Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Hoe wordt het allemaal gefinancierd?

Hoe wordt het allemaal gefinancierd?

Hoofdstuk 21

Hoe wordt het allemaal gefinancierd?

HET is duidelijk dat er voor het werk dat Jehovah’s Getuigen doen geld nodig is. De bouw van Koninkrijkszalen, congreshallen, bijkantoren, drukkerijen en Bethelhuizen kost geld, en er is ook geld nodig om ze te onderhouden. Bovendien zijn er onkosten verbonden aan het publiceren en verspreiden van lectuur voor bijbelstudie. Hoe wordt dit allemaal gefinancierd?

Personen die het werk van Jehovah’s Getuigen tegenstaan, hebben hier ongefundeerde speculaties over gepubliceerd. Maar een beschouwing van de bewijzen ondersteunt het antwoord dat de Getuigen zelf geven. Wat dan wel? Het meeste werk wordt gedaan door vrijwilligers, die geen financiële betaling voor hun diensten verwachten of verlangen, en de organisatorische kosten worden gedekt door vrijwillige bijdragen.

„Gratis zitplaatsen. Geen collectes”

Reeds in de tweede uitgave van de Watch Tower, in augustus 1879, verklaarde broeder Russell: „’Zions Wachttoren’ heeft, zoals wij geloven, JEHOVAH als zijn ondersteuner, en aangezien dit het geval is, zal dit blad nooit mensen om ondersteuning vragen of verzoeken. Wanneer Hij die zegt: ’Al het goud en het zilver van de bergen zijn van mij’, niet in de noodzakelijke middelen voorziet, zullen wij dit als een teken beschouwen dat het de tijd is de publikatie te staken.” In overeenstemming hiermee wordt er in de lectuur van Jehovah’s Getuigen niet om geld gevraagd.

Wat voor hun lectuur geldt, geldt ook voor hun vergaderingen. Er worden in hun gemeenten of op hun congressen geen emotionele oproepen om geld gedaan. Er worden geen collecteschalen doorgegeven; er worden geen enveloppen uitgedeeld waar men geld in moet stoppen; er worden geen bedelbrieven naar gemeenteleden gestuurd. De gemeenten nemen nooit hun toevlucht tot bingo of loterijen om aan geld te komen. Reeds in 1894, toen het Wachttorengenootschap reizende sprekers uitzond, publiceerde het ten behoeve van iedereen de volgende kennisgeving: „Het zij van het begin af duidelijk dat collectes of andere verzoeken om geld niet door dit Genootschap zijn geautoriseerd of goedgekeurd.”

Zo komt er dus ook al heel vroeg in hun hedendaagse geschiedenis op strooibiljetten of andere voor het publiek bestemde gedrukte uitnodigingen om de vergaderingen van Jehovah’s Getuigen bij te wonen, te staan: „Gratis zitplaatsen. Geen collectes”.

Vanaf het begin van 1914 huurden de Bijbelonderzoekers theaters en andere gehoorzalen en nodigden zij het publiek uit om aldaar het „Photo-Drama der Schepping” te zien. Dit was een uit vier delen bestaande voorstelling van in totaal acht uur lichtbeelden en films, gesynchroniseerd met geluid. Alleen al tijdens het eerste jaar hebben miljoenen mensen in Noord-Amerika, Europa, Australië en Nieuw-Zeeland het Photo-Drama gezien. Hoewel sommige theatereigenaren geld vroegen voor gereserveerde zitplaatsen, hebben de Bijbelonderzoekers nooit een toegangsprijs gevraagd. En er werd niet gecollecteerd.

Later heeft het Wachttorengenootschap ruim dertig jaar lang via het eigen radiostation WBBR in de stad New York programma’s met bijbelonderricht uitgezonden. Jehovah’s Getuigen maakten hiervoor ook gebruik van de diensten van honderden andere stations. Zij hebben zulke uitzendingen echter nooit gebruikt teneinde om geld te bedelen.

Hoe worden de schenkingen waardoor hun activiteit wordt gefinancierd, dan verkregen?

Ondersteund door vrijwillige bijdragen

De bijbel verschaft het model. Onder de Mozaïsche wet waren bepaalde bijdragen vrijwillig. Andere waren verplicht voor het volk. Tot de laatste behoorde het geven van een tiende (Ex. 25:2; 30:11-16; Num. 15:17-21; 18:25-32). Maar de bijbel toont ook aan dat Christus de Wet heeft vervuld en dat God er een eind aan heeft gemaakt; christenen zijn dus niet door de voorschriften ervan gebonden. Zij geven geen tiende en ook zijn zij niet verplicht tot het schenken van enige andere bijdrage van een bepaalde grootte of op een bepaalde tijd. — Matth. 5:17; Rom. 7:6; Kol. 2:13, 14.

In plaats daarvan worden zij ertoe aangemoedigd een geest van edelmoedigheid en vrijgevigheid aan te kweken, in navolging van het schitterende voorbeeld van Jehovah zelf en van zijn Zoon, Jezus Christus (2 Kor. 8:7, 9; 9:8-15; 1 Joh. 3:16-18). Met betrekking tot geven schreef de apostel Paulus derhalve aan de christelijke gemeente in Korinthe: „Laat een ieder doen zoals hij in zijn hart heeft besloten, niet met tegenzin of onder dwang, want God heeft een blijmoedige gever lief.” Toen de gemeenteleden op de hoogte werden gesteld van een bestaande behoefte, werd daarmee ’de echtheid van hun liefde getoetst’, zoals Paulus uitlegde. Hij zei ook: „Indien de bereidheid er eerst is, dan is ze vooral aanvaardbaar naar hetgeen men heeft, niet naar hetgeen men niet heeft.” — 2 Kor. 8:8, 12; 9:7.

In het licht hiervan is het interessant de opmerking van Tertullianus te beschouwen over vergaderingen door mensen die in zijn tijd (ca. 155–na 220 G.T.) trachtten het christendom in praktijk te brengen. Hij schreef: „Ook als er een soort kas is, wordt die niet gevormd van toegangsgelden, alsof religie een kwestie van een contract is. Een ieder geeft een bescheiden bijdrage op een bepaalde dag van de maand of wanneer hij wil en als hij het wil en als hij het kan. Niemand wordt gedwongen, maar men draagt vrijwillig bij” (Apologeticum, XXXIX, 5). In de eeuwen sindsdien hebben de kerken van de christenheid zich echter van elke denkbare geldinzamelingsmethode bediend om hun activiteiten te financieren.

Charles Taze Russell weigerde de kerken na te volgen. Hij schreef: „Naar onze mening is geld dat door de verschillende bedelacties in de naam van onze Heer wordt bijeengebracht, weerzinwekkend en onaanvaardbaar voor hem en werpt het noch voor de gevers noch voor het verrichte werk zijn zegen af.”

In plaats van te proberen bij de rijken in de gunst te komen, verklaarde broeder Russell duidelijk, in harmonie met de Schrift, dat de meesten van het volk van de Heer arm zouden zijn in de goederen van deze wereld maar rijk in geloof (Matth. 19:23, 24; 1 Kor. 1:26-29; Jak. 2:5). In plaats van te beklemtonen dat het verbreiden van de bijbelse waarheid geld kostte, vestigde hij de aandacht op de belangrijkheid van het aankweken van de geest van liefde, het verlangen te geven en het verlangen anderen te helpen, vooral door de waarheid met hen te delen. Tot degenen die veel geld konden verdienen en die opperden dat zij door zich voornamelijk met zakelijke aangelegenheden bezig te houden, financieel meer konden bijdragen, zei hij dat het beter zou zijn dergelijke activiteiten te beperken en van zichzelf en van hun tijd te geven om de waarheid te verbreiden. Dit is nog steeds de zienswijze van het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen. *

Hoeveel geven mensen in de praktijk? Wat zij geven, is een persoonlijke beslissing. Maar ten aanzien van geven dient te worden opgemerkt dat Jehovah’s Getuigen niet louter in termen van materiële bezittingen denken. Op hun districtscongressen in 1985⁄86 bespraken zij het onderwerp „Jehovah eren met onze waardevolle dingen” (Spr. 3:9). Er werd beklemtoond dat deze waardevolle dingen niet alleen materiële bezittingen omvatten maar ook eigenschappen en kwaliteiten op fysiek, mentaal en geestelijk gebied.

Destijds in 1904 wees broeder Russell erop dat iemand die zich volledig aan God heeft gewijd (of opgedragen, zoals wij nu zeggen), „reeds alles wat hij heeft aan de Heer heeft gegeven”. Daarom moet hij nu „zichzelf bezien als iemand die door de Heer is aangesteld als de beheerder van zijn eigen tijd, invloed, geld enz., terwijl iedereen moet trachten deze talenten zo goed mogelijk te gebruiken, tot heerlijkheid van de Meester”. Hij voegde hieraan toe dat zo’n persoon, geleid door de wijsheid van boven, „zal merken dat naarmate zijn liefde en ijver voor de Heer dagelijks groeien door middel van een kennis van de Waarheid en het verwerven van de geest ervan, hij steeds meer van zijn tijd, steeds meer van zijn invloed en steeds meer van de middelen waarover hij beschikt, voor de dienst van de Waarheid gebruikt”. — Studies in the Scriptures, „The New Creation”, blz. 344, 345.

In die vroege jaren had het Wachttorengenootschap het zogeheten „Tower Tract Fund”. Wat was dat? Op de achterkant van postpapier dat soms door broeder Russell werd gebruikt, werden de volgende interessante details verstrekt: „Dit fonds bestaat uit de vrijwillige gaven van degenen die gevoed en gesterkt zijn door het ’voedsel ter rechter tijd’ dat via bovengenoemde [door het Wachttorengenootschap beschikbaar gestelde] publikaties, als Gods werktuigen, nu aan de gewijde heiligen over de hele wereld wordt aangeboden.

Dit fonds wordt voortdurend gebruikt om gratis duizenden exemplaren uit te zenden van ZION’S WATCH TOWER en OLD THEOLOGY TRACTS, die bijzonder geschikt zijn voor nieuwe lezers. Het draagt ook bij tot de verspreiding van de gebonden uitgaven van de DAWN-serie, door degenen te helpen die bereid zijn ze in omloop te brengen — colporteurs en anderen. Het voorziet ook in een ’armenfonds’, waaruit degenen van de kinderen van de Heer die, wegens ouderdom of ziekte of een andere oorzaak, niet in staat zijn zich op de WATCH TOWER te abonneren, gratis van lectuur worden voorzien, op voorwaarde dat zij aan het begin van elk jaar een brief of kaart sturen waarin zij hun verlangen en onvermogen kenbaar maken.

Aan niemand wordt ooit gevraagd bijdragen in dit fonds te storten: alle schenkingen moeten vrijwillig zijn. Wij herinneren onze lezers aan de woorden van de apostel (1 Kor. 16:1, 2) en bekrachtigen ze door te zeggen dat het degenen die, daartoe in staat, geven om de waarheid te verbreiden, beslist vergolden zal worden in de vorm van geestelijke gunsten.”

De wereldomvattende activiteit van Jehovah’s Getuigen die bestaat in het verkondigen van het goede nieuws van Gods koninkrijk, wordt nog steeds door vrijwillige schenkingen ondersteund. Behalve de Getuigen zelf, achten vele dankbare geïnteresseerde personen het een voorrecht dit christelijke werk door middel van hun vrijwillige bijdragen te ondersteunen.

Plaatselijke vergaderplaatsen financieren

Elke gemeente van Jehovah’s Getuigen heeft passende bijdragenbussen waarin mensen alle schenkingen kunnen deponeren die zij willen doen — wanneer zij dit willen doen en indien zij hiertoe in staat zijn. Het gebeurt op een persoonlijke basis, zodat anderen zich er gewoonlijk niet van bewust zijn wat iemand doet. Het is iets tussen de betrokken persoon en God.

Er hoeven geen salarissen te worden betaald, maar het kost wel geld een vergaderplaats te onderhouden. Wil er in die behoefte worden voorzien, dan moeten de gemeenteleden erover geïnformeerd worden. Ruim zeventig jaar geleden maakte The Watch Tower echter duidelijk dat er met betrekking tot bijdragen geen dringende verzoeken gedaan of aansporingen gegeven dienden te worden — alleen een duidelijke, eerlijke uiteenzetting van de feiten was op zijn plaats. In overeenstemming met deze zienswijze wordt er op de gemeentevergaderingen niet veelvuldig over financiële kwesties gesproken.

Soms zijn er echter speciale behoeften. Er kunnen plannen worden gemaakt om een Koninkrijkszaal op te knappen of uit te breiden, of misschien een nieuwe te bouwen. Teneinde vast te stellen hoeveel geld er beschikbaar is, kunnen de ouderlingen de gemeenteleden vragen op een briefje te schrijven wat zij individueel verwachten aan het project te kunnen schenken of, misschien, een aantal jaren beschikbaar kunnen stellen. Bovendien kunnen de ouderlingen personen of gezinnen vragen op een briefje te schrijven wat zij, met Jehovah’s zegen, op een wekelijkse of maandelijkse basis menen te kunnen bijdragen. De briefjes worden niet ondertekend. Dit zijn geen ’promessen’, geen bindende betalingsbeloften, maar ze verschaffen wel een basis voor een verstandige planning. — Luk. 14:28-30.

In Tarma (Liberia) kwam de gemeente op een iets andere manier aan de benodigde gelden. Sommigen in de gemeente verbouwden rijst voor een Getuige op zijn veld terwijl hij een jaar lang bomen omhakte en met de hand planken zaagde, die vervolgens werden verkocht om geld voor hun bouwproject bijeen te brengen. In Paramaribo (Suriname) hoefde een gemeente, hoewel er materiaal gekocht moest worden, geen geld uit te geven voor grond, omdat een Getuige haar stuk land voor de bouw van de Koninkrijkszaal schonk en alleen vroeg of haar huis naar het achterste deel van het terrein verplaatst kon worden. De extreem hoge onroerend-goedprijzen in Tokio (Japan) hebben het voor de gemeenten aldaar moeilijk gemaakt grond te verkrijgen om er een Koninkrijkszaal op te bouwen. Om dit probleem te helpen oplossen, hebben verscheidene families het gebruik van het land waarop hun eigen huis was gebouwd, aangeboden. Zij vroegen eenvoudig of zij, nadat hun huis door een nieuwe Koninkrijkszaal was vervangen, een appartement boven de zaal konden krijgen.

Toen gemeenten groeiden en gesplitst moesten worden, probeerden gemeenten binnen een bepaald gebied vaak elkaar te helpen om aan een geschikte Koninkrijkszaal te komen. Ondanks die edelmoedige geest was er iets anders nodig. Grondprijzen en bouwkosten vlogen omhoog, en de bedragen waren voor afzonderlijke gemeenten vaak onmogelijk op te brengen. Wat kon er gedaan worden?

Op het in 1983 gehouden „Koninkrijkseenheid”-districtscongres zette het Besturende Lichaam een regeling uiteen die de toepassing vereiste van het beginsel in 2 Korinthiërs 8:14, 15, waarin de aanmoediging wordt gegeven om het teveel van sommigen het tekort te laten dekken van anderen, opdat er „gelijkheid zou ontstaan”. Degenen die weinig bezitten, zullen zodoende niet zo weinig hebben dat zij belemmerd worden in hun krachtsinspanningen Jehovah te dienen.

Elke gemeente werd gevraagd regelingen te treffen voor een bijdragenbus met de aanduiding „Bijdragen voor het Koninkrijkszalenfonds van het Genootschap”. Alles wat in die bus gedeponeerd zou worden, zou alleen voor dat doel worden gebruikt. Aldus zou geld dat overal in het land bijgedragen zou worden, beschikbaar komen om het tekort te dekken van gemeenten die hard een Koninkrijkszaal nodig hadden maar deze niet konden financieren op de voorwaarden die door de plaatselijke banken werden gesteld. Na een zorgvuldig onderzoek om te bepalen waar de behoefte werkelijk het urgentst was, begon het Genootschap dat geld beschikbaar te stellen aan gemeenten die een nieuwe Koninkrijkszaal moesten bouwen of anderszins verwerven. Naarmate er meer bijdragen binnenkwamen en (in landen waar dat kon) leningen werden terugbetaald, konden nog meer gemeenten worden geholpen.

Deze regeling ging eerst in de Verenigde Staten en Canada functioneren, en is sindsdien uitgebreid naar meer dan dertig landen in Europa, Afrika, Latijns-Amerika en het Verre Oosten. In 1992 was er alleen al in acht van deze landen genoeg geld beschikbaar gesteld om hulp te bieden bij de totstandkoming van 2737 Koninkrijkszalen, die onderdak bieden aan 3840 gemeenten.

Zelfs in landen waar deze regeling niet bestond maar waar dringend behoefte was aan Koninkrijkszalen — die niet plaatselijk gefinancierd konden worden — trachtte het Besturende Lichaam andere regelingen te treffen om ervoor te zorgen dat er in hulp werd voorzien. Aldus werd er gelijkheid tot stand gebracht, waardoor degenen die weinig hadden, niet te weinig hadden.

Voor de uitbreiding van het internationale hoofdbureau zorgen

Voor de werkzaamheden op het internationale hoofdbureau is ook geld nodig geweest. Na de Eerste Wereldoorlog, toen de Watch Tower Bible and Tract Society het nuttig oordeelde zelf boeken te gaan drukken en binden, werd er een regeling uitgewerkt op grond waarvan de benodigde machinerie werd gekocht op naam van particulieren — mededienstknechten van Jehovah. Nu werd er geen winstbedrag betaald aan een commerciële firma die de boeken vervaardigde, maar gebruikte het Genootschap dit bedrag elke maand om de schuld voor de uitrusting af te lossen. Toen dit was gerealiseerd, werden de kosten van veel van de lectuur voor het publiek ongeveer gehalveerd. Wat er werd gedaan, had ten doel de prediking van het goede nieuws te bevorderen, niet het Wachttorengenootschap te verrijken.

Binnen een tijdsbestek van enkele jaren werd het duidelijk dat het internationale hoofdbureau grotere faciliteiten nodig had om voor de wereldomvattende Koninkrijksprediking te zorgen. Keer op keer is, na groei van de organisatie en intensivering van de predikingsactiviteit, de noodzaak gerezen deze faciliteiten uit te breiden. In plaats van zich tot de banken te wenden voor het geld dat nodig was om de kantoren en drukkerijen op het hoofdbureau alsook de ondersteunende faciliteiten in en rondom New York uit te breiden en toe te rusten, heeft het Genootschap dan de behoefte aan de broeders en zusters kenbaar gemaakt. Dit is niet vaak gebeurd: slechts 12 keer in een periode van 65 jaar.

Er is nooit om geld gebedeld. Iedereen die een schenking wilde doen, werd hiertoe uitgenodigd. Degenen die verkozen een bedrag te leen te geven, kregen de verzekering dat mocht er onverwachts een dringende behoefte rijzen, hun lening onmiddellijk na ontvangst van hun verzoek zou worden terugbetaald. Het Genootschap heeft in de behandeling van dergelijke kwesties dus willen vermijden dat personen en gemeenten die welwillend geld ter beschikking stelden, daar problemen door zouden ondervinden. De ondersteuning die Jehovah’s Getuigen door middel van hun bijdragen hebben geschonken, heeft het Genootschap altijd in staat gesteld alle leningen terug te betalen. Zulke aan het Genootschap gezonden bijdragen worden niet als iets vanzelfsprekends beschouwd. Voor zover mogelijk worden ze bevestigd door een bedankbrief en andere erkentelijkheidsbetuigingen.

Het werk van de organisatie wordt niet in stand gehouden door schenkingen van een groep welgestelde donateurs. De meeste bijdragen zijn afkomstig van personen met slechts bescheiden middelen — van wie velen heel weinig van de goederen van deze wereld bezitten. Hiertoe behoren jonge kinderen, die op deze wijze willen meehelpen het Koninkrijkswerk te ondersteunen. Het hart van al deze gevers wordt bewogen door een diepe waardering voor Jehovah’s goedheid en een verlangen anderen te helpen meer over zijn goedgunstige voorzieningen te leren. — Vergelijk Markus 12:42-44.

De uitbreiding van bijkantoorfaciliteiten financieren

Naarmate de Koninkrijksprediking in verscheidene delen van de wereld grotere proporties heeft aangenomen, is het noodzakelijk geworden de bijkantoorfaciliteiten van de organisatie uit te breiden. Dit gebeurt onder leiding van het Besturende Lichaam.

Zo werd, na aanbevelingen van het bijkantoor in Duitsland beoordeeld te hebben, in 1978 opdracht gegeven een geschikt stuk grond te zoeken en er vervolgens een geheel nieuw complex te bouwen. Zouden de Duitse Getuigen de hierbij betrokken onkosten kunnen betalen? Zij werden hiertoe in de gelegenheid gesteld. Toen dat project in Selters, aan het westelijke uiteinde van het Taunusgebergte, in 1984 was voltooid, berichtte het bijkantoor: „Tienduizenden getuigen van Jehovah — rijk en arm, jong en oud — hebben miljoenen bijgedragen om de nieuwe faciliteiten te helpen financieren. Dank zij hun edelmoedigheid kon het hele project worden voltooid zonder dat het nodig was geld te lenen van wereldse instanties of schulden te maken.” Bovendien heeft ongeveer één op elke zeven Getuigen in de Bondsrepubliek Duitsland een aandeel aan de werkelijke bouwwerkzaamheden in Selters⁄Taunus gehad.

In sommige andere landen heeft de plaatselijke economie of de financiële toestand van Jehovah’s Getuigen het voor hen heel moeilijk, zelfs onmogelijk, gemaakt een noodzakelijk bijkantoor op te trekken van waar uit toezicht uitgeoefend kan worden op het werk, of een drukkerij te bouwen waar bijbelse lectuur gepubliceerd kan worden in de plaatselijke talen. De Getuigen in het land worden in de gelegenheid gesteld te doen wat in hun vermogen ligt (2 Kor. 8:11, 12). Gebrek aan geldmiddelen in een land mag echter niet de verbreiding van de Koninkrijksboodschap aldaar beletten indien de benodigde geldmiddelen elders beschikbaar zijn.

Terwijl plaatselijke Getuigen doen wat in hun vermogen ligt, komt in een groot deel van de wereld een aanzienlijk deel van het voor bijkantoorgebouwen benodigde geld dus beschikbaar door schenkingen van Jehovah’s Getuigen in andere landen. Dat was het geval in verband met de bouw van de grote complexen in Zuid-Afrika, in Nigeria en op de Filippijnen, die respectievelijk in 1987, 1990 en 1991 zijn gereedgekomen. Het gold ook voor Zambia, waar in 1992 nog aan voor een drukkerij te gebruiken faciliteiten werd gebouwd. Het is eveneens waar geweest met betrekking tot vele kleinere projecten, zoals de inmiddels voltooide projecten in India (1985), in Chili (1986), in Costa Rica, Ecuador, Guyana, Haïti en Papoea Nieuw-Guinea (1987), in Ghana (1988) en in Honduras (1989).

In sommige landen zijn de broeders echter verbaasd geweest over hetgeen zij, met Jehovah’s zegen op hun verenigde krachtsinspanningen, plaatselijk tot stand konden brengen. In het begin van de jaren ’80 maakte het bijkantoor in Spanje bijvoorbeeld plannen om zijn faciliteiten flink uit te breiden. Het bijkantoor vroeg het Besturende Lichaam de benodigde financiën te verschaffen. Maar wegens enorme onkosten die destijds op andere terreinen werden gemaakt, was deze hulp toen niet beschikbaar. Zouden de Spaanse Getuigen, met hun betrekkelijk lage lonen, als zij hiertoe in de gelegenheid werden gesteld, voldoende geldmiddelen voor zo’n onderneming kunnen verschaffen?

De situatie werd aan hen voorgelegd. Bereidwillig kwamen zij aanzetten met hun juwelen, ringen en armbanden, zodat deze te gelde gemaakt konden worden. Toen aan een bejaarde Getuige werd gevraagd of zij zeker wist dat zij de zware gouden armband die zij had ingeleverd, echt wilde schenken, antwoordde zij: „Broeder, het is aan het nieuwe Bethelhuis beter besteed dan aan mijn pols!” Een oudere zuster haalde een stapel muffe bankbiljetten te voorschijn die zij in de loop van jaren onder de vloer van haar huis had weggeborgen. Echtparen gaven het geld dat zij voor een reisje hadden gespaard. Kinderen zonden hun spaargeld. Een tiener die van plan was een gitaar te kopen, schonk in plaats daarvan het geld ten behoeve van het bijkantoorproject. Evenals de Israëlieten ten tijde van de bouw van de tabernakel in de wildernis, bleken de Spaanse Getuigen edelmoedig en bereidwillig alles te schenken wat in stoffelijk opzicht nodig was (Ex. 35:4-9, 21, 22). Vervolgens boden zij zichzelf aan — full-time, tijdens vakanties en op weekeinden — om ook nog het werk te doen. Zij kwamen uit heel Spanje — met duizenden tegelijk. Andere Getuigen uit Duitsland, Zweden, Groot-Brittannië, Griekenland en de Verenigde Staten, om enkele landen te noemen, sloten zich bij hen aan om datgene te voltooien wat aanvankelijk een onmogelijke taak had geleken.

Levert de lectuur winst op?

In 1992 werd er zowel op het internationale hoofdbureau als op 32 bijkantoren over de hele wereld bijbelse lectuur gepubliceerd. Grote hoeveelheden hiervan werden vervaardigd om door Jehovah’s Getuigen verspreid te worden. Niets hiervan is echter met het oog op commercieel voordeel gedaan. De beslissingen met betrekking tot de talen waarin lectuur gedrukt zou worden en de landen waarnaar ze verzonden zou worden, zijn niet genomen om er commercieel beter van te worden maar uitsluitend om het werk tot stand te brengen dat Jezus Christus zijn volgelingen heeft toegewezen.

Reeds in juli 1879, toen de allereerste uitgave van de Watch Tower werd gepubliceerd, stond hierin een mededeling dat degenen die te arm waren om een abonnement te betalen (destijds slechts $0,50 per jaar), het gratis konden ontvangen als zij hier eenvoudig schriftelijk om verzochten. Het voornaamste doel was, mensen te helpen Jehovah’s grootse voornemen te leren kennen.

Met het oog hierop zijn er sinds 1879 enorme hoeveelheden bijbelse lectuur kosteloos verspreid. In 1881 en daarna zijn er ongeveer 1.200.000 exemplaren van Food for Thinking Christians gratis verspreid. Vele ervan waren in de vorm van een 162 bladzijden tellend boek; andere in kranteformaat. In de erop volgende jaren zijn er vele tientallen traktaten van allerlei afmetingen gepubliceerd. De meeste ervan (letterlijk honderden miljoenen exemplaren) werden kosteloos verspreid. Het aantal uitgegeven traktaten en andere publikaties bleef groeien. Alleen al in 1915 toonde het verslag aan dat er 50.000.000 traktaten in ongeveer dertig talen waren verschaft om wereldwijd kosteloos verspreid te worden. Waar kwam het geld voor dit alles vandaan? Voornamelijk van vrijwillige schenkingen aan het Traktatenfonds van het Genootschap.

Er was in de eerste decennia van de geschiedenis van het Genootschap ook lectuur die tegen een bijdrage werd aangeboden, maar de voorgestelde bijdrage werd zo klein mogelijk gehouden. Tot deze lectuur behoorden gebonden boeken van 350 tot 744 bladzijden. Wanneer de „colporteurs” van het Genootschap (zoals de volle-tijdpredikers destijds bekendstonden) deze boeken aan het publiek aanboden, noemden zij het bedrag dat als bijdrage werd voorgesteld. Het was evenwel niet hun doel geld te verdienen maar levensbelangrijke bijbelse waarheden in de handen van de mensen te leggen. Zij wilden dat de mensen de lectuur lazen en er voordeel van trokken.

Zij waren gaarne bereid lectuur gratis af te geven (en de kosten zelf te dragen) als de huisbewoner behoeftig was. Maar zij hadden opgemerkt dat veel mensen eerder geneigd waren een publikatie te lezen als zij er iets voor gaven, en datgene wat zij bijdroegen kon natuurlijk gebruikt worden om meer lectuur te drukken. Om evenwel te beklemtonen dat de Bijbelonderzoekers niet op financieel voordeel uit waren, werd in het blad met dienstinstructies van het Genootschap, het Bulletin, van 1 oktober 1920 gezegd: „Ga tien dagen nadat je het boekje [een publikatie van 128 bladzijden] bent gaan afgeven, terug naar de personen in kwestie en ga na of zij het hebben gelezen. Zo niet, vraag hun dan het boek terug te geven en geef hun hun geld terug. Vertel hun dat je geen vertegenwoordiger in boeken bent maar dat je er belangstelling voor hebt deze boodschap van troost en blijdschap aan iedereen te geven en dat als zij niet voldoende belangstelling hebben voor iets wat hun zo nauw aangaat . . ., je het boek graag in de handen wilt leggen van iemand die er wel belangstelling voor heeft.” Jehovah’s Getuigen zijn deze methode niet blijven toepassen, omdat zij hebben gemerkt dat andere gezinsleden de lectuur soms oppakken en er voordeel van trekken; maar wat destijds werd gedaan, beklemtoont wel het werkelijke doel van de Getuigen.

Jarenlang hebben zij hun lectuurverspreiding „verkopen” genoemd. Maar deze terminologie veroorzaakte enige verwarring, en daarom lieten zij die, te beginnen in 1929, geleidelijk varen. De term paste niet echt bij hun activiteit, want hun werk was niet commercieel. Het was niet hun doel geld te verdienen. Hun hele motivatie was het goede nieuws van Gods koninkrijk te prediken. Om deze reden besliste het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten in 1943 dat van Jehovah’s Getuigen niet verlangd kon worden zich in het bezit te stellen van een ventvergunning voor de verspreiding van hun lectuur. En de rechterlijke macht van Canada heeft de door het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten gevolgde redenatie in die beslissing daarna met instemming geciteerd. *

In veel landen hebben Jehovah’s Getuigen gewoon hun lectuur tegen een bijdrage aangeboden. In vergelijking met de prijs van andere boeken en tijdschriften was de voorgestelde bijdrage zo klein dat veel mensen aanboden meer te betalen. De organisatie heeft er evenwel veel moeite voor gedaan de voorgestelde bijdrage klein te houden, opdat deze binnen de mogelijkheden zou liggen van de vele miljoenen mensen die slechts weinig aardse goederen bezitten maar dankbaar zijn een bijbel of bijbelse lectuur te ontvangen. Dat er een bijdrage werd voorgesteld, had echter niet ten doel de organisatie van Jehovah’s Getuigen te verrijken.

In die landen waar de wet verspreiding van bijbelse lectuur als commercieel betitelt wanneer de verspreider de lectuur tegen een bijdrage aanbiedt, laten Jehovah’s Getuigen de publikaties graag achter bij iedereen die oprechte belangstelling toont en belooft ze te lezen. Degenen die iets willen bijdragen om het geven van bijbels onderricht te bevorderen, mogen geven wat zij willen. Dat gebeurt bijvoorbeeld in Japan. In Zwitserland werden tot voor kort bijdragen voor lectuur aanvaard, maar slechts tot een bepaald bedrag; als huisbewoners dus meer wilden schenken, gaven de Getuigen het geld eenvoudig terug of gaven de huisbewoner meer lectuur. Het was niet hun wens geld in te zamelen maar het goede nieuws van Gods koninkrijk te prediken.

In 1990 hebben Jehovah’s Getuigen, wegens met veel publiciteit gepaard gaande financiële schandalen in sommige van de religies van de christenheid, gekoppeld aan een toenemende neiging van regeringen om religieuze activiteiten als een commerciële onderneming te beschouwen, enkele wijzigingen aangebracht in hun activiteiten om elk misverstand te vermijden. Het Besturende Lichaam bepaalde dat in de Verenigde Staten alle door Jehovah’s Getuigen verspreide lectuur — bijbels en ook traktaten, brochures, tijdschriften en gebonden boeken waarin de bijbel wordt uitgelegd — aan de mensen ter beschikking gesteld zou worden op de enige voorwaarde dat zij deze zouden lezen, zonder enige suggestie ten aanzien van een bijdrage. De activiteit van Jehovah’s Getuigen is in geen enkel opzicht commercieel, en deze regeling had tot gevolg dat zij zich nog duidelijker onderscheidden van religieuze groeperingen die religie commercialiseren. Natuurlijk zijn de meeste mensen zich ervan bewust dat het geld kost dergelijke lectuur te drukken, en degenen die de door de Getuigen verleende dienst waarderen, zullen wellicht iets willen bijdragen om het werk te helpen bevorderen. Aan zulke mensen wordt uitgelegd dat het door Jehovah’s Getuigen verrichte wereldomvattende bijbelse onderwijzingswerk door vrijwillige bijdragen wordt ondersteund. Bijdragen worden graag aanvaard, maar er wordt niet om gevraagd.

Degenen die aan de velddienst deelnemen, doen dit niet om er financieel beter van te worden. Zij geven hun tijd en betalen hun eigen vervoer. Als iemand belangstelling toont, treffen zij er regelingen voor om elke week terug te komen, absoluut kosteloos, teneinde persoonlijk onderricht in de bijbel te geven. Alleen liefde voor God en voor hun medemensen zou hen ertoe kunnen motiveren aan zulke activiteiten te blijven deelnemen, vaak ondanks onverschilligheid en regelrechte tegenstand.

Geld dat op het internationale hoofdbureau van Jehovah’s Getuigen of op een van de bijkantoren wordt ontvangen, wordt niet ter verrijking van de organisatie of van een persoon gebruikt, maar om de prediking van het goede nieuws te bevorderen. Destijds in 1922 berichtte The Watch Tower dat de boeken die in Europa voor het Genootschap werden gedrukt, wegens de economische situatie aldaar voornamelijk door het Amerikaanse bureau werden betaald en vaak voor minder dan de kostprijs bij de mensen werden achtergelaten. Hoewel Jehovah’s Getuigen nu in veel landen een drukkerij hebben, zijn sommige landen waarheen de lectuur wordt verzonden, niet in staat geld over te maken om de kosten te dekken. De edelmoedige vrijwillige bijdragen van Jehovah’s Getuigen in landen waar zij over voldoende middelen beschikken, dragen ertoe bij het gebrek te compenseren in landen waar men over weinig geld beschikt.

Het Wachttorengenootschap heeft altijd getracht alle geldmiddelen waarover het beschikt, te gebruiken om de prediking van het goede nieuws te bevorderen. In 1915 zei Charles Taze Russell als president van het Genootschap: „Ons Genootschap tracht niet aardse rijkdommen te vergaren, maar is veeleer een geld bestedende instelling. Al wat de goddelijke voorzienigheid ons zonder dat wij erom gevraagd hebben, heeft doen toekomen, hebben wij zo verstandig mogelijk, in harmonie met het Woord en de Geest van de Heer, trachten te besteden. Lang geleden hebben wij bekendgemaakt dat naarmate de geldmiddelen zouden op raken, de activiteiten van het Genootschap zouden ophouden; en dat naarmate de geldmiddelen zouden toenemen, de activiteiten van het Genootschap zouden worden uitgebreid.” Het Genootschap is precies zo blijven handelen.

Tot in onze tijd gebruikt de organisatie de beschikbare geldmiddelen om reizende opzieners uit te zenden opdat dezen de gemeenten kunnen versterken en in hun openbare bediening kunnen aanmoedigen. Het blijft zendelingen en afgestudeerden van de bedienarenopleidingsschool sturen naar landen waar bijzondere behoeften bestaan. Het gebruikt de gelden die beschikbaar zijn, ook om speciale pioniers naar gebieden te sturen waar de Koninkrijksboodschap nog weinig of in het geheel niet is gepredikt. Zoals in het Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1993 werd bericht, was er gedurende het voorafgaande dienstjaar $45.218.257,56 op deze wijze uitgegeven.

Niet dienen voor persoonlijk gewin

Het werk van Jehovah’s Getuigen levert geen financiële winst op voor leden van het Besturende Lichaam, functionarissen van de erdoor gebruikte wettelijke corporaties of andere vooraanstaande personen die met de organisatie verbonden zijn.

Over C. T. Russell, die meer dan dertig jaar als president van het Wachttorengenootschap heeft gediend, schreef een van zijn medewerkers: „Als een manier om vast te stellen of zijn handelwijze strookte met de Schrift, en ook als een manier om zijn eigen oprechtheid te tonen, besloot hij de goedkeuring van de Heer als volgt te beproeven: (1) Zijn leven aan de zaak wijden; (2) Zijn vermogen in het bekendmaken van het werk steken; (3) Collectes op alle vergaderingen verbieden; (4) Zich volledig op ongevraagde (geheel vrijwillige) bijdragen verlaten om het werk voort te zetten nadat zijn vermogen was opgebruikt.”

In plaats van religieuze activiteiten te benutten om er zelf materieel beter van te worden, stak broeder Russell al zijn geldmiddelen in het werk van de Heer. Na zijn dood werd er in The Watch Tower bericht: „Hij wijdde zijn persoonlijke vermogen geheel aan de zaak waaraan hij zijn leven gaf. Hij ontving de luttele som van $11,00 per maand voor zijn persoonlijke onkosten. Hij stierf zonder iets van waarde na te laten.”

Ten aanzien van degenen die het werk van het Genootschap zouden voortzetten, bepaalde broeder Russell in zijn testament: „Wat vergoeding betreft, lijkt het me verstandig de in het verleden gevolgde gedragslijn van het Genootschap met betrekking tot salarissen te handhaven — dat er geen worden betaald; dat aan degenen die op enigerlei wijze het Genootschap of het werk ervan dienen, slechts een redelijke onkostenvergoeding wordt verleend.” Degenen die op de Bethelhuizen, kantoren en drukkerijen dienst verrichtten, alsook de reizende vertegenwoordigers van het Genootschap, zouden alleen voedsel, onderdak en een bescheiden bedrag voor onkosten ontvangen — voldoende voor onmiddellijke behoeften, maar „geen voorziening . . . voor het vergaren van geld”. Dezelfde maatstaf geldt in deze tijd.

Degenen die worden aanvaard voor speciale volle-tijddienst op het internationale hoofdbureau van Jehovah’s Getuigen, onderschrijven allemaal een gelofte van armoede, zoals alle leden van het Besturende Lichaam en alle andere leden van de Bethelfamilie aldaar hebben gedaan. Dit wil niet zeggen dat zij een grauw bestaan hebben, zonder enig comfort. Maar het betekent wel dat zij, zonder partijdigheid, gezamenlijk gebruik maken van de bescheiden voorzieningen op het gebied van voedsel, onderdak en onkostenvergoeding, die voor allen in deze dienst zijn getroffen.

Aldus verricht de organisatie haar werk met volledig vertrouwen in de hulp die God schenkt. Zonder dwang maar als een werkelijke geestelijke broederschap die zich tot alle delen van de aarde uitstrekt, gebruiken Jehovah’s Getuigen bereidwillig hun geldmiddelen om het werk tot stand te brengen dat Jehovah, hun grootse hemelse Vader, hun te doen heeft gegeven.

[Voetnoten]

^ ¶17 Zie The Watchtower, 1 september 1944, blz. 269; De Wachttoren, 15 december 1987, blz. 19, 20.

^ ¶52 Murdock v. Commonwealth of Pennsylvania, 319 U.S. 105 (1943); Odell v. Trepanier, 95 C.C.C. 241 (1949).

[Inzet op blz. 340]

’Verzoeken om geld zijn niet door dit Genootschap geautoriseerd of goedgekeurd’

[Inzet op blz. 342]

De nadruk ligt voornamelijk op de belangrijkheid de waarheid met anderen te delen

[Inzet op blz. 343]

Een duidelijke, eerlijke uiteenzetting van de feiten

[Inzet op blz. 344]

Gemeenten helpen elkaar om benodigde Koninkrijkszalen te verkrijgen

[Inzet op blz. 345]

De meeste bijdragen zijn afkomstig van personen met slechts bescheiden middelen

[Inzet op blz. 348]

Veel lectuur wordt gratis verspreid — wie betaalt ervoor?

[Inzet op blz. 349]

Zij laten graag lectuur achter bij iedereen die oprechte belangstelling toont en belooft ze te lezen

[Inzet op blz. 350]

Wat gebeurt er met het geschonken geld?

[Inzet op blz. 351]

„Hij wijdde zijn persoonlijke vermogen geheel aan de zaak waaraan hij zijn leven gaf”

[Kader op blz. 341]

God bedelt niet

„Hij die heeft gezegd: ’Indien ik honger had, zou ik het u niet zeggen, want de wereld is van mij en de volheid ervan. . . . Ik zal uit uw huis geen stier nemen, noch bokken uit uw kooien; want elk beest van het woud is van mij, en het vee op duizend bergen’ (Ps. 50:12, 9, 10 [KJ]), kan zijn grootse werk ten uitvoer brengen zonder om geld te bedelen, hetzij van de zijde van de wereld of van zijn kinderen. Ook zal hij zijn kinderen niet dwingen iets in zijn dienst te offeren, en ook zal hij slechts een blijmoedig, vrijwillig offer van hen aanvaarden.” — „Zion’s Watch Tower”, september 1886, blz. 6.

[Kader op blz. 347]

Schenkingen waren niet altijd in de vorm van geld

Getuigen in het verre noorden van Queensland (Australië) hebben timmerhout van uitstekende kwaliteit gezaagd en vier opleggerladingen vol, voor een destijds geschatte waarde van tussen de ƒ 120.000 en ƒ 140.000, naar het Wachttoren-bouwterrein in Sydney gezonden.

Toen de drukkerij van het Wachttorengenootschap in Elandsfontein (Zuid-Afrika) werd uitgebreid, belde een Indiase broeder op en vroeg de broeders een gift van 500 zakken (van elk 50 kilo) cement te komen ophalen — in een tijd dat cement schaars was in het land. Anderen stelden het Genootschap hun vrachtwagens ter beschikking. Een Afrikaanse zuster betaalde een firma om 15 kuub metselzand te leveren.

Toen in Nederland nieuwe bijkantoorfaciliteiten werden gebouwd in Emmen, werden grote hoeveelheden gereedschap en werkkleding geschonken. Eén zuster heeft ondanks haar ernstige ziekte voor alle werkers een paar wollen wintersokken gebreid.

Om in Lusaka (Zambia) een nieuw bijkantoor en een mogelijke drukkerij te bouwen, werden bouwmaterialen gekocht met geld dat door Getuigen in andere landen was geschonken. Het materiaal en de uitrusting die niet plaatselijk beschikbaar waren, werden per vrachtwagen naar Zambia vervoerd als een schenking voor het werk aldaar.

Een Getuige in Ecuador heeft in 1977 een stuk land van 34 hectare geschonken. Hierop zijn een congreshal en een nieuw bijkantoorcomplex gebouwd.

Plaatselijke Getuigen in Panama stelden hun huis open om onderdak te verlenen aan vrijwillige werkers; enkelen die een bus bezaten, zorgden voor het vervoer; anderen verzorgden gezamenlijk 30.000 maaltijden die op het bouwterrein werden geserveerd.

Voor werkers aan het project in Arboga (Zweden) stuurde een gemeente 4500 door de gemeenteleden gebakken broodjes. Anderen stuurden honing, fruit en jam. Een boer in de buurt van het bouwterrein schonk, hoewel hij geen Getuige was, twee ton wortelen.