Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Myanmar (Birma)

Myanmar (Birma)

MYANMAR, dat tussen de Aziatische reuzen India en China genesteld ligt, is een land van fascinerende contrasten. * Yangon (het vroegere Rangoon), de grootste stad van het land, heeft torenflats, drukke winkels en veel verkeer. Maar buiten Yangon ligt een land van dorpen waar waterbuffels de grond bewerken, de mensen verwonderd naar buitenlanders kijken en de tijd wordt gemeten naar het verstrijken van de seizoenen.

Het huidige Myanmar doet nog sterk denken aan het Azië van vroeger. Hier hobbelen gammele bussen over wegen vol kuilen langs ossenwagens die gewassen naar de markt vervoeren en herders die op de velden hun geitenkudden hoeden. De meeste Myanmarese mannen dragen nog steeds de traditionele wikkelrok (lungi). De vrouwen gebruiken een pasta van boomschors (thanaka) die ze als make-up op hun gezicht aanbrengen. De mensen zijn diepreligieus. Boeddhistische gelovigen plaatsen monniken echt op een voetstuk; glanzende beelden van de Boeddha worden dagelijks met offers van bladgoud beplakt.

De bevolking van Myanmar is vriendelijk, attent en nieuwsgierig. Er wonen acht grote etnische groepen en minstens 127 subgroepen in het land. Elke groep heeft haar eigen taal, klederdracht, gerechten en cultuur. De meeste mensen wonen in een brede centrale vlakte die gevoed wordt door de machtige Irrawaddy of Ayeyarwady, een bijna 2200 kilometer lange waterweg die van de ijzige Himalaja naar de lauwe Andamanzee kronkelt. En dan zijn er nog miljoenen die een uitgestrekte kustdelta en de boog van hooglanden langs de grens met Bangladesh, China, India, Laos en Thailand bewonen.

In bijna honderd jaar hebben Jehovah’s Getuigen in Myanmar een reputatie van onwankelbaar geloof en volharding opgebouwd. In tijden van chaotisch geweld en politieke onrust hebben ze hun neutraliteit bewaard (Joh. 17:14). Ondanks lichamelijke ontberingen, religieuze tegenstand en het beperkte contact met hun internationale broederschap hebben de Getuigen onvermoeibaar het goede nieuws van Gods Koninkrijk gepredikt. Hier volgt hun hartverwarmende verhaal.

In bijna 100 jaar hebben de Getuigen in Myanmar een reputatie van onwankelbaar geloof en volharding opgebouwd

Het werk begint

In het bijzondere jaar 1914 stapten twee Engelse broeders van een stoomschip de verstikkende hitte van het havengebied van Yangon in. Hendry Carmichael en zijn partner waren uit India gekomen om in Birma een begin te maken met de prediking. Dat was een enorme uitdaging. Het hele land was hun gebied.

’Natuurlijk, als je tenminste ook in de nieuwe wereld je plaats door een ander wilt laten innemen’

Hendry en zijn partner begonnen in Yangon en ontmoetten al gauw twee Anglo-Indiase mannen die oprechte belangstelling voor de Koninkrijksboodschap toonden. * Bertram Marcelline en Vernon French verbraken prompt hun banden met de christenheid en begonnen met informeel getuigenis aan hun vrienden. Al gauw kwamen er geregeld zo’n twintig mensen in Bertrams huis bijeen om aan de hand van De Wachttoren de Bijbel te bestuderen. *

Verkondigers in Yangon (1932)

In 1928 bracht een andere Engelse pionier uit India, George Wright, een bezoek aan Birma en trok vijf maanden lang door het land, waarbij hij veel Bijbelse lectuur verspreidde. Tot die waarheidszaden behoorde ongetwijfeld de in 1920 verschenen brochure ’Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven!’, de eerste van onze christelijke publicaties die in het Birmaans werd vertaald.

Twee jaar later kwamen de pioniers Claude Goodman en Ronald Tippin in Yangon aan, waar ze een groepje broeders aantroffen die trouw vergaderingen hielden maar niet georganiseerd predikten. „We moedigden de broeders aan elke zondag te komen prediken”, vertelde Claude. „Eén broeder vroeg of hij ons, pioniers, kon machtigen dat in zijn plaats te doen en dan zou hij ons financieel steunen. Ron vertelde hem: ’Natuurlijk, als je tenminste ook in de nieuwe wereld je plaats door een ander wilt laten innemen.’” Die opmerking was precies wat het groepje nodig had. Al gauw hadden Claude en Ronald een groot aantal predikingspartners.

„Rachel, ik heb de waarheid gevonden!”

Datzelfde jaar maakten Ron en Claude kennis met Sydney Coote, stationschef in Yangon. Sydney nam de zogenoemde regenboogserie aan, een set van tien van onze helder gekleurde boeken. Nadat Sydney gedeelten van één boek gelezen had, riep hij naar zijn vrouw: „Rachel, ik heb de waarheid gevonden!” Al gauw diende het hele gezin Coote Jehovah.

Sydney was een ijverig Bijbelstudent. Zijn dochter Norma Barber, die lang zendelinge is geweest en nu op het Britse bijkantoor werkt, vertelt: „Mijn vader stelde zijn eigen naslagwerk voor Bijbelteksten samen. Iedere keer dat hij een tekst vond die een Bijbelse leerstelling verklaarde, schreef hij die onder een toepasselijk kopje in het boek. Hij noemde het boek Waar staat het?”

Sydney Coote (midden) was een ijverige Bijbelstudent; hij en zijn vrouw Rachel (links) deelden de Bijbelse boodschap met anderen

Sydney wilde niet alleen de Bijbel bestuderen maar de Bijbelse boodschap ook met anderen delen. Daarom schreef hij naar het bijkantoor in India om te vragen of er misschien Getuigen in Birma waren. Al gauw ontving hij een grote kist met lectuur en een lijst met namen. „Vader schreef aan iedereen op de lijst en nodigde hen uit een dag bij ons op bezoek te komen”, zegt Norma. „Later zijn er vijf of zes broeders naar ons huis gekomen die ons hebben laten zien hoe we informeel getuigenis konden geven. Mijn ouders verspreidden de lectuur onmiddellijk aan vrienden en buren. Ze stuurden ook brieven en lectuur naar al onze familieleden.”

Toen Daisy D’Souza, Sydneys zus die in Mandalay woonde, Sydneys brief ontving met de brochure ’Het Koninkrijk, de hoop der wereld’, schreef ze onmiddellijk terug met het verzoek om meer publicaties en een bijbel. „Mijn moeder vond het heerlijk om tot in de vroege uurtjes in de lectuur te studeren”, vertelde haar dochter Phyllis Tsatos. „Toen riep ze ons alle zes bij zich voor een spectaculaire mededeling: ’Ik verlaat de katholieke kerk, want ik heb de waarheid gevonden!’” Later aanvaardden ook Daisy’s man en kinderen de waarheid. Tegenwoordig dienen vier generaties D’Souza trouw Jehovah God.

Onverschrokken pioniers

In het begin van de jaren dertig verspreidden ijverige pioniers het goede nieuws langs de hoofdspoorlijn naar het noorden, van Yangon naar Myitkyina, een stad bij de Chinese grens. Ze predikten ook in Mawlamyine (Moulmein) en Sittwe (Akyab), kustplaatsen ten oosten en noordwesten van Yangon. Als resultaat daarvan ontstonden er kleine gemeenten in Mawlamyine en Mandalay.

In 1938 werd het toezicht op het werk in Birma van het Indiase bijkantoor overgedragen aan dat van Australië en begonnen er pioniers uit Australië en Nieuw-Zeeland in Birma te arriveren. Tot die flinke werkers behoorden Fred Paton, Hector Oates, Frank Dewar, Mick Engel en Stuart Keltie. Al die broeders waren pioniers in de ware zin van het woord.

Frank Dewar

Fred Paton vertelde: „In de vier jaar dat ik in Birma was, heb ik in bijna het hele land gepredikt. Ondertussen kreeg ik malaria, tyfus, dysenterie en andere gezondheidsproblemen. Na een lange dag in de dienst had ik vaak geen slaapplaats. Toch voorzag Jehovah altijd in mijn behoeften en hield hij me door de kracht van zijn geest op de been.” Frank Dewar, een stoere Nieuw-Zeelander, zei: „Ik kwam in aanraking met bandieten, rebellen en gewichtig doende ambtenaren. Maar ik ontdekte dat zelfs moeilijke obstakels meestal verdwenen als ik beleefd, vriendelijk, nederig en redelijk was. De meeste mensen beseften al snel dat Jehovah’s Getuigen ongevaarlijk zijn.”

De pioniers vormden een schril contrast met de andere buitenlanders, die over het algemeen op de plaatselijke bevolking neerkeken. De pioniers behandelden mensen met respect en liefde. Hun vriendelijke benadering sprak de nederige Birmanen aan, die vriendelijkheid en tact prefereren boven directheid en confrontatie. Met woord en daad lieten de pioniers zien dat Jehovah’s Getuigen ware christenen zijn (Joh. 13:35).

Een historisch congres

Enkele maanden nadat de pioniers waren aangekomen, trof het Australische bijkantoor regelingen voor een congres in Yangon. De plaats die daarvoor uitgekozen werd, was de stadsgehoorzaal, een vorstelijk gebouw met marmeren trappen en enorme bronzen deuren. De congresafgevaardigden kwamen uit Thailand, Maleisië en Singapore, terwijl Alex MacGillivray, de Australische bijkantoordienaar, een groep broeders uit Sydney meebracht.

Door de opdoemende oorlogswolken wekte de uitgebreid aangekondigde openbare lezing ’Universele oorlog nabij’ grote belangstelling bij het publiek. „Nooit heb ik een zaal zo snel vol zien lopen”, zei Fred Paton. „Toen ik de voordeuren opendeed, stormden horden mensen de trappen op en de gehoorzaal in. Binnen nog geen tien minuten waren er ruim 1000 mensen de zaal, die 850 zitplaatsen telde, binnengedrongen.” „We moesten de voordeuren sluiten voor de aanzwellende menigte en misschien nog eens 1000 mensen buiten laten staan”, voegde Frank Dewar eraan toe. „Zelfs toen glipten een paar ondernemende jonge mannen via kleine zijdeuren naar binnen.”

De broeders waren niet alleen enthousiast over de mate van belangstelling die werd getoond maar ook over de diversiteit van het publiek, waarin veel plaatselijke etnische groepen vertegenwoordigd waren. Tot dan toe hadden heel weinig plaatselijke mensen belangstelling voor de waarheid getoond, daar de meesten van hen vrome boeddhisten waren. De plaatselijke mensen die het christendom beleden — overwegend Kayin (Karen), Kachin en Chin — woonden in afgelegen gebieden waar het goede nieuws nog bijna niet gepredikt was. Het inheemse veld bleek rijp te zijn voor de oogst. Al gauw zou de multinationale „grote schare” die in de Bijbel was voorzegd, ook Birma’s vele etnische groepen omvatten (Openb. 7:9).

De eerste Kayindiscipelen

De eerste Kayindiscipelen, Chu May „Daisy” (links) en Hnin May „Lily” (rechts)

In 1940 predikte een pionierster die Ruby Goff heette in Insein, een plaatsje aan de rand van Yangon. Omdat Ruby die dag weinig belangstelling had gevonden, bad ze: „Jehovah, laat me alstublieft één ’schaap’ vinden voordat ik naar huis ga.” Bij het eerstvolgende huis ontmoette ze Hmwe Kyaing, een Kayinbaptiste, die belangstellend naar de Koninkrijksboodschap luisterde. Al gauw bestudeerden Hmwe Kyaing en haar dochters, Chu May (Daisy) en Hnin May (Lily), de Bijbel en ze maakten goede geestelijke vorderingen. Hoewel Hmwe Kyaing kort daarna overleed, werd Lily, de jongste dochter, later de eerste Kayin die een gedoopte Getuige van Jehovah werd. Daisy werd ook gedoopt.

Lily en Daisy werden ijverige pioniers en lieten een duurzame nalatenschap achter: werkelijk honderden, nakomelingen en Bijbelstudenten, dienen Jehovah in Myanmar en overzee.

Problemen tijdens de Tweede Wereldoorlog

In 1939 was in Europa de Tweede Wereldoorlog uitgebroken, die wereldwijd schokgolven teweegbracht. Te midden van de groeiende oorlogshysterie drongen de geestelijken van de christenheid in Birma er steeds sterker bij de koloniale regering op aan onze lectuur te verbieden. Mick Engel, die voor het lectuurdepot in Yangon zorgde, benaderde daarom een hoge Amerikaanse functionaris en kreeg een brief die hem machtigde zo’n twee ton lectuur op legerwagens over de Birmaweg naar China te vervoeren.

Fred Paton en Hector Oates brachten de lectuur naar het eindpunt van de spoorlijn in Lashio, een plaats bij de Chinese grens. Toen ze de bevelhebber van het konvooi naar China gevonden hadden, ontplofte hij bijna! „Wat?”, schreeuwde hij. „Hoe kan ik nu kostbare ruimte in mijn wagens afstaan voor jullie ellendige traktaten als ik al absoluut geen plaats heb voor dringend noodzakelijk militair materieel en medicamenten, die hier buiten liggen te verrotten?” Fred wachtte even, haalde de machtigingsbrief uit zijn aktetas en liet de man weten dat het een zeer ernstige zaak zou zijn als hij een officieel bevel uit Yangon zou negeren. Daarop stelde de bevelhebber de broeders een lichte transportwagen, compleet met chauffeur en proviand, ter beschikking. Ze legden zo’n 2400 kilometer af naar Chongqing (Chungking), in het zuiden van Centraal-China, waar ze de kostbare lectuur distribueerden en zelfs persoonlijk getuigenis gaven aan Tjiang K’ai-sjek, de president van de Chinese nationalistische regering.

Toen de autoriteiten arriveerden, was de lectuur verdwenen

Ten slotte stuurde het koloniale bewind in India in mei 1941 een telegram naar Yangon met een bevel voor de plaatselijke autoriteiten om onze lectuur in beslag te nemen. Twee broeders die op het telegraafkantoor werkten, zagen het telegram en vertelden het snel aan Mick Engel. Mick belde Lily en Daisy en haastte zich naar het depot, waar ze de resterende veertig dozen lectuur inlaadden en ze in veilige woningen rond Yangon verborgen. Toen de autoriteiten arriveerden, was de lectuur verdwenen.

Op 11 december 1941, vier dagen na de aanval van Japan op Pearl Harbor, begonnen de Japanse bombardementen op Birma. Dat weekend kwam er een groepje Getuigen bijeen in een kleine flat boven het centrale treinstation van Yangon. Daar werd na een waardige Bijbelse bespreking Lily plechtig in een badkuip gedoopt.

Twaalf weken later trok het Japanse leger Yangon binnen, maar de stad was nagenoeg verlaten. Ruim honderdduizend mensen waren naar India gevlucht. Duizenden stierven onderweg door honger, uitputting en ziekte. Sydney Coote, die met zijn gezin vluchtte, stierf dicht bij de Indiase grens aan hersenmalaria. Een andere broeder werd door Japanse soldaten doodgeschoten, terwijl nog een ander zijn vrouw en kinderen verloor toen hun huis werd gebombardeerd.

Slechts een handjevol Getuigen bleef in Birma. Lily en Daisy verhuisden naar Pyin Oo Lwin (Maymyo), een rustig bergplaatsje bij Mandalay, waar ze waarheidszaden zaaiden die later vrucht droegen. Een derde Getuige, Cyril Gay, vestigde zich in Thayarwaddy, een dorpje op zo’n 100 kilometer ten noorden van Yangon, waar hij rustig de rest van de oorlog doorkwam.

Een blije hereniging

Toen de oorlog voorbij was, begonnen de meeste broeders en zusters die naar India waren gevlucht naar Birma terug te keren. In april 1946 telde de gemeente Yangon acht actieve verkondigers. Aan het eind van het jaar, toen de gemeente tot 24 verkondigers was uitgegroeid, besloten de broeders een congres te houden.

Het tweedaagse congres werd gehouden in een school in Insein. „Ik kwam uit India terug en ontdekte dat ik de openbare lezing van een uur moest houden”, vertelde Theo Syriopoulos, die in 1932 in Yangon de waarheid had leren kennen. „Tot dan had ik in India slechts twee lezinkjes van vijf minuten gehouden. Maar het congres was een groot succes en er waren ruim honderd aanwezigen.”

Enkele weken later bood een leider van de Kayingemeenschap die in de waarheid geïnteresseerd was, de gemeente een stuk land aan in Ahlone, een aan de rivier gelegen voorstad niet ver van het centrum van Yangon. Daar bouwden de broeders van bamboe een Koninkrijkszaal met zo’n honderd zitplaatsen. De gemeente was een en al blijdschap. De broeders en zusters hadden de oorlog overleefd met een ongeschonden geloof en popelden om door te gaan met de prediking.

De eerste Gileadieten arriveren

Boven: De eerste Gileadzendelingen, Hubert Smedstad, Robert Kirk, Norman Barber en Robert Richards Onder: (achterste rij) Nancy D’Souza, Milton Henschel, Nathan Knorr, Robert Kirk, Terence D’Souza, (voorste rij) Russell Mobley, Penelope Jarvis-Vagg, Phyllis Tsatos, Daisy D’Souza, Basil Tsatos

Begin 1947 verzamelde zich een groepje opgewonden broeders op de kade van Yangon om Robert Kirk te verwelkomen, de eerste op Gilead opgeleide zendeling die Birma binnenkwam. Kort daarna kwamen er nog drie zendelingen: Norman Barber, Robert Richards en Hubert Smedstad, samen met Frank Dewar, die tijdens de oorlog in India had gepionierd.

De zendelingen waren aangekomen in een door oorlog geteisterde stad. Talloze gebouwen waren uitgebrande skeletten. Duizenden mensen woonden langs de wegen in gammele bamboehutten. Mensen kookten, wasten en leefden op straat. Maar de zendelingen waren gekomen om de Bijbelse waarheid te onderwijzen, dus pasten ze zich aan de omstandigheden aan en wierpen zich op de prediking.

Op 1 september 1947 werd er in het zendelingenhuis aan de Signal Pagoda Road, niet ver van het hartje van de stad, een bijkantoor van het Wachttorengenootschap geopend. Robert Kirk werd als bijkantooropziener aangesteld. Kort daarna verhuisde gemeente Yangon van de bamboezaal in Ahlone naar een bovenhuis aan de Bogalay Zay Street. Dat was op een loopafstand van slechts een paar minuten van het Secretariat, een indrukwekkend gebouw waar de Britse koloniale regering zetelde — een bestuur waarvan de dagen geteld waren!

Burgeroorlog!

Op 4 januari 1948 droegen de Britten de macht over aan de nieuwe Birmaanse regering. Na zestig jaar koloniaal bewind was Birma onafhankelijk. Maar het land raakte in een burgeroorlog gedompeld.

Verscheidene etnische groepen streden voor de vestiging van onafhankelijke staten, terwijl privélegers en criminele bendes wedijverden om bepaalde gebieden onder controle te krijgen. Begin 1949 beheersten rebellenlegers het grootste deel van het land en braken er gevechten uit aan de rand van Yangon.

Terwijl de gevechten afnamen en weer heviger werden, predikten de broeders en zusters omzichtig. Het bijkantoor verhuisde van het zendelingenhuis aan de Signal Pagoda Road naar een grote bovenwoning aan 39th Street, een veilig gebied waar verscheidene buitenlandse ambassades zetelden en op slechts drie minuten lopen van het hoofdpostkantoor gelegen.

Het Birmaanse leger vestigde langzaam zijn gezag en dreef de opstandelingen de bergen in. Halverwege de jaren vijftig had de regering de controle over een groot deel van het land terug. Maar de burgeroorlog was nog lang niet voorbij en heeft tot op de huidige dag in de een of andere vorm voortgeduurd.

Prediken en onderwijzen in het Birmaans

Tot halverwege de jaren vijftig predikten de broeders en zusters in Birma bijna uitsluitend in het Engels, de taal die door ontwikkelde mensen in de grotere plaatsen en steden werd gesproken. Maar miljoenen mensen spraken alleen Birmaans, Kayin, Kachin, Chin of andere plaatselijke talen. Hoe konden die met het goede nieuws bereikt worden?

In 1934 liet Sydney Coote een Kayinonderwijzer verscheidene brochures in het Birmaans en Kayin vertalen. Later vertaalden andere verkondigers het boek „God zij waarachtig” en diverse brochures in het Birmaans. In 1950 verzocht Robert Kirk Ba Oo om studieartikelen uit De Wachttoren in het Birmaans te vertalen. De met de hand geschreven vertalingen werden door commerciële drukkers in Yangon gezet en gedrukt en vervolgens uitgedeeld aan de bezoekers van gemeentevergaderingen. Later kocht het bijkantoor een Birmaanse schrijfmachine om het vertaalproces te bespoedigen.

Ba Oo (links) vertaalde studieartikelen uit De Wachttoren in het Birmaans

Die eerste vertalers stonden voor heel wat uitdagingen. „Ik werkte overdag om mijn gezin te onderhouden en vertaalde dan tot ’s avonds laat bij een zwak elektrisch peertje artikelen”, vertelt Naygar Po Han, die het vertalen overnam toen Ba Oo dat niet meer kon. „Mijn kennis van het Engels was heel beperkt, dus de resulterende vertaling moet heel onnauwkeurig geweest zijn. Maar we wilden vreselijk graag dat onze tijdschriften zo veel mogelijk mensen bereikten.” Toen Robert Kirk aan Doris Raj vroeg De Wachttoren in het Birmaans te vertalen, schrok ze zo dat ze in tranen uitbarstte. „Ik had alleen maar een basisopleiding en had zeker geen vertaalervaring”, vertelt Doris. „Toch moedigde broeder Kirk me aan het te proberen. Dus bad ik tot Jehovah en ging aan de slag.” Momenteel, bijna vijftig jaar later, werkt Doris nog steeds als vertaalster op Bethel in Yangon. Naygar Po Han, nu 93, is ook op Bethel en zet zich nog even enthousiast als vroeger in voor de bevordering van het Koninkrijkswerk.

In 1956 kondigde Nathan Knorr de verschijning van De Wachttoren in het Birmaans aan

In 1956 bezocht Nathan Knorr van het internationale hoofdbureau Birma en kondigde de verschijning van De Wachttoren in het Birmaans aan. Hij drong er ook bij de zendelingen op aan de taal te leren zodat ze doeltreffender zouden kunnen prediken. Aangemoedigd door zijn opmerkingen spanden de zendelingen zich nog meer in om Birmaans te leren. Het jaar daarop was Frederick Franz, ook een bezoeker van het internationale hoofdbureau, de voornaamste spreker op een vijfdaags congres dat in Yangon in de Railway Institute Hall werd gehouden. Hij moedigde de verantwoordelijke broeders aan de prediking nog verder uit te breiden door pioniers naar regionale grote en kleine steden te sturen. Het eerste gebied dat profiteerde van de nieuwe pioniers was de vroegere hoofdstad en op één na grootste stad van Birma, Mandalay.

Resultaten in Mandalay

Begin 1957 arriveerden er zes nieuwe speciale pioniers in Mandalay, waar ze zich voegden bij de pasgetrouwde zendeling Robert Richards en zijn Kayinvrouw Baby, die er al waren. De pioniers vonden het een hele uitdaging om in de stad te prediken. Mandalay is een belangrijk centrum van het boeddhisme en ongeveer de helft van Birma’s boeddhistische monniken woont er. Maar de pioniers beseften dat net als in het oude Korinthe Jehovah „veel volk in deze stad” had (Hand. 18:10).

Een van die mensen was Robin Zauja, een 21-jarige Kachinstudent, die vertelt: „Op een ochtend, het was nog vroeg, klopten Robert en Baby Richards bij me aan en stelden zich voor als Jehovah’s Getuigen. Ze zeiden dat ze het goede nieuws van huis tot huis bekendmaakten, in overeenstemming met Jezus’ gebod om te prediken (Matth. 10:11-13). Ze zetten hun boodschap uiteen en gaven me hun adres, samen met een aantal tijdschriften en boeken. Ik pakte die avond een van de boeken en las de hele nacht door totdat ik het tegen zonsopgang uit had. Diezelfde dag ging ik naar Roberts huis en bestookte hem urenlang met vragen. Hij beantwoordde elke vraag aan de hand van de Bijbel.” Robin Zauja werd al gauw de eerste Kachin die de waarheid aanvaardde. Later heeft hij jaren als speciale pionier in Noord-Birma gediend en bijna honderd mensen in de waarheid geholpen. Twee van zijn kinderen dienen nu in Yangon op Bethel.

Een andere ijverige discipel was Pramila Galliara, een meisje van zeventien dat recent de waarheid in Yangon had leren kennen. „Mijn vader, die het jaïnisme aanhing, was bitter gekant tegen mijn nieuwe geloof”, zegt Pramila. „Tweemaal verbrandde hij mijn Bijbel en Bijbelse lectuur, en een aantal keren sloeg hij me in het openbaar. Hij sloot me ook thuis op om te voorkomen dat ik naar de vergaderingen ging en hij dreigde zelfs het huis van broeder Richards in brand te steken! Maar toen hij zag dat hij mijn geloof niet kon breken, kwam er langzaam een eind aan zijn tegenstand.” Pramila hield op met haar universitaire studie, werd een ijverige pionierster en trouwde later met kringopziener Dunstan O’Neill. Sindsdien heeft ze 45 mensen geholpen in de waarheid te komen.

Terwijl het werk in Mandalay vorderde, stuurde het bijkantoor ook zendelingen of pioniers naar andere regionale centra, waaronder Pathein (Bassein), Kalaymyo, Bhamaw, Myitkyina, Mawlamyine en Myeik (Mergui). Het is duidelijk dat Jehovah het werk heeft gezegend, want in al die steden zijn sterke gemeenten ontstaan.

Zendelingen uitgezet!

De prediking bleef zich uitbreiden, terwijl groeiende politieke en etnische spanningen het land langzaam maar zeker naar een breekpunt dreven. Ten slotte nam het leger in maart 1962 de regering over. Honderdduizenden Indiërs en Anglo-Indiërs werden gedeporteerd naar India en Bangladesh (toen nog Oost-Pakistan), en bezoekende buitenlanders konden slechts een visum voor 24 uur krijgen. Birma sloot zijn deuren voor de buitenwereld.

De broeders sloegen die ontwikkelingen met groeiende ongerustheid gade. Het militaire bewind garandeerde vrijheid van aanbidding, maar alleen als godsdiensten zich buiten de politiek hielden. Zoals te verwachten was, bleven de zendelingen van de christenheid zich met politieke kwesties bemoeien. Ten slotte, in mei 1966, had de regering er genoeg van: ze beval alle buitenlandse zendelingen het land te verlaten! Onze zendelingen hadden zich zorgvuldig buiten de politiek gehouden, maar ook zij werden al gauw uitgezet.

De plaatselijke broeders waren geschokt maar niet ontmoedigd. Ze wisten dat Jehovah God met hen was (Deut. 31:6). Toch vroegen sommige broeders zich af hoe het Koninkrijkswerk door zou gaan.

Jehovah’s leiding werd al snel duidelijk. Maurice Raj, een voormalig kringopziener die al enige opleiding op het bijkantoor had gehad, werd snel aangesteld om voor het bijkantoor te zorgen. Hoewel Maurice een etnische Indiër was, was hij niet met de Indiase populatie uitgezet. „Enkele jaren voordien had ik de Birmaanse nationaliteit aangevraagd”, legt hij uit. „Maar ik had niet de benodigde 450 kyat voor mijn identiteitsbewijs, dus besloot ik te wachten. Maar toen ik op een dag langs het kantoor liep van het bedrijf waar ik jaren geleden had gewerkt, zag mijn voormalige baas me. Hij riep: ’Hé, Raj, haal je geld even op. Toen je wegging, ben je vergeten je pensioengeld mee te nemen.’ Het bedroeg 450 kyat.

Terwijl ik het kantoor verliet, dacht ik aan alle dingen die ik met 450 kyat kon doen. Maar omdat het precies het bedrag was dat ik nodig had voor mijn identiteitsbewijs, dacht ik dat het Jehovah’s wil was dat ik het voor dat doel gebruikte. En die keuze bleek bijzonder gunstig. Terwijl andere Indiërs Birma uitgezet werden, kon ik in het land blijven, vrij rondreizen, lectuur importeren en andere taken verrichten die van groot belang waren voor onze prediking, en dat alles omdat ik Birmaans staatsburger was.”

Samen met Dunstan O’Neill trok Maurice het hele land door om elke gemeente en geïsoleerde groep aan te moedigen. „We zeiden tegen de broeders: ’Maak je geen zorgen, Jehovah is met ons. Als we loyaal zijn aan hem, zal hij ons helpen’”, vertelt Maurice. „En Jehovah heeft ons inderdaad geholpen! Al gauw werden er veel nieuwe speciale pioniers aangesteld, en de prediking vorderde nog sneller.”

Nu, zo’n 46 jaar later, reist Maurice, die deel uitmaakt van het bijkantoorcomité, nog steeds heel Myanmar door om de gemeenten te sterken. Net als bij de bejaarde Kaleb in het oude Israël is zijn ijver voor Gods werk nog even groot (Joz. 14:11).

Het goede nieuws bereikt Chin

Een van de eerste gebieden waar speciale pioniers heen gezonden werden, was de deelstaat Chin, een bergachtige streek die aan Bangladesh en India grenst. In dat gebied wonen veel belijdende christenen, een erfenis van baptistenzendelingen uit de Britse koloniale periode. De meeste Chin hebben dan ook veel respect voor de Bijbel en Bijbelonderwijzers.

Tegen eind 1966 arriveerde Lal Chhana, ex-soldaat maar nu speciale pionier, in Falam, destijds de grootste stad in de deelstaat Chin. Hij kreeg er gezelschap van Dunstan en Pramila O’Neill en Than Tum, een andere ex-soldaat, die recent gedoopt was. Die ijverige werkers vonden verscheidene geïnteresseerde gezinnen en richtten al gauw een kleine maar actieve gemeente op.

Het jaar daarop verhuisde Than Tum naar Hakha, een stad ten zuiden van Falam, waar hij begon te pionieren en een kleine groep oprichtte. Later predikte hij in heel Chin en hielp hij gemeenten oprichten in Vanhna en Surkhua, evenals in Gangaw en andere gebieden. Nu, 45 jaar later, is Than Tum nog steeds actief als speciale pionier in zijn geboortedorp Vanhna.

Toen Than Tum uit Hakha vertrok, nam Donald Dewar, een twintigjarige speciale pionier, zijn plaats in. Omdat Donalds ouders, Frank en Lily (Lily May), pas het land waren uitgezet, voegde Donalds achttienjarige broer, Samuel, zich daar bij hem. „We woonden in een kleine blikken hut waar het ’s zomers smoorheet en ’s winters ijskoud was”, vertelt Donald. „Maar ik merkte dat eenzaamheid een groter probleem was. Ik werkte geregeld alleen in de dienst en sprak nauwelijks de plaatselijke taal, Hakha Chin. Op de vergaderingen waren alleen Samuel en ik en één of twee andere verkondigers. Geleidelijk werd ik depressief en ik begon zelfs te overwegen mijn toewijzing te verlaten.

Rond die tijd las ik in het Jaarboek hoe onze broeders en zusters in Malawi onder hevige vervolging trouw bleven. * Ik vroeg me af: als ik geen eenzaamheid kan verdragen, hoe zou ik dan volharden onder vervolging? Ik stortte mijn hart in gebed bij Jehovah uit en begon me beter te voelen. Ik putte ook kracht uit het lezen van de Bijbel en uit het mediteren erover en over artikelen in De Wachttoren. Toen ik een verrassingsbezoek kreeg van Maurice Raj en Dunstan O’Neill, was het alsof ik twee engelen zag! Langzaam maar zeker kreeg ik mijn vreugde terug.”

Toen Donald later als reizend opziener diende, maakte hij van zijn ervaring gebruik om andere geïsoleerde Getuigen aan te moedigen. Zijn inspanningen in Hakha wierpen ook vrucht af. Er is nu een bloeiende gemeente in Hakha en er worden geregeld congressen en andere grote vergaderingen gehouden. Twee van de verkondigers die de vergaderingen in Hakha bezochten, Johnson Lal Vung en Daniel Sang Kha, werden ijverige speciale pioniers die het goede nieuws in een groot deel van Chin hielpen verspreiden.

’De bergen op’

De deelstaat Chin ligt 900 tot 1800 meter boven de zeespiegel en sommige toppen bereiken een hoogte van wel 3000 meter. Veel bergen zijn bedekt met dichte wouden vol hoge teakbomen, statige coniferen, kleurrijke rododendrons en prachtige orchideeën. Het terrein is wild en indrukwekkend en het reizen valt er lang niet mee. De plaatsjes in het gebied zijn verbonden door kronkelige onverharde wegen die bij nat weer nauwelijks begaanbaar zijn. Vaak worden er bij aardverschuivingen stukken weggeslagen. Veel afgelegen dorpen zijn alleen te voet te bereiken. Maar die obstakels hebben Jehovah’s aanbidders niet tegengehouden, want ze zijn vastbesloten zo veel mogelijk mensen met het goede nieuws te bereiken.

Aye Aye Thit, die met haar man in Chin in de kringdienst was, vertelt: „Ik ben opgegroeid in de vlakke Irrawaddydelta en was diep onder de indruk van het prachtige Chingebergte. Enthousiast beklom ik mijn eerste berg, maar boven aangekomen viel ik buiten adem neer. Enkele bergen later was ik zo uitgeput dat ik dacht dat ik doodging. Uiteindelijk leerde ik hoe ik bergen op moest gaan: door er de tijd voor te nemen en mijn krachten te sparen. Al gauw kon ik zo’n 30 kilometer per dag lopen op tochten die zes dagen of langer duurden.”

Links: Leden van de gemeente Matupi liepen 270 kilometer om christelijke congressen in Hakha bij te wonen

In de loop van de jaren hebben de broeders en zusters in Chin gebruikgemaakt van allerlei vormen van vervoer, waaronder muildieren, paarden, fietsen en, recent pas, motorfietsen, passagiersbusjes en auto’s met vierwielaandrijving. Maar meestal lopen ze. Om bijvoorbeeld de dorpen rond Matupi te bereiken, zwoegden de speciale pioniers Kyaw Win en David Zama talloze kilometers berg op en berg af. Om congressen in Hakha bij te wonen, 270 kilometer ver, liep gemeente Matupi zes tot acht dagen heen en zes tot acht dagen terug. Onderweg weergalmden de schilderachtige bergen van de Koninkrijksliederen die ze zongen.

Op die afmattende tochten stonden de broeders en zusters niet alleen bloot aan barre weersomstandigheden maar ook aan zwermen muggen en allerlei ander eng ongedierte, vooral in het regenseizoen. „Terwijl ik door het bos liep, zag ik bloedzuigers langs mijn benen omhoogkruipen”, vertelt Myint Lwin, een kringopziener. „Toen ik ze lostrok, klommen er nog twee naar boven. Ik sprong op een omgevallen boom, maar er begonnen zwermen bloedzuigers tegen het hout op te kruipen. Doodsbenauwd rende ik door het bos. Toen ik eindelijk de weg bereikte, zat ik onder de bloedzuigers.”

Rechts: Districtsopziener Gumja Naw en zijn vrouw Nan Lu trokken van gemeente naar gemeente in Chin

Maar reizigers in Chin kregen niet alleen met bloedzuigers te maken. Myanmar heeft ook wilde zwijnen, beren, panters, tijgers en, volgens sommige bronnen, een grotere verscheidenheid aan giftige slangen dan enig ander land ter wereld. Als de districtsopziener Gumja Naw en zijn vrouw Nan Lu in Chin van gemeente naar gemeente trokken, legden ze ’s nachts een kring van vuren aan om de wilde dieren op een afstand te houden!

Die onvermoeibare predikers hebben een blijvende erfenis achtergelaten. „Ze dienden Jehovah met al hun kracht”, zegt Maurice Raj. „Zelfs nadat ze Chin hadden verlaten, waren ze bereid terug te gaan. Hun inspanningen waren beslist tot Jehovah’s heerlijkheid!” Tegenwoordig telt Chin, hoewel het een van de dunstbevolkte streken van het land is, zeven gemeenten en een aantal geïsoleerde groepen.

„Geen ’schapen’ in Myitkyina”

In 1966 arriveerden er verscheidene speciale pioniers in Myitkyina, een kleine schilderachtige stad verscholen in een grote bocht van de Irrawaddy in de deelstaat Kachin, dicht bij China. Zes jaar daarvoor hadden Robert en Baby Richards daar kort gepredikt. Ze berichtten: „Er zijn geen ’schapen’ in Myitkyina.” Toch vonden de nieuwe pioniers er mensen die hongerden naar de waarheid.

Een van hen was Mya Maung, een negentienjarige baptist die tot God bad om hulp om de Bijbel te begrijpen. Hij vertelt: „Toen een pionier me op mijn werk bezocht en me een Bijbelstudie aanbood, was ik dolgelukkig. Ik voelde dat het een antwoord op mijn gebeden was. Mijn jongere broer San Aye en ik studeerden twee keer per week en we maakten snelle vorderingen.

We werden vooruitgeholpen door een uitstekend onderwijzer: Wilson Thein. In plaats dat hij ons gewoon zei wat te doen, deed hij het voor! Via oefensessies en demonstraties leerden we de Bijbel doeltreffend te gebruiken, vrijmoedig te prediken, met tegenstand om te gaan en lezingen in de gemeente voor te bereiden en te houden. Wilson Thein luisterde bij elke lezing als we die repeteerden en gaf ons suggesties ter verbetering. Zijn vriendelijke opleiding motiveerde ons om geestelijke doelen na te streven.

„Nu zijn er in de aan de spoorlijn gelegen plaatsen Namti, Hopin, Mohnyin en Katha bloeiende gemeenten”

In 1968 begonnen San Aye en ik te pionieren, waarmee het aantal pioniers in Myitkyina op acht kwam. Tot onze eerste Bijbelstudenten behoorden onze moeder en zeven van onze broers en zussen, die uiteindelijk allemaal de waarheid hebben aanvaard. We predikten ook in de stadjes en dorpen langs de spoorlijn van Myitkyina naar Mandalay; het waren tochten van één tot drie dagen. De zaadjes die we plantten droegen later vrucht. Nu zijn er in de aan de spoorlijn gelegen plaatsen Namti, Hopin, Mohnyin en Katha bloeiende gemeenten.”

Bij het bewerken van zakengebied in Myitkyina ontmoette San Aye een Kachinbaptist die op een overheidskantoor werkte, Phum Ram. Enthousiast aanvaardde Phum Ram de waarheid en verhuisde naar Putao, een kleine stad aan de voet van de Himalaja. Daar predikte hij tot al zijn familieleden en al gauw gingen 25 mensen naar de vergaderingen. Tijdens zijn pioniersdienst heeft Phum Ram zijn vrouw en zeven kinderen en veel familieleden geholpen de waarheid te aanvaarden. Hij dient nu als pionier en ouderling in Myitkyina.

Losgekoppelde rijtuigen

Getuigen in 1969 op een speciale trein van Yangon naar Myitkyina om een congres bij te wonen

De snelle geestelijke groei in de deelstaat Kachin was er voor het bijkantoor aanleiding toe het internationale „Vrede op aarde”-congres in Myitkyina te houden in plaats van in Yangon, de gebruikelijke locatie. Om de congresbezoekers van Yangon naar Myitkyina te vervoeren, meer dan 1100 kilometer naar het noorden, vroeg het bijkantoor de Birmaanse spoorwegen toestemming om zes rijtuigen te charteren. Dat verzoek was heel ongebruikelijk. Kachin was een zeer onrustig gebied en er was strenge controle op vervoer naar en uit de streek. Maar tot hun verrassing willigden de spoorwegbeambten het verzoek van de broeders graag in.

Een groep ouderlingen op de internationale „Vrede op aarde”-vergadering in 1969 in Myitkyina. (Achterste rij) Francis Vaidopau, Maurice Raj, Tin Pei Than, Mya Maung, (middelste rij) Dunstan O’Neill, Charlie Aung Thein, Aung Tin Shwe, Wilson Thein, San Aye, (voorste rij) Maung Khar, Donald Dewar, David Abraham, Robin Zauja

Op de dag dat de congrestrein volgens plan in Myitkyina zou arriveren, gingen Maurice Raj en een groep broeders naar het treinstation om de afgevaardigden te verwelkomen. Maurice vertelt: „Terwijl we stonden te wachten, kwam de stationschef haastig aanlopen om ons te vertellen dat er net een telegram was gekomen waarin stond dat de autoriteiten de zes rijtuigen met onze afgevaardigden hadden losgekoppeld, zodat ze tussen Mandalay en Myitkyina gestrand waren. Blijkbaar kon de trein de extra rijtuigen niet bergopwaarts trekken.

Wat konden we doen? Onze eerste gedachte was het congres te verzetten. Maar dat zou betekenen dat we nieuwe vergunningen moesten aanvragen, wat weer weken zou kosten! Net toen we vurig tot Jehovah baden, reed de trein het station binnen. We konden onze ogen niet geloven: alle zes de rijtuigen zaten vol broeders en zusters! Ze lachten en zwaaiden. Toen we vroegen wat er gebeurd was, legde een van hen uit: ’Ze hebben wel zes rijtuigen losgekoppeld, maar niet de zes van ons!’”

’Ze hebben zes rijtuigen losgekoppeld, maar niet de zes van ons!’

Het congres in Myitkyina was een groot succes. Tijdens het programma werd bekendgemaakt dat er drie nieuwe publicaties in het Birmaans en vijf in het Engels waren verschenen. Toen drie jaar daarvoor de zendelingen het land uitgezet waren, was het geestelijk voedsel dat Birma binnenstroomde teruggelopen tot een dun straaltje. Nu was dat straaltje een vloedgolf geworden!

Onderwijs voor de Naga

Vier maanden na het congres in Myitkyina ontving het bijkantoor een brief van een postbeambte in Khamti, een stad aan de rivier aan de voet van imposante bergen langs de noordwestelijke grens met India. In dat gebied wonen de Naga, een groep van verschillende stammen die eens geduchte koppensnellers waren. In zijn brief vroeg de beambte, Ba Yee, een voormalige zevendedagsadventist, om geestelijke hulp. Het bijkantoor stuurde er prompt twee speciale pioniers heen, Aung Naing en Win Pe.

Win Pe vertelt: „Bij de landingsstrook van Khamti zagen we tot onze schrik woeste Nagakrijgers staan met niet meer dan een lendendoek om. Toen kwam Ba Yee aangesneld om ons te begroeten en hij nam ons vlug mee om enkele geïnteresseerden te ontmoeten. Al gauw studeerden we met vijf mensen.

Biak Mawia (achterste rij, helemaal rechts) en gemeente Khamti toen het werk in Nagaland op gang kwam

De plaatselijke autoriteiten zagen ons echter aan voor baptistendominees die banden met plaatselijke rebellen hadden. Ondanks onze verzekering dat we politiek neutraal waren, bevalen ze ons het gebied te verlaten, nog geen maand na onze aankomst.”

Drie jaar later, toen er nieuwe functionarissen waren aangesteld, pakte Biak Mawia, een achttienjarige pionier, de draad op waar de vorige pioniers gebleven waren. Het duurde niet lang of Ba Yee nam zijn ontslag bij het postkantoor en begon te pionieren. Toen arriveerden er verscheidene andere pioniers. Deze ijverige groep richtte al snel een gemeente op in Khamti en een aantal kleinere groepen in nabijgelegen dorpen. Biak Mawia vertelt: „De Nagabroeders en -zusters waren onontwikkeld en analfabeet. Maar ze hielden van Gods Woord en waren ijverige predikers die bekwaam gebruikmaakten van de afbeeldingen in onze publicaties. Ze leerden ook veel Bijbelteksten uit hun hoofd en leerden de Koninkrijksliederen van buiten.”

Tegenwoordig worden er in Khamti geregeld districtscongressen gehouden, waar afgevaardigden aanwezig zijn die helemaal uit Homalin in het zuiden komen, een afstand van vijftien uur per rivierboot.

Tegenstand in de „Gouden Driehoek”

Ondertussen breidde het werk zich ook aan de andere kant van het land uit, in de hooglanden aan de grens met China, Laos en Thailand. Dat is het hart van de Gouden Driehoek, een prachtig gebied met glooiende heuvels en vruchtbare dalen waar helaas opiumproductie, oproer en andere illegale activiteiten hoogtij vieren. De pioniers die de waarheid naar die onstabiele streek brachten, waren voorzichtig en verstandig (Matth. 10:16). Toch werd hun prediking onophoudelijk tegengewerkt door één groep: de geestelijken van de christenheid!

Toen de pioniers Robin Zauja en David Abraham in Lashio aankwamen, een bedrijvige stad in de deelstaat Shan, gaven de plaatselijke geestelijken hen prompt aan als rebellen. Robin zei: „We werden gearresteerd en naar de gevangenis gebracht, waar we onze officiële documenten aan de politie lieten zien. Het duurde niet lang of er stapte een majoor van het leger binnen. ’Hallo meneer Zauja’, riep hij. ’Ik zie dat Jehovah’s Getuigen naar Lashio zijn gekomen!’ De majoor, een oude schoolkameraad van me, stelde ons onmiddellijk in vrijheid.”

De twee pioniers gingen aan het werk en richtten al gauw een flinke gemeente op. Daarna bouwden ze een Koninkrijkszaal. Twee jaar later werden ze op het plaatselijke hoofdkwartier van de regering ontboden waar ruim zeventig militaire functionarissen, stamleiders en geestelijken bijeenwaren. „De geestelijken beschuldigden ons er boos van mensen te dwingen hun religieuze tradities te laten varen”, vertelde Robin. „Toen de voorzitter van de bijeenkomst een reactie van ons verlangde, vroeg ik of ik tot mijn verdediging de Bijbel mocht gebruiken. Dat vond hij goed. Ik zond snel een stil gebed op en legde vervolgens het Bijbelse standpunt over valsreligieuze tradities, militaire dienst en nationalistische ceremoniën uit. Toen ik klaar was, stond de voorzitter op en verklaarde dat de Birmaanse wet alle godsdiensten vrijheid van aanbidding toestond. We werden vrijgelaten en mochten blijven prediken, tot grote teleurstelling van de geestelijken.”

Later stak in Mongpaw, een dorpje bij de Chinese grens, een woedende menigte baptisten een Koninkrijkszaal in brand. Toen de plaatselijke Getuigen zich niet door hun gemene daad lieten intimideren, stak het gespuis de woning van een speciale pionier in brand en begon broeders en zusters in hun huis te terroriseren. De broeders deden een beroep op de plaatselijke gezaghebber, maar die steunde de baptisten. Uiteindelijk kwam de regering tussenbeide en gaf de broeders toestemming om een nieuwe Koninkrijkszaal te bouwen — niet op de oorspronkelijke plek aan de rand van het dorp maar in het centrum!

Verder naar het zuiden, in Leiktho, een afgelegen bergdorp in de deelstaat Kayin, grenzend aan de Gouden Driehoek, stuitte Gregory Sarilo op felle tegenstand van de katholieke kerk. „De dorpspriester gaf zijn kudde opdracht mijn groentetuin te vernielen”, vertelt Gregory. „Daarop schonken ze me voedsel, maar een vriend waarschuwde me dat het voedsel vergiftigd was. Op een dag vroegen de trawanten van de priester me welke weg ik de volgende dag zou nemen. Die dag nam ik een andere weg en ontliep zo hun hinderlaag, die mijn dood zou zijn geweest. Toen ik die aanslagen op mijn leven aangaf, bevalen de autoriteiten de priester en zijn volgelingen streng me met rust te laten. Jehovah beschermde me tegen degenen die ’mijn ziel zochten’” (Ps. 35:4).

Ze bleven strikt neutraal

In de loop van de jaren is de integriteit van de broeders en zusters in Birma op nog een opmerkelijke manier beproefd. Bij etnische oorlogen en politieke onlusten is hun christelijke neutraliteit vaak op de proef gesteld (Joh. 18:36).

Het zuidelijke Thanbyuzayat, het westelijke eindpunt van de beruchte ’Dodenlijn’, de Birma-Siamspoorweg die tijdens de Tweede Wereldoorlog werd aangelegd, was het toneel van gevechten tussen separatistische rebellen en het regeringsleger. Speciale pionier Hla Aung woonde daar. „Soldaten vielen ’s nachts dorpen binnen om de mannen bijeen te drijven en ze onder bedreiging met vuurwapens weg te voeren om als militaire dragers te dienen”, vertelt hij. „Velen werden nooit teruggezien. Op een avond vielen soldaten ons dorp binnen terwijl Donald Dewar en ik bij mij thuis zaten te praten. Mijn vrouw liet snel een waarschuwing horen, wat ons tijd gaf om het woud in te vluchten. Na zo op het nippertje ontsnapt te zijn, bouwde ik een geheime bergplaats in mijn huis waar ik me snel kon verbergen als er weer een inval plaats zou vinden.”

Toen Rajan Pandit, een speciale pionier, aankwam in Dawei, een stad ten zuiden van Thanbyuzayat, richtte hij al gauw verscheidene Bijbelstudies op in een nabijgelegen dorp dat een bolwerk van de rebellen was. „Toen ik uit het dorp terugkeerde, werd ik gearresteerd en geslagen door soldaten, die me ervan beschuldigden met de rebellen onder één hoedje te spelen”, vertelt hij. „Toen ik zei dat ik een van Jehovah’s Getuigen was, wilden ze weten hoe ik naar Dawei was gekomen. Ik liet hun mijn vliegtuigticket zien, dat ik als souvenir had bewaard. Dat bewees dat ik per vliegtuig was gekomen, een manier van reizen die nooit door rebellen werd gebruikt. Ik werd niet meer geslagen en werd uiteindelijk vrijgelaten. De soldaten ondervroegen wel een van mijn Bijbelstudenten, die bevestigde dat we alleen de Bijbel hadden bestudeerd. Daarna lieten de soldaten me met rust en sommige werden zelfs een tijdschriftenadres.”

Soms probeerden stedelijke instanties de broeders ertoe te pressen hun neutraliteit te schenden door bij verkiezingen hun stem uit te brengen of mee te doen aan nationalistische ceremoniën. Toen beambten in Zalun, een stad aan de rivier op zo’n 130 kilometer ten noorden van Yangon, plaatselijke Getuigen onder druk zetten om hun stem uit te brengen, stonden de broeders pal en citeerden de Bijbel als autoriteit (Joh. 6:15). De beambten deden een beroep op de regionale overheid. Maar de regionale autoriteiten wisten heel goed dat Jehovah’s Getuigen politiek neutraal zijn. De broeders werden dadelijk vrijgesteld van hun stemplicht.

Toen 23 Getuigenkinderen in Khampat, een stad aan de grens met India, weigerden voor de nationale vlag te buigen, stuurde de directrice hen van school. Vervolgens ontbood ze twee ouderlingen voor een grote groep functionarissen, onder wie de politierechter en de militaire commandant. „Toen we de Bijbelse redenen voor ons standpunt uiteenzetten, waren enkelen van de functionarissen duidelijk vijandig”, zegt Paul Khai Khan Thang, een van de ouderlingen. „Daarop lieten we hun een exemplaar zien van een regeringsbesluit waarin werd gezegd dat Jehovah’s Getuigen toestemming hebben om ’tijdens vlagplechtigheden rustig en respectvol te blijven staan’. De functionarissen waren met stomheid geslagen. Toen ze van hun verbazing bekomen waren, gaf de militaire commandant de directrice bevel de weggestuurde leerlingen terug te laten komen. De directrice deelde ook kopieën van het regeringsbesluit uit aan elke afdeling van de school.”

Tegenwoordig zijn functionarissen op de hoogste Myanmarese regeringsniveaus bekend met de politieke neutraliteit van Jehovah’s Getuigen. Door pal te staan voor Bijbelse principes hebben Jehovah’s aanbidders een voortreffelijk getuigenis gegeven, juist zoals Jezus Christus voorzei (Luk. 21:13).

Militairen worden christenen

In de loop van Myanmars woelige hedendaagse geschiedenis hebben veel burgers in het leger gediend of zich bij de rebellen aangesloten. Net als de Romeinse legeroverste Cornelius uit de eerste eeuw zijn sommigen van hen vroom en godvrezend (Hand. 10:2). Als ze de waarheid leren kennen, doen ze hun uiterste best om hun leven in harmonie te brengen met Jehovah’s rechtvaardige maatstaven.

Verlost van de ketens van haat waren deze twee mannen nu verenigd door banden van liefde, dankzij de bevrijdende kracht van Gods Woord

Zo iemand is Hlawn Mang, een voormalig onderofficier bij de marine die de waarheid leerde kennen toen hij in Mawlamyine gestationeerd was. „Ik wilde onmiddellijk beginnen met prediken”, vertelt hij. „Maar net toen ik op het punt stond ontslag te nemen bij de marine, hoorde ik dat ik in aanmerking kwam voor promotie en een studiebeurs voor een militaire academie in een rijk westers land! Toch was ik vastbesloten Gods werk te gaan doen. Tot verbazing van mijn superieuren diende ik mijn ontslag in en begon Jehovah te dienen. Nu, zo’n dertig jaar later, ben ik er nog steeds van overtuigd dat ik de juiste keuze heb gemaakt. Wat weegt er op tegen het voorrecht de ware God te dienen?”

Aik Lin (links) en Sa Than Htun Aung (rechts) bevochten elkaar in verscheidene hevige junglegevechten

La Bang Gam lag te herstellen in een militair hospitaal toen Robin Zauja hem het boek Van het verloren naar het herwonnen paradijs * liet zien. La Bang Gam was gefascineerd door het boek en vroeg of hij het mocht houden. Maar omdat het Robins enige exemplaar was, wilde hij het voor slechts één avond aan La Bang Gam lenen. Toen Robin de volgende dag terugkwam, riep La Bang Gam: „Hier is je boek. Ik heb nu mijn eigen exemplaar!” Hij was de hele nacht opgebleven om het complete boek van 250 bladzijden in een aantal notitieboekjes over te schrijven! Kort daarna verliet La Bang Gam het leger en gebruikte zijn ’Paradijs-boek’ om vele anderen te helpen de waarheid te leren kennen.

In de bergachtige deelstaat Shan bevochten Sa Than Htun Aung, kapitein bij het Birmaanse leger, en Aik Lin, commandant bij het leger van de deelstaat Wa, elkaar in verscheidene hevige junglegevechten. Toen de legers ten slotte een staakt-het-vuren overeenkwamen, vestigden beide mannen zich in de deelstaat Shan. Later leerden ze afzonderlijk de waarheid kennen, namen hun ontslag als militair en werden gedoopt. Deze twee voormalige vijanden ontmoetten elkaar op een kringvergadering en omhelsden elkaar als broeders in de waarheid! Verlost van de ketens van haat waren ze nu verenigd door banden van liefde, dankzij de bevrijdende kracht van Gods Woord (Joh. 8:32; 13:35).

Met „alle soorten van mensen” redeneren

Tussen 1965 en 1976 nam het aantal verkondigers in Birma toe met ruim 300 procent. De meeste nieuwelingen die gunstig op de prediking van de Getuigen reageerden, kwamen uit de christenheid. Toch wisten de broeders dat het Gods wil is dat „alle soorten van mensen worden gered en tot een nauwkeurige kennis van de waarheid komen” (1 Tim. 2:4). Daarom intensiveerden ze vanaf het midden van de jaren zeventig hun pogingen om te prediken tot Birma’s vele andere gelovigen, onder wie boeddhisten, hindoes en animisten.

Boeddhistische monniken in traditionele gewaden zijn een heel gewoon beeld

Daarbij zagen ze zich voor heel wat problemen gesteld. Boeddhisten aanvaarden geen persoonlijke God of Schepper, hindoes aanbidden miljoenen goden, en Birma’s animisten vereren machtige geesten die nats worden genoemd. Bijgeloof, waarzeggerij en spiritisme vieren hoogtij in deze godsdiensten. En terwijl de meeste gelovigen de Bijbel als een heilig boek bezien, weten ze meestal weinig of niets van de Bijbelse personen, geschiedenis, cultuur en begrippen.

Maar de broeders en zusters wisten dat de krachtige waarheden uit Gods Woord elk mensenhart kunnen raken (Hebr. 4:12). Ze hoefden alleen maar op Gods geest te vertrouwen en de „kunst van onderwijzen” te gebruiken, dat wil zeggen logisch te redeneren op een manier die mensen aanspreekt en hen motiveert om veranderingen in hun leven aan te brengen (2 Tim. 4:2).

Kijk bijvoorbeeld eens hoe Rosaline, die al lang in de speciale pioniersdienst is, logisch redeneert als ze met boeddhisten praat. Ze vertelt: „Als boeddhisten wordt geleerd dat er een Schepper is, vragen ze vaak: ’Maar wie heeft de Schepper geschapen?’ Boeddhisten bezien dieren als gereïncarneerde mensen, dus gebruik ik hun huisdier als voorbeeld als ik met hen redeneer.

’Weet een huisdier dat zijn baasje bestaat?’, vraag ik.

’Ja.’

’Maar is het op de hoogte van de baan van zijn baasje, van zijn huwelijk, of van zijn achtergrond?’

’Nee.’

’Zo zijn mensen anders dan God, die een Geest is. Dus mogen we dan verwachten alles te begrijpen van Gods bestaan of oorsprong?’

’Nee.’”

„De liefde die de Getuigen voor me toonden, was als ’siroop op melasse’”

Een dergelijke redenatie heeft veel oprechte boeddhisten ertoe gebracht verdere bewijzen voor Gods bestaan te bekijken. Als een logische redenatie gepaard gaat met echte christelijke liefde kan dat een krachtige impact op het hart van mensen hebben. Ohn Thwin, een voormalig boeddhist, vertelt: „Toen ik mijn boeddhistische geloof in het nirwana vergeleek met de Bijbelse belofte van een aards paradijs, vond ik het paradijs aantrekkelijker. Maar omdat ik geloofde dat er veel wegen zijn die naar de waarheid leiden, zag ik er de noodzaak niet van in het geleerde in praktijk te brengen. Toen begon ik naar de vergaderingen van Jehovah’s Getuigen te gaan. De liefde die de Getuigen voor me toonden, was als ’siroop op melasse’, een Birmaanse uitdrukking voor een heerlijke ervaring. Die liefde motiveerde me om te handelen naar wat ik wist dat de waarheid was.”

Een groep Getuigen in Birma (1987)

Natuurlijk vergt het tact en geduld om mensen te helpen hun religieuze zienswijze te veranderen. Kumar Chakarabani was tien jaar toen zijn vader, een strikte aanhanger van het hindoeïsme, het goedvond dat de Betheliet Jimmy Xavier hem leerde lezen. Kumar herinnert zich: „Vader waarschuwde hem me alleen lezen te leren, geen godsdienst. Dus vertelde Jimmy hem dat Mijn boek met bijbelverhalen een uitstekend boek was om kinderen lezen te leren. Na mijn leesles nam Jimmy ook de tijd om met Vader te praten en toonde hij echte belangstelling voor hem. Toen mijn vader vragen begon te stellen over religieuze kwesties, vertelde Jimmy hem tactvol: ’De antwoorden staan in de Bijbel. Laten we die samen opzoeken.’ Na verloop van tijd aanvaardde niet alleen mijn vader de waarheid maar werden 63 leden van onze familie ook Jehovah’s Getuigen.”

Congressen tijdens een opstand

Halverwege de jaren tachtig werd het politieke toneel in Birma steeds instabieler. Ten slotte, in 1988, gingen tienduizenden mensen de straat op om tegen de regering te protesteren. Hun protest werd echter snel de kop ingedrukt en in het grootste deel van het land werd de staat van beleg afgekondigd.

„De autoriteiten stelden een strenge avondklok in en bijeenkomsten van meer dan vijf personen werden verboden”, herinnert de Betheliet Kyaw Win zich. „We vroegen ons af of we onze komende districtscongressen moesten afgelasten. Maar vol geloof in Jehovah benaderden we de militaire commandant van Yangon en vroegen toestemming voor een congres met duizend aanwezigen. Twee dagen later kregen we onze vergunning! Toen we de vergunning aan autoriteiten in andere delen van het land lieten zien, was dat voor hen aanleiding om ook in hun gebied congressen toe te staan. Met Jehovah’s hulp was de hele serie congressen een daverend succes!”

Christelijke bijeenkomsten niet verwaarloosd

Na de opstand van 1988 ging de economische situatie in Birma gestaag achteruit. Desondanks gaven de broeders en zusters blijk van een groot geloof in God door de Koninkrijksbelangen de eerste plaats in hun leven toe te blijven kennen (Matth. 6:33).

Neem bijvoorbeeld Cin Khan Dal, die met zijn gezin in een afgelegen dorp in Sagaing woonde. „We wilden het districtscongres in Tahan bijwonen, een reis van twee dagen per boot en vrachtwagen”, vertelt hij. „Maar niemand wilde onze kippen verzorgen als we weg waren. Toch stelden we ons vertrouwen in Jehovah en woonden het congres bij. Bij terugkomst bleken we negentien kippen verloren te hebben — een zware financiële tegenslag. Maar één jaar later was ons kleine aantal kippen gegroeid tot meer dan zestig. En terwijl veel dorpelingen dat jaar hun kippen verloren door ziekte, is geen van onze kippen gestorven.”

Een ander echtpaar dat geestelijk ingesteld bleef, waren Aung Tin Nyunt en zijn vrouw Nyein Mya, die met hun negen kinderen in Kyonsha woonden, een dorpje dat 64 kilometer ten noordwesten van Yangon ligt. Aung Tin Nyunt vertelt: „Ons gezin at meestal alleen rijstepap en groenten. We hadden geen geld en niets te verkopen. Toch waren we niet neerslachtig. Ik vertelde mijn gezin: ’Jezus had geen plaats om zijn hoofd neer te leggen. Dus zelfs als ik onder een boom moet leven of van honger omkom, zal ik God trouw blijven aanbidden.’

„Jehovah is mijn helper; ik wil niet bevreesd zijn. Wat kan een mens mij doen?” — Hebr. 13:6

Maar op een dag hadden we geen eten meer in huis. Mijn vrouw en kinderen keken me met bezorgde gezichten aan. ’Maak je geen zorgen’, stelde ik hen gerust. ’God zal ons helpen.’ Na ’s morgens in de velddienst gestaan te hebben, nam ik mijn zoons mee uit vissen. Maar we vingen slechts genoeg vis voor één maaltijd. We lieten onze vismanden aan de rivier liggen, bij een groep waterlelies. Ik zei tegen de jongens: ’We kunnen later terugkomen, na de vergadering.’ Die middag stond er veel wind. Toen we terugkwamen, zagen we dat tussen de waterlelies veel vissen een schuilplaats hadden gezocht voor de wind. Dus lieten we onze manden zakken en vingen veel vis, die we verkochten, zodat we voor een hele week eten konden kopen.”

Herhaaldelijk hebben Jehovah’s aanbidders in Myanmar de vervulling ervaren van Gods hartverwarmende belofte: „Ik wil u geenszins in de steek laten noch u ooit verlaten.” Ze kunnen dan ook vol overtuiging zeggen: „Jehovah is mijn helper; ik wil niet bevreesd zijn. Wat kan een mens mij doen?” — Hebr. 13:5, 6.

Meer en betere publicaties

Vanaf 1956 wordt de bevolking van Myanmar regelmatig van geestelijk voedsel voorzien via de Birmaanse uitgave van De Wachttoren. Ondanks voortdurende etnische oorlogen, onlusten en economische beroering heeft er niet één uitgave ontbroken. Hoe is het tijdschrift geproduceerd?

Jarenlang heeft het bijkantoor een aantal getypte exemplaren van het vertaalde tijdschrift naar de staatscensor gestuurd. Als de censor de tekst goedkeurde, vroeg het bijkantoor een vergunning aan om drukpapier te kopen. Na de aanschaf van het papier bracht een broeder dat samen met de tekst van het tijdschrift naar een commerciële drukker, die elke bladzijde handmatig, letter voor letter, zette in Birmaans schrift. Dan las de broeder de drukproef van de tekst op nauwkeurigheid en drukte de drukker het tijdschrift op een gammele pers. Vervolgens werden er exemplaren van het tijdschrift naar de censor gestuurd, die een genummerd certificaat afgaf waarbij de publicatie van het tijdschrift werd goedgekeurd. Het is begrijpelijk dat deze omslachtige procedure heel wat weken kostte, en het papier en de druk waren van zeer slechte kwaliteit.

In 1989 kreeg het bijkantoor een nieuw systeem voor het publiceren van lectuur waardoor de drukwerkzaamheden volkomen veranderden. Het op het internationale hoofdbureau ontwikkelde en gebouwde veeltalige elektronische fotozetsysteem (MEPS) gebruikte computers, software en fotozetters om drukklare tekst in 186 talen te produceren, waaronder Birmaans! *

„Jehovah’s Getuigen waren kennelijk de eersten in Myanmar die met behulp van computers lectuur opmaakten en publiceerden”, zegt Mya Maung, die op het bijkantoor werkte. „Het MEPS-systeem, waarbij sierlijke Birmaanse karakters werden gebruikt die op ons bijkantoor waren ontworpen, bracht heel wat teweeg in de plaatselijke drukkerswereld. Mensen konden niet begrijpen hoe we de karakters zo netjes hadden gekregen!” MEPS was ook een hulp bij het offsetdrukken — een enorme verbetering vergeleken bij het drukken met loodzetsel. Bovendien maakte MEPS illustraties van hoge kwaliteit mogelijk, waardoor De Wachttoren visueel veel aantrekkelijker werd.

In 1991 gaf de regering van Myanmar toestemming voor het publiceren van Ontwaakt!, en de broeders en zusters waren enthousiast. En dat gold ook voor het publiek! Een hoge ambtenaar op het ministerie van Informatie verwoordde de mening van veel lezers toen hij zei: „Ontwaakt! is anders dan andere religieuze bladen. Er worden op een begrijpelijke manier veel interessante onderwerpen in besproken. Ik vind ’m heel goed.”

De afgelopen 20 jaar is het aantal gedrukte tijdschriften toegenomen met bijna 900 procent!

De afgelopen twintig jaar is het aantal tijdschriften dat maandelijks door het bijkantoor wordt gedrukt, gegroeid van 15.000 tot meer dan 141.000, een toename van bijna 900 procent! De Wachttoren en Ontwaakt! zijn nu een vertrouwd beeld in Yangon en worden door mensen in het hele land met plezier gelezen.

Nieuw bijkantoor nodig

Na de opstand van 1988 nodigden de militaire autoriteiten maatschappelijke en religieuze organisaties in Myanmar uit om zich bij de regering te laten registreren. Uiteraard deed het bijkantoor dat onmiddellijk. Twee jaar later, op 5 januari 1990, registreerde de regering de „Jehovah’s Witnesses (Watch Tower) Society” officieel in Myanmar.

Een zuster gebruikte de vloer voor het strijkwerk

Intussen hadden de broeders het bijkantoor verhuisd van 39th Street naar een huis van twee etages op een stuk land van 2000 m2 aan de Inya Road, in een rijke buitenwijk aan de noordkant van de stad. Maar dat nieuwe gebouw was nu veel en veel te klein. Viv Mouritz, die toen Myanmar als zoneopziener bezocht, vertelt: „De 25 leden van de Bethelfamilie werkten onder moeilijke omstandigheden. De keuken had geen fornuis — een zuster kookte op een elektrisch kookplaatje. De wasserij had geen wasmachine, dus waste een zuster kleding in een uitholling in de vloer. De broeders wilden wel een fornuis en een wasmachine kopen, maar die konden gewoon niet geïmporteerd worden.”

Het is duidelijk dat de broeders een groter bijkantoor nodig hadden. Het Besturende Lichaam hechtte daarom zijn goedkeuring aan een voorstel om het bestaande huis van twee etages af te breken en op hetzelfde terrein een nieuw woon- en kantoorgebouw van vier etages neer te zetten. Maar voordat de broeders het voorstel konden verwezenlijken, moesten er een paar grote hindernissen worden genomen. Ten eerste moest er toestemming verkregen worden op zes opeenvolgende bestuurlijke niveaus. Ten tweede konden plaatselijke aannemers, die niet bekend waren met staalbouw, het werk niet doen. Ten derde mochten er geen Getuigenvrijwilligers van overzee het land in. En als laatste probleem konden de bouwmaterialen niet plaatselijk gekocht worden en konden ze ook niet worden geïmporteerd. Onnodig te zeggen dat het project tot mislukken gedoemd leek. Niettemin vertrouwden de broeders op Jehovah. Als Jehovah het wilde, zou het nieuwe bijkantoor er komen! — Ps. 127:1.

’Niet door kracht, maar door mijn geest’

Kyaw Win van de Juridische Afdeling van het bijkantoor pakt hier de draad op: „Onze bouwaanvraag passeerde langzaam maar zeker vijf van de zes regeringsniveaus, met inbegrip van het ministerie van Religieuze Zaken. Vervolgens beweerde het Stadsontwikkelingscomité van Yangon dat een gebouw van vier etages te hoog zou zijn en wees onze aanvraag af. Toen we de aanvraag opnieuw indienden, werd ze weer afgewezen. Het bijkantoorcomité moedigde me aan vol te houden. Dus bad ik vurig tot Jehovah en diende de aanvraag voor de derde keer in. Ze werd goedgekeurd!

Vervolgens wendden we ons tot het ministerie van Immigratie. Daar werd ons door ambtenaren verteld dat buitenlanders het land alleen binnen konden komen op een toeristenvisum voor zeven dagen. Maar toen we uitlegden dat onze geschoolde buitenlandse vrijwilligers plaatselijke mensen zouden opleiden in geavanceerde bouwtechnieken, verleenden ze onze vrijwilligers een visum voor zes maanden!

Daarna gingen we naar het ministerie van Handel, waar we te horen kregen dat alle invoer opgeschort was. Maar toen we de ambtenaren vertelden over de aard van ons project, verleenden ze ons een vergunning voor het importeren van bouwmaterialen ter waarde van ruim een miljoen dollar. En de invoerbelasting? Een bezoek aan het ministerie van Financiën had als resultaat dat we de materialen belastingvrij mochten invoeren! Op deze en veel andere manieren ervoeren we hoe waar Gods uitspraak is: „’Niet door een krijgsmacht, noch door kracht, maar door mijn geest’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd” (Zach. 4:6).

Buitenlandse en plaatselijke broeders werkten nauw samen

In 1997 arriveerden er vrijwilligers op het bouwterrein. Broeders in Australië schonken het grootste deel van de bouwmaterialen, terwijl andere goederen uit Maleisië, Singapore en Thailand kwamen. Bruce Pickering, een van de opzieners bij het project, vertelt: „Enkele broeders prefabriceerden het hele stalen frame in Australië en reisden toen naar Myanmar om het geheel te assembleren. Verbazingwekkend genoeg zaten alle boutgaten precies op de juiste plek!” Andere vrijwilligers kwamen uit Duitsland, Fiji, Griekenland, Groot-Brittannië, Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten.

Voor het eerst in dertig jaar konden plaatselijke verkondigers zo veel buitenlandse broeders en zusters ontmoeten. „We waren zo opgewonden; het was net een droom”, herinnert Donald Dewar zich. „De geestelijke instelling, liefde en opofferingsgezindheid van de bezoekers moedigden ons enorm aan.” Een andere broeder voegt daaraan toe: „We leerden ook waardevolle bouwvaardigheden. Verkondigers die alleen nog maar kaarsen hadden gebruikt, leerden bedrading aan te brengen voor elektrische verlichting. Anderen die alleen nog maar waaiers hadden gebruikt, leerden airconditioning te installeren. We leerden zelfs elektrisch gereedschap te gebruiken!”

Bethel Myanmar

De buitenlandse vrijwilligers waren op hun beurt diep onder de indruk van het geloof en de liefde van de Birmaanse broeders en zusters. „De broeders waren arm maar gastvrij”, zegt Bruce Pickering. „Velen van hen nodigden ons bij hen thuis uit voor de maaltijd en deelden met ons waar ze met hun gezin verscheidene dagen van hadden kunnen eten. Hun voorbeeld herinnerde ons eraan wat echt belangrijk is in het leven: het gezin, geloof, onze broederschap en Gods zegen.”

Op 22 januari 2000 werd het nieuwe bijkantoorgebouw ingewijd op een speciale bijeenkomst in het Nationaal Theater. De plaatselijke Getuigen waren enthousiast dat John E. Barr van het Besturende Lichaam de inwijdingstoespraak hield.

De bouw van nieuwe Koninkrijkszalen

Toen het werk aan het nieuwe bijkantoor zijn voltooiing naderde, vestigden de broeders hun aandacht op een andere urgente behoefte: Koninkrijkszalen. In 1999 arriveerden Nobuhiko en Aya Koyama uit Japan. Nobuhiko hielp bij het opzetten van een Koninkrijkszalenbouwbureau op het bijkantoor. Hij vertelt: „We begonnen in het hele land met het inspecteren van de plaatsen waar de gemeenten bijeenkwamen; daarvoor moesten we per bus, vliegtuig, motorfiets, fiets, boot en te voet reizen. Vaak hadden we een reisvergunning van de regering nodig, omdat veel gebieden verboden terrein waren voor buitenlanders. Toen we eenmaal vastgesteld hadden waar nieuwe zalen nodig waren, was het Besturende Lichaam zo vriendelijk geld ter beschikking te stellen uit het bouwprogramma voor landen met beperkte middelen.

Nadat we een team van enthousiaste vrijwilligers hadden samengesteld, streken de werkers neer in Shwepyitha, een buitenwijk van Yangon, om de eerste nieuwe zaal te bouwen. Buitenlandse en plaatselijke broeders werkten samen aan het project, tot verbazing van de plaatselijke politie, die de bouw een aantal keren stillegde om bij hun superieuren te checken of die samenwerking wel toegestaan was. Andere waarnemers prezen de broeders. ’Ik zag een buitenlander het toilet schoonmaken!’, riep een man uit. ’Ik heb buitenlanders nog nooit zulke karweitjes zien doen. Jullie zijn echt anders!’

Naar een pasgebouwde Koninkrijkszaal per boot

Intussen begon een andere bouwploeg aan een nieuwe zaal in Tachileik, een stad aan de grens met Thailand. Veel Thaise Getuigen staken elke dag de grens over om hun Birmaanse broeders bij het project te helpen. De twee groepen werkten eensgezind samen, hoewel ze verschillende talen spraken. In schrille tegenstelling daarmee braken er omstreeks de tijd dat de zaal klaar was gevechten uit tussen militaire groepen aan weerszijden van de grens. Het regende bommen en kogels rond de zaal, maar die werd niet getroffen. Toen de gevechten afnamen kwamen 72 personen in de zaal bijeen om het gebouw op te dragen aan Jehovah, de God van vrede.”

Sinds 1999 hebben Koninkrijkszalenbouwploegen overal in het land bijna 70 Koninkrijkszalen gebouwd

Sinds 1999 hebben Koninkrijkszalenbouwploegen overal in het land in totaal bijna zeventig nieuwe Koninkrijkszalen gebouwd. Wat heeft dat voor de plaatselijke verkondigers betekend? Typerend zijn de woorden van een dankbare zuster, die met vreugdetranen in haar ogen zei: „Ik had nooit gedacht dat we nog eens zo’n prachtige nieuwe zaal zouden krijgen! Nu zal ik extra hard mijn best doen om belangstellenden voor de vergaderingen uit te nodigen. Ik dank Jehovah en zijn organisatie voor de goedheid die ze ons betoond hebben!”

Er arriveren zendelingen

In de jaren negentig begon Myanmar zich na een isolement van decennia langzaam te ontsluiten voor de buitenwereld. Naar aanleiding daarvan deed het bijkantoor de regering het verzoek of er weer zendelingen het land binnen mochten komen. Uiteindelijk, in januari 2003, arriveerden de Gileadieten Hiroshi en Junko Aoki uit Japan, de eerste zendelingen die na ongeveer 37 jaar Myanmar binnen mochten.

Hiroshi en Junko Aoki, na zo’n 37 jaar de eerste zendelingen die Myanmar binnen mochten

„Omdat er zo weinig buitenlanders in het land waren, moesten we voorzichtig zijn om te voorkomen dat de autoriteiten de aard van onze prediking verkeerd zouden begrijpen”, vertelt Hiroshi. „Dus begonnen we door met de plaatselijke broeders en zusters mee te gaan naar hun nabezoeken en Bijbelstudies. Al gauw ontdekten we dat Birmanen heel graag over geestelijke zaken praten. Tijdens onze eerste ochtend in de dienst richtten we vijf nieuwe Bijbelstudies op!”

„Vaak ervoeren we Jehovah’s leidende hand”, vult Junko aan. „Op een keer kregen we een lekke band toen we op de motorfiets terugkwamen van een Bijbelstudie bij Mandalay. We duwden de motor naar een fabriek in de buurt en vroegen om hulp om de band te repareren. De bewaker liet Hiroshi en de motor binnen maar ik moest in zijn hokje wachten. De bewaker was nieuwsgierig.

’Wat doet u hier?’, vroeg hij.

’We bezoeken vrienden’, antwoordde ik.

’Waarvoor?’, drong hij aan. ’Een religieuze bijeenkomst?’

Omdat ik niet wist waarom hij dat vroeg, ging ik niet op zijn vraag in.

’Zeg het maar ronduit!’, hield hij vol. ’Van welke organisatie bent u?’

Ik haalde een exemplaar van De Wachttoren uit mijn tas en liet die aan hem zien.

’Ik wist het wel!’, riep hij opgewonden uit. Hij wendde zich naar zijn collega’s en riep: ’Kijk! Een engel heeft voor een lekke band gezorgd om Jehovah’s Getuigen naar ons toe te sturen!’

De man dook in zijn tas en haalde er een bijbel en een van onze traktaten uit. Hij had in een andere streek met de Getuigen gestudeerd maar was het contact met hen verloren toen hij naar Mandalay verhuisde. We begonnen onmiddellijk een Bijbelstudie met hem. Later studeerden ook enkelen van zijn collega’s.”

In 2005 arriveerden er nog vier zendelingen in Myanmar, ditmaal van de in de Filippijnen gehouden Bedienarenopleidingsschool (nu de Bijbelschool voor Ongehuwde Broeders genoemd). Een van de broeders, Nelson Junio, kreeg met een probleem te kampen dat veel zendelingen hebben: heimwee. „Vaak huilde en bad ik voordat ik in slaap viel”, zegt hij. „Toen liet een vriendelijke broeder me Hebreeën 11:15, 16 zien. Daarin staat dat Abraham en Sara niet bleven verlangen naar hun vroegere huis in Ur maar in overeenstemming met Gods voornemen voorwaarts gingen. Na het lezen van die Bijbeltekst huilde ik niet meer. Ik begon mijn toewijzing als mijn thuis te beschouwen.”

Het grote voordeel van goede voorbeelden

In de eerste eeuw gaf de apostel Paulus Timotheüs de raad: „De dingen die gij van mij gehoord hebt (...), vertrouw die toe aan getrouwe mensen, die op hun beurt voldoende bekwaam zullen zijn om anderen te onderwijzen” (2 Tim. 2:2). De zendelingen namen dit beginsel ter harte en deden hun best om de plaatselijke gemeenten in Myanmar te helpen nauwkeuriger de theocratische procedures toe te passen die Jehovah’s volk wereldwijd volgt.

Het viel de zendelingen bijvoorbeeld op dat veel plaatselijke verkondigers hun Bijbelstudies onderwezen door hen de antwoorden uit het boek te laten oplezen: een methode die op de meeste Birmaanse scholen wordt gevolgd. „We moedigden de verkondigers geduldig aan standpuntvragen te gebruiken om te weten te komen wat de student denkt en vindt”, zegt Joemar Ubiña. „De verkondigers pasten de suggestie dadelijk toe en werden daardoor doeltreffender onderwijzers.”

Het viel de zendelingen ook op dat veel gemeenten maar één ouderling of dienaar in de bediening hadden. Sommigen van die aangestelde broeders waren wel getrouw en ijverig, maar ze waren geneigd de kudde heel autoritair te behandelen. In de eerste eeuw moet dezelfde menselijke neiging hebben bestaan toen de apostel Petrus ouderlingen de dringende raad gaf: „Weidt de kudde Gods die aan uw zorg is toevertrouwd, niet (...) als personen die heersen over hen die Gods erfdeel zijn, maar door u voorbeelden voor de kudde te betonen” (1 Petr. 5:2, 3). Hoe konden de zendelingen hun broeders helpen? „We deden ons best een goed voorbeeld te geven door extra vriendelijk, zachtaardig en benaderbaar te zijn”, vertelt Benjamin Reyes. Hun goede voorbeeld begon geleidelijk aanstekelijk te werken. Veel ouderlingen veranderden hun benadering en begonnen met meer medegevoel voor de kudde te zorgen.

Betere vertaling werpt voordelen af

Jarenlang gebruikten de broeders en zusters in Myanmar een bijbel in de landstaal uit de negentiende eeuw die met hulp van boeddhistische monniken vertaald was door een van de zendelingen van de christenheid. Die vertaling bevat veel verouderde woorden in het Pali en is erg moeilijk te begrijpen. Dus toen in 2008 de Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften in het Birmaans verscheen, waren de broeders opgetogen. „De aanwezigen klapten lang en sommige huilden zelfs van vreugde toen ze hun persoonlijke exemplaar kregen”, vertelt Maurice Raj. „De nieuwe vertaling is duidelijk, eenvoudig en nauwkeurig. Zelfs boeddhisten vinden ’m makkelijk te begrijpen!” Kort nadat de vertaling was verschenen, groeide het aantal Bijbelstudies in het land met meer dan 40 procent.

Momenteel, bijna 50 jaar later, werkt Doris Raj nog steeds als vertaalster op Bethel in Yangon

Zoals veel andere talen kent het Birmaans twee vormen: een formele stijl, die zijn wortels in het Pali en Sanskriet heeft, en een informele stijl, die in de spreektaal wordt gebruikt. Beide stijlen worden gesproken en geschreven. In de meeste van onze oudere publicaties werd de formele stijl gebruikt, die steeds meer mensen nu moeilijk te begrijpen vinden. Met het oog daarop is het bijkantoor onlangs begonnen met het vertalen van publicaties in de Birmaanse spreektaal, die de meeste mensen makkelijk begrijpen.

De vertaalteams van het Birmaanse bijkantoor

Die nieuwe publicaties hebben onmiddellijk gewerkt. De opziener van de Vertaalafdeling, Than Htwe Oo, legt uit: „Mensen zeiden vaak: ’Jullie lectuur is van hoge kwaliteit, maar voor mij moeilijk te begrijpen.’ Nu licht hun gezicht op en beginnen ze onmiddellijk te lezen. Veel mensen zeggen enthousiast: ’Deze lectuur is zo makkelijk te begrijpen!’” Zelfs het commentaar geven op de vergaderingen is verbeterd, omdat de aanwezigen nu goed begrijpen wat er in onze publicaties staat.

Momenteel telt de Vertaalafdeling 26 fulltimevertalers, die in drie taalteams werken: Birmaans, Hakha Chin en Sgaw Kayin. Er is ook lectuur in elf andere plaatselijke talen vertaald.

De cycloon Nargis

Op 2 mei 2008 werd Myanmar geteisterd door de cycloon Nargis, een zware wervelstorm met windsnelheden van 240 kilometer per uur. Hij trok een spoor van dood en vernieling van de Irrawaddydelta naar de grens met Thailand. De cycloon trof meer dan twee miljoen mensen en het aantal doden of vermisten kwam op ongeveer 140.000.

Duizenden Jehovah’s Getuigen werden door de cycloon getroffen, maar verbazingwekkend genoeg bleven ze allemaal ongedeerd. Velen overleefden het door hun toevlucht te zoeken in hun pasgebouwde Koninkrijkszalen. In Bothingone, een kustplaatsje in de Irrawaddydelta, zaten twintig Getuigen met tachtig andere dorpelingen negen uur op de dakbalken van hun Koninkrijkszaal terwijl het water tot gevaarlijk dicht onder het plafond steeg en toen zakte.

May Sin Oo naast haar huis terwijl het werd herbouwd

Een hulpverleningsploeg staat met broeder en zuster Htun Khin voor hun herbouwde woning na de vernielingen van de cycloon Nargis

Het bijkantoor stuurde prompt een hulpverleningsteam naar de zwaarst getroffen streek aan de monding van de delta. Het team trok door een troosteloos gebied dat bezaaid lag met lijken en bereikte ten slotte het dorp met voedsel, water en medicijnen. Ze waren het eerste hulpverleningsteam dat het gebied bereikte. Na de hulpgoederen aan de plaatselijke broeders en zusters gegeven te hebben, moedigde het team hen aan met Bijbellezingen. Ook deelden ze bijbels en Bijbelse lectuur uit, daar al hun bezittingen door de cycloon verloren waren gegaan.

Om het enorme werk te coördineren, zette het bijkantoor hulpverleningscomités op in Yangon en Pathein. Deze comités organiseerden het werk van honderden vrijwilligers, die water, rijst en andere basisgoederen aan slachtoffers van de cycloon uitreikten. Ze organiseerden ook mobiele bouwteams om de woningen van Getuigen te herbouwen die door de cycloon beschadigd of vernield waren.

Een van de vrijwilligers, Tobias Lund, vertelt: „Mijn vrouw Sofia en ik vonden de zestienjarige May Sin Oo, de enige verkondiger in haar familie. In wat er van de woning van het gezin over was, probeerde ze haar Bijbel in de zon te laten drogen. Ze glimlachte toen ze ons zag, maar er liep een traan over haar wang. Het duurde niet lang of een van onze mobiele bouwteams arriveerde met helmen, elektrisch gereedschap en bouwmaterialen en begon een gloednieuw huis voor het gezin te bouwen. De buren stonden versteld! Mensen zaten dagenlang gehurkt rond het terrein, dat de voornaamste attractie in het gebied werd. Toeschouwers zeiden enthousiast: ’Zoiets hebben we nog nooit gezien! Jullie organisatie is zo eensgezind en liefdevol. We zouden ook graag Jehovah’s Getuigen worden.’ De ouders en broers en zussen van May Sin Oo bezoeken nu vergaderingen, en het hele gezin maakt fijne geestelijke vorderingen.”

De hulpverlening heeft maanden geduurd. De broeders deelden tonnen hulpgoederen uit en repareerden of herbouwden 160 woningen en 8 Koninkrijkszalen. De cycloon Nargis heeft Myanmar tragiek en ontberingen gebracht, maar bracht ook duidelijk iets waardevols aan het licht: de banden van liefde die Gods volk verenigen en Jehovah’s naam verheerlijken.

Een onvergetelijke gebeurtenis

Begin 2007 ontving het bijkantoor in Myanmar een opwindende brief. „Het Besturende Lichaam vroeg ons een internationaal congres in Yangon te organiseren”, zegt Jon Sharp, die het jaar daarvoor met zijn vrouw Janet op het bijkantoor was gearriveerd. „Op het in 2009 te houden congres zouden honderden buitenlandse afgevaardigden uit tien landen komen — iets ongekends in de geschiedenis van ons bijkantoor!”

Jon vervolgt: „Er kwamen tientallen vragen bij ons op: ’Welke locatie zou groot genoeg zijn voor zo’n bijeenkomst? Zouden er verkondigers uit afgelegen gebieden komen? Waar zouden die logeren? Hoe zouden ze reizen? Zouden ze zich het eten voor hun gezin kunnen permitteren? En hoe zouden de Birmaanse autoriteiten erover denken? Zouden ze wel toestemming geven voor zo’n bijeenkomst?’ De obstakels leken eindeloos. Maar we herinnerden ons Jezus’ woorden: ’De dingen die bij mensen onmogelijk zijn, zijn mogelijk bij God’ (Luk. 18:27). Vol vertrouwen in God begonnen we dus in alle ernst plannen te maken.

Al gauw vonden we een geschikte locatie: Myanmars National Indoor Stadium, een airconditioned gebouw dicht bij het centrum van de stad met 11.000 zitplaatsen. We dienden onmiddellijk een verzoek bij de autoriteiten in om het gebruik van de locatie. Maar maanden later en slechts enkele weken voor het congres was ons verzoek nog niet ingewilligd. Toen hoorden we het verschrikkelijke nieuws: het stadionbestuur had voor dezelfde dagen als ons congres een kickbokstoernooi op het programma staan! Er was geen tijd om een alternatieve locatie te zoeken en dus onderhandelden we geduldig met de organisator van het evenement en tientallen ambtenaren om tot een oplossing te komen. Ten slotte bekende de organisator dat hij het toernooi kon uitstellen, maar alleen als de zestien professionele kickboksers die voor het evenement waren geboekt hun contract wilden veranderen. Toen de kickboksers hoorden dat Jehovah’s Getuigen de locatie nodig hadden voor een speciaal congres stemden ze allemaal met de wijziging in.”

Bijkantoorcomité, van links naar rechts: Kyaw Win, Hla Aung, Jon Sharp, Donald Dewar en Maurice Raj

„Maar”, zegt Kyaw Win, een ander lid van het bijkantoorcomité, „we moesten nog steeds toestemming van de regering krijgen voor het gebruik van het stadion, en ons verzoek was al vier keer afgewezen! Na tot Jehovah gebeden te hebben, hadden we een ontmoeting met de generaal die over elk stadion in Myanmar ging. Het was precies twee weken voor het congres en de eerste keer dat ons toegang was verleend tot zo’n hoge regeringsfunctionaris. We waren dolblij toen hij ons verzoek inwilligde!”

Onbewust van alles wat er op de achtergrond gebeurde, gingen duizenden afgevaardigden uit heel Myanmar en van overzee op weg naar Yangon per vliegtuig, trein, schip, bus, vrachtwagen — en te voet. Veel Birmaanse gezinnen hadden maanden gespaard om aanwezig te kunnen zijn. Tientallen Getuigen verbouwden gewassen, andere brachten varkens groot, sommige naaiden kleding, enkele zochten goud in de rivier. Velen van hen waren nog nooit in een grote stad geweest of hadden nog nooit een buitenlander gezien.

Ruim 1300 afgevaardigden uit het noorden van Myanmar stroomden samen op het station van Mandalay, vanwaar een speciale gecharterde trein naar Yangon zou vertrekken. Een groep uit het Nagagebergte was al zes dagen onderweg. Ze droegen twee verkondigers op hun rug van wie de provisorische rolstoelen het al in het begin van de reis begeven hadden. Honderden kampeerden op het perron, pratend, lachend en Koninkrijksliederen zingend. „Iedereen was opgewonden”, zegt Pum Cin Khai, die hielp bij het zorgen voor vervoer. „We voorzagen hen van voedsel, water en slaapmatjes. Toen de trein eindelijk aankwam, hielpen ouderlingen elke groep naar hun toegewezen rijtuig. Ten slotte klonk het uit een luidspreker: ’De trein voor Jehovah’s Getuigen vertrekt!’ Ik speurde het perron af naar achterblijvers en sprong aan boord!”

Ondertussen settelden in Yangon bijna zevenhonderd afgevaardigden uit het buitenland zich in hun hotels. Maar waar zouden de ruim drieduizend Birmaanse congresgangers ondergebracht worden? „Jehovah opende het hart van de Getuigen in Yangon om voor hun broeders en zusters te zorgen”, zegt Myint Lwin, die op de Afdeling Huisvesting werkte. „Sommige gezinnen hadden wel vijftien bezoekers te logeren. Ze betaalden hun registratie bij de autoriteiten en voorzagen hun gasten elke dag van een ontbijt en vervoer naar en van het stadion. Tientallen congresgangers verbleven in plaatselijke Koninkrijkszalen; honderden anderen sliepen in een grote fabriek. Maar ondanks die massale inzet moesten er nog zo’n vijfhonderd congresgangers ondergebracht worden. We legden ons probleem voor aan de directie van het stadion en die vond het goed dat de congresgangers in het stadion sliepen: dat was nog nooit voorgekomen!”

„Jehovah opende het hart van de Getuigen in Yangon om voor hun broeders en zusters te zorgen”

Het internationale „Blijf waakzaam!”-congres was geloofversterkend voor de broeders en zusters en een reusachtig getuigenis voor Yangon

Omdat het stadion in een slechte toestand verkeerde, werkten ruim 350 vrijwilligers tien dagen om het voor het congres in gereedheid te brengen. „We repareerden de sanitaire voorzieningen, de elektriciteitsinstallatie en de airconditioning en schilderden en reinigden daarna het hele gebouw”, zegt Htay Win, de congresopziener. „Die enorme hoeveelheid werk leidde tot een prima getuigenis. De legerofficier onder wiens gezag het stadion valt riep uit: ’Bedankt! Bedankt! Ik bid God of jullie elk jaar mijn stadion willen gebruiken!’”

Ruim vijfduizend mensen woonden het congres bij, dat van 3 tot 6 december 2009 werd gehouden. Op de laatste dag droegen veel congresgangers hun traditionele dracht, wat voor een schitterende aanblik van kleurrijke kleding zorgde. „Allen omhelsden elkaar en huilden — nog voordat het programma begon!”, zei een zuster. Nadat Gerrit Lösch van het Besturende Lichaam het slotgebed had uitgesproken, klapten en zwaaiden de aanwezigen minuten lang. Een 86-jarige zuster verwoordde de gevoelens van velen toen ze zei: „Ik had het gevoel dat ik in de nieuwe wereld was!”

Veel regeringsfunctionarissen waren eveneens onder de indruk. „Deze bijeenkomst is uniek”, zei een beambte. „Er is niemand die vloekt, rookt of betelnoot kauwt. Allerlei etnische groepen, die eensgezind zijn. Ik heb nog nooit zoiets gezien!” Maurice Raj vertelt: „Zelfs de hoogste militaire bevelhebber in Yangon zei tegen ons dat hij en zijn collega’s nog nooit zo’n indrukwekkend evenement hadden meegemaakt.”

Veel congresgangers waren het erover eens dat ze getuige waren geweest van iets heel bijzonders. Een plaatselijke broeder verklaarde: „Vóór het congres hadden we alleen gehoord over onze internationale broederschap. Nu hebben we die ervaren! De liefde die onze broeders en zusters ons hebben betoond, zullen we nooit vergeten.”

„Vóór het congres hadden we alleen gehoord over onze internationale broederschap. Nu hebben we die ervaren!”

’Wit om geoogst te worden’

Bijna tweeduizend jaar geleden zei Jezus tegen zijn discipelen: „Slaat uw ogen op en ziet de velden, dat ze wit zijn om geoogst te worden” (Joh. 4:35). Hetzelfde geldt voor Myanmar nu. Het land telt momenteel 3790 verkondigers, een gemiddelde van 1 verkondiger op 15.931 inwoners: beslist een reusachtig veld om geoogst te worden! En met 8005 aanwezigen op de Gedachtenisviering in 2012 is het potentieel voor groei groot!

Neem als verder bewijs daarvoor de deelstaat Rakhine, een kustgebied dat aan Bangladesh grenst en bijna vier miljoen inwoners heeft maar niet één Getuige van Jehovah. „Elke maand ontvangen we veel brieven van mensen in dat gebied met het verzoek om lectuur en geestelijke hulp”, zegt Maurice Raj. „Ook tonen steeds meer boeddhisten in Myanmar, vooral jonge mensen, belangstelling voor de waarheid. Daarom blijven we de Meester smeken dat hij meer werkers in de oogst uitzendt” (Matth. 9:37, 38).

’We blijven de Meester smeken dat hij meer werkers in de oogst uitzendt’

Bijna honderd jaar geleden brachten twee onverschrokken pioniers het goede nieuws naar dit overwegend boeddhistische land. Sindsdien hebben duizenden mensen met allerlei etnische achtergronden hun standpunt voor de waarheid ingenomen. Ondanks gewelddadige conflicten, politieke onlusten, wijdverbreide armoede, religieuze vervolging, internationaal isolement en natuurrampen hebben Jehovah’s Getuigen in Myanmar van een onwankelbare toewijding aan Jehovah God en zijn Zoon, Jezus Christus, blijk gegeven. Ze blijven vastbesloten om het goede nieuws van het Koninkrijk te prediken en ’volkomen te volharden en met vreugde lankmoedig te zijn’ (Kol. 1:11).

^ ¶2 Myanmar heette vroeger Birma (ook wel geschreven als Burma), naar de grootste etnische groep van Myanmar, de Bamar of Birmanen. In 1989 kreeg het land de nieuwe naam Unie van Myanmar, waarin de vele etnische groepen in het land vertegenwoordigd zijn. We zullen de naam Birma gebruiken als het gaat om gebeurtenissen die voor 1989 plaatsvonden en de naam Myanmar als het gebeurtenissen na dat jaar betreft.

^ ¶8 Anglo-Indiërs zijn mensen van gemengde Indiase en Britse afkomst. Onder de Britse overheersing migreerden duizenden Anglo-Indiërs naar Birma, dat toen als een deel van ’Brits-Indië’ werd beschouwd.

^ ¶8 Bertram Marcelline was de eerste die in Birma als een van Jehovah’s Getuigen werd gedoopt. Hij stierf aan het eind van de jaren zestig in Birma, getrouw tot het einde.

^ ¶71 Zie het 1966 Yearbook of Jehovah’s Witnesses, blz. 192.

^ ¶113 Uitgegeven door Jehovah’s Getuigen; nu niet meer leverbaar.

^ ¶140 MEPS verwerkt nu meer dan 600 talen.