tijdperk in het Noors. Er kunnen nu abonnementen worden afgesloten.” Dat was de uitgave van Het Gouden Tijdperk (nu Ontwaakt! genoemd) van maart 1925. Het Noorse Gouden Tijdperk had al snel een grote oplage, niet alleen in Noorwegen maar ook in Denemarken. In 1936, toen de naam van het Noorse Gouden Tijdperk werd veranderd in Ny Verden (Nieuwe wereld), telde het tijdschrift 6190 Noorse abonnees.
BETER GEORGANISEERD EN NIEUWE FACILITEITEN
In mei 1925 kwamen meer dan vijfhonderd Bijbelonderzoekers uit verschillende delen van Scandinavië bijeen voor een congres in het Zweedse Örebro. Op het congres maakte broeder Rutherford bekend dat er een Noord-Europees bijkantoor in Kopenhagen gevestigd zou worden. William Dey zou uit Londen komen om de leiding te nemen over de activiteiten van Gods volk in Denemarken, Noorwegen, Zweden, Finland en de Baltische staten. De verschillende landen zouden ook nog steeds een lokale opziener hebben en Enok Öman zou in Noorwegen die functie blijven bekleden.
William Dey, een Schot van origine, was een energieke broeder die er veel toe bijdroeg dat de prediking meer
vaart kreeg. Hij was een bekwaam organisator en moedigde de broeders en zusters ook aan door zijn prettige karakter en zijn goede voorbeeld in de velddienst. In september en oktober 1925 reisde hij heel Noorwegen rond en organiseerde de gemeenteactiviteiten volgens de richtlijnen van het hoofdbureau. Hij sprak Engels en maakte gebruik van een tolk. Broeder Dey heeft tot de Tweede Wereldoorlog als opziener van het Noord-Europese bijkantoor gediend.De broeders hadden al enige tijd gezocht naar een geschiktere plaats voor het Noorse kantoor. In 1925 kocht een broeder die wat geld geërfd had een gebouw van drie etages in Oslo en verkocht het voor ongeveer de helft van de prijs aan de organisatie. Dit had niet op een beter moment kunnen komen! Het gebouw heeft tot 1983 heel goed aan onze behoeften voldaan.
EEN ORGANISATIE VAN ACTIEVE GETUIGEN
Het jaar 1931 gaf een belangrijke mijlpaal te zien in de geschiedenis van Gods aanbidders overal ter wereld. In dat jaar namen ze een nieuwe naam aan: Jehovah’s Getuigen. ’We stonden allemaal op en riepen met groot enthousiasme Ja toen we onze nieuwe naam aannamen’, schreef broeder Öman. De broeders en zusters waren opgetogen over hun Bijbelse naam en vastbesloten ernaar te leven.
Het was duidelijk dat Jehovah de energieke prediking in Noorwegen zegende. Het gemiddelde aantal verkondigers steeg van 15 in 1918 tot 328 in 1938. Jehovah’s volk bestond niet uit louter Bijbelonderzoekers; het waren actieve getuigen.
Eén voorbeeld was Even Gundersrud, die in 1917 werd gedoopt en met de gemeente Skien verbonden was. In het begin probeerde zijn vrouw te verhinderen dat hij naar de vergaderingen ging door zijn schoenen te verstoppen.
Maar dat hield hem niet tegen: hij ging gewoon op blote voeten naar de vergadering! Toen ze Even op een keer in de slaapkamer opsloot, wist hij het huis uit te komen door uit het raam te springen. Niets wat Evens vrouw deed kon hem ervan weerhouden de vergaderingen bij te wonen. Tegelijkertijd bleef hij aardig tegen haar. Ze begon zich opgelaten te voelen als haar man blootsvoets de stad inging. Omdat ze wilde weten waarom de vergaderingen zo veel voor Even betekenden, begon ze met hem mee te gaan. Uiteindelijk is ook zij een Getuige van Jehovah geworden.Het enthousiasme van de gemeente Skien was typerend voor de instelling van de gemeenten in die tijd. De broeders en zusters uit Skien hebben heel wat predikingsactiviteit ontplooid in grote en kleine plaatsen en in landelijke gebieden. In het weekend trokken ze er vaak in open vrachtwagens of per boot op uit om te prediken en bijeenkomsten te organiseren. Al gauw werden er in dat gebied nieuwe groepen en gemeenten gevormd. Andere gemeenten bruisten eveneens van theocratische activiteit.
HET WERK VORDERT IN BERGEN
Een van de actieve verkondigers in het gebied van Bergen was Torkel Ringereide. In 1918 vond hij een brochure die door de Bijbelonderzoekers
uitgegeven was. Hij zocht contact met broeder Dahl, destijds de enige broeder in gemeente Bergen. Broeder Dahl hield thuis vergaderingen met de rest van de gemeente: zeven zusters. Een van hen was de al genoemde Helga Hess, die inmiddels in Bergen terug was. Torkel sloot zich bij de kleine gemeente aan, en in 1919 traden hij en Helga in het huwelijk.Torkel was een onbevreesd man met een krachtige stem. Jarenlang was hij de enige openbare spreker in de gemeente. Gewoonlijk hield hij elke zondag een lezing, waarin hij de huichelarij van de geestelijken en hun valsreligieuze leringen onverbloemd aan de kaak stelde. De lezingen werden vaak in de kranten aangekondigd, en het aantal belangstellenden dat de vergaderingen bezocht, was veel hoger dan het aantal Bijbelonderzoekers in het gebied.
Torkel moedigde de aanwezigen aan de waarheid met anderen te delen. In 1932 was Nils Raae een van die toehoorders. Nils kende de waarheid al een jaar, maar Jesaja 6:8: „Wie zal ik zenden, en wie zal voor ons gaan?” Daarop zei Torkel: „Laten we allemaal hetzelfde antwoord geven als Jesaja: ’Hier ben ik! Zend mij’!” Dat was nu net de aansporing die Nils en zijn vrouw nodig hadden. Zonder nog langer te aarzelen gingen ze in de velddienst.
prediken was een probleem. De gemeente stond op het punt een grote veldtocht te beginnen met de brochure Het Koninkrijk, De Hoop der Wereld, en Torkel hield een lezing over de noodzaak aan de velddienst deel te nemen. „Het was een schitterende lezing”, zei Nils, „en ik zag mezelf al bijna in de startblokken staan.” Aan het eind van de lezing citeerde Torkel Jehovah’s woorden uitDe broeders en zusters waren dikwijls bij Torkel en Helga op bezoek. Ze praatten altijd over de waarheid en dat was een bron van aanmoediging voor nieuwe en jonge verkondigers. De verkondigers uit Bergen gingen vaak per boot en vrachtwagen naar de omliggende districten om te prediken. Daarna kwamen ze bijeen om ervaringen te vertellen en gezellig met elkaar om te gaan.
DE IJVERIGE PREDIKERS VAN OSLO
In de jaren twintig en dertig floreerde de prediking ook in en om Oslo. Een van de verkondigers was Olaf Skau, die in 1923 was gedoopt. In 1927 werd hij als dienstleider in de gemeente aangesteld en tientallen jaren was
hij een ondernemende en zorgzame opziener. Hij organiseerde de prediking in Oslo en trof ook regelingen voor weekendtrips per bus of vrachtwagen naar de gebieden rond de hoofdstad. Tot laat in de avond was hij bezig met het tekenen van kaarten en het plannen van prediktochten.De verkondigers uit Oslo predikten in steden en landelijke gebieden van Halden en Fredrikstad ten zuiden van Oslo tot aan Hamar in noordelijke richting, en van Kongsvinger ten oosten van de stad tot aan Drammen en Hønefoss in het westen. Ze kwamen tegen een uur of negen in het gebied aan en predikten er de hele dag van huis tot huis. Vaak werden er tijdens hun bezoeken openbare vergaderingen gehouden. Die activiteit droeg bij tot de oprichting van nieuwe groepen en gemeenten en werd zeer gewaardeerd door de weinige broeders en zusters in die gebieden. Tijdens één veldtocht van negen dagen in 1935 verspreidden de 76 verkondigers uit Oslo 13.313 brochures, gemiddeld meer dan 175 brochures per verkondiger!
Olafs vrouw, Esther, had artritis en zat in een rolstoel. Toch was hun huis een populaire ontmoetingsplaats voor de broeders en zusters. Olaf kookte meestal; hij kon heerlijke chickenwings klaarmaken. Maar het waren de geestelijk opbouwende bijeenkomsten, boeiende Bijbelse gesprekken en Bijbelquizzen bij de Skaus thuis
die veel oudere Getuigen zich nog herinneren. „We gingen bij de Skaus nooit weg met een leeg hart”, vertelde Ragnhild Simonsen.„DE JUISTE GEZINDHEID VOOR HET EEUWIGE LEVEN”
Vroeger waren mensen religieuzer en hadden ze meer Bijbelkennis dan nu. Velen waren bereid over Bijbelse thema’s te praten, en net als in de eerste eeuw werden degenen „die de juiste gezindheid voor het eeuwige leven bezaten” gelovigen (Hand. 13:48).
Durdei Hamre is daar een voorbeeld van. In 1924 accepteerde ze een brochure, die ze diezelfde avond en nacht uitlas. „Ik ging naar bed als een pinkstergelovige,” zei ze later, „en ik werd wakker als een van Jehovah’s Getuigen.”
Halverwege de jaren twintig woonde een van de acht broers Fjelltvedt een openbare lezing over het hellevuur bij en hij ging naar huis met een brochure over het onderwerp. Wat hij las overtuigde hem ervan dat de leer van het hellevuur vals is. Kort daarna was de familie bijeen op de familieboerderij en deelde hij dat wat hij geleerd had enthousiast met zijn zeven broers en drie zussen. Tot laat in de avond bespraken ze de brochure. In korte tijd werden alle broers en zussen en veel van hun huwelijkspartners Bijbelonderzoekers. Later werden veel van hun kinderen en kleinkinderen ijverige verkondigers en sommigen van hen brachten de waarheid naar andere gebieden.
Dat er belangstelling bestond voor geestelijke zaken bleek duidelijk in 1936 toen M.A. Howlett van het internationale hoofdbureau in New York de spreker was op congressen in Bergen en Oslo. In Bergen woonden 810
personen de openbare lezing bij, onder wie enkele predikanten en een bisschop. Slechts 125 van de aanwezigen waren Getuigen. In Oslo, waar 140 Getuigen bijeengekomen waren, woonden 1014 personen de openbare lezing bij!ZE BEGINNEN TE KOMEN!
Wat waren Jehovah’s Getuigen in 1935 opgewonden toen de identiteit van de in Openbaring 7:9-17 genoemde „grote schare” duidelijk werd gemaakt. Gods volk was opgetogen toen het hoorde dat aanbidders die in een aards paradijs hopen te leven, zich als opgedragen dienstknechten van Jehovah bij het gezalfde overblijfsel konden aansluiten. Vanaf dat jaar lag het accent van de prediking op het bijeenbrengen van de grote schare, die „de grote verdrukking” zou overleven: de grootste bijeenbrenging van ware aanbidders aller tijden.
In 1935 werd door enkele pioniers met de hemelse hoop gepredikt in een landelijk gebied bij Lillehammer. De tienjarige John Johansen luisterde aandachtig toen de pioniers zijn familie vertelden over Gods voornemen dat de aarde een paradijs zou worden. Tegen de tijd dat John dertien was, koesterde hij zo’n sterk verlangen om zijn prachtige hoop met anderen te delen, dat hij de tas van zijn vader leende en in de buurt ging prediken — in zijn eentje! Nu, ruim zeventig jaar later, predikt John, samen met zijn vrouw Edith, nog steeds ijverig, in het blije besef dat hij een bijdrage heeft geleverd aan de grote toevloed van nieuwelingen in de loop van de jaren.
Op een dag in 1937 zaten Olaf Rød en een andere broeder bij Olaf thuis over de grote schare te praten. Zij waren de enige twee Getuigen in Haugesund en ze vroegen zich af hoe die reusachtige bijeenbrenging plaats zou vinden. Plotseling werd er aangeklopt. Olaf deed open en
daar stond Alfred Trengereid. Hij had een exemplaar van De Wachttoren gevonden en gelezen en de inhoud beviel hem. Zonder tijd te verliezen was hij in zijn boot gestapt en naar Haugesund geroeid om lectuur te halen bij de man van wie hij wist dat hij een Getuige was: Olaf. Olaf was verbaasd. Hé, ze beginnen te komen!, dacht hij. En ze kwamen inderdaad, niet allemaal op dezelfde manier en niet allemaal tegelijk, maar toch. Alfred werd een broeder en met hem vele anderen uit de omgeving die gunstig reageerden op het goede nieuws van het Koninkrijk.BOTEN HELPEN OM DE GROTE SCHARE BIJEEN TE BRENGEN
Toen de prediking in Noorwegen begon, was het een bijna schrikbarend vooruitzicht tot de geïsoleerde bewoners van talloze eilanden en afgelegen kustgebieden te moeten prediken. Daarom kocht het bijkantoor in 1928
een motorboot die groot genoeg was om twee of drie pioniers te huisvesten en stevig genoeg om langs de grillige kust van Noorwegen te navigeren. Maar wie kwam ervoor in aanmerking kapitein op zo’n boot te zijn? De ervaren pionier Karl Gunberg bood zich aan. Zijn achtergrond bij de marine en zijn ervaring als navigatie-instructeur bleken heel nuttig. De eerste boot, de Elihu, koos zee vanuit Oslo, zette koers naar het zuiden en legde aan in havens langs de kust. Maar op een stormachtige winteravond in 1929 leed de Elihu niet ver van Stavanger schipbreuk. Iedereen was dankbaar dat de broeders aan boord veilig de kust bereikten.In 1931 kwamen de broeders in het bezit van een andere boot, die ze Ester noemden. Weer voer Karl uit, bijgestaan door twee andere broeders. De daaropvolgende
zeven jaar werden met de Ester gebieden in het westen en noorden van Noorwegen bestreken. In 1932 vond Karl dat hij ’te oud werd voor verdere avonturen’. Dus ging hij aan land om in het oosten van Noorwegen te pionieren en droeg hij het roer over aan Johannes Kårstad. In 1938 werd de Ester vervangen door een boot die Ruth heette. Die werd gebruikt tot 1940, toen de Tweede Wereldoorlog een eind maakte aan de maritieme predikingsactiviteit. De varende pioniers hadden grote gebieden bewerkt en veel lectuur verspreid. In 1939 berichtten de twee broeders op de Ruth, Andreas Hope en Magnus Randal, dat ze in slechts één jaar tijd meer dan 16.000 boeken, brochures en tijdschriften hadden verspreid en 1072 grammofoontoespraken hadden afgespeeld voor 2531 luisteraars.Naast de vele prachtige geestelijke ervaringen die de broeders op de boten meemaakten, raakten ze diep onder de indruk van wat ze zagen. „Elke dag voeren we verder in noordelijke richting,” berichtte Andreas Hope, „fjorden in en uit en rond hoog oprijzende kapen. Het landschap was groots, majestueus en ruig.” In de winter stonden ze ten noorden van de poolcirkel versteld van „de adembenemende gloed van het noorderlicht”. En in de zomer waren ze geïmponeerd
door „de schittering van de middernachtzon”.EEN IJVERIGE PIONIERSTER
In de jaren dertig groeide het aantal pioniers snel. Hoewel ze het niet breed hadden en het met weinig comfort moesten stellen, bewerkten ze uitgestrekte gebieden. Hun niet-aflatende ijver in de prediking van het goede nieuws en de verspreiding van Bijbelse lectuur droeg bij aan een stevig fundament voor toekomstige groei.
Solveig Løvås (later Stormyr) uit Oslo was iemand die op zoek was geweest naar de waarheid. Ze had diverse religieuze bijeenkomsten bijgewoond, maar op een dag woonde ze een vergadering van Jehovah’s Getuigen bij en besefte ze dat ze de Bijbelse waarheid had gevonden. Ze werd in 1933 gedoopt en twee jaar later reisde
ze naar het noorden van Noorwegen om als pionier te dienen. Hoewel Solveig een beetje hinkte als gevolg van polio, predikte ze in zes jaar tijd in de meeste steden, vissersdorpen en kleine buurtschappen van iets onder Bodø helemaal tot aan Kirkenes. Duizenden mensen namen Bijbelse lectuur. In slechts één jaar sloot Solveig ruim 1100 abonnementen op onze tijdschriften af!Iemand die grote belangstelling toonde voor Solveigs boodschap was de timmerman Dag Jensen in het dorp Hennes op Vesterålen. Jarenlang had hij onze lectuur gekregen van andere geïnteresseerden. Toen Solveig Dag bezocht, zorgde ze ervoor dat hij een abonnement op de tijdschriften kreeg, en vervolgens trok ze verder om in andere gebieden getuigenis te geven. Dag begon in zijn eentje te prediken en leende de weinige lectuur die hij had uit aan andere geïnteresseerde personen.
Op het eiland Andøya benaderde Solveig een groepje stevig gebouwde vissers in hun hut. Ze gaf vrijmoedig getuigenis, speelde grammofoonlezingen af en bood abonnementen op de tijdschriften aan. Eén jonge visser, Frits Madsen, was geïnteresseerd en nam een abonnement. Toen Solveig het gebied had bewerkt, trok ze verder. Dat was het vaste patroon: pioniers predikten, vonden geïnteresseerden, lieten lectuur achter en sloten abonnementen af, en trokken dan verder naar nieuwe gebieden. Wat kon er gedaan worden om al die belangstelling na te gaan?
HET WEIDEN VAN GODS SCHAPEN
In januari 1939 trad er een nieuwe regeling voor reizende opzieners in werking. Noorwegen werd verdeeld in vier zones of kringen. De kringopzieners (toen zonedienaren genoemd) moesten in elke plaats meer tijd doorbrengen dan tot dusver het geval was geweest. Er kwam veel meer nadruk te liggen op het assisteren van de gemeenten, het organiseren van nieuwe gemeenten en het helpen van geïnteresseerden om met de velddienst te beginnen. Andreas Kvinge werd als kringopziener aangesteld in kring 4, die zich over 2600 kilometer uitstrekte, van Florø helemaal tot aan Kirkenes. In dat enorme gebied waren maar drie gemeenten: Trondheim, Namsos en Narvik. Maar er waren ook geïsoleerde verkondigers en groepen en een hele reeks tijdschriftenabonnees die bezocht moesten worden.
Andreas trok, voornamelijk op de fiets, met zijn vrouw Sigrid naar het noorden. Hij deed zijn best om verkondigers en geïnteresseerden te helpen vorderingen te maken in de waarheid. Pioniers als Solveig Løvås verstrekten Andreas aanvullende informatie over geïnteresseerden die geestelijke hulp nodig hadden. Ze vertelde hem bijvoorbeeld over Dag Jensen in Hennes en Frits Madsen op het eiland Andøya.
In 1940, toen Andreas Dag de eerste keer ontmoette, „was hij zich aan het scheren, en zijn gezicht zat vol zeep”, herinnert Andreas zich. „Nooit zal ik die
stralende ogen boven al dat zeepschuim vergeten. Hij vergat helemaal dat hij zich aan het scheren was.” Andreas hielp Dag geestelijke vorderingen te maken. Dag was enthousiast en al gauw hielp hij zijn vrouw Anna en veel van zijn vrienden en familieleden om de waarheid te leren kennen.In het dorp Bleik op Andøya ging Andreas op zoek naar de jonge visser Frits Madsen. Met Andreas’ hulp werden Frits en zijn vrouw het fundament van de gemeente die daar later werd gevormd. In veel andere plaatsen bezochten Andreas en zijn vrouw degenen die hun eerste contacten hadden gehad met Solveig en andere hardwerkende pioniers. Andreas en de andere kringopzieners organiseerden bijeenkomsten en vormden gemeenten. Net als bij de christelijke gemeente in de eerste eeuw was in Noorwegen door sommigen geplant en door anderen begoten, maar had God op grote schaal ’de wasdom gegeven’ (1 Kor. 3:6).
DE DUITSE INVAL
In april 1940 raakte Noorwegen bij de Tweede Wereldoorlog betrokken toen Duitse troepen het land binnenvielen. Na slechts 62 dagen vechten was het hele land door nazi-Duitsland bezet. Verscheidene steden waren zwaar gebombardeerd. Enkele dagen nadat de invasie was begonnen, arresteerde de Gestapo de bijkantooropziener, Enok Öman, en hield hem een week vast. Na een korte ondervraging lieten de officieren hem gaan. Een paar weken later haalde de Gestapo broeder Öman weer op voor ondervraging.
De Getuigen vreesden dat de nazi’s hen naar concentratiekampen zouden sturen, zoals in Duitsland was gebeurd. Maar de nazi’s deden dat niet en de verkondigers bleven vastberaden en ijverig prediken. Door de oorlog leken mensen wel ontvankelijker te zijn voor het
goede nieuws en er werden veel Bijbelstudies opgericht (toen modelstudies genoemd). De broeders ontvingen nog steeds de Deense Wachttoren uit Denemarken, terwijl de Vertroosting (Ny Verden) in het Noors bleef verschijnen. Er werden nog steeds vergaderingen en congressen gehouden, en verbazingwekkend genoeg steeg het aantal verkondigers.BESLAGLEGGINGEN, ARRESTATIES EN HET VERBOD
Maar er waren moeilijkheden op komst. Opnieuw kwamen er Duitse politieagenten naar het bijkantoor; ze vroegen om lectuur en verhoorden broeder Öman. Tegen het eind van 1940 legden ze beslag op het boek Vijanden vanwege de uitspraken erin over het fascisme en nazisme. Begin 1941 arresteerde en verhoorde de politie verscheidene pioniers. Duitse en Noorse nazi’s woonden soms vergaderingen bij om de gemeenten te bespioneren. Ook kwamen de nazibeambten beslag leggen op de voorraad die het bijkantoor van twee brochures had, namelijk Fascisme of Vrijheid en Heerschappij en Vrede.
In juli 1941 begon de Gestapo plotseling een landelijke campagne die ten doel had een eind te maken aan onze prediking in Noorwegen. Er kwamen vijf Duitse politieagenten naar Bethel, ze legden beslag op wat er van de lectuur over was en namen de Bethelfamilie voor ondervraging mee naar het hoofdbureau van politie. Broeder Öman moest zich dagelijks bij de staatspolitie melden, en dat deed hij twaalf weken lang.
In een goed gecoördineerde operatie viel de Gestapo de woningen van verantwoordelijke broeders binnen en legde beslag op alle door het Wachttorengenootschap uitgegeven lectuur. Ze zeiden de broeders dat ze naar concentratiekampen gestuurd zouden worden als ze niet zouden stoppen met prediken. De Gestapo arresteerde
verscheidene broeders en zusters en hield enkelen van hen een paar dagen vast.In Moss kwam de politie naar het huis van Sigurd Roos en legde beslag op zijn lectuur. Sigurd, zijn vrouw en een andere broeder werden gearresteerd. De politie eiste dat ze ophielden met prediken en ook de naam Jehovah niet meer zouden gebruiken. De verkondigers legden uit dat ze nooit met prediken over Jehovah en zijn koninkrijk zouden stoppen. Ten slotte erkende de politie: „We kunnen jullie blijkbaar je geloof niet ontnemen.” Na een paar uur lieten ze deze standvastige verkondigers gaan.
De nazi’s gingen ook naar het huis van Olaf Skau in Oslo. Ze doorzochten zijn huis en legden beslag op bijbels, lectuur en grammofoons. Ook verzegelden ze Olafs boekenkast. De beambten vonden niet de verkondigerskaarten, die in de oven verstopt zaten. Later kwamen de nazi’s terug met een vrachtwagen om de boeken weg te halen. De leider was SS-Untersturmführer Klaus Grossmann, een gevreesd nazi. Toen Olaf aan Grossmann vroeg wat ze met de Bijbelse lectuur gingen doen, zei de officier dat ze er papierpulp van zouden maken.
„Maar heeft u dan helemaal geen vrees voor Jehovah?”, vroeg broeder Skau.
„Laat Jehovah maar oppassen!”, antwoordde de nazi arrogant. Toen de nazi’s vier jaar later capituleerden, pleegde Grossmann zelfmoord.
In juli 1941 arresteerde de Gestapo Andreas Kvinge in Bodø en vroeg hem waar de Getuigen in het noorden van Noorwegen te vinden waren. „Ik weet niet waar ze vandaag zijn”, antwoordde Andreas naar waarheid. Denk je eens in hoe Andreas zich tijdens het verhoor gevoeld moet
hebben toen de officieren de inhoud van zijn tas over de vloer smeten: papieren waar de namen en adressen van gemeenten, dienaren in de gemeenten en geïnteresseerden op stonden. Maar tot Andreas’ grote opluchting nam niemand de moeite om die papieren goed te bekijken. De Gestapo was er meer op uit Andreas een verklaring te laten ondertekenen waarin hij toegaf dat het verboden was te prediken en als een van Jehovah’s Getuigen te dienen.„We weten dat onze activiteit nu verboden is,” reageerde Andreas, „dus ik kan tekenen dat ik me daar bewust van ben. Maar hoewel het verboden is vergaderingen te houden en tijdschriften en boeken te verspreiden, zullen we de Bijbel blijven gebruiken en met mensen over Gods koninkrijk blijven praten.” Toen duidelijk was dat Andreas niet zou schipperen, liet de Gestapo hem gaan.
Uiteindelijk legden de nazibeambten beslag op het huis dat de broeders als bijkantoor gebruikten. Ze gaven broeder en zuster Öman toestemming om te blijven, maar de andere leden van de Bethelfamilie moesten vertrekken.
VERBODEN VERGADERINGEN
Toen de nazi’s probeerden Jehovah’s Getuigen te elimineren, zetten de broeders hun theocratische activiteiten gewoon ondergronds voort. Er werd door enkele broeders wat gereisd om de Getuigen te bezoeken en aan te moedigen. Søren Lauridsen, die enige tijd op Bethel had gewerkt, reisde in het zuiden van Noorwegen. En in het noorden bleef Andreas Kvinge Getuigen in zijn kring bezoeken. Vaak nam hij klusjes aan om geen achterdocht te wekken. In 1943 kreeg Magnus Randal, die op de pioniersboot Ruth had gediend, adressen van broeder Öman en fietste hij 1200 kilometer in noordelijke richting naar Bodø om de broeders en zusters aan te moedigen.
Hoewel het officieel verboden was vergaderingen te houden, bleven groepen broeders en zusters bijeenkomen om elkaar aan te moedigen. Gewoonlijk kwamen er kleine groepen in woningen bijeen, maar soms vergaderden ze in het geheim in grotere aantallen. Wat waren ze in 1942 enthousiast over de 280 aanwezigen op de Gedachtenisviering, die op twee plekken in Oslo werd gehouden en waar 90 personen van de symbolen gebruikten!
De Getuigen slaagden er zelfs in geheime congressen te organiseren op afgelegen boerderijen of in de bossen. De grootste van deze bijeenkomsten vond in 1943 plaats in een bos bij het dorp Ski. Daar kwamen zo’n 180 broeders en zusters bijeen uit het gebied rond de Oslofjord. Tijdens een van de pauzes, toen de congresgangers zaten te eten, verschenen er plotseling drie Duitse soldaten te paard. Wat moesten de broeders en zusters doen?
Een Duitssprekende broeder stapte op de soldaten af en hoorde dat ze wilden gaan zwemmen maar dat ze verdwaald waren. Uiteraard wilden de broeders de soldaten maar al te graag vertellen waar ze heen moesten.
„Wat voor bijeenkomst was dat volgens jullie?”, vroeg een van de soldaten aan de anderen toen ze weggingen.
„Waarschijnlijk een soort zangvereniging”, was het antwoord. De broeders en zusters waren niet van plan dat recht te zetten maar slaakten een zucht van verlichting toen de ruiters in het bos verdwenen.
HET WERK GAAT ONDERGRONDS
Veel verkondigers hadden publicaties op ongebruikelijke plaatsen verstopt. De term „ondergronds” kreeg een nieuwe betekenis toen de broeders lectuur in de grond stopten en die opgroeven als er behoefte aan bestond. Broeder Skau, die elektricien was, verborg een doos boeken achter een transformator op zijn werk. Broeder Øiseth verborg lectuur in een bijenkorf en broeder Kvinge had een bergplaats in een aardappelbak.
Uit bezorgdheid dat het lectuurdepot in Harstad ontdekt zou worden, ging Lotte Holm alle dozen lectuur ophalen. Ze ging aan boord van een schip, stapelde de dozen zorgvuldig op het dek en ging op de stapel zitten. Toen de boot vertrok, zag Lotte tot haar ontzetting hoeveel Duitse soldaten er meevoeren, en angstig vroeg ze zich af hoe ze de lectuur aan wal zou kunnen krijgen zonder betrapt te worden. Maar ze had zich geen zorgen hoeven maken. Toen de boot aanlegde, hadden de soldaten medelijden met de oude dame die zo veel zware dingen te dragen had, dus hielpen ze haar met alle dozen van boord en droegen ze die zelfs naar haar huis. Die beleefde soldaten hadden geen flauw idee wat een dienst ze de Getuigen met hun vriendelijkheid bewezen hadden.
Ondanks het verbod bleven broeders de nieuwste uitgaven van De Wachttoren vanuit Zweden en Denemarken naar Noorwegen smokkelen. Ze vertaalden studieartikelen in het Noors en distribueerden getypte kopieën over het hele land. Een complex netwerk van koeriers reisde per trein, fiets of boot en het geestelijke voedsel te rechter tijd bereikte ware aanbidders overal in het land.
ZE BLEVEN PREDIKEN
Tijdens de oorlog ontstond er een situatie die een beproeving voor de broeders en zusters in Noorwegen bleek te zijn. Toen ons werk in juli 1941 verboden werd, kregen de broeders en zusters het advies voorzichtig te zijn om de nazi-autoriteiten niet te provoceren. Daarom predikten velen informeel tegen vrienden en familie of bezochten ze mensen met wie ze vroeger gesproken hadden. Maar sommige broeders en zusters vonden dat die benadering te passief was en dat er niets te verliezen was als ze met alleen de Bijbel van huis tot huis gingen. Hoewel er enige onenigheid was over de manier waarop de prediking moest gebeuren, koesterden beide groepen het sterke verlangen Jehovah ondanks tegenstand trouw te dienen.
Wat konden de broeders doen? Door de oorlog was communicatie met het internationale hoofdbureau in New York onmogelijk, dus het leek niet waarschijnlijk dat de kwestie snel opgelost kon worden. Zouden de broeders en zusters hun geloof door hun meningsverschillen laten verzwakken? Of zouden ze zo goed mogelijk blijven prediken en wachten tot Jehovah en zijn organisatie de zaak oplosten?
Het is duidelijk dat Jehovah hun trouwe dienst zegende, want de organisatie groeide tijdens de oorlog even hard als in de vijf jaar voor de oorlog. Ondanks de oorlog, het verbod en de verschillende manieren van prediken steeg het aantal verkondigers van 462 in 1940 tot 689 in 1945, iets waarover de broeders zich terecht konden verheugen!
VERENIGD IN JEHOVAH’S DIENST
Nadat de oorlog in 1945 geëindigd was, bezocht William Dey in juli en augustus Noorwegen om de broeders te helpen bij het reorganiseren van hun activiteit. Broeder Dey belegde vergaderingen in Oslo, Skien en Bergen
en deed een beroep op alle broeders hun oprechte inspanningen op één lijn te brengen. Hij wees erop dat ze Jehovah’s zegen hadden ervaren en toename hadden gezien en dat ze met vertrouwen in Jehovah’s leiding voorwaarts konden gaan.In september 1945 nam Nathan H. Knorr op het internationale hoofdbureau contact op met Marvin F. Anderson, een 28-jarige Amerikaanse broeder van Deense afkomst die op Bethel in New York had gewerkt en nu als kringopziener in de Verenigde Staten diende. Broeder Knorr vroeg broeder Anderson of hij bereid was naar Noorwegen te reizen om bepaalde aangelegenheden te behartigen en „een flink aantal jaren” in Noorwegen te blijven. Broeder Anderson stemde daarin toe, hoewel het nog wel enkele maanden zou duren voordat hij echt naar Noorwegen kon gaan.
Intussen brachten de broeders Knorr en Henschel in december 1945 een bezoek aan Noorwegen. Hun liefdevolle raad hielp de broeders om een sterke band van liefde en eenheid te smeden. Tegelijkertijd maakte broeder Knorr bekend dat broeder Dey broeder Ömans functie als bijkantooropziener zou overnemen. Een maand later kwam broeder Anderson in Noorwegen aan en in februari werd hij als bijkantooropziener aangesteld. Nu de Tweede Wereldoorlog voorbij was, gingen Jehovah’s aanbidders in heel Noorwegen met hernieuwde kracht aan de slag, vol vertrouwen in Jehovah’s zegen op hun velddienst.
JEHOVAH’S ORGANISATIE IN OPMARS
Tegen de tijd dat Marvin Anderson in Noorwegen aankwam, bruiste het op het bijkantoor van activiteit. In september 1945 kregen de verkondigers één brochure in het Noors en vier brochures in het Zweeds. De maand daarop werd De Wachttoren van 1 oktober 1945 in het Noors uitgegeven, en dat gebeurde na verloop van tijd met meer publicaties.
Een amusante situatie illustreert hoe waardevol het was lectuur in het Noors te hebben. Een van de Zweedse brochures droeg de titel Hopp, Zweeds voor „hoop”. Maar in het Noors betekent hopp „springen” of „huppen”. De verkondigers moesten uitleggen dat hun boodschap van hoop niet van de lezers verlangde dat ze gingen springen!
Toen broeder Anderson in 1946 bijkantooropziener werd, was het bijkantoor veel te klein en deelde hij dus een kamer met vijf andere broeders. Bewoners die geen Getuigen waren en sinds de nazitijd in het gebouw hadden gewoond, moesten elders ondergebracht worden om plaats te maken voor de groeiende Bethelfamilie.
Broeder Anderson ging energiek in zijn nieuwe toewijzing aan het werk. Het bijkantoor werd gerenoveerd en er werd nieuwe apparatuur aangeschaft, waaronder een met de voet aangedreven drukpers. In 1946 deed een opwindende nieuwe school haar intrede in de gemeenten: de theocratische bedieningsschool.
Nu konden er eindelijk meer broeders worden opgeleid om lezingen voor te bereiden en uit te spreken, en al gauw kwamen velen van hen in aanmerking voor het houden van openbare lezingen.De eerste congressen na de oorlog werden in september en oktober 1946 in Oslo, Bergen en Trondheim gehouden. Op de drie locaties luisterden in totaal 3011 personen naar de openbare lezing „De Vredevorst”, en er waren 52 dopelingen: geweldige aantallen als we bedenken dat er destijds maar 766 verkondigers in Noorwegen waren.
In december 1946 werd na een onderbreking van meer dan vijf jaar het kringwerk hervat. Een aantal jonge broeders, van wie sommigen op Bethel hadden gediend, werden aangesteld als kringopziener (toen broederdienaar genoemd). Een van hun voornaamste doeleinden was opleiding te geven in het van-huis-tot-huiswerk, en ze probeerden in elke gemeente met zo veel mogelijk verkondigers samen te werken. Gunnar Marcussen, een
van de toenmalige jonge kringopzieners, vertelt dat hij in sommige gemeenten tijdens zijn bezoek van een week met vijftig à zeventig verkondigers werkte. Geleidelijk werden de verkondigers bekwamer in het presenteren van de Koninkrijksboodschap en ze gebruikten niet langer getuigeniskaarten en grammofoons, zoals dat sinds de jaren dertig het geval was geweest. Er werd ook meer aandacht besteed aan het brengen van nabezoeken en het leiden van Bijbelstudies.MEER PIONIERS
Na de oorlog werden verkondigers aangemoedigd in de pioniersdienst te gaan om het groeiende aantal mensen te helpen dat belangstelling toonde voor de Koninkrijksboodschap. Verscheidene verkondigers die met pionieren waren gestopt toen ons werk in 1941 werd verboden, namen de volletijddienst weer op. Ondanks de moeilijke economische omstandigheden waren 47 broeders en zusters tegen eind 1946 met pionieren begonnen.
Een van die pioniers was Svanhild Neraal, een zuster die in 1946 naar de noordelijke provincie Finnmark trok. Svanhild had daar in 1941 samen met Solveig Løvås gepionierd en had de bombardementen van Kirkenes en van Vardø meegemaakt. Svanhild kon de belangstellenden die zij en Solveig hadden ontmoet niet vergeten en dus keerde ze terug naar het zwaar door de oorlog getroffen
Kirkenes. Plaatselijke mensen verklaarden Svanhild voor gek dat ze naar dat gebied ging zonder dat ze er huisvesting had.Maar Svanhild vertrouwde op Jehovah en die eerste winter sliep ze op de keukenvloer van een klein huis waar nog vijf mensen woonden. De naoorlogse toestanden waren extreem moeilijk en ze leed veel ontberingen. Vaak stond ze in de sneeuw en ijskoude regen te wachten op schepen die niet volgens schema arriveerden, als ze al kwamen.
Svanhild maakte veel interessante ervaringen mee bij haar prediking tot de Samen. Als ze hun geïsoleerde gemeenschappen niet per bus kon bereiken, ging ze er per rivierboot of op de fiets heen. Gastvrije Samen nodigden haar vaak in hun van rendiervacht gemaakte tenten en luisterden aandachtig als ze met de hulp van tolken getuigenis gaf. Als het etenstijd was, nodigden ze haar uit om hun maaltijd van rendiervlees met hen te delen. Sommigen die het goede nieuws van Svanhild hoorden, aanvaardden later de waarheid.
Kjell Husby, die toen op Bethel diende, zei dat het bijkantoor altijd wist waar Svanhild was — gewoon op basis van de abonnementen die ze instuurde. In de drie jaar dat ze in Finnmark was, sloot ze 2000 abonnementen op De Wachttoren af en verspreidde ze 2500 boeken!
„VISSERS VAN MENSEN”
Na de oorlog hadden ook de gemeenteverkondigers een enthousiast aandeel aan de prediking, met hartverwarmende resultaten. De al eerder genoemde Dag Jensen had tijdens de oorlog gepredikt tot kennissen en familieleden in het dorpje Hennes op Vesterålen. Velen toonden belangstelling en bestudeerden de Bijbel aan de hand van onze lectuur. Toen de oorlog in 1945 eindigde,
werd Dag gedoopt. Het jaar daarop werd er een gemeente in Hennes opgericht en werden er zestien personen bij Dag thuis gedoopt. Vijf jaar later telde de gemeente zo’n vijftig verkondigers en in 1971 rapporteerde Dag dat ruim twintig Getuigen uit die gemeente met de pioniersdienst waren begonnen.Dags liefde voor Jehovah en zijn ijver voor de velddienst werkten aanstekelijk. „Als Dag een huis binnenstapte,” vertelt Åshild Rønning, die in de gemeente opgroeide, „vielen je direct zijn opgewektheid en enthousiasme op: alsof de zon naar binnen scheen.” Dag was altijd heel aanmoedigend tegenover kinderen, bijvoorbeeld als ze een toewijzing op de theocratische bedieningsschool hadden. „Hij gaf ons het gevoel dat wat we deden belangrijk was”, zegt Åshild. Dankzij die vriendelijke aanmoediging begon Åshild zelf in 1962 te pionieren en heeft ze ook de vreugde gesmaakt „het glorierijke goede nieuws van de gelukkige God”, Jehovah, met anderen te delen (1 Tim. 1:11).
Hoe kwam het dat zo veel mensen uit dit plaatsje ijverige Getuigen werden? Hoewel de meesten in de kleine gemeenschap geen kerkgangers waren, geloofden ze in God en de Bijbel. Bovendien stonden veel van de Getuigen plaatselijk bekend als goede gezinshoofden, die de steun genoten van loyale echtgenotes. Een van die gezinshoofden was Arnulf Jensen, Dags neef, die in 1947 werd gedoopt. Door de week verdiende hij de kost als visser, en als hij uitvoer was dat voor dagen achtereen. Maar elke vrijdagavond kwam hij thuis, Mark. 1:16-18).
zelfs als de visvangst goed was en andere vissers op zee bleven om meer geld te verdienen. Arnulf zorgde ervoor dat hij in het weekend thuis was om naar de vergaderingen te gaan en aan de prediking deel te nemen, samen met zijn vrouw en hun acht kinderen, die allemaal een vastberaden standpunt voor de waarheid innamen. Op zaterdag en zondag kweten de broeders zich van hun opdracht „vissers van mensen” te zijn, en vaak gebruikten ze Arnulfs boot om in afgelegen gemeenschappen in geestelijke zin te vissen („WE DOEN EEN BELANGRIJK WERK”
De zendelingenopleiding op de Wachttoren-Bijbelschool Gilead in New York is van groot nut geweest voor de broederschap in Noorwegen. Hans Peter Hemstad en Gunnar Marcussen, die in 1948 van Gilead gradueerden, waren de eerste twee studenten uit Noorwegen. Ze werden aan Noorwegen toegewezen, waar ze in het reizende werk en op Bethel dienden, eerst als vrijgezel en later met hun vrouw. Van 1948 tot 2010 hebben zo’n 45 Getuigen uit Noorwegen de Gileadschool doorlopen. Ruim de helft van hen werd aan Noorwegen toegewezen. Ze hebben als volletijdpredikers, als reizende opzieners of als leden van de Bethelfamilie gediend.
Ook Andreas Hansen uit Denemarken en Kalevi Korttila uit Finland behoorden tot de vroege op Gilead opgeleide zendelingen die in Noorwegen arriveerden. In 1951 werden ze naar Oost-Finnmark gezonden, waar ze grote afstanden aflegden per boot, op de fiets en op ski’s. Vaak bouwden ze voort op het geestelijke fundament dat Svanhild Neraal enkele jaren daarvoor had gelegd. Als resultaat was het aantal verkondigers in hun gebied na slechts één jaar toegenomen van drie tot vijftien!
Kjell Martinsen uit Hennes op Vesterålen gradueerde in 1953 van Gilead en kreeg Noorwegen als toewijzing.
Als 22-jarige werd hij in het reizende werk aangesteld in Vestfold en Telemark. Hoewel hij het intimiderend vond om op die jonge leeftijd als reizend opziener te dienen, heeft hij veel warme herinneringen aan het hartelijke welkom en de loyale medewerking die hij kreeg van meer ervaren broeders. Kjell heeft als reizend opziener gediend tot 2001, toen hij zich samen met zijn vrouw Jorunn in Svolvær op de Lofoten vestigde om als pionier te dienen.Karen Christensen kwam in 1950 uit Denemarken om in Egersund en Kongsvinger te pionieren, waar geen gemeenten waren. Ze bewerkte het gebied per fiets. Na in 1954 van Gilead gegradueerd te zijn, werd ze naar Kongsberg gestuurd. In 1956 trouwde ze met Marvin Anderson en sindsdien werkt ze op Bethel. Karen staat nu ruim zestig jaar in de volletijddienst. „We zijn geen belangrijke
mensen,” erkent Karen, „maar we doen een belangrijk werk.”JURIDISCHE MIJLPALEN
Van 1948 tot 1951 was de toename bijzonder groot. In 1951 bedroeg die 29 procent in het gemiddelde aantal verkondigers, met een hoogtepunt van 2066. Maar in dezelfde periode kregen Jehovah’s aanbidders in Noorwegen enkele juridische problemen.
De zaak die de meeste aandacht trok, hield verband met de prediking op straat met De Wachttoren. In november 1949 werden enkele verkondigers die straatwerk deden in Oslo, meegenomen naar het politiebureau; na enkele uren mochten ze weer gaan. Onverschrokken deden de Getuigen het weekend daarop weer straatwerk. Maar op 6 december 1949 werden alle verkondigers die in Oslo straatwerk deden, gearresteerd. Ze kregen te horen dat ze de tijdschriften niet op straat mochten aanbieden zonder politievergunning. De politie beweerde dat hun werk opstoppingen en onrust teweeg kon brengen en het verkeer kon hinderen. Zeven van de verkondigers werden ondervraagd en voor het gerecht gebracht. Ze moesten een kleine boete betalen of drie dagen gevangenisstraf uitzitten.
Omdat dit niet zomaar een kwestie was van een politievergunning maar het ging om het recht om vrij hun religieuze overtuiging uit te dragen, gingen de broeders in hoger beroep bij het Noorse Hooggerechtshof. In de krant Dagbladet wees John Roos, de nieuwsdienstvertegenwoordiger van Jehovah’s Getuigen, erop dat ons straatgetuigenis nooit enige onrust had veroorzaakt. „Als religieuze prediking op straat verricht wordt zonder dat de vrede verstoord wordt, zonder dat het verkeer wordt gehinderd en zonder dat er opstootjes ontstaan,” redeneerde hij, „is het dan nodig de politie om toestemming te vragen?
Of geeft de vrijheid van godsdienst elke burger het recht om op die manier te prediken?” In afwachting van de uitspraak van het Hooggerechtshof gingen de Getuigen door met het straatwerk, ondanks voortdurende arrestaties en steeds hogere boetes. Sommige verkondigers werden wel tien keer gearresteerd.Op 17 juni 1950 verklaarde het Hooggerechtshof de uitspraak van de stedelijke rechtbank nietig en werden de verkondigers vrijgesproken! Deze en andere gunstige uitspraken bevestigden dat Jehovah’s Getuigen in Noorwegen het wettelijke recht hebben om Bijbelse lectuur aan te bieden, zowel op straat als van huis tot huis, zonder de politie om toestemming te hoeven vragen.
GEDENKWAARDIGE CONGRESSEN
De vele gedenkwaardige congressen die in de jaren vijftig en zestig werden gehouden, versterkten de organisatie en maakten de band tussen de Getuigen hechter. Nathan H. Knorr en Milton G. Henschel van het internationale hoofdbureau waren twee van de sprekers op het nationale congres dat in 1951 in Lillehammer werd gehouden. Uit alle delen van het land stroomden de afgevaardigden toe. Wat waren ze enthousiast over de 89 dopelingen en de 2391 aanwezigen bij de openbare lezing! In de jaren daarna was het voor afgevaardigden uit Noorwegen een opwindende belevenis internationale congressen in Londen en New York bij te wonen. En in 1955 bezochten zo’n tweeduizend Noorse Getuigen een internationaal congres in het Zweedse Stockholm.
Ook het internationale „Woord der waarheid”-congres dat in 1965 in het Ullevål-stadion van Oslo werd gehouden, was een hoogtepunt. Maar er deed zich wel een probleem voor. Het nationale voetbalelftal van Noorwegen speelde de avond voor het congres tegen een ander nationaal elftal in het stadion. Een leger van Getuigen
wachtte buiten de poorten tot de voetbalfans vertrokken waren en zwermde toen naar binnen om het stadion klaar te maken voor het congres. Ze zwoegden de hele nacht: ze maakten schoon, verwijderden afval en zetten cafetariatenten op. Ze bouwden ook podiums, een muziekpaviljoen en, als decoratie, een voorraadschuur en drie hutten, allemaal met een dak van plaggen. „Nachtelijk wonder”, schreef de krant Dagbladet. „Ullevål-stadion getransformeerd in idyllisch landschap (...) Ongelofelijke prestatie van Jehovah’s Getuigen”.De gastvrije Noorse broeders en zusters huisvestten meer dan zevenduizend buitenlandse afgevaardigden, van wie de meesten uit Denemarken kwamen. Op een veld net buiten de stad werd een tentenkamp opgezet. Het was ideaal zolang het weer goed bleef. Maar de zesduizend personen die daar kampeerden, zullen niet snel vergeten zijn hoe de regen op de eerste dagen van het congres de grond in een moeras veranderde. Iedereen was dankbaar toen het weer de laatste twee dagen beter werd. Ondanks het onaangename weer koesterden de plaatselijke en bezoekende afgevaardigden zich in de warmte van hartelijke christelijke omgang, en ze werden verkwikt door het waardevolle geestelijke programma.
Wat waren ze blij met de 199 dopelingen en het recordaantal van 12.332 aanwezigen voor de openbare lezing van broeder Knorr!„ZONDER GETUIGENIS GEVEN KUNNEN WE NIET”
Veel broeders en zusters hebben niet alleen goede resultaten geboekt met het getuigenis geven van huis tot huis en op straat maar ook door informeel te prediken. In 1936 bood Konrad Flatøy, die als stoker op een schip werkte, de stuurman een brochure aan. De stuurman, Paul Bruun, las de brochure nog diezelfde avond uit.
„Ik besefte onmiddellijk dat dit de waarheid was,” zei Paul, „en de brochure maakte me het verschil duidelijk tussen ware en valse religie.” Toen Paul meer leerde, begon hij getuigenis te geven aan anderen en tijdens de oorlog gaf hij Bijbelstudie aan een geïnteresseerde matroos. Naarmate de Bijbelkennis van de matroos groeide, raakte hij ervan overtuigd dat hij de machinegeweren aan boord niet kon bedienen. Toen de autoriteiten erachter kwamen welk standpunt de matroos innam, gaven ze Paul bevel met de Bijbelstudie te stoppen. Hij weigerde, en dus werden hij en de matroos in Londen van boord gezet. Een maand later zonk dat schip nadat het door een torpedo getroffen was. De matroos ging door en werd een gedoopte broeder, en Paul werd uitgenodigd voor de Gileadschool. Na Pauls graduatie in 1954 werd hij als zendeling naar de Filippijnen uitgezonden. Later keerde hij naar Noorwegen terug en diende er als kringopziener, met steun van zijn vrouw Grethe.
In 1948 vervoerde Holger Abrahamsen arbeiders van en naar een grote baggermolen in de haven van Narvik. Zijn motto was: „Zonder getuigenis geven kunnen we niet; het zou onze dood zijn.” En dus liet Holger geen gelegenheid voorbijgaan om zijn passagiers getuigenis te geven. Een zo’n passagier, Olvar Djupvik, raakte geïnteresseerd en vertelde zijn verloofde Anne Lise over de paradijshoop. Beiden werden gedoopt en later voedden ze hun vier zoons op tot aanbidders van Jehovah. Een van hen, Hermann, diende samen met zijn vrouw Laila als zendeling in Bolivia. Hermann en Laila kwamen naar Noorwegen terug en dienen hier nu in het reizende werk.
DE ZORG VOOR JEHOVAH’S SCHAPEN
In de jaren zestig en zeventig vonden er belangrijke organisatorische veranderingen plaats op het bijkantoor en in de gemeenten. Roar Hagen volgde Marvin Anderson op als bijkantooropziener. In 1969 werd Thor Samuelsen aangesteld om het bijkantoor te leiden. In 1976 werd er een bijkantoorcomité benoemd om de supervisie over het bijkantoor te voeren, met Thor Samuelsen, Kåre Fjelltveit en Niels Petersen als de eerste leden van het Noorse bijkantoorcomité.
In oktober 1972 werden er lichamen van ouderlingen aangesteld om als geestelijke herders in de gemeenten te dienen. Rijpe mannen in de gemeenten werden geholpen om zich te bekwamen voor het weiden van de vele nieuwelingen die de Bijbelse waarheid aanvaardden. Sindsdien heeft Jehovah zijn volk rijk gezegend bij hun loyale dienst onder zijn liefdevolle toezicht.
DE SAMEN REAGEREN GUNSTIG OP HET GOEDE NIEUWS
Decennialang hebben pioniers en anderen het goede nieuws gepredikt tot de Samen, onder wie rendierherders ver op het bergplateau van Finnmarksvidda.
Hoewel de meeste Samen Noors spreken, hebben verkondigers soms tolken moeten gebruiken. Een van de eerste Getuigen die veel in het Samisch predikten, was Aksel Falsnes, die voor een deel Samisch van geboorte was en behalve Noors en Fins ook Samisch sprak. Zijn zus, die in het zuiden van Noorwegen woonde, was in de waarheid gekomen en had hem een van onze publicaties gestuurd, die hij met veel belangstelling las. Er waren geen Getuigen in het deel van Troms waar hij woonde, maar in 1968 kreeg Aksel bezoek van een paar pioniers en een kringopziener, die hem hielpen geestelijke vorderingen te maken.Aksel bleek een ijverige verkondiger. Vaak zette hij ’s ochtends vroeg zijn fiets in zijn roeiboot, roeide de fjord over en gebruikte dan zijn fiets om van de ene gemeenschap naar de andere te gaan. Met zijn kennis van het Samisch kon Aksel een goed getuigenis geven aan Samen in de afgelegen streken van Finnmark.
Aksel was sterk en hij legde grote afstanden op ski’s af om geïsoleerde huizen te bereiken. Zo skiede hij eens laat in de winter van Karasjok over een bergplateau naar Kautokeino en vervolgens naar Alta. Het enige wat hij mee kon nemen was een simpele rugzak met een paar persoonlijke spullen en wat lectuur. Enkele weken later kwam hij bij het huis van vrienden in Alta aan, na de hele afstand van zo’n vierhonderd kilometer op de ski’s te hebben afgelegd!
In het begin van de jaren zeventig kwamen er verscheidene Samen in de
waarheid. In Hammerfest begonnen een Samische en haar man met Jehovah’s Getuigen te studeren. Kort daarna raakten enkelen van haar familieleden in Alta geïnteresseerd. Arne en Marie Ann Milde, speciale pioniers in Alta, begonnen een Bijbelstudie met deze oprechte mensen en vaak deden er tien of twaalf personen aan de studie mee. Uiteindelijk is ongeveer de helft van hen Getuige geworden.„Het is een hele uitdaging om onder de Samen te prediken”, zegt Hartvig Mienna, een pionier in Alta die zelf Samisch is en zijn sneeuwmobiel gebruikt om geïsoleerd wonenden te bereiken. „De afstanden zijn groot en veel van de mensen zitten vast aan hun tradities. Maar ze zijn gastvrij, en we hebben verscheidene Bijbelstudies bij hen kunnen beginnen.”
JAREN VAN VURIGE VERWACHTING
Vanaf halverwege de jaren zestig tot het midden van de jaren zeventig was er een gestage toename in het aantal verkondigers. Maar verwachtingen in verband met het jaar 1975 bleken een geloofsbeproeving voor sommige broeders en zusters. Toen de grote verdrukking niet kwam in 1975, verlieten enkelen de organisatie; en tussen
1976 en 1980 was er een lichte daling in het aantal verkondigers. Anderen die zich teleurgesteld voelden, gingen het een tijdje wat langzamer aan doen. Maar hoe dachten de meesten over het voortzetten van hun dienst voor Jehovah?„We zagen vol verwachting en wat opgewonden naar 1975 uit,” gaf Hans Jakob Lilletvedt toe, „maar het was niet bepalend voor mijn geloof.”
„We hadden ons niet aan Jehovah opgedragen met een bepaalde datum in gedachten, dus we gingen gewoon door”, zeiden John en Edith Johansen, terugkijkend op vele jaren trouwe dienst.
„Ik zal Jehovah eeuwig dienen”, redeneerde Lea Sørensen. „Of het einde in 1975 of later komt is niet belangrijk.”
EEN NIEUW BIJKANTOOR
Tegen het eind van de jaren zeventig nam het werk op het bijkantoor toe. Er waren dus meer Bethelieten nodig en er was ook behoefte aan extra woon- en werkruimte. Daarom gaf het Besturende Lichaam in 1979 zijn goedkeuring aan plannen om een nieuw bijkantoor buiten Oslo te bouwen. Tegen eind 1980 vonden de broeders een geschikte locatie in Ytre Enebakk, zo’n dertig kilometer van het centrum van Oslo.
Om de kosten tot een minimum te beperken, werden er vrijwilligers uitgenodigd voor de bouw van het complex. Het was een reusachtige uitdaging om aan bouwmaterieel te komen, bijna honderd mensen van voedsel en huisvesting te voorzien en het hele project te coördineren.
Meer dan tweeduizend plaatselijke en buitenlandse broeders en zusters ’boden zich vrijwillig aan’ (Ps. 110:3, vtn.). Velen hielpen door aardappels, groenten, fruit, brood, eieren, vis, kleding en gereedschap te schenken. Sommigen velden bomen in het bos, terwijl anderen de stammen tot planken zaagden in de kleine zagerij op de bouwlocatie. Talloze anderen hielpen door leningen te verstrekken en financiële bijdragen te geven.
Sommige geschoolde werkers konden slechts een beperkte tijd helpen, en veel van het werk moest door ongeschoolde vrijwilligers worden gedaan. John Johnson, die verantwoordelijk was voor alle elektrische installaties, weet nog heel goed hoe onbekwaam hij en andere opzieners van de bouw zich voelden. „De vrijwilligers leerden hoe het werk gedaan moest worden en leverden een opmerkelijke prestatie”, zegt John. „Het was verbazingwekkend te zien hoe problemen werden opgelost en hoe het allemaal uitpakte. Het was duidelijk dat Jehovah God de bouw leidde.”
Dankzij de ijver van de vrijwilligers, de vrijgevigheid van de broeders en zusters en de zegen van Jehovah
vorderde het werk goed. De bouw begon vroeg in 1981, en op 19 mei 1984 werd tijdens het bezoek van Milton Henschel van het Besturende Lichaam het nieuwe bijkantoor ingewijd. Het bouwproject zelf was een bron van vreugde en bracht de Noorse broeders en zusters dichter tot elkaar. In de jaren na het bouwproject gingen veel van de vrijwilligers die eraan hadden meegewerkt in de hulp- of gewone pioniersdienst.DE BOUW VAN KONINKRIJKSZALEN WORDT VERSNELD
Al in 1928 hadden vier van de broers Fjelltvedt de eerste zaal voor Jehovah’s aanbidders gebouwd in een buitenwijk van Bergen. Begin jaren tachtig hadden verscheidene gemeenten inmiddels hun eigen Koninkrijkszaal gebouwd of gekocht. Maar veel gemeenten hielden nog steeds vergaderingen in ongeschikte huurzalen. Tijdens de bouw van het bijkantoor bespraken enkele broeders hoe ze de bouw van Koninkrijkszalen konden versnellen. Ze wisten dat teams van broeders in de Verenigde
Staten en Canada snelbouwzalen neerzetten en ze vroegen zich af: als de broeders daar het met Jehovah’s hulp kunnen, moeten wij het toch ook kunnen?Sommige broeders maakten tekeningen en legden specifieke details vast, en na een proefproject in Askim in 1983 werden er in 1984 drie snelbouwzalen neergezet: in Rørvik, Steinkjer en Alta. Hoe werd het gedaan? In principe door vooraf de fundamenten te leggen en dan zorgvuldig het werk van de vrijwilligers — geschoold en ongeschoold — zo te coördineren dat de verschillende bouwfasen in slechts enkele dagen tijd voltooid konden worden.
De daaropvolgende tien jaar kwamen er zo’n tachtig snelbouwzalen in Noorwegen bij. Later reisden Noorse broeders naar IJsland om er bij de bouw van drie Koninkrijkszalen te helpen. Hoewel de meeste gemeenten in Noorwegen inmiddels hun eigen Koninkrijkszaal hebben, is er op dit gebied nog heel wat te doen. Oude zalen moeten gerenoveerd worden, sommige zalen moeten vergroot worden en er moeten nog steeds nieuwe zalen worden gebouwd.
„DE BROEDERSCHAP IS VERSTERKT”
Door de bouw van Koninkrijkszalen is in praktische en aantrekkelijke plaatsen van aanbidding voorzien en heeft de plaatselijke gemeenschap daardoor een goed getuigenis gekregen. Zo hadden drie broeders in 1987 een afspraak met stedelijke autoriteiten in Fredrikstad om regelingen te treffen voor de bouw van een Koninkrijkszaal. De ambtenaren lachten toen de broeders zeiden dat de zaal in drie dagen klaar zou zijn. Maar al op de eerste dag, vrijdag, werd duidelijk dat de Getuigen de zaal inderdaad volgens planning zouden voltooien. Op zaterdag kwam een van de functionarissen
met zijn brassband naar de bouwlocatie en liet die voor de vrijwilligers spelen: dat was zijn manier om zijn verontschuldigingen aan te bieden voor zijn eerdere scepticisme. „Het is ongelofelijk dat jullie, Getuigen, zo snel kunnen bouwen,” zei een vrouw die in 1990 de bouw van de Koninkrijkszaal in Arendal gadesloeg, „maar het is nog verbazingwekkender al die glimlachende en opgewekte mensen te zien.”Tegenwoordig zijn er twee regionale bouwcomités die de leiding hebben over de bouw van Koninkrijkszalen in heel Noorwegen. Bereidwillige broeders en zusters hebben zich ook beschikbaar gesteld voor grotere en ingewikkelder bouwprojecten. In 1991 en 1992 bijvoorbeeld moesten de broeders het bijkantoor uitbreiden. En in 1994 bouwden ze in Oslo een prachtige congreshal. In 2003 zette een bouwploeg een grote Koninkrijkszaal in Bergen neer die zowel voor gemeentevergaderingen als voor grotere bijeenkomsten gebruikt kan worden.
De samenwerking en eensgezindheid waar deze projecten voor zorgden, hebben ook in breder verband een goede uitwerking op Jehovah’s aanbidders gehad. „Er is een nog hechtere band in de gemeenten door ontstaan”, zegt een broeder die al sinds 1983 bij de bouw van Koninkrijkszalen helpt. „De broederschap is versterkt: er zijn sterke vriendschapsbanden gesmeed en ons vermogen tot samenwerking is vergroot.”
TOEGENOMEN ACTIVITEIT OP BETHEL
Nadat het nieuwe bijkantoor was voltooid, was er ruimte voor meer mensen en kon er meer gedaan worden ten behoeve van de prediking in Noorwegen. Er is bijvoorbeeld steeds meer lectuur in het Noors vertaald. Een mijlpaal werd bereikt toen in 1996 de hele Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift in het Noors verscheen. (De Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften was al in 1991 uitgekomen.) Nu is nagenoeg alle door Jehovah’s Getuigen uitgegeven lectuur in het Noors verkrijgbaar, met inbegrip van het naslagwerk Inzicht in de Schrift.
Een van de nieuwe bijkantoorfaciliteiten was een opnamestudio, die heel hard nodig was. Vanaf de jaren zestig waren congresdrama’s namelijk opgenomen in Koninkrijkszalen en op de zolder en in de kelder van het vorige bijkantoorgebouw. De omstandigheden daar waren niet ideaal en het was vaak nodig de opnamen te onderbreken wegens verkeerslawaai. Maar met de opnamestudio in het nieuwe gebouw is de productie van drama’s, video’s en dvd’s en vocale weergaven van onze Koninkrijksliederen aanzienlijk versneld. Het bijkantoor produceert ook opnamen van De Wachttoren en Ontwaakt! in het Noors en heeft de hele Bijbel en diverse boeken beschikbaar gesteld op cd en op de website www.pr418.com.
ZE GINGEN DIENEN WAAR DE BEHOEFTE GROTER WAS
Hoewel gemeenteverkondigers in hun eigen omgeving prediken, zijn veel verkondigers en pioniers naar niet-toegewezen gebieden in het verre noorden getrokken, bijvoorbeeld naar Longyearbyen op Spitsbergen. Sommige verkondigers zijn naar allerlei afgelegen plaatsen verhuisd om het goede nieuws te prediken en er zo mogelijk gemeenten te helpen oprichten.
Toen Finn en Tordis Jenssen in 1950 trouwden, wisten ze dat er behoefte aan verkondigers was in Hammerfest, een van de noordelijkste steden ter wereld. Finn en Tordis hadden niet veel geld, maar ze waren sterk en vastberaden en ze hadden fietsen. Dus begonnen ze aan een fietstocht van Bodø naar Hammerfest, een afstand van zo’n negenhonderd kilometer. Toen ze ongeveer halverwege waren, kregen ze wat financiële hulp van vrienden om de rest van hun reis per boot af te leggen. In Hammerfest gingen Finn en Tordis ijverig prediken en mensen uitnodigen voor de openbare lezingen die Finn elk weekend hield. Jehovah zegende hun inspanningen en al gauw konden ze een kleine gemeente vormen.
Een van de sprekers op het districtscongres van 1957 in Trondheim moedigde verkondigers aan te overwegen naar een plaats te verhuizen waar grote behoefte aan predikers was. Viggo en Karen Markussen, die in Stavanger woonden, luisterden aandachtig en Viggo stootte Karen aan. Karen besefte onmiddellijk wat dat inhield. We hebben onze langste tijd in Stavanger gehad, dacht ze. Maar wat zouden hun drie dochters, allemaal verkondigers in de leeftijd van elf tot veertien jaar, van een verhuizing vinden?
Toen de Markussens na het congres over de lezing praatten, was het hele gezin het erover eens dat ze zich
beschikbaar konden stellen om te dienen waar de behoefte groter was. In antwoord op hun brief vroeg het bijkantoor hun naar Brumunddal te verhuizen, waar geen gemeente was. En dus verkochten Viggo en Karen in 1958 hun moderne huis, verkocht Viggo zijn meubelzaak en verhuisde het gezin naar een eenvoudige blokhut dicht bij Brumunddal. Jehovah zegende hun geest van zelfopoffering en in de daaropvolgende jaren kwamen veel van degenen met wie ze studeerden in de waarheid. Tegen de tijd dat de meisjes het huis uitgingen en Viggo en Karen een toewijzing voor de kringdienst kregen, was er een ijverige kleine gemeente van zo’n veertig verkondigers in Brumunddal.Ook jonge vrijgezelle broeders hebben de Koninkrijksbelangen kunnen bevorderen door te verhuizen naar plaatsen waar geen gemeente was. In 1992 verhuisde een groep pioniers, van wie de meesten een jaar of negentien waren, naar Måløy aan de Nordfjord om de belangstelling die daar getoond was te behartigen. Ze gingen ijverig prediken en begonnen onmiddellijk vergaderingen te houden in hun huurhuis. Een pasgeïnteresseerde vrouw met wie ze studeerden, was heel gastvrij en werd als een moeder voor de jonge broeders. Later verhuisde een ouderling met zijn vrouw naar Måløy en werd er een gemeente opgericht. De jonge broeders hadden een heerlijke tijd in hun toewijzing: ze leidden veel Bijbelstudies, behartigden talrijke toewijzingen en sterkten de bruisende nieuwe gemeente. „Dat was een geestelijk avontuur en een unieke gelegenheid om geestelijk te groeien”, zei een van de jonge broeders. Als resultaat van het harde werk van deze pioniers en anderen zijn er nu in gemeente Nordfjord zo’n dertig verkondigers, die tussen de vijftig en zestig Bijbelstudies leiden.
DE PREDIKING IN ANDERE TALEN
In de afgelopen ruim twintig jaar is het aantal immigranten in Noorwegen gestaag toegenomen. Gemeenten hebben daarom doelbewust moeite gedaan om hen te benaderen in hun eigen taal of in een taal die ze verstaan. De eerste anderstalige gemeente in Noorwegen, opgericht in 1986, werd gemeente Oslo-Latino genoemd omdat er zowel Spaans- als Portugeessprekenden in zaten, die overwegend uit Latijns-Amerika afkomstig waren. Rond dezelfde tijd begonnen enkele verkondigers met de georganiseerde prediking tot Engelssprekenden in en om Oslo. De verkondigers ontmoetten veel belangstellenden, vooral uit Afrika en Azië. Sommigen vonden ze als ze straatwerk deden, anderen ontmoetten ze in asielzoekerscentra. Ze maakten ook een goed gebruik van telefoongidsen om mensen met een buitenlandse naam te zoeken die misschien Engels spraken. Er werden veel Bijbelstudies begonnen en in 1990 werd gemeente Oslo-Engels gevormd.
Sindsdien hebben veel Noorse verkondigers hun best gedaan om een vreemde taal te leren. Samen met verkondigers van buitenlandse origine hebben ze groepen of gemeenten helpen oprichten voor mensen die Arabisch, Chinees, Engels, Perzisch, Pools, Punjabi, Russisch, Servo-Kroatisch, Spaans, Tagalog, Tamil en Tigrinya spreken.
Het gebarentaalveld heeft eveneens een schitterende groei doorgemaakt. Er zijn enkele duizenden doven die Noorse Gebarentaal gebruiken, en de organisatie werkt hard om hen te helpen. In de jaren zeventig begonnen broeders vergaderingen, congressen en ook andere grote vergaderingen te tolken in gebarentaal en sindsdien hebben verscheidene verkondigers zich de gebarentaal eigen gemaakt. In sommige gemeenten zijn nu gebarentaalgroepen
en in 2008 werd in Oslo de eerste gebarentaalgemeente opgericht. Landelijk gezien zijn er ongeveer 25 dove verkondigers, die een goed gebruik maken van de publicaties die in Noorse Gebarentaal zijn vertaald en op dvd beschikbaar zijn.ZIEKENHUISCONTACTCOMITÉS
Omdat Jehovah’s Getuigen geen bloedtransfusies accepteren, is het voor Getuigenpatiënten soms lastig geweest de medische behandeling te krijgen die ze nodig hebben en wel willen accepteren. Om Getuigen in zulke situaties bij te staan en informatie over alternatieven voor bloedtransfusie te verschaffen, heeft de organisatie in 1990 ziekenhuiscontactcomités (zcc’s) in Noorwegen gevormd. Van 1990 tot 2010 hebben de broeders van het zcc in Oslo zo’n zeventig keer in ziekenhuizen in hun regio vergaderd met de medische staf en in ruim vijfhonderd individuele gevallen assistentie verleend. Dankzij hun inspanningen hebben ze contact kunnen leggen met veel meewerkende artsen, en de medische informatie die de zcc’s hebben aangedragen, heeft meer artsen ertoe bewogen gebruik te maken van alternatieven voor bloedtransfusie. De steun die patiëntenbezoekgroepen bieden, wordt ook zeer gewaardeerd door patiënten en hun gezin.
Illustratief voor de waarde van de zcc-regeling is de ervaring van Helen, een jonge pionierster. In 2007 werd ze ernstig ziek en werd ze opgenomen in een plaatselijk ziekenhuis. Haar hemoglobinegehalte daalde snel en het medisch personeel oefende druk op haar uit om haar een bloedtransfusie te laten aanvaarden, want alleen bloed zou volgens hen haar leven kunnen redden. Met de hulp van een zcc-lid kon ze naar een ziekenhuis worden overgebracht dat groter en beter geoutilleerd was. Toen Helen en haar moeder daar aankwamen, was er een broeder
van het zcc aanwezig om hen te begroeten en gerust te stellen en hen te helpen de noodzakelijke zorg te ontvangen. Het ziekenhuis stemde toe in een behandeling die de productie van rode bloedcellen stimuleert. Binnen enkele dagen steeg Helens hemoglobinegehalte en ze was al snel buiten gevaar. Helen is nu weer gezond en ze waardeert het dat het ziekenhuis haar innige overtuiging heeft gerespecteerd. „Mee te mogen maken hoe Jehovah’s organisatie functioneert en hoe de broeders en zusters ons steunden en voor ons baden,” vinden Helen en haar moeder, „is iets waarvoor we altijd dankbaar zullen zijn en wat we nooit zullen vergeten.”EEN BOOSAARDIGE AANVAL DOOR DE MEDIA
In het bijzonder tussen 1989 en 1992 waren Jehovah’s Getuigen in Noorwegen het doelwit van een lastercampagne en veel negatieve publiciteit in kranten en tijdschriften en op radio en tv. Een van de voornaamste redenen voor de tegenstand was dat we ons houden aan wat de Bijbel over de behandeling van uitgeslotenen zegt (1 Kor. 5:9-13; 2 Joh. 10). Door die negatieve publiciteit hadden Getuigen onaangename confrontaties in de velddienst, op hun werk en op school en ook met familieleden. Hoewel Jezus’ volgelingen niet verbaasd zijn als ze gesmaad worden, viel het niet mee om daarmee om te gaan (Matth. 5:11, 12).
„Het was een moeilijke periode,” vertelt een broeder, „maar het had ook voordelen. Het was voor mij aanleiding om nog eens stil te staan bij de Bijbelse basis voor mijn overtuiging. Het was geloofversterkend om erover na te denken wat een hoogwaardig geestelijk voedsel we van de getrouwe en beleidvolle slaaf krijgen. Ik denk dat het resultaat is dat we gesterkt zijn om het hoofd te bieden aan geloofsbeproevingen.”
„Het was inspirerend om te zien hoe moedig de broeders en zusters in die periode waren”, herinnert een kringopziener zich. „We beseften dat we er het beste op konden reageren door ons nog meer aan de velddienst te wijden, ook aan het straatwerk. Gelukkig hebben veel Getuigen positief gereageerd.”
Merk eens op wat, in contrast met de onbijbelse denkwijze die door de media gepropageerd werd, iemand die vroeger uitgesloten was geweest, van de Bijbelse raad op dit punt vond. „Toen ik op m’n twintigste werd uitgesloten,” zegt Fred, „begon ik serieus over mijn leven na te denken. De situatie was niet prettig, maar dat ik uitgesloten werd had een positieve uitwerking. Het was alsof Jehovah tegen me zei: ’Nu moet je orde op zaken stellen, mijn zoon! Als je dat niet doet, zal het slecht met je aflopen.’ Het was een noodzakelijke les waardoor ik mijn zondige handelwijze liet varen. In plaats van me bezig te houden met allerlei vormen van genot en plezier, begon ik de waarheid serieus te nemen. Bovendien zag ik de instelling van sommige vrienden van me verbeteren.” Gelukkig kreeg Fred berouw; hij bracht veranderingen aan en werd hersteld. Nu dient hij als ouderling.
’KLAAR VOOR JEHOVAH’S DAG’
Ondanks wijdverbreid materialisme en steeds meer onverschilligheid in het gebied zijn Jehovah’s aanbidders prioriteit blijven geven aan geloofversterkende geestelijke activiteiten, zoals dagelijks Bijbellezen en het bijwonen van gemeentevergaderingen. Het aantal verkondigers dat hun aandeel aan de bediening heeft vergroot door in de gewone pioniersdienst te gaan, stijgt voortdurend. Een
broeder verwoordde de gevoelens van velen toen hij zei: „Als ik morgen niet klaar ben voor Jehovah’s dag, zal ik het de dag waarop hij komt ook niet zijn. We moeten gewoon voorwaarts blijven gaan. Eens komt die dag.” Het is ongetwijfeld dit soort instelling dat heeft bijgedragen aan de gestage groei sinds 2001.Een geestelijke voorziening waar een stimulerend effect op de gemeenten van is uitgegaan en waardoor veel broeders een voortreffelijke theocratische opleiding hebben gekregen, is de Bedienarenopleidingsschool (die nu de Bijbelschool voor Ongehuwde Broeders heet). „Door de gelegenheid om de Bijbel acht weken lang zo intens te bestuderen,” overpeinst een student, „ging ik de waarheid beleven op een manier waarop ik die nog nooit ervaren had. Alles in de Bijbel ging veel meer voor me leven en werd nog reëler voor me!” In de afgelopen twintig jaar hebben hier ruim zestig afgestudeerden eraan bijgedragen dat de gemeenten sterker en actiever werden.
GROOTGEBRACHT ALS JEHOVAH’S GETUIGEN
Velen die in de loop van de jaren als Jehovah’s Getuigen gedoopt zijn, hebben de Bijbelse waarheid van hun ouders geleerd. Sommige Noorse verkondigers zijn derde-, vierde- of vijfdegeneratie-Getuigen. „Ik heb er vaak bij stilgestaan wat ik geboft heb dat ik geboren ben in een gezin waarin het dienen van Jehovah op de eerste plaats kwam”, zegt Ivan Gåsodden, een achterkleinzoon van Ingebret Andersen, de eerste Bijbelonderzoeker in Skien. „Persoonlijke studie, regelmatig Bijbellezen en goede vrienden die dezelfde doelen hadden als ik, hebben me geholpen een standpunt voor de waarheid in te nemen.” Ook Ivans zoons, André en Richard, koesteren hun geestelijke erfdeel als een van hun kostbaarste bezittingen.
„Ik ben heel blij met de start die ik in het leven gekregen heb”, zegt de pionierster Bente Bu, een kleindochter van Magnus Randal, die nog op de pioniersboot Ruth heeft gediend. „Doordat mijn leven zo begonnen is, zijn me veel problemen bespaard gebleven, en ik wil mijn leven ten behoeve van anderen gebruiken.”
Sommigen die een geestelijk zwakke periode in hun jeugd hebben doorgemaakt, zijn daarna als volwassenen toegewijde Getuigen van Jehovah geworden. Thomas en Serine Fauskanger uit Bergen bijvoorbeeld werden beiden door christelijke ouders grootgebracht, maar hun geestelijke groei liet te wensen over. Wat heeft hen geholpen een andere kijk op het aanbidden van Jehovah te krijgen?
„In 2002 kwam er een jonge broeder die naar de Bedienarenopleidingsschool was geweest in onze gemeente”,
vertelt Thomas. „Hij heeft me geholpen in de velddienst te gaan en mezelf geestelijke doelen te stellen.”Toen Thomas 25 was, trouwde hij met Serine, en in 2007 verhuisden ze naar Båtsfjord in Finnmark om een pioniersechtpaar te helpen bij de zorg voor de geestelijke belangen daar. Het duurde niet lang of Thomas en Serine gingen ook pionieren. In 2009 brachten ze drie maanden door in niet-toegewezen gebied, in het vissersdorp Kjøllefjord, waar zij en enkele verkondigers die hen vergezelden ruim dertig Bijbelstudies oprichtten. Thomas en Serine gingen daarop dichter bij Kjøllefjord wonen om de belangstelling te kunnen behartigen. Nu rijden ze geregeld zo’n drieënhalf uur heen en terug om belangstellenden te helpen. Ze hebben een vol leven, maar Serine zegt: „Mijn leven is nu ongecompliceerd en gelukkig. We hebben weinig spullen maar ook weinig problemen.”
VOL GELOOF IN JEHOVAH VOORUITZIEN
Het leven is wel heel sterk veranderd sinds de Bijbelonderzoeker Knud P. Hammer en anderen in Noorwegen begonnen te prediken. Eerst vielen Jehovah’s aanbidders op omdat ze de Bijbelse waarheid onderwezen in een religieuze samenleving die gedomineerd werd door invloedrijke kerken die valse leerstellingen onderwezen. In de decennia die sindsdien zijn verstreken, hebben talloze oprechte mensen met blijdschap de Bijbel leren kennen en zonder aarzelen hun standpunt voor de ware aanbidding ingenomen.
Nu is het religieuze klimaat in Noorwegen veranderd. Minder mensen geloven in God en het wordt arrogant gevonden om te stellen dat er maar één ware religie is. Het kost belangstellenden tijd en moeite om Bijbelkennis te verwerven en hun geloof in God en de Bijbel op te bouwen. En naar Bijbelse maatstaven leren leven duurt vaak ook langer. Maar Jehovah blijft oprechte mensen trekken, of ze nu in geïsoleerde vissersdorpen wonen of in moderne torenflats in overvolle steden (Joh. 6:44).
Zoals overal op de wereld het geval is, koesteren Jehovah’s Getuigen in Noorwegen hun ’voorrecht om onbevreesd heilige dienst te verrichten’ voor de Soevereine Heer, Jehovah (Luk. 1:74). Terwijl ze dit uitgestrekte gebied afspeuren naar rechtvaardig gezinde mensen, krijgen ze al beelden te zien van de ontzagwekkende, paradijselijke schoonheid en rust die de Schepper voor de hele aarde beoogt. Samen met hun loyale broeders en zusters overal op aarde zien Jehovah’s aanbidders in Noorwegen vurig uit naar de dag dat Gods koninkrijk tot in elke uithoek van onze prachtige planeet de goddelijke wil zal verwezenlijken (Dan. 2:44; Matth. 6:10).
[Inzet op blz. 106]
Dat hield hem niet tegen: hij ging gewoon op blote voeten naar de vergadering!
[Inzet op blz. 111]
„Ik ging naar bed als een pinkstergelovige, en ik werd wakker als een van Jehovah’s Getuigen”
[Inzet op blz. 122]
„We kunnen jullie blijkbaar je geloof niet ontnemen”
[Inzet op blz. 157]
’Nu moet je orde op zaken stellen, mijn zoon! Als je dat niet doet, zal het slecht met je aflopen’
[Kader/Illustratie op blz. 90]
Een overzicht van Noorwegen
Noorwegen staat bekend om zijn indrukwekkende fjorden en adembenemende bergen, en om zijn duizenden eilanden. De eilandengroep Spitsbergen halverwege de Noordpool niet meegerekend, beslaat het land een gebied dat iets groter is dan Italië. Hoewel het in Noorwegen intens koud kan zijn, vooral in het gebied binnen de poolcirkel, zorgen de warme Atlantische stromingen en winden in het grootste deel van het land voor een gematigder klimaat dan andere landen op vergelijkbare breedtes hebben.
Bevolking
De meesten van de vijf miljoen inwoners zijn etnische Noren en zo’n 10 procent wordt gevormd door immigranten. Veel van de Samen (voorheen Lappen genoemd) leven nog van de visvangst, de jacht en het zetten van strikken, en van het houden van rendieren.
Taal
De officiële taal, het Noors, kent twee geschreven vormen: het Bokmål (Boekentaal), dat door de meesten gebruikt wordt en veel overeenkomst vertoont met het Deens, en het Nynorsk (Nieuwnoors).
Middelen van bestaan
Olie- en gaswinning en industrie zijn de voornaamste inkomstenbronnen van het land. Vis is een belangrijk exportproduct. Slechts zo’n 3 procent van Noorwegen is landbouwgrond.
Voedsel
De Noren eten voornamelijk vis, vlees, aardappels, brood en zuivelproducten. Fårikål (een stoofpot van schapenvlees en kool) is een bekend traditioneel gerecht. Als gevolg van de toevloed van veel immigranten in recente jaren heeft het voedsel een internationaler tintje gekregen.
[Kader/Illustraties op blz. 95, 96]
Hij zette zich helemaal in voor Jehovah
THEODOR SIMONSEN
GEBOREN 1864
BIJBELONDERZOEKER VANAF 1905
BIJZONDERHEDEN Een voormalig predikant bij de Vrije Zending die reizend opziener werd
▪ TOEN Theodor uit onze publicaties te weten kwam dat de leer van het hellevuur in strijd is met de Bijbel, begon hij de valse leer te weerleggen in zijn preken in de kerk van de Vrije Zending — tot grote vreugde van velen in zijn gehoor. Maar op een dag werd hem na zijn preek een stukje papier overhandigd waarop stond: „Dit was uw laatste lezing bij ons!”
Theodor hield zijn laatste lezing voor de Vrije Zending in 1905 en werd datzelfde jaar een Bijbelonderzoeker. Later hield hij talloze lezingen voor honderden Bijbelonderzoekers, die er vol waardering naar luisterden. Theodor onderhield zijn gezin als huisschilder, terwijl hij zijn weekends besteedde aan het prediken en onderwijzen. Met zijn uitstekende Bijbelkennis en kalme en logische manier van spreken bleek Theodor een doeltreffend onderwijzer. Hij had ook een mooie zangstem en introduceerde en besloot zijn lezingen meestal met het zingen van een lied waarbij hij zichzelf op zijn citer begeleidde.
Toen zijn gezinssituatie het in 1919 toeliet, ging hij als reizend opziener dienen. Dat heeft hij gedaan tot 1935. Hij bezocht gemeenten in Noorwegen, Denemarken en Zweden. Het was zeer vermoeiend werk, want hij moest niet alleen gemeenten en geïsoleerde groepen aanmoedigen, maar ook lezingen
houden in steden waar geen Bijbelonderzoekers woonden. Zo moest hij op één tocht die twaalf maanden heeft geduurd, tussen Kristiansand in het zuiden en Tromsø in het noorden 190 plaatsen aandoen. In die tijd bleven reizende opzieners in de meeste plaatsen niet langer dan een dag of twee en reisden dan verder — met alle beschikbare middelen van transport.Hoewel er in maar weinig van de plaatsen die hij bezocht Bijbelonderzoekers woonden, kwamen er veel geïnteresseerden opdagen als hij een openbare lezing hield. Toen hij bijvoorbeeld in 1922 Bodø bezocht, gingen hij en Anna Andersen, een pionierster die daar in dezelfde tijd op bezoek was, er prediken en mensen uitnodigen voor een openbare lezing. Twee van degenen die naar zijn lezing kwamen luisteren, Johan en Olea Berntsen, toonden bijzonder veel belangstelling. Na de lezing nodigden ze Theodor en Anna bij zich thuis uit om hun Bijbelse vragen te beantwoorden, met als resultaat dat de Berntsens de eerste Bijbelonderzoekers in Bodø werden.
Theodor werd gebruikt voor de opnamen van de meeste lezingen op grammofoonplaat die er in de jaren dertig in Noorwegen geproduceerd werden. Hij diende getrouw totdat hij in 1955 zijn aardse loopbaan beëindigde.
[Kader/Illustratie op blz. 102]
Hij ’wandelde met God’
ENOK ÖMAN
GEBOREN 1880
GEDOOPT 1911
BIJZONDERHEDEN Diende van 1921 tot 1945 als bijkantooropziener
▪ TOEN Enok als jongere in Zweden woonde, maakte het Bijbelverslag over Henoch, ’die met de ware God wandelde’, diepe indruk op hem (Gen. 5:22). Enok wilde hetzelfde doen als zijn Bijbelse naamgenoot. Maar pas op 31-jarige leeftijd, toen hij het eerste deel van de „Schriftstudiën” las, kwam hij meer te weten over wandelen met God. Hij werd als Bijbelonderzoeker gedoopt en begon te pionieren. Later diende hij op het Zweedse bijkantoor.
In 1917 werd Enok van Zweden naar Noorwegen overgeplaatst om daar op het bijkantoor te dienen, en vanaf 1921 was het zijn taak het werk in Noorwegen te leiden. In die tijd bevond het kantoor van het Wachttorengenootschap zich in één kamer van een gebouw waarin zuster Maria Dreyer een appartement en een pedicuresalon had. Nadat Enok en Maria in 1922 getrouwd waren, gebruikten ze haar hele appartement als bijkantoor. Ze werkten samen op Bethel tot de dood van Maria in 1944. In 1953 hertrouwde Enok en ging hij weer in de pioniersdienst. Enok hield zijn hemelse roeping altijd duidelijk voor ogen en bleef tot zijn dood in 1975 trouw ’met God wandelen’.
[Kader/Illustratie op blz. 110]
’Hij was een zonnestraaltje’
WILHELM UHRE
GEBOREN 1901
GEDOOPT 1949
BIJZONDERHEDEN Een enthousiaste prediker, ondanks een invaliderende spierziekte
▪ WILHELM had een spierziekte waardoor zijn benen verlamd waren en spreken hem moeilijk viel. Toch begon hij zodra hij het goede nieuws halverwege de jaren dertig hoorde, anderen te vertellen over de schitterende waarheden die hij leerde. Hij gebruikte zijn gemotoriseerde driewieler om een aandeel te hebben aan de prediking en ging geregeld naar de haven van Sortland op Vesterålen om grammofoonopnamen van Bijbellezingen af te spelen en lectuur te verspreiden. Doordat Wilhelm invalide was en zo ver van een gemeente woonde, duurde het tot 1949 voor hij gedoopt werd. Maar hij was een ijverige prediker. Velen die langs de kust reisden, hoorden de waarheid van hem, en sommigen van hen werden Jehovah’s Getuigen.
Toen Wilhelm ouder werd, woonde hij in een verzorgingstehuis in Tromsø. Met de hulp van andere verkondigers bleef hij getuigenisbrieven schrijven. Door zijn opgewekte en prettige manier van doen was hij een bron van aanmoediging voor anderen, ook voor het personeel van het verzorgingstehuis. Toen hij stierf, zei de directrice: „We vonden het altijd fijn zijn kamer binnen te gaan. Door zijn geloof was hij een zonnestraaltje.”
[Kader/Illustratie op blz. 113]
Hij hield zich aan zijn belofte
JOHANNES KÅRSTAD
GEBOREN 1903
GEDOOPT 1931
BIJZONDERHEDEN Diende acht jaar op pioniersboten
▪ IN 1929 lag Johannes in het ziekenhuis, waar hij herstelde van tuberculose. Hij begon de Bijbel te lezen en beloofde God dat hij hem zou dienen als hij van zijn ziekte genas.
Kort voordat Johannes uit het ziekenhuis werd ontslagen, las hij met veel belangstelling enkele boeken van de Bijbelonderzoekers. Later bemachtigde hij meer boeken, die hij allemaal vier of vijf keer las, en het duurde niet lang voordat Johannes de waarheden die hij pas geleerd had met anderen deelde. Zodra hij volledig genezen was, ging hij naar Bergen en bezocht broeder Ringereide, die Johannes voorstelde te gaan pionieren. Hoewel Johannes nog maar nauwelijks met prediken was begonnen, aarzelde hij niet zich als pionier te laten inschrijven.
Van 1931 tot 1938 diende hij op de pioniersboot Ester, waarna hij ongeveer een jaar op de Ruth pionierde. Ze voeren de hele kust langs, helemaal tot aan het noordelijk gelegen Tromsø. In 1939 werd Johannes reizend opziener in het oosten van Noorwegen, terwijl hij ook een poosje parttime op Bethel werkte. Na de Tweede Wereldoorlog trouwde hij met Sigrid en pionierde samen met haar. In 1995 beëindigde Johannes zijn aardse loopbaan in Fredrikstad.
[Kader/Illustratie op blz. 132]
Ze predikt op vlakke grond
RANDI HUSBY
GEBOREN 1922
GEDOOPT 1946
BIJZONDERHEDEN In de volletijddienst sinds 1946
▪ RANDI’S ouders werden in 1938 als Jehovah’s Getuigen gedoopt. Later koos ook Randi voor de waarheid. In 1946 nam Randi een uitnodiging aan om op Bethel te dienen, waar ze een jonge broeder leerde kennen die Kjell Husby heette. Kjell en zij kregen verkering, trouwden en gingen in de pioniersdienst. Ze hadden samen een geestelijk rijk leven in diverse takken van volletijddienst tot Kjells dood in 2010.
De laatste jaren hebben Randi’s benen het haar moeilijk gemaakt om trappen te klimmen of steile hellingen op te gaan. Maar ze redt het redelijk goed op vlakke grond, en vaak zie je haar in Trondheim op straat en in winkels prediken. Om het goede nieuws met iedereen die ze ontmoet te kunnen delen, zorgt Randi ervoor dat ze lectuur in minstens acht talen bij zich heeft. Bovendien rijden Randi’s vrienden in de gemeente haar naar heel wat mensen die regelmatig de nieuwste tijdschriften van haar nemen.
Randi heeft niet meer de kracht om zo veel te doen als vroeger. Maar ze put nog steeds vreugde en voldoening uit de dienst, die ze met hart en ziel verricht, in de wetenschap dat Jehovah ’haar werk en de liefde die ze voor zijn naam heeft getoond’ niet vergeet (Hebr. 6:10).
[Kader/Illustraties op blz. 149, 150]
Hij ondervond de hervormende kracht van Gods Woord
VIKTOR UGLEBAKKEN
GEBOREN 1953
GEDOOPT 1981
BIJZONDERHEDEN Een crimineel die door demonen werd bestookt en drugs gebruikte maar zijn leven in het reine bracht
▪ VIKTOR begon als jongere hasj en andere drugs te gebruiken en verzeilde in de criminaliteit. Hij was altijd in de Bijbel geïnteresseerd geweest, en toen hij in 1979 zijn ruige leven moe was, vroeg hij zich af of Gods Woord hem zou kunnen helpen. Maar zijn onderzoek naar diverse geloofsrichtingen bracht hem geen soelaas.
Uiteindelijk was Viktor zo depressief dat hij overwoog zich van het leven te beroven. Toen kreeg hij een brief van zijn nicht in Bergen, die met Jehovah’s Getuigen was gaan studeren. Viktor vertrok naar Bergen en ging aan de studie meedoen. In het begin probeerde hij te bewijzen dat de Getuigen het bij het verkeerde eind hadden. Maar omdat hij zich altijd zorgen had gemaakt over het milieu, was hij blij te leren dat God degenen zal „verderven die de aarde verderven” en onze planeet in een paradijs zal veranderen (Openb. 11:18).
Viktor begon onmiddellijk samen met zijn nicht de vergaderingen te bezoeken en hij was onder de indruk van de vriendelijkheid en gastvrijheid die hij in de Koninkrijkszaal en bij de Getuigen thuis opmerkte. Wat hij hoorde en zag, overtuigde hem ervan dat hij zijn leven moest veranderen en met zijn drugsgebruik moest stoppen. Als resultaat van zijn aanhoudende, innige gebeden ondervond Viktor de hervormende kracht van Gods Woord en heilige geest (Luk. 11:9, 13; Hebr. 4:12).
Ps. 103:13). Viktor bleef geestelijk groeien en werd in 1981 gedoopt. Hij moest nog wel een gevangenisstraf uitzitten wegens een vroeger begane misdaad, maar kort nadat hij was vrijgekomen, begon hij te pionieren. Sindsdien heeft hij de vreugde gesmaakt veel anderen te helpen aanbidders van Jehovah te worden. Hij heeft vooral succes gehad met het prediken in gevangenissen, en twee van de gedetineerden met wie hij heeft gestudeerd, zijn in de waarheid gekomen.
Viktors pad naar de doop was niet gemakkelijk. Alleen met Jehovah’s hulp kon hij ontkomen aan de aanvallen van de demonen en wist hij de twee keer dat hij in zijn drugsgebruik terugviel te boven te komen. Hij had veel aan de verzekering van een ouderling dat ’zoals een vader barmhartigheid toont jegens zijn zonen, Jehovah barmhartigheid toont jegens hen die hem vrezen’ (Viktor is een betrouwbaar gezinshoofd geworden en is inmiddels ouderling. Hij pioniert nog steeds, samen met zijn vrouw Tone en hun zoon. „De velddienst was een van de dingen waardoor ik veranderd ben”, zegt Viktor nu. „Ik ben Jehovah innig dankbaar dat ik kostbare geestelijke schatten aan anderen kan doorgeven.”
[Kader/Illustratie op blz. 152]
Hij wilde iets beters doen
TOM FRISVOLD
GEBOREN 1962
GEDOOPT 1983
BIJZONDERHEDEN Een voetballer die Jehovah wilde dienen
▪ TOEN Tom twintig was, wachtte hem een veelbelovende carrière als voetballer voor een van Noorwegens beste elftallen. Toms moeder was al een van Jehovah’s Getuigen. Op een dag bood een jonge pionier die Toms moeder kwam bezoeken hem een Bijbelstudie aan. Tom ging erop in maar zei wel dat hij niet van plan was Getuige te worden.
Tom werd geraakt door de hartelijke manier waarop hij verwelkomd werd toen hij naar de vergaderingen begon te gaan. Het viel hem ook op dat iedereen tijdens het programma de Bijbelteksten opzocht. „Het komt vast door de Bijbel dat deze mensen zo aardig zijn”, redeneerde Tom.
Uiteindelijk was Tom ervan overtuigd dat hij de waarheid gevonden had en dat hij Jehovah wilde dienen. Maar hoe zou hij zijn voetbalteam zover kunnen krijgen dat ze een van hun veelbelovende spelers lieten gaan? Toen hij het bestuur had uitgelegd dat hij zijn leven voor iets beters dan voetbal wilde gebruiken, was hij blij verrast dat ze hem van zijn contractuele verplichtingen ontsloegen.
Tom werd in 1983 gedoopt en begon in 1985 te pionieren. In 1987 verhuisde hij met Viktor Uglebakken naar Hammerfest om te helpen waar de behoefte groter was. Later werd Tom als kringopziener aangesteld en nu dient hij samen met zijn vrouw Kristina op Bethel.
[Tabel/Illustraties op blz. 162, 163]
TIJDBALK: Noorwegen
1890
1892 Knud Pederson Hammer begint in Noorwegen te prediken.
1900
1900 Eerste gemeente gevormd.
1904 Kantoor geopend in Kristiania (Oslo).
1905 Eerste congres gehouden in Kristiania.
1909 en 1911 C.T. Russell bezoekt Noorwegen.
1910
1914 Eerste reizende opziener aangesteld.
1914/1915 „Photo-Drama der Schepping” trekt grote menigten.
1920
1920-1925 „Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven” in het hele land gehouden.
1925 Het Gouden Tijdperk (Ontwaakt!) in het Noors uitgegeven.
1928-1940 Boten gebruikt om in kustplaatsen te prediken.
1930
1940
1940-1945 Getuigeniswerk gaat in oorlogstijd door ondanks tegenstand.
1945 De Wachttoren in het Noors uitgegeven.
1948 Eerste Gileadzendelingen arriveren.
1950
1950 Hooggerechtshof erkent recht om met lectuur te prediken.
1960
1965 Internationaal congres in Oslo gehouden.
1970
1980
1984 Nieuwe bijkantoor ingewijd.
1990
1990 Ziekenhuiscontactcomités gevormd.
1994 Congreshal ingewijd in Oslo.
1996 Complete Nieuwe-Wereldvertaling verschijnt in het Noors.
2000
2010
2011 Nieuwe hoogtepunten in gewone en hulppioniers, verkondigers en bezoekers Avondmaal.
[Grafiek/Illustratie op blz. 159]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
Aantal verkondigers
Aantal pioniers
10.000
8.000
6.000
4.000
2.000
1920 1935 1950 1965 1980 1995 2010
[Kaarten op blz. 91]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
ZWEDEN
STOCKHOLM
Örebro
Botnische golf
FINLAND
HELSINKI
Finse golf
OOSTZEE
DENEMARKEN
KOPENHAGEN
NOORWEGEN
OSLO
Kjøllefjord
Båtsfjord
Vardø
Kirkenes
Karasjok
Hammerfest
Alta
Finnmarksvidda
Kautokeino
Tromsø
Harstad
Narvik
Sortland
Hennes
Svolvær
Bodø
Rørvik
Namsos
Steinkjer
Trondheim
Kristiansund
Måløy
Florø
Bergen
Haugesund
Stavanger
Egersund
Kristiansand
Arendal
Skien
Kongsberg
Drammen
Hønefoss
Gjøvik
Lillehammer
Brumunddal
Hamar
Kongsvinger
Ski
Askim
Moss
Halden
Fredrikstad
Oslofjord
NOORDZEE
NOORSE ZEE
Andøya
Bleik
Spitsbergen
Longyearbyen
PROVINCIES
Finnmark
Troms
Telemark
Vestfold
[Illustratie op blz. 88]
Knud Pederson Hammer
[Illustratie op blz. 88, 89]
Reine, in het noorden van Noorwegen
[Illustratie op blz. 92]
Gemeente Skien in 1911, met Ingebret en Berthe Andersen
[Illustratie op blz. 93]
Viktor Feldt
[Illustratie op blz. 94]
Hallgerd Holm (1), Theodor Simonsen (2) en Lotte Holm (3)
[Illustraties op blz. 98]
Vroege pioniers: (1) Helga Hess, (2) Andreas Øiseth, (3) Karl Gunberg, (4) Hulda Andersen en (5) Anna Andersen
[Illustratie op blz. 100]
„De Volkskansel”
[Illustratie op blz. 104]
Het Noorse „Gouden Tijdperk”
[Illustratie op blz. 106]
Even Gundersrud
[Illustratie op blz. 107]
Leden van de gemeente Skien trokken er vaak in een open vrachtwagen op uit om in omliggende gebieden getuigenis te geven
[Illustratie op blz. 108]
Torkel Ringereide
[Illustratie op blz. 109]
Olaf Skau
[Illustraties op blz. 114]
Karl Gunberg was kapitein van de boot „Elihu”
[Illustraties op blz. 115]
Johannes Kårstad had de leiding op de „Ester”
[Illustraties op blz. 116]
Andreas Hope en Magnus Randal dienden op de „Ruth”
[Illustratie op blz. 117]
Het noorderlicht
[Illustratie op blz. 118]
Solveig Løvås
[Illustratie op blz. 119]
Andreas en Sigrid Kvinge
[Illustratie op blz. 124]
Een geheim congres in een bos bij Ski
[Illustratie op blz. 127]
Marvin Anderson met Karen, zijn vrouw
[Illustratie op blz. 128]
De met de voet aangedreven drukpers
[Illustratie op blz. 129]
Congres van 1946 in Bergen
[Illustratie op blz. 130]
Svanhild Neraal (1961)
[Illustratie op blz. 133]
Arnulfs boot werd vaak voor de velddienst gebruikt
[Illustratie op blz. 135]
Gunnar Marcussen (1) en Hans Peter Hemstad (2) waren de eerste studenten uit Noorwegen die de Gileadschool doorliepen
[Illustratie op blz. 138]
Tentenkamp voor het internationale „Woord der waarheid”-congres
[Illustratie op blz. 139]
Paul Bruun
[Illustratie op blz. 142]
Hartvig Mienna en andere verkondigers gebruikten sneeuwmobielen als ze tot de Samen predikten
[Illustratie op blz. 144]
De bouw van het bijkantoor begon in 1981
[Illustratie op blz. 145]
Het bijkantoor nu
[Illustratie op blz. 147]
Congreshal in Oslo
[Illustratie op blz. 160]
Bijbelonderricht in het gezin heeft in generaties van trouwe aanbidders van Jehovah geresulteerd