Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Ontwikkeling van de organisatiestructuur

Ontwikkeling van de organisatiestructuur

Hoofdstuk 15

Ontwikkeling van de organisatiestructuur

HET functioneren van de organisatie van Jehovah’s Getuigen heeft belangrijke wijzigingen ondergaan sinds Charles Taze Russell en zijn metgezellen in 1870 gezamenlijk de bijbel begonnen te bestuderen. Toen de eerste Bijbelonderzoekers nog gering in aantal waren, hadden zij erg weinig van wat buitenstaanders als kenmerkend voor een organisatie zouden bezien. Maar wanneer mensen in deze tijd de gemeenten van Jehovah’s Getuigen zien, hun grote bijeenkomsten en hun prediking van het goede nieuws in ruim 200 landen, staan zij verbaasd hoe soepel de organisatie functioneert. Hoe heeft dit zich ontwikkeld?

De Bijbelonderzoekers waren er niet alleen hevig in geïnteresseerd bijbelse leerstellingen te begrijpen, maar ook de manier waarop dienst voor God verricht moest worden, zoals dat door de Schrift te kennen wordt gegeven. Zij beseften dat de bijbel geen basis verschaft voor het bestaan van geestelijken met een titel, en leken tot wie zij zouden prediken. Voor broeder Russell stond vast dat er geen klasse van geestelijken onder hen zou bestaan. * Via de kolommen van de Watch Tower werden de lezers er herhaaldelijk aan herinnerd dat Jezus tot zijn volgelingen zei: „Eén is uw Leider, de Christus”, maar: „Gij allen [zijt] broeders.” — Matth. 23:8, 10.

Vroege gemeenschap van Bijbelonderzoekers

Lezers van de Watch Tower en verwante publikaties zagen weldra in dat zij om God te behagen hun banden moesten verbreken met elke kerk die ontrouw jegens God was gebleken door geloofsbelijdenissen en tradities van mensen boven zijn geschreven Woord te stellen (2 Kor. 6:14-18). Maar waar gingen zij heen nadat zij zich uit de kerken van de christenheid hadden teruggetrokken?

In een artikel getiteld „De Ekklesia” * zette broeder Russell uiteen dat de ware kerk, de christelijke gemeente, geen organisatie is met leden die een bepaalde door mensen opgestelde geloofsbelijdenis onderschrijven en hun namen in een kerkregister laten optekenen. In plaats daarvan, zo legde hij uit, is ze opgebouwd uit personen die hun tijd, hun talenten en hun leven aan God hebben „gewijd” (of opgedragen) en die het vooruitzicht hebben met Christus in het hemelse koninkrijk te delen. Deze personen, zo zei hij, zijn christenen die verenigd zijn met banden van christelijke liefde en gemeenschappelijke interesse, die reageren op de leiding van Gods geest en die zich aan het gezag van Christus onderwerpen. Broeder Russell was niet geïnteresseerd in het op touw zetten van een andere regeling, en hij was er sterk tegen gekant ook maar in enig opzicht bij te dragen tot het sektarisme dat onder zogenaamde christenen bestond.

Terzelfder tijd begreep hij heel goed dat de dienstknechten van de Heer bijeen moesten komen, in overeenstemming met de raad in Hebreeën 10:23-25. Hij ging er persoonlijk op uit om lezers van de Watch Tower te bezoeken en op te bouwen en hen bijeen te brengen met anderen in hun eigen omgeving die gelijkgezind waren. Vroeg in 1881 deed hij het verzoek of degenen die geregeld vergaderingen hielden, het „Watch Tower”-bureau wilden inlichten omtrent de plaats waar deze werden gehouden. Hij zag er het belang van in hen met elkaar in contact te houden.

Broeder Russell beklemtoonde echter dat zij geen „aardse organisatie” probeerden op te richten. In plaats daarvan zei hij: „Wij houden uitsluitend vast aan die hemelse organisatie — ’wier namen in de hemel zijn ingeschreven’ (Hebr. 12:23; Luk. 10:20).” Wegens de kwalijke geschiedenis van de christenheid deed de aanduiding „kerkorganisatie” iemand gewoonlijk denken aan sektarisme, overheersing door de geestelijken, en lidmaatschap op grond van het vasthouden aan een geloofsbelijdenis die door een religieus concilie was opgesteld. Daarom vond broeder Russell dat, wanneer zij over zichzelf spraken, de term „gemeenschap” beter was.

Hij was zich er heel goed van bewust dat Christus’ apostelen gemeenten hadden gevormd en in elk daarvan ouderlingen hadden aangesteld. Maar hij geloofde dat Christus weer tegenwoordig was, zij het onzichtbaar, en persoonlijk de laatste oogst leidde van degenen die erfgenamen met hem zouden zijn. Gezien de omstandigheden was broeder Russell aanvankelijk van mening dat de ouderlingenregeling die in de eerste-eeuwse christelijke gemeenten had bestaan, gedurende de oogsttijd niet nodig was.

Toen de Bijbelonderzoekers in aantal toenamen, besefte broeder Russell echter dat de Heer de aangelegenheden leidde op een wijze die anders was dan hij zelf had verwacht. Er was een verandering van zienswijze nodig. Maar op welke basis?

Tegemoetkomen aan de vroege behoeften van de groeiende gemeenschap

De Watch Tower van 15 november 1895 was bijna geheel gewijd aan het onderwerp: „Betamelijk en ordelijk”. Broeder Russell gaf daarin eerlijk toe: „De apostelen hadden de vroege Kerk veel te zeggen over orde op de vergaderingen van de heiligen; en blijkbaar zijn wij wat onachtzaam geweest ten aanzien van deze wijze raad, in de mening verkerend dat ze wat minder belangrijk was, omdat de Kerk zich zo dicht bij het einde van haar loopbaan bevindt en de oogst een tijd van scheiding is.” Wat bewoog hen tot een nieuwe kijk op die raad?

In dat artikel werden vier omstandigheden opgenoemd: (1) Het was duidelijk dat de geestelijke ontwikkeling van persoon tot persoon verschilde. Er waren verleidingen, beproevingen, moeilijkheden en gevaren waar niet allen even goed tegen opgewassen waren. Er bestond dus behoefte aan verstandige en beleidvolle opzieners, mannen met ervaring en bekwaamheid, die er bijzonder veel belang in stelden zorg te dragen voor het geestelijke welzijn van allen, en die in staat waren hen in de waarheid te onderrichten. (2) Men had bemerkt dat de kudde verdedigd moest worden tegen ’wolven in schaapsklederen’ (Matth. 7:15). Zij moesten versterkt worden doordat zij werden geholpen een grondige kennis van de waarheid te krijgen. (3) Uit ervaring was gebleken dat als er geen regeling bestond om ouderlingen aan te stellen die de kudde zouden beschermen, sommigen die positie zouden nemen en de kudde als hun eigendom zouden gaan beschouwen. (4) Zonder ordelijke regeling zouden personen die loyaal aan de waarheid waren, kunnen bemerken dat hun diensten als ongewenst werden beschouwd wegens de invloed van enkelen die het met hen oneens waren.

In het licht hiervan zei de Watch Tower: „Wij aarzelen niet, de Kerken * in elke plaats, of ze nu groot of klein in aantal zijn, de Apostolische raad aan te bevelen dat er in elke groep ouderlingen uit hun midden worden gekozen om de kudde te ’voeden’ en ’het opzicht erover uit te oefenen’” (Hand. 14:21-23; 20:17, 28). De plaatselijke gemeenten volgden deze gezonde schriftuurlijke raad op. Dit was een belangrijke stap in het tot stand brengen van een gemeentestructuur die overeenkwam met wat er in de dagen van de apostelen bestond.

In overeenstemming met de wijze waarop zij destijds de aangelegenheden bezagen, werden ouderlingen, en diakenen om hen te assisteren, echter door stemming in de gemeente gekozen. Jaarlijks, of vaker indien nodig, werden de kwalificaties beschouwd van degenen die voor die dienst in aanmerking zouden kunnen komen, en werd er gestemd. Het was feitelijk een democratische procedure, maar wel omgeven met beperkingen die als een bescherming moesten dienen. Allen in de gemeente werden aangespoord om de bijbelse vereisten zorgvuldig te beschouwen en door middel van hun stem niet hun eigen mening tot uitdrukking te brengen, maar wat zij geloofden dat de wil van de Heer was. Aangezien alleen degenen die „volledig gewijd” waren mochten stemmen, werd hun collectieve stemming, wanneer die geleid werd door het Woord en de geest van de Heer, beschouwd als uiting van de wil van de Heer in die aangelegenheid. Hoewel broeder Russell zich hier wellicht niet volledig van bewust was, werd hij in zijn aanbeveling van deze regeling misschien niet alleen beïnvloed door zijn vaste besluit om elke gelijkenis met een verheven klasse van geestelijken te vermijden, maar ook enigszins door zijn eigen achtergrond als tiener in de Congregationalistische Kerk.

Toen in het boek The New Creation (uitgegeven in 1904), een deel van de Millennial Dawn-​serie, opnieuw uitgebreid werd gesproken over de rol van ouderlingen en de wijze waarop zij gekozen moesten worden, werd speciale aandacht gericht op Handelingen 14:23. Concordanties, samengesteld door James Strong en Robert Young, werden als autoriteit aangehaald voor de zienswijze dat de verklaring „zij hadden hen als ouderlingen aangesteld” (KJ) vertaald moest worden met „zij hadden hen tot ouderlingen gekozen door handopsteking”. * Sommige bijbelvertalingen zeggen zelfs dat de ouderlingen ’door stemming waren aangesteld’ (Youngs Literal Translation of the Holy Bible; Rotherhams Emphasised Bible). Maar wie moest die stemming verrichten?

De zienswijze dat de stemming door de gemeente als geheel verricht moest worden, had niet altijd de resultaten waarop men hoopte. Degenen die hun stem uitbrachten, moesten „volledig gewijde” personen zijn, en sommigen die werden gekozen, voldeden werkelijk aan de schriftuurlijke vereisten en dienden hun broeders nederig. Maar vaak vormde de stemming een weerspiegeling van persoonlijke voorkeur en niet van het Woord en de geest van God. Zo gebeurde het in Halle (Duitsland) dat toen bepaalde personen die vonden dat zij ouderling moesten worden, niet de positie kregen die zij wilden, zij hevige onenigheid veroorzaakten. In Barmen (Duitsland) bevonden zich onder degenen die in 1927 kandidaat waren, mannen die het werk van het Genootschap tegenstonden, en bij het opsteken van de handen tijdens de verkiezing werd er behoorlijk geschreeuwd. Het was dus noodzakelijk om op een geheime stemming over te gaan.

In 1916, jaren voordat deze incidenten plaatsvonden, had broeder Russell diepbezorgd geschreven: „In sommige Klassen heerst een verschrikkelijke situatie wanneer er een verkiezing gehouden moet worden. De dienaren van de Kerk trachten heersers, dictators, te zijn — terwijl zij soms zelfs hun voorzitterschap van de vergadering schijnen uit te oefenen met de bedoeling erop toe te zien dat zij en hun speciale vrienden als Ouderlingen en Diakenen worden gekozen. . . . Sommigen proberen onopvallend misbruik van de Klas te maken door de verkiezing op een tijdstip te houden dat speciaal voor hen en hun vrienden gunstig is. Anderen trachten de vergadering te overladen met hun vrienden en brengen betrekkelijk vreemden mee, die er niet aan denken om geregeld aanwezig te zijn in de Klas, maar louter bij wijze van een vriendschappelijke daad komen om voor een van hun vrienden te stemmen.”

Moesten zij eenvoudig leren om de democratische verkiezingen soepeler te laten verlopen, of stond er iets in Gods Woord wat zij nog niet hadden onderscheiden?

Zich organiseren om het goede nieuws te prediken

Op een zeer vroeg tijdstip besefte broeder Russell dat een van de belangrijkste verantwoordelijkheden van ieder lid van de christelijke gemeente het evangelisatiewerk was (1 Petr. 2:9). De Watch Tower legde uit dat niet alleen op Jezus maar op al zijn met de geest gezalfde volgelingen de profetische woorden van Jesaja 61:1 van toepassing waren, namelijk: ’Jehovah heeft mij gezalfd om goed nieuws te vertellen’, of zoals de King James Version Jezus’ aanhaling van deze passage weergeeft: „Hij heeft mij gezalfd om het evangelie te prediken.” — Luk. 4:18.

Reeds in 1881 stond in de Watch Tower het artikel: „Gevraagd 1000 predikers”. Dit was een oproep aan ieder lid van de gemeente om zoveel tijd als hij kon (een half uur, een uur, of twee, of drie) aan het verbreiden van de bijbelse waarheid te besteden. Mannen en vrouwen die geen gezin hadden dat van hen afhankelijk was en die de helft of meer van hun tijd uitsluitend aan het werk van de Heer konden geven, werden aangemoedigd het werk van colporteur op zich te nemen. Het aantal verschilde aanzienlijk van jaar tot jaar, maar tegen 1885 waren er reeds zo’n 300 personen die een aandeel aan dit colporteurswerk hadden. Sommige anderen namen er ook deel aan, maar op beperktere schaal. De colporteurs kregen suggesties omtrent de wijze waarop zij te werk moesten gaan. Maar het veld was uitgestrekt, en op zijn minst in het begin kozen zij hun eigen gebied uit en trokken van de ene plaats naar de andere, meestal naar het hun het best toescheen. Wanneer zij elkaar dan op grote vergaderingen ontmoetten, brachten zij de noodzakelijke wijzigingen aan om hun inspanningen te coördineren.

In hetzelfde jaar waarin het colporteurswerk begon, liet broeder Russell een aantal traktaten (of boekjes) drukken om gratis te worden verspreid. Onder deze traktaten nam Food for Thinking Christians een belangrijke plaats in, en daarvan werden in de eerste vier maanden 1.200.000 exemplaren verspreid. Het werk dat ermee gemoeid was om regelingen te treffen voor dit drukken en verspreiden gaf aanleiding tot de vorming van Zion’s Watch Tower Tract Society teneinde zorg te dragen voor de noodzakelijke details. Opdat het werk niet stil kwam te liggen indien hij zou sterven, en om het beheren van bijdragen voor het werk te vergemakkelijken, diende broeder Russell een aanvraag in voor wettelijke registratie van het Genootschap, en deze werd officieel verleend op 15 december 1884. Hierdoor kwam een noodzakelijk wettelijk instrument tot bestaan.

Naarmate de noodzaak hiertoe ontstond, werden er in andere landen bijkantoren van het Wachttorengenootschap opgericht. Het eerste was dat in Londen (Engeland), op 23 april 1900. In 1902 kwam er een in Elberfeld (Duitsland). Twee jaar later werd er aan de andere kant van de wereld, in Melbourne (Australië), een bijkantoor georganiseerd. Op het moment dat dit geschreven wordt, zijn er 99 bijkantoren over de hele wereld.

Hoewel de organisatorische regelingen die noodzakelijk waren om grote hoeveelheden bijbelse lectuur te verschaffen, vorm begonnen aan te nemen, werd het aanvankelijk aan de gemeenten overgelaten om plaatselijke regelingen te treffen voor het in het openbaar verspreiden van dat materiaal. In een brief gedateerd 16 maart 1900 zette broeder Russell uiteen hoe hij de kwestie bezag. In die brief, gericht aan „Alexander M. Graham, en de Kerk te Boston, Mass.”, stond: „Zoals jullie allen weten, is het mijn vaste bedoeling om elke groep van het volk van de Heer hun eigen aangelegenheden te laten regelen, volgens hun eigen oordeel, waarbij ik suggesties geef, niet bij wijze van bemoeienis, maar louter bij wijze van advies.” Dit gold niet alleen hun vergaderingen, maar ook de wijze waarop zij hun velddienst verrichtten. Dus na de broeders wat praktische raad te hebben gegeven, besloot hij met de opmerking: „Dit is alleen maar een suggestie.”

Sommige activiteiten vereisten meer specifieke leiding van het Genootschap. In verband met het vertonen van het „Photo-Drama der Schepping” werd het aan elke gemeente overgelaten om te bepalen of zij bereid en in staat waren een theater of een andere gelegenheid te huren voor een plaatselijke presentatie. Het was echter noodzakelijk om de uitrusting van de ene stad naar de andere te vervoeren, en men moest zich aan een schema houden; dus in deze aangelegenheden verschafte het Genootschap gecentraliseerde leiding. Elke gemeente werd ertoe aangemoedigd een Drama-comité te hebben om zorg te dragen voor de plaatselijke regelingen. Maar een door het Genootschap gestuurde broeder had de supervisie en schonk zorgvuldige aandacht aan details om ervoor te zorgen dat alles soepel verliep.

Naarmate de jaren 1914 en 1915 verstreken, wachtten die met de geest gezalfde christenen verlangend op de verwezenlijking van hun hemelse hoop. Tegelijkertijd werden zij ertoe aangemoedigd druk bezig te blijven in de dienst van de Heer. Hoewel zij hun overgebleven tijd in het vlees als zeer kort beschouwden, werd het niettemin duidelijk dat er, om de prediking van het goede nieuws op ordelijke wijze te laten verlopen, meer leiding nodig was dan toen zij met slechts enkele honderden waren. Kort nadat J. F. Rutherford de tweede president van het Wachttorengenootschap was geworden, kreeg die leiding nieuwe kenmerken. In The Watch Tower van 1 maart 1917 werd aangekondigd dat voortaan al het gebied dat bewerkt moest worden door colporteurs en door pastorale werkers * in de gemeenten, door het bureau van het Genootschap toegewezen zou worden. In een stad of provincie waar zowel plaatselijke werkers als colporteurs aan de velddienst deelnamen, werd het gebied onder hen verdeeld door een plaatselijk aangesteld districtscomité. Deze regeling droeg bij tot een werkelijk opmerkelijke verspreiding van The Finished Mystery in slechts een paar maanden in 1917⁄18. Ook werd dank zij deze regeling een bliksemsnelle verspreiding bereikt van 10.000.000 exemplaren van een krachtige veroordeling van de christenheid in een traktaat over het onderwerp „De val van Babylon”.

Kort hierna werden leden van het bestuur van het Genootschap gearresteerd en op 21 juni 1918 werden zij veroordeeld tot gevangenisstraffen van twintig jaar. De prediking van het goede nieuws kwam praktisch tot stilstand. Was dit het moment waarop zij eindelijk met de Heer verenigd zouden worden in hemelse heerlijkheid?

Een paar maanden later was de oorlog afgelopen. Het jaar daarop werden de functionarissen van het Genootschap vrijgelaten. Zij bevonden zich nog steeds in het vlees. Het was niet wat zij verwacht hadden, maar zij trokken de conclusie dat God nog steeds werk voor hen te doen had hier op aarde.

Zij hadden zojuist zware beproevingen op hun geloof doorgemaakt. Maar in 1919 werden zij door The Watch Tower gesterkt met aanmoedigende schriftuurlijke studies over het thema „Gezegend zijn de onbevreesden”. Deze werden gevolgd door het artikel „Gelegenheden voor dienst”. Maar de broeders hadden geen idee van de enorme organisatorische ontwikkelingen die de daaropvolgende tientallen jaren zouden plaatsvinden.

Goed voorbeeld voor de kudde

Broeder Rutherford besefte dat wilde het werk op een ordelijke en verenigde wijze voortgang blijven vinden, ongeacht hoe kort de tijd zou zijn, een goed voorbeeld voor de kudde van essentieel belang was. Jezus had zijn volgelingen als schapen beschreven, en schapen volgen hun herder. Natuurlijk is Jezus zelf de Voortreffelijke Herder, maar hij gebruikt ook oudere mannen, of ouderlingen, als onderherders van zijn volk (1 Petr. 5:1-3). Deze ouderlingen moeten mannen zijn die zelf een aandeel hebben aan het werk dat Jezus heeft opgedragen, en die ook anderen daartoe aanmoedigen. Zij moeten werkelijk de evangelisatiegeest bezitten. Tijdens de verspreiding van The Finished Mystery waren sommige ouderlingen echter terughoudend geweest; bepaalde ouderlingen hadden anderen zelfs in vrij sterke bewoordingen afgeraden er een aandeel aan te hebben.

Een bijzonder belangrijke stap in het rechtzetten van deze situatie werd in 1919 genomen, toen het tijdschrift The Golden Age voor het eerst verscheen. Dit moest een krachtig instrument worden voor de verkondiging van Gods koninkrijk als de enige blijvende oplossing voor de problemen van de mensheid. Elke gemeente die een aandeel aan deze activiteit wilde hebben, werd ertoe uitgenodigd zich bij het Genootschap als „dienstorganisatie” te laten inschrijven. Dan werd er een leider, of dienstleider, zoals hij bekend kwam te staan, die niet aan jaarlijkse verkiezing onderworpen was, door het Genootschap aangesteld. * Als de plaatselijke vertegenwoordiger van het Genootschap moest hij het werk organiseren, gebied toewijzen, en de gemeente aanmoedigen om aan de velddienst deel te nemen. Zo begon er naast de democratisch gekozen ouderlingen en diakenen een andere soort van organisatorische regeling te functioneren, een regeling waarbij aanstellingsautoriteit buiten de plaatselijke gemeente werd erkend en grotere nadruk werd gelegd op de prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk. *

In de daaropvolgende jaren nam de bekendmaking van het Koninkrijk een enorme vlucht, alsof ze door een onweerstaanbare kracht werd aangedreven. De gebeurtenissen in 1914 en daarna hadden duidelijk gemaakt dat de belangrijke profetie waarin de Heer Jezus Christus het besluit van het oude samenstel beschreef, in vervulling ging. In het licht hiervan werd in 1920 in The Watch Tower uiteengezet dat, zoals in Mattheüs 24:14 was voorzegd, dit de tijd was om het goede nieuws omtrent „het einde van de oude ordening van dingen en de oprichting van het koninkrijk van de Messias” bekend te maken * (Matth. 24:3-14). Na in 1922 het congres van de Bijbelonderzoekers te Cedar Point (Ohio) te hebben bijgewoond, gingen de afgevaardigden naar huis met de leus „Verkondigt, verkondigt, verkondigt de Koning en zijn koninkrijk” nog in hun oren naklinkend. De rol van ware christenen kwam nog duidelijker in beeld in 1931, toen de naam Jehovah’s Getuigen werd aangenomen.

Het was duidelijk dat Jehovah zijn dienstknechten een werk had toegewezen waaraan zij allen een aandeel konden hebben. De reactie was enthousiast. Velen brachten grote veranderingen in hun leven aan om al hun tijd aan dit werk te besteden. Zelfs van degenen die er slechts een gedeelte van hun tijd aan besteedden, bracht een aanzienlijk aantal in de weekeinden hele dagen in de velddienst door. Als reactie op de aanmoedigingen die in 1938 en 1939 in The Watchtower en de Informant (Informateur) verschenen, deden veel getuigen van Jehovah in die tijd gewetensvol hun best om elke maand 60 uur aan de velddienst te besteden.

Onder deze ijverige Getuigen bevonden zich talloze nederige, toegewijde dienstknechten van Jehovah die ouderlingen in de gemeenten waren. Op sommige plaatsen bestond er in de jaren ’20 en het begin van de jaren ’30 echter ook heel wat verzet tegen de gedachte dat allen aan de velddienst moesten deelnemen. Democratisch gekozen ouderlingen staken vaak niet onder stoelen of banken dat zij het niet eens waren met wat in The Watch Tower werd gezegd over de verantwoordelijkheid om het Woord te verkondigen tot mensen buiten de gemeente. De weigering om te luisteren naar wat Gods geest via de Heilige Schrift hierover tot de gemeente te zeggen had, belemmerde de toevloeiing van Gods geest in deze groepen. — Openb. 2:5, 7.

In 1932 werden maatregelen genomen om deze situatie recht te zetten. Het belangrijkste punt was niet of sommige prominente ouderlingen misschien beledigd zouden zijn of dat sommigen die met de gemeente verbonden waren, zich zouden terugtrekken. Het was veeleer de wens van de broeders, Jehovah te behagen en zijn wil te doen. Daartoe werd dat jaar in De Wachttoren van oktober en november speciale aandacht besteed aan het onderwerp „Jehova’s Organisatie”.

In die artikelen werd duidelijk aangetoond dat allen die werkelijk deel uitmaakten van Jehovah’s organisatie het werk zouden doen dat volgens zijn Woord in deze tijdsperiode gedaan moest worden. De artikelen brachten de zienswijze naar voren dat christelijk ouderlingschap geen ambt was waarvoor men gekozen kon worden, maar een staat die men bereikte door geestelijke groei. Speciale nadruk werd gelegd op Jezus’ gebed dat zijn volgelingen „allen één” mogen zijn — in eendracht met God en Christus, en derhalve in eendracht met elkaar in het doen van Gods wil (Joh. 17:21). En met welk resultaat? Het tweede artikel antwoordde dat „een ieder van het overblijfsel een getuige moet zijn voor den naam en het koninkrijk van Jehova God”. Aan iemand die in gebreke bleef of weigerde te doen wat hij redelijkerwijs kon doen in het openbare getuigeniswerk, zou geen opzicht worden toevertrouwd.

Aan het besluit van de studie van deze artikelen werden de gemeenten ertoe uitgenodigd een resolutie op te sturen waarin zij hun instemming te kennen gaven. Aldus werd de jaarlijkse verkiezing in de gemeente van mannen als ouderlingen en diakenen afgeschaft. In Belfast (Noord-Ierland), alsook elders, verlieten sommige van de vroegere „gekozen ouderlingen” de gemeente; andere personen die hun zienswijze deelden, gingen met hen mee. Dit leidde tot een uitdunning van de gelederen, maar tevens tot een versterking van de gehele organisatie. Degenen die bleven, waren personen die bereid waren de christelijke verantwoordelijkheid van het getuigeniswerk op zich te nemen. In plaats van op ouderlingen te stemmen, kozen de gemeenten — nog steeds met behulp van democratische methoden — een dienstcomité * van geestelijk rijpe mannen die actief deelnamen aan het openbare getuigeniswerk. De leden van de gemeente kozen eveneens een voorzitter voor hun vergaderingen, alsook een secretaris en een penningmeester. Al deze mannen waren actieve getuigen van Jehovah.

Nu het opzicht over de gemeente was toevertrouwd aan mannen die niet in een persoonlijke positie geïnteresseerd waren maar in het doen van Gods werk — getuigenis afleggen van zijn naam en koninkrijk — en die een goed voorbeeld gaven door er zelf een aandeel aan te hebben, verliep het werk soepeler. Hoewel zij het toen nog niet wisten, was er veel te doen — een uitgebreider getuigenis dan wat reeds gegeven was, een inzameling die zij niet hadden verwacht (Jes. 55:5). Jehovah was hen daar kennelijk op aan het voorbereiden.

Enkelen die de hoop bezaten eeuwig op aarde te leven, begonnen met hen samen te komen. * De bijbel voorzei echter het bijeenvergaderen van een grote menigte (of grote schare) met het oog op hun overleving van de komende grote verdrukking (Openb. 7:9-14). In 1935 werd de identiteit van deze grote menigte duidelijk gemaakt. Door de veranderingen in het kiezen van opzieners gedurende de jaren ’30 werd de organisatie beter toegerust om zorg te dragen voor het bijeenvergaderen, onderwijzen en opleiden van deze personen.

Voor de meeste getuigen van Jehovah was deze werkuitbreiding een opwindende ontwikkeling. Hun velddienst kreeg een nieuwe betekenis. Sommigen waren echter niet enthousiast voor de prediking. Zij waren terughoudend en trachtten hun inactiviteit te rechtvaardigen door te betogen dat er pas na Armageddon een grote menigte bijeengebracht zou worden. Maar de meerderheid zag een nieuwe gelegenheid om hun loyaliteit jegens Jehovah en hun liefde voor hun naaste te bewijzen.

Hoe pasten de leden van de grote schare in de organisatiestructuur? Hun werd getoond welke rol Gods Woord de „kleine kudde” van met de geest gezalfden toebedeelt, en zij werkten verheugd met die regeling samen (Luk. 12:32-44). Zij vernamen tevens dat zij, net als de met de geest gezalfden, de verantwoordelijkheid hadden het goede nieuws met anderen te delen (Openb. 22:17). Aangezien zij aardse onderdanen van Gods koninkrijk wilden zijn, moest dat koninkrijk op de eerste plaats in hun leven komen, en zij moesten anderen er ijverig over vertellen. Om te voldoen aan de bijbelse beschrijving van degenen die de grote verdrukking zouden overleven en Gods nieuwe wereld zouden binnengaan, moesten zij personen zijn die „met een luide stem [blijven] roepen en zeggen: ’Redding hebben wij te danken aan onze God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam’” (Openb. 7:10, 14). In 1937, toen hun aantal begon toe te nemen en hun ijver voor de Heer duidelijk werd, kregen zij ook de uitnodiging om te helpen bij het dragen van de lading verantwoordelijkheid in het opzicht over de gemeente.

Zij werden er echter aan herinnerd dat de organisatie van Jehovah is, niet van een mens. Er behoorde geen verdeeldheid te bestaan tussen het overblijfsel van de met de geest gezalfden en de grote schare andere schapen. Zij moesten als broeders en zusters in Jehovah’s dienst samenwerken. Jezus had erover gezegd: „Ik heb nog andere schapen, die niet van deze kooi zijn; ook die moet ik brengen, en zij zullen naar mijn stem luisteren, en zij zullen één kudde, één herder worden” (Joh. 10:16). De realiteit hiervan begon duidelijk te worden.

In een betrekkelijk korte tijd hadden er verbazingwekkende ontwikkelingen in de organisatie plaatsgevonden. Maar moest er nog meer gedaan worden opdat de aangelegenheden van de gemeenten volledig in overeenstemming met Jehovah’s wegen, zoals die in zijn geïnspireerde Woord zijn uiteengezet, zouden worden behandeld?

Theocratische organisatie

„Theocratie” betekent „godsregering”. Was dat de soort van regering die bestuur uitoefende over de gemeenten? Aanbaden zij Jehovah niet alleen maar zagen zij ook naar hem op voor leiding in hun gemeenteaangelegenheden? Handelden zij volkomen in overeenstemming met wat hij in zijn geïnspireerde Woord over deze kwesties zei? Het uit twee delen bestaande artikel „Organisatie”, dat in De Wachttoren van augustus en september 1938 (in het Engels 1 en 15 juni) verscheen, verklaarde uitdrukkelijk: „Jehova’s organisatie is in geen enkel opzicht democratisch. Jehova is oppermachtig, en zijn regeering of organisatie is strikt theocratisch.” Toch werden destijds bij het kiezen van de meesten die belast waren met het opzicht over vergaderingen en velddienst, nog democratische procedures toegepast. Verdere wijzigingen zouden op hun plaats zijn.

Maar werd in Handelingen 14:23 niet te kennen gegeven dat ouderlingen in de gemeenten in hun ambt aangesteld moesten worden door het ’uitstrekken van de hand’, zoals wanneer er gestemd wordt? In het eerste van die Wachttoren-artikelen getiteld „Organisatie” werd erkend dat deze tekst in het verleden verkeerd begrepen was. Onder de eerste-eeuwse christenen waren aanstellingen niet verricht door het ’uitstrekken van de hand’ van de zijde van alle leden van de gemeente. In plaats daarvan, zo werd aangetoond, waren het de apostelen en degenen die door hen waren gemachtigd die ’hun handen uitstrekten’. Dit gebeurde niet door deel te nemen aan een stemming in de gemeente, maar door personen die daarvoor in aanmerking kwamen, de handen op te leggen. Dit was een symbool van bevestiging, goedkeuring, of aanstelling. * De eerste christelijke gemeenten deden soms aanbevelingen in verband met bekwame mannen, maar de uiteindelijke keuze of goedkeuring gebeurde door de apostelen, die rechtstreeks door Christus waren aangesteld, of door degenen die door de apostelen waren gemachtigd (Hand. 6:1-6). De Wachttoren vestigde de aandacht op het feit dat de apostel Paulus, onder leiding van de heilige geest, alleen in brieven aan verantwoordelijke opzieners (Timotheüs en Titus) instructies gaf om opzieners aan te stellen (1 Tim. 3:1-13; 5:22; Tit. 1:5). Geen van de geïnspireerde brieven aan de gemeenten bevatte dergelijke instructies.

Hoe moesten in deze tijd dus aanstellingen om in de gemeente te dienen, verricht worden? De analyse die in De Wachttoren werd gemaakt van theocratische organisatie toonde aan de hand van de Schrift aan dat Jehovah Jezus Christus als „hoofd van . . . de gemeente” had aangesteld; dat toen Christus als de Meester terugkeerde, hij zijn „getrouwe en beleidvolle slaaf” de verantwoordelijkheid zou toevertrouwen „over al zijn bezittingen”; dat deze getrouwe en beleidvolle slaaf bestond uit al degenen op aarde die met heilige geest waren gezalfd om medeërfgenamen met Christus te zijn en die verenigd onder zijn leiding dienst verrichtten; en dat Christus die slaafklasse als zijn werktuig zou gebruiken om in het noodzakelijke opzicht over de gemeenten te voorzien (Kol. 1:18; Matth. 24:45-47; 28:18). Het zou de taak van de slaafklasse zijn om gebedsvol de instructies toe te passen die duidelijk in Gods geïnspireerde Woord staan opgetekend, en dat Woord te gebruiken om vast te stellen wie voor dienstposities in aanmerking kwamen.

Aangezien de getrouwe en beleidvolle slaaf het zichtbare werktuig is dat door Christus gebruikt zou worden (en de reeds beschouwde feiten van de hedendaagse geschiedenis tonen aan dat deze „slaaf” het Wachttorengenootschap als wettelijk instrument gebruikt), verklaarde De Wachttoren dat een theocratische procedure zou vereisen dat dienstaanstellingen via dit werktuig werden verricht. Net zoals de gemeenten in de eerste eeuw het besturende lichaam in Jeruzalem erkenden, zo zouden ook in deze tijd de gemeenten geestelijk niet gedijen zonder centraal toezicht. — Hand. 15:2-30; 16:4, 5.

Om de dingen echter in het juiste perspectief te houden, werd uiteengezet dat wanneer in De Wachttoren over „Het Genootschap” werd gesproken, dit geen betrekking had op louter een wettelijk instrument, maar op het lichaam van gezalfde christenen die dat wettelijke orgaan hadden gevormd en er gebruik van maakten. Deze uitdrukking had dus betrekking op de getrouwe en beleidvolle slaaf met zijn Besturende Lichaam.

Zelfs vóór het verschijnen van de Wachttoren-artikelen getiteld „Organisatie” in 1938 hadden de gemeenten in Londen, New York, Chicago en Los Angeles, toen ze zozeer waren gegroeid dat het raadzaam was ze in kleinere groepen te verdelen, gevraagd of het Genootschap al hun dienaren wilde aanstellen. Nu werden alle andere gemeenten in The Watchtower van 15 juni 1938 uitgenodigd hetzelfde te doen. Daartoe werd de volgende resolutie voorgesteld: *

„Wij, de groep van God’s volk voor zijn naam uitverkoren, te . . . . . . . ., erkennen, dat God’s bestuur een zuivere theocratie is en dat Christus Jezus in den tempel ten volle belast is met het toezicht op de zichtbare organisatie van Jehova, evenals op de onzichtbare, en dat ’HET GENOOTSCHAP’ de zichtbare vertegenwoordiger des Heeren op aarde is, en daarom verzoeken wij ’Het Genootschap’ deze groep voor den dienst te organiseeren en haar verschillende dienaren te benoemen, zoodat wij allen met elkander in vrede, gerechtigheid, harmonie en volledige eenheid mogen werken. Wij voegen hieraan toe een lijst van namen van personen uit deze groep, die naar het ons voorkomt tot de rijperen behooren en daarom het beste geschikt zijn, om de verschillende dienstposities in de groep te vervullen.” *

Praktisch alle gemeenten van Jehovah’s Getuigen stemden hier bereidwillig mee in. De weinige die dat niet deden, hielden er al gauw mee op een aandeel aan het verkondigen van het Koninkrijk te hebben, en waren dus geen getuigen van Jehovah meer.

Voordelen van theocratische leiding

Het ligt voor de hand dat als leringen, gedragsnormen, en organisatorische procedures of procedures voor het getuigenisgeven van plaatselijke beslissingen zouden afhangen, de organisatie weldra haar identiteit en eenheid zou verliezen. De broeders zouden gemakkelijk verdeeld kunnen raken door sociale, culturele en nationale verschillen. Theocratische leiding zou er daarentegen voor zorgen dat de voordelen van geestelijke vooruitgang zich zonder belemmering tot alle gemeenten over de hele wereld zouden uitstrekken. Aldus zou de werkelijke eenheid tot stand komen waaromtrent Jezus bad of die onder zijn ware volgelingen mocht heersen, en kon het evangelisatiewerk waartoe hij opdracht had gegeven, volledig ten uitvoer worden gebracht. — Joh. 17:20-22.

Sommigen hebben echter beweerd dat J. F. Rutherford, door deze organisatorische verandering voor te staan, eenvoudig trachtte meer zeggenschap over de Getuigen te krijgen en dat hij dit middel gebruikte om zijn eigen autoriteit te versterken. Was dat werkelijk zo? Er bestaat geen twijfel over dat broeder Rutherford een man was van sterke overtuigingen. Hij gebruikte duidelijke taal als hij opkwam voor wat naar hij geloofde de waarheid was. Hij kon vrij bruusk zijn in het aanpakken van situaties wanneer hij bemerkte dat mensen zich meer om zichzelf bekommerden dan om het werk van de Heer. Maar broeder Rutherford was oprecht nederig tegenover God. Zoals Karl Klein, die in 1974 een lid van het Besturende Lichaam werd, later schreef: „Broeder Rutherfords gebeden tijdens de ochtendaanbidding [hebben] hem geliefd . . . gemaakt bij mij. Hoewel hij een bijzonder krachtige stem had, klonk hij wanneer hij zich tot God richtte net als een kleine jongen die met zijn vader sprak. Wat onthulde dat een schitterende verhouding met Jehovah!” Broeder Rutherford was volledig overtuigd ten aanzien van de identiteit van Jehovah’s zichtbare organisatie, en hij trachtte ervoor te zorgen dat geen mens of groep mensen plaatselijk kon verhinderen dat de broeders volledig voordeel trokken van het geestelijke voedsel en de leiding waarin Jehovah voor Zijn dienstknechten voorzag.

Hoewel broeder Rutherford 25 jaar als president van het Wachttorengenootschap heeft gediend en al zijn energie heeft besteed aan het bevorderen van het werk van de organisatie, was hij niet de leider van Jehovah’s Getuigen, en dat wilde hij ook niet zijn. Op een in 1941, kort voor zijn dood, gehouden congres in St. Louis (Missouri), sprak hij over de kwestie van leiderschap en zei: „Ik wil eventuele vreemdelingen die hier zijn laten weten hoe jullie denken over de vraag of een man jullie leider is, zodat zij het niet zullen vergeten. Altijd wanneer iets ontstaat en begint te groeien, zegt men dat de een of andere man een leider is die veel volgelingen heeft. Als er iemand onder deze toehoorders is die denkt dat ik, deze man die hier staat, de leider van Jehovah’s Getuigen ben, laat hij dan Ja zeggen.” Het antwoord was een indrukwekkende stilte, slechts onderbroken door een nadrukkelijk „Nee” van enkelen onder de toehoorders. De spreker vervolgde: „Als jullie die hier zijn geloven dat ik slechts een van de dienstknechten van de Heer ben, en dat wij schouder aan schouder in eenheid werken, in dienst van God en in dienst van Christus, zeg dan Ja.” Eensgezind lieten de congresgangers donderend een stellig „Ja!” horen. De maand daarop reageerden toehoorders in Engeland precies hetzelfde.

In sommige gebieden ondervond men al snel de voordelen van theocratische organisatie. Elders duurde het wat langer; degenen die geen rijpe, nederige dienstknechten bleken te zijn, werden mettertijd verwijderd, en er werden anderen aangesteld.

Niettemin, naarmate theocratische procedures vastere voet kregen, waren Jehovah’s Getuigen verheugd te ervaren wat in Jesaja 60:17 was voorzegd. Jehovah maakt daar gebruik van figuurlijke bewoordingen om de verbeterde situatie af te beelden die uiteindelijk onder Gods dienstknechten zou bestaan, en zegt: „In plaats van het koper zal ik goud brengen, en in plaats van het ijzer zal ik zilver brengen, en in plaats van het hout, koper, en in plaats van de stenen, ijzer; en ik wil vrede tot uw opzieners aanstellen en rechtvaardigheid tot uw taaktoewijzers.” Dit beschrijft niet wat mensen zouden doen, maar veeleer wat God zelf zou doen en welke voordelen zijn dienstknechten zouden ervaren wanneer zij zich eraan onderwierpen. Er moet vrede onder hen heersen. Liefde voor rechtvaardigheid moet de kracht zijn die hen aandrijft tot dienst.

Uit Brazilië schreef Maud Yuille, de vrouw van de bijkantooropziener, aan broeder Rutherford: „Het artikel ’Organisatie’ in de Towers van 1 en 15 juni [1938] dringt mij ertoe in enkele woorden aan jou, wiens getrouwe dienst door Jehovah wordt gebruikt, mijn dankbaarheid jegens Jehovah tot uitdrukking te brengen voor de schitterende regeling die hij voor zijn zichtbare organisatie heeft getroffen, zoals in deze twee Watchtowers is uiteengezet. . . . Wat is het een opluchting te zien dat er een eind is gekomen aan ’zelfbestuur voor kleine dorpjes’, met inbegrip van ’vrouwenrechten’ en andere onschriftuurlijke procedures waardoor sommige zielen aan plaatselijke meningen en persoonlijk oordeel onderworpen waren in plaats van aan [Jehovah God en Jezus Christus], waarmee zij smaad op Jehovah’s naam brachten. Het is waar dat pas ’onlangs het Genootschap allen in de organisatie „dienaren” heeft genoemd’, maar toch merk ik op dat jij vele jaren vóór die tijd in je correspondentie met je broeders jezelf beschreef als ’jullie broeder en dienaar, door Zijn goedgunstigheid’.”

Met betrekking tot deze organisatorische wijziging berichtte het bijkantoor op de Britse Eilanden: „De goede uitwerking hiervan was gewoon verbazingwekkend. De poëtische en profetische beschrijving hiervan in Jesaja hoofdstuk zestig is vol schoonheid maar niet overdreven. Iedereen in de waarheid sprak erover. Het was het voornaamste onderwerp van gesprek. Een algemeen gevoel van hernieuwde kracht overheerste — een bereidheid om een doelgerichte strijd voort te zetten. Terwijl de spanning in de wereld toenam, was de vreugde over theocratisch bestuur overvloedig.”

Reizende opzieners versterken de gemeenten

De banden in de organisatie werden verder versterkt als gevolg van de dienst die reizende opzieners verrichtten. In de eerste eeuw was het vooral de apostel Paulus die een aandeel had aan deze activiteit. Af en toe namen ook mannen als Barnabas, Timotheüs en Titus eraan deel (Hand. 15:36; Fil. 2:19, 20; Tit. 1:4, 5). Zij allen waren ijverige evangelisten. Bovendien moedigden zij de gemeenten aan met hun lezingen. Wanneer er geschilpunten rezen die de eenheid van de gemeenten zouden kunnen aantasten, werden deze aan het centrale besturende lichaam voorgelegd. Vervolgens, „terwijl zij . . . voortreisden door de steden”, brachten degenen aan wie deze verantwoordelijkheid was toevertrouwd „hun daar ter nakoming de verordeningen over waartoe door de apostelen en oudere mannen die zich in Jeruzalem bevonden, was besloten”. Het resultaat? „De gemeenten [werden] aanhoudend in het geloof bevestigd en namen . . . van dag tot dag voortdurend in aantal toe.” — Hand. 15:1–16:5; 2 Kor. 11:28.

Reeds in de jaren ’70 van de vorige eeuw bezocht broeder Russell de groepen Bijbelonderzoekers — zowel de groepjes van twee en drie als de grotere groepen — om hen geestelijk op te bouwen. Een paar andere broeders hadden hier in de jaren ’80 eveneens een aandeel aan. Toen werden er in 1894 regelingen voor getroffen dat het Genootschap regelmatiger bekwame sprekers bezoeken liet brengen om de Bijbelonderzoekers te helpen in kennis en waardering voor de waarheid toe te nemen, en om een hechtere band onder hen te kweken.

Indien mogelijk bracht de spreker een dag of misschien enkele dagen met een groep door, waarbij hij een of twee openbare lezingen hield, en bezocht vervolgens kleinere groepen en individuele personen om enkele diepere dingen van Gods Woord te bespreken. Er werd geprobeerd om elke groep in de Verenigde Staten en Canada tweemaal per jaar te laten bezoeken, hoewel niet altijd door dezelfde broeder. Bij het uitkiezen van deze reizende sprekers werd de nadruk gelegd op zachtmoedigheid, nederigheid, een helder begrip van en een loyaal vasthouden aan de waarheid, alsook de bekwaamheid ze duidelijk aan anderen te onderwijzen. Zij verrichtten beslist geen betaalde dienst. Zij werden eenvoudig door de plaatselijke broeders van voedsel en onderdak voorzien, en in de mate waarin dit nodig was, hielp het Genootschap hen met de reiskosten. Zij kwamen bekend te staan als pelgrims.

Veel van deze reizende vertegenwoordigers van het Genootschap waren innig geliefd bij degenen die zij dienden. A. H. Macmillan, een Canadees, leeft in de herinnering voort als een broeder voor wie Gods Woord „als een brandend vuur” bleek te zijn (Jer. 20:9). Hij móest er gewoon over spreken, en dat deed hij ook, door niet alleen in Canada, maar ook in vele delen van de Verenigde Staten en in andere landen lezingen te houden. Aan William Hersee, een andere pelgrim, wordt met gevoelens van genegenheid teruggedacht wegens de speciale aandacht die hij jonge mensen gaf. Ook zijn gebeden lieten een blijvende indruk achter, want ze weerspiegelden een diepe geestelijke gezindheid die het hart van zowel jong als oud raakte.

Reizen was niet gemakkelijk voor de pelgrims in de beginjaren. Edward Brenisen bijvoorbeeld reisde, om de groep bij Klamath Falls (Oregon, VS) te bedienen, eerst per trein, dan ’s nachts met de postkoets, en ten slotte hotsend en botsend op een „buckboard” (een open houten wagen op vier wielen zonder vering) door de bergen naar de boerderij waar zij bijeen zouden komen. De dag na de vergadering, ’s morgens vroeg, zorgde een broeder voor een paard waarop hij zo’n 100 kilometer naar het dichtstbijzijnde spoorwegstation kon rijden om naar zijn volgende toewijzing te reizen. Het was een zwaar leven, maar de krachtsinspanningen van de pelgrims leverden goede resultaten op. Jehovah’s volk werd gesterkt, verenigd in hun begrip van Gods Woord, en kreeg een hechtere band, ook al waren zij geografisch gezien over een groot gebied verspreid.

In 1926 begon broeder Rutherford regelingen te treffen waardoor het werk van de pelgrims veranderde van dat van louter reizende sprekers in dat van reizende opzieners die tevens de velddienst in de gemeenten stimuleerden. Om hun nieuwe verantwoordelijkheden te beklemtonen, werden zij in 1928 regionale dienstleiders genoemd. Zij werkten met de plaatselijke broeders samen en gaven hun persoonlijk onderricht in de velddienst. In die tijd konden zij elke gemeente in de Verenigde Staten en enkele andere landen ongeveer eens per jaar bezoeken, en zij hielden ook contact met afzonderlijke personen en met groepjes die nog niet voor de dienst waren georganiseerd.

Gedurende de daaropvolgende jaren onderging het werk van reizende opzieners verschillende wijzigingen. * In 1938, toen alle dienaren in de gemeenten theocratisch werden aangesteld, werd het sterk geïntensiveerd. Doordat er gedurende de paar daaropvolgende jaren met vaste tussenpozen een bezoek aan de gemeenten werd gebracht, ontstond er gelegenheid om alle aangestelde dienaren een persoonlijke opleiding te geven en iedereen meer hulp in de velddienst te bieden. In 1942 kregen de reizende opzieners, voordat zij weer naar de gemeenten werden gezonden, een intensieve opleiding; als gevolg daarvan werd hun werk met een grotere uniformiteit verricht. Hun bezoeken waren vrij kort (een tot drie dagen, afhankelijk van de grootte van de gemeente). In dat tijdsbestek gingen zij het gemeentebericht na, kwamen met alle dienaren bijeen om waar nodig raad te geven, hielden een of meer lezingen voor de gemeente, en namen de leiding in de velddienst. In 1946 werden de bezoeken verlengd tot één week voor elke gemeente.

Deze regeling van bezoeken aan de gemeenten werd in 1938 aangevuld met de dienst van de regionale dienaar in een nieuwe rol. Hij ging over een groter gebied en bracht periodiek een week door met ieder van de broeders die in een zone (kring) reisden om de gemeenten te bezoeken. Tijdens zijn bezoek behartigde hij een deel van het programma van een vergadering die werd bijgewoond door alle gemeenten in die zone. * Deze regeling vormde een grote stimulans voor de broeders en verschafte een geregelde gelegenheid voor de doop van nieuwe discipelen.

„Iemand die van de dienst houdt”

Een van degenen die vanaf 1936 een aandeel aan deze dienst hadden, was John Booth, die in 1974 een lid van het Besturende Lichaam werd. Toen er een gesprek met hem plaatshad als mogelijk toekomstige reizende opziener, werd hem gezegd: „Welbespraakte redenaars hebben wij niet nodig, maar wel gewoon iemand die van de dienst houdt en er de leiding in neemt en op de vergaderingen over de dienst zal spreken.” Broeder Booth had die liefde voor Jehovah’s dienst, zoals bleek uit de ijverige pioniersdienst die hij reeds sinds 1928 verrichtte, en zowel door zijn voorbeeld als door aanmoedigende woorden zette hij anderen tot ijver om te evangeliseren aan.

De eerste gemeente die hij bezocht, in maart 1936, bevond zich in Easton (Pennsylvania). Later schreef hij: „Ik kwam gewoonlijk ’s ochtends op tijd voor de velddienst in de plaats waar ik zijn moest aan, had dan vroeg in de avond een vergadering met de dienaren van de groep en daarna nog een met de hele groep. Gewoonlijk bracht ik slechts twee dagen door bij een groep en maar één dag bij een kleinere groep, zodat ik soms wel zes van die groepen in een week bezocht. Ik was voortdurend onderweg.”

Twee jaar later, in 1938, kreeg hij de toewijzing om als regionale dienaar elke week zorg te dragen voor een zonevergadering (nu bekend als kringvergadering). Deze dienden ter versterking van de broeders in een tijd waarin de vervolging in sommige gebieden hevig werd. Terugblikkend op die dagen en op zijn verschillende verantwoordelijkheden, zei broeder Booth: „Diezelfde week [waarin ik getuige was in een rechtszaak waarbij zo’n zestig Getuigen in Indianapolis (Indiana) betrokken waren] was ik beklaagde in Joliet (Illinois) en advocaat voor een broeder in weer een andere zaak in Madison (Indiana); bovendien had ik elk weekeinde de leiding over een zonevergadering.”

Twee jaar nadat deze zonevergaderingen (nu als kringvergaderingen) in 1946 nieuw leven was ingeblazen, was Carey Barber een van degenen die als districtsdienaar aangesteld waren. Hij was reeds 25 jaar een lid geweest van de Bethelfamilie in Brooklyn, New York. Zijn eerste district omvatte het gehele westelijke deel van de Verenigde Staten. Aanvankelijk bedroeg de reis elke week tussen twee vergaderingen zo’n 1600 kilometer. Naarmate het aantal en de omvang van de gemeenten toenamen, werden deze afstanden kleiner, en talloze kringvergaderingen werden vaak binnen het gebied van één enkele grote stad gehouden. Na 29 jaar ervaring als reizende opziener werd broeder Barber in 1977 uitgenodigd om als lid van het Besturende Lichaam naar het hoofdbureau terug te keren.

In tijden van oorlog en hevige vervolging hebben reizende opzieners vaak hun leven en hun vrijheid op het spel gezet om voor het geestelijke welzijn van hun broeders te zorgen. In de tijd dat België door de nazi’s bezet was, bleef André Wozniak de gemeenten bezoeken en hielp hij hen aan lectuur. De Gestapo zat hem dikwijls dicht op de hielen, maar is er nooit in geslaagd hem te pakken te krijgen.

In Rhodesië (nu bekend als Zimbabwe) leefden de mensen aan het eind van de jaren ’70 in vrees, en tijdens een periode van binnenlandse oorlog was reizen bijna onmogelijk. Maar de reizende opzieners van Jehovah’s Getuigen bleken, als liefdevolle herders en opzieners, „als een wijkplaats voor de wind” voor hun broeders te zijn (Jes. 32:2). Sommigen liepen dagenlang door woest gebied, reisden over bergen, staken gevaarlijke rivieren over, sliepen ’s nachts in de open lucht — en dit alles deden zij om geïsoleerde gemeenten en verkondigers te bereiken, om hen ertoe aan te moedigen sterk in het geloof te blijven. Een van hen was Isaiah Makore, die ternauwernood ontkwam toen de kogels over zijn hoofd floten tijdens een gevecht tussen regeringssoldaten en „vrijheidsstrijders”.

Andere reizende opzieners hebben de organisatie vele jaren op internationale basis gediend. De presidenten van het Wachttorengenootschap zijn dikwijls naar andere landen gereisd om aandacht te schenken aan organisatorische behoeften en om op congressen te spreken. Zulke bezoeken hebben er veel toe bijgedragen dat Jehovah’s Getuigen overal ter wereld zich heel goed bewust zijn van hun internationale broederschap. Vooral broeder Knorr heeft ernaar gestreefd dit op geregelde basis te doen, en hij heeft elk bijkantoor en elk zendelingenhuis bezocht. Aangezien de organisatie groeide, werd de wereld in tien internationale zones verdeeld, en vanaf 1 januari 1956 begonnen bekwame broeders, onder leiding van de president, bij deze dienst te assisteren zodat er geregeld aandacht gegeven kon worden. Deze zonebezoeken, die nu onder leiding van het Dienstcomité van het Besturende Lichaam voortgang vinden, dragen nog steeds bij tot de wereldomvattende eenheid en vooruitgang van de gehele organisatie.

Ook nog andere belangrijke ontwikkelingen hebben tot de huidige organisatiestructuur bijgedragen.

Verdere theocratische aanpassingen

Tijdens de Tweede Wereldoorlog, op 8 januari 1942, stierf Joseph F. Rutherford, en Nathan H. Knorr werd de derde president van het Wachttorengenootschap. De organisatie stond onder zware druk wegens verbodsbepalingen waaraan haar activiteit in veel landen onderhevig was, aanvallen door gepeupel die voor uitingen van patriottisme moesten doorgaan, en het arresteren van Getuigen tijdens het verspreiden van bijbelse lectuur in hun openbare bediening. Zou een wijziging in bestuur tot gevolg hebben dat het werk in zo’n kritieke tijd zou vertragen? De broeders die zorg droegen voor bestuurlijke aangelegenheden zagen naar Jehovah op voor zijn leiding en zegen. In overeenstemming met hun verlangen naar goddelijke leiding onderzochten zij opnieuw de organisatiestructuur zelf om te zien of er terreinen waren waarop zij zich nog meer aan Jehovah’s wegen konden aanpassen.

Vervolgens werd er in 1944 in Pittsburgh (Pennsylvania) een dienstbijeenkomst gehouden, in samenhang met de jaarvergadering van het Wachttorengenootschap. Op 30 september, voorafgaande aan die jaarvergadering, werd er een serie bijzonder belangrijke lezingen gehouden over wat de Schrift omtrent het organiseren van Jehovah’s dienstknechten zegt. * De aandacht werd op het Besturende Lichaam gericht. Bij die gelegenheid werd beklemtoond dat op alle instrumenten die door de getrouwe en beleidvolle slaafklasse worden gebruikt, theocratische beginselen moeten worden toegepast. Er werd uitgelegd dat de wettelijke corporatie niet alle „gewijde” dienaren van God als leden had. Ze vertegenwoordigde hen slechts, door als wettelijk instrument namens hen op te treden. Maar aangezien het Genootschap het instrument was om Jehovah’s Getuigen te voorzien van publikaties die geestelijke verlichting bevatten, was het Besturende Lichaam logischerwijs en noodzakelijkerwijs nauw verbonden met de functionarissen en bestuurders van dat wettelijke Genootschap. Werden theocratische beginselen volledig toegepast op de aangelegenheden van dat Genootschap?

Het handvest van het Genootschap zette een aandeelhoudersregeling uiteen waarin elke bijdrage van $10 de schenker recht gaf op een stem in de verkiezing van bestuursleden en functionarissen van het Genootschap. Misschien dacht men dat iemand door middel van zulke bijdragen blijk gaf van oprechte belangstelling voor het werk van de organisatie. Maar deze regeling veroorzaakte problemen. Broeder Knorr, de president van het Genootschap, legde uit: „Uit de bepalingen in het charter van het Genootschap zou men kunnen opmaken dat het feit of iemand deel uitmaakte van het besturende lichaam afhankelijk was van de bijdragen aan het wettelijke Genootschap. Maar volgens de wil van God kon dit onder zijn ware uitverkoren volk niet zo zijn.”

Het was een feit dat Charles Taze Russell, die tijdens de eerste 32 jaar van het Genootschap de belangrijkste persoon in het besturende lichaam was, in financieel, fysiek en mentaal opzicht de grootste bijdrage aan het Genootschap leverde. Maar het was niet een geldelijke bijdrage waardoor werd bepaald hoe de Heer hem gebruikte. Het waren zijn volkomen toewijding, zijn onvermoeibare ijver, zijn onwrikbare standpunt voor Gods koninkrijk en zijn onverbrekelijke loyaliteit en trouw die hem in Gods ogen geschikt maakten voor de dienst. Met betrekking tot de theocratische organisatie is de regel van toepassing: „God [heeft] de leden in het lichaam geplaatst, elk daarvan, zoals het hem heeft behaagd” (1 Kor. 12:18). „Maar”, zo legde broeder Knorr uit, „aangezien het charter van het Genootschap bepaalde dat er stemrecht werd verleend aan personen die bijdragen voor het werk van het Genootschap schonken, droeg het bij tot de vervaging en aantasting van dit Theocratische beginsel met betrekking tot het besturende lichaam; en ook dreigde het dit beginsel in gevaar te brengen of er belemmeringen voor te scheppen.”

Bijgevolg werd op de zakelijke bijeenkomst van alle aandeelhouders-kiezers van het Genootschap op 2 oktober 1944 met algemene stemmen aangenomen dat het charter van het Genootschap herzien zou worden en meer in overeenstemming gebracht zou worden met theocratische beginselen. Het aantal leden zou nu niet onbeperkt zijn, maar tussen de 300 en 500 bedragen en geheel uit mannen bestaan die door de bestuursraad waren gekozen, niet op basis van geldelijke bijdragen, maar omdat zij rijpe, actieve, getrouwe getuigen van Jehovah waren die volle-tijddienst verrichtten in het werk van de organisatie, of actieve bedienaren in de gemeenten van Jehovah’s Getuigen waren. Deze leden zouden de bestuursraad kiezen, en de bestuursraad zou vervolgens haar functionarissen kiezen. Deze nieuwe regelingen traden het daaropvolgende jaar, op 1 oktober 1945, in werking. Wat is dit een bescherming gebleken in een tijd waarin vijandige elementen dikwijls zakelijke aangelegenheden hebben gemanipuleerd om corporaties in hun macht te krijgen en ze vervolgens te herstructureren voor hun eigen doeleinden!

Jehovah’s zegen op deze voorwaartse stappen om met theocratische beginselen overeen te stemmen, is duidelijk gebleken. Ondanks de zware druk die tijdens de Tweede Wereldoorlog op de organisatie werd uitgeoefend, bleef het aantal Koninkrijksverkondigers groeien. Onverminderd bleven zij energiek getuigen omtrent Gods koninkrijk. Van 1939 tot 1946 was er een verbazingwekkende toename van 157 procent in de gelederen van Jehovah’s Getuigen, en aan de landen die met het goede nieuws werden bereikt, werden er zes toegevoegd. In de daaropvolgende 25 jaar groeide het aantal actieve Getuigen met bijna 800 procent, en zij rapporteerden geregelde activiteit in nog eens 86 landen meer.

Speciale opleiding voor opzieners

Enkele buitenstaanders bezagen het als onvermijdelijk dat wanneer de organisatie groter werd, haar maatstaven versoepeld zouden worden. Maar in tegenstelling daarmee voorzei de bijbel dat er rechtvaardigheid en vrede onder Jehovah’s dienstknechten zou heersen (Jes. 60:17). Dat zou zorgvuldige en voortdurende opleiding van verantwoordelijke opzieners in Gods Woord vereisen, een duidelijk begrip van Gods rechterlijke maatstaven, en een consequente toepassing van die maatstaven. In zo’n opleiding is voorzien. Stap voor stap is in De Wachttoren een grondige studie van Gods rechtvaardige vereisten verschaft, en dit materiaal is systematisch bestudeerd door elke gemeente van Jehovah’s Getuigen over de hele wereld. Maar afgezien daarvan hebben opzieners van de kudde veel extra onderricht ontvangen.

Opzieners die de leiding hebben op de bijkantoren van het Genootschap zijn met internationale congressen bijeengebracht voor speciale opleiding. Van 1961 tot 1965 werden er in New York speciaal ontworpen cursussen van acht tot tien maanden voor hen geleid. Van 1977 tot 1980 was er nog een serie van speciale, vijf weken durende cursussen voor hen. Bij hun opleiding behoorde ook een vers-voor-versbestudering van alle boeken van de bijbel, alsook een bespreking van organisatorische details en manieren waarop de prediking van het goede nieuws bevorderd kan worden. Er bestaan geen nationalistische scheidingslijnen onder Jehovah’s Getuigen. Waar zij ook wonen, zij houden aan dezelfde hoge bijbelse maatstaven vast en geloven en onderwijzen dezelfde dingen.

Ook kring- en districtsopzieners hebben speciale aandacht ontvangen. Velen van hen hebben de Wachttoren-Bijbelschool Gilead of een van de toegevoegde Gileadscholen bijgewoond. Regelmatig worden zij ook bijeengebracht op de bijkantoren van het Genootschap, of komen op een andere geschikte plaats bijeen, voor seminars van enkele dagen of een week.

In 1959 trad er nog een bijzondere voorziening in werking. Dit was de Koninkrijksbedieningsschool, die zowel door kring- en districtsopzieners als door gemeenteopzieners werd bijgewoond. De school begon als een cursus van een maand. Na een jaar in de Verenigde Staten te zijn gebruikt, werd het materiaal voor de cursus in andere talen vertaald en geleidelijk over de hele aarde gebruikt. Aangezien niet alle opzieners het konden regelen om een volle maand vrij te nemen van hun werelds werk, werd vanaf 1966 een twee weken durende versie van de cursus gebruikt.

Deze school was geen seminarie waar mannen werden opgeleid als voorbereiding op hun ordinatie. Degenen die de school bijwoonden, waren reeds geordineerde bedienaren. Velen van hen waren al tientallen jaren opzieners en herders van de kudde. Deze cursus bood hun de gelegenheid om uitvoerig de instructies in Gods Woord betreffende hun werk te bespreken. Er werd veel nadruk gelegd op de belangrijkheid van de velddienst en hoe die doeltreffend verricht kan worden. Wegens de veranderende morele maatstaven in de wereld werd er ook veel tijd besteed aan het bespreken van het hoog houden van bijbelse maatstaven inzake moraliteit. Deze cursus is in recente tijd voortgezet met seminars die eens in de twee of drie jaar plaatsvinden, alsook door nuttige bijeenkomsten die enkele malen per jaar onder leiding van reizende opzieners met plaatselijke ouderlingen worden gehouden. Deze bieden gelegenheid om speciale aandacht aan op dat moment bestaande behoeften te besteden. Ze vormen een bescherming tegen het op enigerlei wijze afdrijven van bijbelse maatstaven, en ze dragen ertoe bij dat situaties in alle gemeenten op dezelfde wijze aangepakt worden.

Jehovah’s Getuigen nemen de aansporing in 1 Korinthiërs 1:10 ter harte: „Nu vermaan ik u, broeders, door de naam van onze Heer Jezus Christus, dat gij allen in overeenstemming met elkaar spreekt en dat er geen verdeeldheid onder u is, maar dat gij nauw verenigd zijt in dezelfde geest en in dezelfde gedachtengang.” Dit is geen opgelegde conformiteit; ze spruit voort uit onderwijs in Gods wegen zoals die in de bijbel staan opgetekend. Jehovah’s Getuigen scheppen behagen in Gods wegen en in zijn voornemen. Als personen niet langer volgens bijbelse maatstaven willen leven, zijn zij vrij om de organisatie te verlaten. Maar als iemand andere geloofsovertuigingen gaat prediken of de bijbelse moraal negeert, ondernemen opzieners stappen om de kudde te beschermen. De organisatie past de bijbelse raad toe: „[Houdt] hen in het oog . . . die, in strijd met de leer welke gij hebt geleerd, verdeeldheid veroorzaken en aanleiding tot struikelen geven, en mijdt hen.” — Rom. 16:17; 1 Kor. 5:9-13.

De bijbel voorzei dat God een dergelijk klimaat onder zijn dienstknechten zou scheppen, een klimaat waarin rechtvaardigheid zou heersen en dat vredige vruchten zou voortbrengen (Jes. 32:1, 2, 17, 18). Deze toestanden oefenen een sterke aantrekkingskracht uit op mensen die liefhebben wat juist is.

Hoeveel van die liefhebbers van rechtvaardigheid zullen vóór het einde van het oude stelsel bijeengebracht worden? Jehovah’s Getuigen weten het niet. Maar Jehovah weet wat er voor zijn werk nodig zal zijn, en op zijn tijd en wijze ziet hij erop toe dat zijn organisatie toegerust is om er zorg voor te dragen.

Voorbereiding op een explosieve groei

Toen er onder supervisie van het Besturende Lichaam research werd verricht ter voorbereiding van het naslagwerk Hulp tot begrip van de bijbel, werd de aandacht nogmaals gericht op de wijze waarop de eerste-eeuwse christelijke gemeente georganiseerd was. Er werd een zorgvuldige studie gemaakt van bijbelse termen als „oudere man”, „opziener” en „(be)dienaar”. Zou de hedendaagse organisatie van Jehovah’s Getuigen nog vollediger kunnen overeenstemmen met het patroon dat in de Schrift als leidraad bewaard was gebleven?

Jehovah’s dienstknechten waren vastbesloten zich aan goddelijke leiding te blijven onderwerpen. Op een serie congressen die in 1971 werd gehouden, werd de aandacht gevestigd op de bestuursregelingen in de eerste christelijke gemeente. Er werd uiteengezet dat de uitdrukking pre·sbuʹte·ros (oudere man, ouderling), zoals die in de bijbel werd gebruikt, niet tot bejaarde personen beperkt was en ook niet van toepassing was op allen in de gemeente die geestelijke rijpheid bezaten. Ze werd speciaal in officiële zin gebruikt met betrekking tot de opzieners van de gemeente (Hand. 11:30; 1 Tim. 5:17; 1 Petr. 5:1-3). Deze personen ontvingen hun positie door aanstelling, in overeenstemming met vereisten die later in de geïnspireerde Schrift zijn opgenomen (Hand. 14:23; 1 Tim. 3:1-7; Tit. 1:5-9). Waar voldoende bekwame mannen beschikbaar waren, was er meer dan één ouderling in de gemeente (Hand. 20:17; Fil. 1:1). Deze mannen vormden „het lichaam van oudere mannen”, die allen dezelfde officiële status bezaten, en niet één van hen was het belangrijkste of machtigste lid van de gemeente (1 Tim. 4:14). Om de ouderlingen te assisteren, zo werd uitgelegd, werden er ook „dienaren in de bediening” aangesteld, overeenkomstig de vereisten die door de apostel Paulus waren uiteengezet. — 1 Tim. 3:8-10, 12, 13.

De regelingen werden snel in werking gesteld om de organisatie nauwer in overeenstemming te brengen met dit bijbelse voorbeeld. Men begon bij het Besturende Lichaam zelf. Het aantal leden werd uitgebreid: het was niet langer beperkt tot de zeven die, als leden van de bestuursraad van de Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania, een besturend lichaam voor Jehovah’s Getuigen vormden. Er werd geen vast aantal leden voor het Besturende Lichaam ingesteld. In 1971 waren er elf; een aantal jaren waren er zelfs achttien; in 1992 waren er twaalf. Allen waren mannen die door God waren gezalfd als medeërfgenamen met Jezus Christus. De twaalf die in 1992 als leden van het Besturende Lichaam dienst verrichtten, hadden op dat moment in totaal ruim 728 jaar als dienaren van Jehovah God in de volle-tijddienst gestaan.

Op 6 september 1971 werd besloten dat het voorzitterschap op vergaderingen van het Besturende Lichaam jaarlijks in alfabetische volgorde van de achternamen van de leden zou rouleren. Dit werd op 1 oktober werkelijk van kracht. De leden van het Besturende Lichaam waren ook bij toerbeurt, op wekelijkse basis, voorzitter bij de ochtendaanbidding en op de Wachttoren-studie voor de werkers op het hoofdbureau. * Deze regeling werd van kracht op 13 september 1971, toen Frederick W. Franz de leiding had over het programma voor ochtendaanbidding op het hoofdbureau van het Genootschap in Brooklyn, New York.

Gedurende het daaropvolgende jaar werden er voorbereidingen getroffen om wijzigingen aan te brengen in het opzicht over de gemeenten. Er zou niet langer slechts één gemeentedienaar zijn, geassisteerd door een vast aantal andere dienaren. Mannen die schriftuurlijk gezien bekwaam waren, zouden worden aangesteld om als ouderlingen te dienen. Anderen die aan de bijbelse vereisten voldeden, zouden als dienaren in de bediening worden aangesteld. Hierdoor werd voor een groter aantal broeders de weg geopend om een aandeel te hebben aan gemeenteverantwoordelijkheden en aldus waardevolle ervaring op te doen. Geen van Jehovah’s Getuigen had destijds ook maar enig idee dat het aantal gemeenten de komende 21 jaar met 156 procent zou toenemen, en in 1992 een totaal van 69.558 zou bereiken. Maar het Hoofd van de gemeente, de Heer Jezus Christus, trof duidelijk voorbereidingen voor wat komen zou.

In het begin van de jaren ’70 werd zorgvuldig aandacht geschonken aan verdere reorganisatie van het Besturende Lichaam. Sinds de Watch Tower Society in 1884 wettelijk werd geregistreerd, was er voor het uitgeven van lectuur, het toezicht op het wereldomvattende evangelisatiewerk, en regelingen voor scholen en congressen, zorg gedragen onder leiding van het kantoor van de president van de Watch Tower Bible and Tract Society. Maar nadat men vele maanden lang de details zorgvuldig geanalyseerd en besproken had, werd er op 4 december 1975 unaniem een nieuwe regeling aangenomen. Er werden zes comités van het Besturende Lichaam gevormd.

Het Voorzitterscomité (samengesteld uit de huidige voorzitter van het Besturende Lichaam, de vorige voorzitter, en de voorzitter voor het volgende jaar) ontvangt berichten over ingrijpende onvoorziene gebeurtenissen, rampen en vervolgingscampagnes, en ziet erop toe dat ze onmiddellijk met het Besturende Lichaam behandeld worden. Het Schrijverscomité ziet erop toe dat er geestelijk voedsel in geschreven vorm en door middel van audio- en videobanden wordt verschaft voor Jehovah’s Getuigen en voor verspreiding aan het publiek, en het oefent toezicht uit op het vertaalwerk in honderden talen. De verantwoordelijkheid van het Onderwijscomité is toezicht uit te oefenen op scholen, kring- en speciale dagvergaderingen, districts- en internationale congressen voor Jehovah’s volk, alsook op het onderricht dat de Bethelfamilie ontvangt en het samenstellen van materiaal dat voor die doeleinden wordt gebruikt. Het Dienstcomité oefent toezicht uit op alle terreinen van het evangelisatiewerk, met inbegrip van de activiteiten van gemeenten en reizende opzieners. Het drukken, uitgeven en verzenden van lectuur, alsook het runnen van drukkerijen en het behandelen van wettelijke en zakelijke aangelegenheden staan alle onder toezicht van het Uitgeverscomité. En het Personeelcomité heeft het opzicht over regelingen voor persoonlijke en geestelijke hulp aan leden van de Bethelfamilies en is verantwoordelijk voor het uitnodigen van nieuwe leden om in de Bethelfamilies over de hele wereld te dienen.

Nog meer nuttige comités zijn aangesteld om toezicht te houden op de drukkerijen, de Bethelhuizen, en de boerderijen die met het hoofdbureau verbonden zijn. In deze comités maakt het Besturende Lichaam vrijelijk gebruik van de bekwaamheden van leden van de „grote schare”. — Openb. 7:9, 15.

Er werden ook wijzigingen aangebracht in het opzicht over de bijkantoren van het Genootschap. Sinds 1 februari 1976 staat elk bijkantoor onder supervisie van een comité van drie of meer leden, afhankelijk van de behoeften en van de grootte van het bijkantoor. Zij werken onder leiding van het Besturende Lichaam om zorg te dragen voor het Koninkrijkswerk in hun gebied.

In 1992 kreeg het Besturende Lichaam extra assistentie toen verscheidene helpers, in hoofdzaak afkomstig uit de grote schare, de toewijzing kregen een aandeel te hebben aan de vergaderingen en het werk van het Schrijvers-, Onderwijs-, Dienst-, Uitgevers- en Personeelcomité. *

Dit verdelen van verantwoordelijkheid is zeer heilzaam gebleken. In combinatie met wijzigingen die reeds in de gemeenten waren aangebracht, heeft het ertoe bijgedragen elk obstakel dat iemand zou kunnen doen vergeten dat Christus het Hoofd van de gemeente is, uit de weg te ruimen. Het is bijzonder nuttig gebleken dat verscheidene broeders samen beraadslagen over aangelegenheden in verband met het Koninkrijkswerk. Bovendien heeft deze reorganisatie het mogelijk gemaakt het noodzakelijke toezicht te houden op de vele terreinen waar dit dringend nodig was, in een tijd waarin de organisatie werkelijk explosief gegroeid is. Lang geleden voorzei Jehovah bij monde van de profeet Jesaja: „De kleine zelf zal tot duizend worden, en de geringe tot een machtige natie. Ikzelf, Jehovah, zal het te zijner tijd bespoedigen” (Jes. 60:22). Hij heeft het niet alleen bespoedigd maar heeft ook in de nodige leiding voorzien opdat zijn zichtbare organisatie in staat zou zijn er zorg voor te dragen.

De belangstelling van Jehovah’s Getuigen gaat in de eerste plaats uit naar het werk dat God hun in deze laatste dagen van de oude wereld te doen heeft gegeven, en zij zijn goed georganiseerd om het te volbrengen. Jehovah’s Getuigen zien onmiskenbare bewijzen dat deze organisatie niet van mensen maar van God is en dat ze geleid wordt door Gods eigen Zoon, Jezus Christus. Als regerende Koning zal Jezus zijn getrouwe onderdanen veilig door de komende grote verdrukking heen leiden en ervoor zorgen dat zij doeltreffend georganiseerd zijn om Gods wil tijdens het komende Millennium te volbrengen.

[Voetnoten]

^ ¶4 In 1894 trof broeder Russell er regelingen voor dat Zion’s Watch Tower Tract Society bekwame broeders als sprekers uitzond. Zij kregen een getekend certificaat om zich bij de plaatselijke groepen te kunnen introduceren. Deze certificaten verleenden geen autoriteit om te preken en ze betekenden evenmin dat hetgeen de eigenaar zei, zonder grondig onderzoek in het licht van Gods Woord aanvaard moest worden. Maar omdat sommigen de bedoeling ervan verkeerd begrepen, liet broeder Russell de certificaten binnen een jaar weer inleveren. Hij trachtte zorgvuldig alles te vermijden wat toeschouwers zouden kunnen interpreteren als zelfs maar een schijn van een klasse van geestelijken.

^ ¶7 Zion’s Watch Tower, oktober⁄november 1881, blz. 8, 9.

^ ¶15 Soms werden de plaatselijke gemeenten „kerken” genoemd, in overeenstemming met het woordgebruik in de King James Version. Ze werden ook ecclesia’s genoemd, volgens de term die in de Griekse tekst van de bijbel werd gebruikt. De uitdrukking „klassen” werd eveneens gebezigd, want zij waren in werkelijkheid groepen leerlingen die geregeld bijeenkwamen om te studeren. Later, toen ze groepen (Engels: „companies”) werden genoemd, vormde dit een weerspiegeling van het feit dat zij zich ervan bewust waren in een geestelijke oorlogvoering gewikkeld te zijn. (Zie Psalm 68:11, KJ, waar het woord „company” wordt gebruikt, met als kanttekening: „army” [„leger”].) Nadat in 1950 de New World Translation of the Christian Greek Scriptures was gepubliceerd, raakte de hedendaagse bijbelse uitdrukking „gemeente” in de meeste landen algemeen in gebruik.

^ ¶17 De letterlijke betekenis van het woord dat in de Griekse bijbeltekst wordt gebruikt (chei·ro·toʹne·o) is „de hand uitsteken, uitstrekken of opheffen”, en bij uitbreiding kon het ook betekenen „in een ambt verkiezen of kiezen door het opheffen van handen”. — A Greek and English Lexicon to the New Testament, door John Parkhurst, 1845, blz. 673.

^ ¶28 Zie voor details hoofdstuk 25, „In het openbaar en van huis tot huis prediken”.

^ ¶34 Via de dienstleider zou vanaf 1919 de velddienst van degenen die met de gemeente of klas verbonden waren, elke week aan het Genootschap gerapporteerd worden.

^ ¶34 Zoals in de folder Organization Method werd uiteengezet, moest elke gemeente een assistent-leider en een voorraadbeheerder kiezen. Deze personen vormden samen met de door het Genootschap aangestelde leider het plaatselijke dienstcomité.

^ ¶35 The Watch Tower, 1 juli 1920, blz. 195-200.

^ ¶40 Het dienstcomité bestond in die tijd uit niet meer dan tien leden. Een van hen was de dienstleider, die niet plaatselijk werd gekozen maar door het Genootschap werd aangesteld. De anderen werkten met hem samen om het getuigeniswerk te regelen en voortgang te doen vinden.

^ ¶42 Gedurende een aantal jaren, vanaf 1932, werden deze personen Jonadabs genoemd.

^ ¶49 Wanneer het Griekse werkwoord chei·ro·toʹne·o slechts wordt gedefinieerd als ’uitkiezen door de hand uit te steken’, dan wordt hiermee de latere betekenis van het woord over het hoofd gezien. Bijgevolg wordt in A Greek-English Lexicon, door Liddell en Scott, onder redactie van Jones en McKenzie en herdrukt in 1968, het woord gedefinieerd als „de hand uitsteken, met het doel zijn stem in de vergadering uit te brengen . . . II. c. acc. pers. [met de persoon in de vierde naamval], kiezen, eig[enlijk] door handopsteking . . . b. later, in het algemeen, aanstellen, . . . tot een ambt in de Kerk aanstellen, [pre·sbuʹte·rous] Act. Ap. [Handelingen van Apostelen] 14.23”. Dat latere gebruik van het woord was in de dagen van de apostelen gangbaar; in die betekenis werd de uitdrukking gebruikt door de eerste-eeuwse joodse geschiedschrijver Josephus in De joodse geschiedenis, Boek VI, hoofdstuk IV, paragraaf 2, en hoofdstuk XIII, paragraaf 9. De grammaticale structuur zelf van Handelingen 14:23 in het oorspronkelijke Grieks laat zien dat Paulus en Barnabas degenen waren die deden wat daar beschreven werd.

^ ¶53 De Wachttoren van september 1938.

^ ¶54 Later in datzelfde jaar 1938 werden in Organization Instructions, uitgegeven als een folder van vier bladzijden, verdere details verschaft. Er werd in uitgelegd dat de plaatselijke gemeente een comité moest aanstellen dat namens de gemeente zou handelen. Dat comité moest de broeders in het licht van de in de Schrift uiteengezette vereisten beschouwen en aanbevelingen aan het Genootschap doen. Wanneer reizende vertegenwoordigers van het Genootschap de gemeenten bezochten, bekeken zij nogmaals of de plaatselijke broeders aan de vereisten voldeden en of zij zich getrouw van hun toewijzingen kweten. Ook hun aanbevelingen werden door het Genootschap in aanmerking genomen bij het verrichten van aanstellingen.

^ ¶71 Van 1894 tot 1927 stonden reizende sprekers die door het Genootschap werden uitgezonden eerst bekend als „Tower Tract Society”-vertegenwoordigers, daarna als pelgrims. Van 1928 tot 1936, toen er meer nadruk op de velddienst werd gelegd, werden zij regionale dienstleiders genoemd. Met ingang van juli 1936 kwamen zij, om de juiste verhouding te beklemtonen waarin zij tot de plaatselijke broeders stonden, bekend te staan als regionale dienaren. Van 1938 tot 1941 werden zonedienaren aangesteld om beurtelings met een beperkt aantal gemeenten samen te werken, zodat zij dus met regelmatige tussenpozen bij dezelfde groepen terugkwamen. Na een onderbreking van ongeveer een jaar werd deze dienst in 1942 nieuw leven ingeblazen met broederdienaren. In 1948 werd de term kringdienaar aangenomen; nu: kringopziener.

Van 1938 tot en met 1941 hadden de regionale dienaren, in een nieuwe rol, geregeld een vast aandeel aan grotere vergaderingen waar Getuigen uit een beperkt gebied (een zone) voor een speciaal programma bijeenkwamen. Toen dit werk in 1946 nieuw leven werd ingeblazen, stonden deze reizende opzieners als districtsdienaren bekend; nu: districtsopzieners.

^ ¶72 Deze regeling trad op 1 oktober 1938 in werking. Tijdens de oorlogsjaren werd het steeds moeilijker om regelingen te treffen voor vergaderingen, en dus werden zonevergaderingen eind 1941 opgeschort. In 1946 werd de regeling echter hernieuwd, en de gelegenheden waarbij een aantal gemeenten voor speciaal onderricht bijeenkwamen, werden kringvergaderingen genoemd.

^ ¶84 De inhoud van deze lezingen verscheen in essentie in The Watchtower van 15 oktober en 1 november 1944, en is grotendeels terug te vinden in De Wachttoren van 15 mei en 1 juni 1949.

^ ¶102 Later kozen zij ook andere leden van de Bethelfamilie uit om deze toewijzingen te behartigen.

^ ¶108 De Wachttoren, 15 april 1992, blz. 7-17, 31.

[Inzet op blz. 204]

Er bestond onder hen geen klasse van geestelijken

[Inzet op blz. 205]

Zij probeerden geen „aardse organisatie” op te richten

[Inzet op blz. 206]

Hoe werden ouderlingen gekozen?

[Inzet op blz. 212]

Een leider door het Genootschap aangesteld

[Inzet op blz. 213]

Sommige ouderlingen wilden wel preken, maar wilden niet prediken

[Inzet op blz. 214]

Uitdunning van de gelederen, maar versterking van de organisatie

[Inzet op blz. 218]

Hoe moesten aanstellingen worden verricht?

[Inzet op blz. 220]

Trachtte Rutherford eenvoudig meer zeggenschap te krijgen?

[Inzet op blz. 222]

Contact houden met zowel de groepjes van twee en drie als met de grotere groepen

[Inzet op blz. 223]

Nieuwe verantwoordelijkheden voor reizende opzieners

[Inzet op blz. 234]

Een groter Besturend Lichaam met roulerend voorzitterschap

[Inzet op blz. 235]

Noodzakelijk toezicht in een tijdperk van explosieve groei

[Kader op blz. 207]

Waarom de verandering?

Op vragen over zijn veranderde zienswijze ten aanzien van het kiezen van ouderlingen in de diverse groepen van het volk van de Heer, antwoordde C. T. Russell:

„Allereerst haast ik mij u te zeggen dat ik nooit aanspraak heb gemaakt op onfeilbaarheid. . . . Wij ontkennen niet dat wij in kennis toenemen, en dat wij nu de wil van de Heer in verband met Ouderlingen of leiders in de verschillende groepjes van zijn volk in een iets ander licht bezien. Onze verkeerde beoordeling was erin gelegen dat wij te veel van de geliefde broeders verwachtten die, doordat zij vroeg in de Waarheid kwamen, de natuurlijke leiders van deze groepjes werden. De ideale zienswijze die wij al te optimistisch ten aanzien van hen koesterden, was dat de kennis van de Waarheid een zeer nederig makende invloed op hen zou hebben, waardoor zij hun eigen onbelangrijkheid zouden gaan inzien, en zouden beseffen dat zij bij alles wat zij wisten of aan anderen konden vertellen, een spreekbuis van God waren omdat zij door hem werden gebruikt. Onze ideale verwachtingen waren dat zij in elke zin van het woord voorbeelden voor de kudde zouden zijn; en dat indien de voorzienigheid van de Heer een of meer personen in het groepje zou brengen die net zo bekwaam, of bekwamer, zouden zijn om de Waarheid te presenteren, de geest van liefde hen er in alle oprechtheid toe zou brengen achting voor elkaar te hebben, en elkaar aldus te helpen en aan te sporen om een aandeel te hebben aan het dienen van de Kerk, het lichaam van Christus.

Met dit in gedachten kwamen wij tot de conclusie dat de grotere mate van genade en waarheid die er thans zou zijn en waarvan het gewijde volk van de Heer zich bewust is, het voor hen onnodig zou maken de handelwijze te volgen die door de apostelen in de vroege Kerk is uiteengezet. Onze vergissing was dat wij niet inzagen dat de regelingen die onder goddelijke leiding door de apostelen zijn uiteengezet, superieur zijn aan alles wat anderen zouden kunnen formuleren, en dat de Kerk als geheel de regels die door de apostelen zijn ingesteld zal moeten volgen totdat wij allen, door onze verandering in de opstanding, volledig en volmaakt zullen worden en rechtstreeks met de Meester zullen samenwerken.

Onze vergissing drong geleidelijk tot ons door toen wij onder de geliefde broeders in zekere mate de geest van wedijver waarnamen, en bij velen een wens om het leiderschap over de vergaderingen te bezitten als een ambt in plaats van als een dienst, en om andere broeders die van nature even bekwaam waren en evenveel kennis van de Waarheid hadden en net zo bedreven waren in het hanteren van het zwaard van de Geest, buiten te sluiten en te verhinderen dat zij zich als leiders ontwikkelden.” — „Zion’s Watch Tower”, 15 maart 1906, blz. 90.

[Kader/Illustraties op blz. 208, 209]

Faciliteiten die een eeuw geleden door het Genootschap werden gebruikt in de omgeving van Pittsburgh

Het Bijbelhuis dat hier te zien is, heeft 19 jaar lang, van 1890 tot 1909, * als hoofdbureau gefungeerd

Hier studeerde broeder Russell

Leden van de Bijbelhuisfamilie die hier in 1902 dienden

In het gebouw bevonden zich deze zet- en compositieafdeling (rechts bovenaan), een verzendafdeling (rechts onderaan), lectuuropslagplaats, woongedeelten voor de werkers, en een kapel (vergaderzaal) met ongeveer 300 zitplaatsen

[Voetnoot]

^ ¶163 In 1879 bevond het hoofdbureau zich aan de Fifth Avenue 101 in Pittsburgh (Pennsylvania). De kantoren werden in 1884 verhuisd naar Federal Street 44 in Allegheny (Pittsburgh-Noord); en later in datzelfde jaar naar Federal Street 40. (In 1887 werd dit Robinson Street 151 genoemd.) In 1889, toen er meer ruimte nodig was, bouwde broeder Russell het Bijbelhuis, dat links te zien is, aan de Arch Street 56-60 in Allegheny. (Dit werd later, na een hernummering, Arch Street 610-614.) Gedurende een korte periode in 1918⁄19 hadden zij hun belangrijkste kantoor weer in Pittsburgh, aan de Federal Street 119, op de tweede verdieping.

[Kader op blz. 211]

Wiens werk is het?

Tegen het einde van zijn aardse leven schreef Charles Taze Russell: „Al te vaak vergeet Gods volk dat de Heer Zelf aan het hoofd van Zijn werk staat. Al te vaak is de gedachte: Wij zullen een werk doen en God ertoe brengen met ons samen te arbeiden in ons werk. Laten wij de juiste kijk op de zaak hebben, en beseffen dat God zich een groot werk heeft voorgenomen en het ten uitvoer brengt; en dat het succes zal hebben, volkomen onafhankelijk van ons en onze krachtsinspanningen; en dat het volk van God een groot voorrecht is verleend om met hun Maker samen te werken in het ten uitvoer brengen van Zijn plannen, Zijn ontwerpen, Zijn regelingen, op Zijn wijze. Terwijl wij de dingen vanuit dit standpunt bezien, dienen wij te bidden en waakzaam te zijn teneinde de wil van de Heer te kennen en te doen, tevreden met elke rol die ons wordt toebedeeld, aangezien het onze God is die ons leidt. Dit is het programma dat de Watch Tower Bible and Tract Society heeft getracht te volgen.” — „The Watch Tower”, 1 mei 1915.

[Kader/Illustratie op blz. 215]

V.D.M.-vragen

De letters V.D.M. vertegenwoordigen de Latijnse woorden „Verbi Dei Minister”, ofte wel Bedienaar van het Woord van God.

In 1916 werd door het Genootschap een lijst met vragen over schriftuurlijke zaken opgesteld. Degenen die het Genootschap als spreker zouden vertegenwoordigen, werd verzocht elk van de vragen schriftelijk te beantwoorden. Dit stelde het Genootschap in staat de gedachten, de opvattingen en het begrip van deze broeders omtrent fundamentele bijbelse waarheden te weten te komen. De geschreven antwoorden werden nauwkeurig nagekeken door een onderzoekscommissie op het bureau van het Genootschap. Degenen die als bekwame sprekers werden erkend, moesten 85 procent of meer van de vragen correct hebben beantwoord.

Later vroegen veel ouderlingen, diakenen en andere Bijbelonderzoekers of zij een lijst met de vragen konden krijgen. Mettertijd werd bepaald dat het goed zou zijn indien de klassen alleen personen die aan de vereisten voor V.D.M. voldeden, als hun vertegenwoordigers kozen.

Wanneer het Genootschap de titel Bedienaar van het Woord van God verleende, betekende dit niet dat de betreffende persoon geordineerd werd. Het betekende eenvoudig dat de onderzoekscommissie op het bureau van het Genootschap de leerstellige ontwikkeling van de persoon en in een redelijke mate zijn reputatie had bekeken, en tot de conclusie was gekomen dat hij het waardig was een Bedienaar van het Woord van God genoemd te worden.

De V.D.M.-vragen luiden als volgt:

(1) Wat was de eerste scheppingsdaad van God?

(2) Wat is de betekenis van het woord „Logos” in verband met de Zoon van God? en wat wordt te kennen gegeven door de woorden Vader en Zoon?

(3) Wanneer en hoe is zonde de wereld binnengekomen?

(4) Wat is de Goddelijke straf voor zonde die over de zondaars komt? en wie zijn de zondaars?

(5) Waarom was het noodzakelijk dat de „Logos” vlees werd? en werd Hij „geïncarneerd”?

(6) Welke natuur had de Mens Christus Jezus vanaf zijn kindsheid tot aan zijn dood?

(7) Welke natuur heeft Jezus sinds de opstanding; en in welke officiële verhouding staat hij tot Jehovah?

(8) Wat is het werk van Jezus gedurende dit Evangelietijdperk — gedurende de tijdsperiode vanaf Pinksteren tot nu toe?

(9) Wat is er tot op heden door Jehovah God voor de mensenwereld gedaan? en door Jezus?

(10) Wat is het Goddelijk voornemen met betrekking tot de Kerk wanneer die haar volledigheid heeft bereikt?

(11) Wat is het Goddelijk voornemen met betrekking tot de mensenwereld?

(12) Wat zal het lot zijn van degenen die uiteindelijk onverbeterlijk zijn?

(13) Welke beloning of zegen zal de mensenwereld ten deel vallen wanneer ze gehoorzaam is aan het Koninkrijk van de Messias?

(14) Door welke stappen kan een zondaar in een van vitaal belang zijnde verhouding met Christus en met de Hemelse Vader komen?

(15) Wat is de loopbaan van een christen nadat hij door de Heilige Geest is verwekt, zoals in het Woord van God te kennen wordt gegeven?

(16) Heb je je van zonde afgekeerd om de levende God te dienen?

(17) Heb je je leven en al je krachten en talenten volledig aan de Heer en Zijn dienst gewijd?

(18) Heb je deze wijding door de waterdoop gesymboliseerd?

(19) Heb je de I. B. S. A.[Internationale Bijbelonderzoekersvereniging]-gelofte om heilig te leven afgelegd?

(20) Heb je de zes delen van STUDIES IN THE SCRIPTURES grondig en zorgvuldig gelezen?

(21) Heeft dat je veel onderricht en voordeel geschonken?

(22) Geloof je dat je een degelijke en grondige kennis van de bijbel hebt zodat je de Heer je hele verdere leven doeltreffender zult kunnen dienen?

[Kader/Illustraties op blz. 216, 217]

Gebouwen die in de beginjaren in Brooklyn werden gebruikt

Bethelhuis

Columbia Heights 122-124

Eetzaal in het Bethelhuis

Tabernakel

Hier, aan de Hicks Street 17 (gebruikt van 1909 tot 1918), bevonden zich kantoren, lectuuropslag, verzendafdeling, zetuitrusting, en een gehoorzaal met 800 zitplaatsen

De gehoorzaal

De eerste drukkerijen

Leden van de Bethelfamilie die in 1920 in de drukkerij aan de Myrtle Avenue werkten (rechts)

Myrtle Avenue 35 (1920–’22)

Concord Street 18 (1922–’27)

Adams Street 117 (1927– )

[Kader/Illustraties op blz. 224, 225]

Reizende opzieners — Enkelen van de duizenden die dienst hebben verricht

Canada, 1905–’33

Engeland, 1920–’32

Finland, 1921–’26, 1947–’70

Verenigde Staten, 1907–’15

Van de ene gemeente naar de andere reizen —

Groenland

Venezuela

Lesotho

Mexico

Peru

Sierra Leone

Mobiel onderkomen in Namibië

In de velddienst met plaatselijke Getuigen in Japan

Vergadering met plaatselijke ouderlingen in Duitsland

Pioniers op Hawaii krijgen praktische raad

Onderwijs aan een gemeente in Frankrijk

[Kader/Illustratie op blz. 229]

Vroege wettelijke corporaties

Zion’s Watch Tower Tract Society. Geformeerd in 1881 en vervolgens op 15 december 1884 in de staat Pennsylvania als rechtspersoon erkend. In 1896 werd de naam veranderd in Watch Tower Bible and Tract Society. Sinds 1955 staat de corporatie bekend als Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania.

Peoples Pulpit Association. In 1909 geformeerd in verband met de verhuizing van de belangrijkste kantoren van het Genootschap naar Brooklyn, New York. In 1939 werd de naam veranderd in Watchtower Bible and Tract Society, Inc. Sinds 1956 staat de corporatie bekend als Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.

International Bible Students Association. Op 30 juni 1914 in Londen (Engeland) als rechtspersoon erkend.

Om aan wettelijke vereisten te voldoen, hebben Jehovah’s Getuigen in veel gemeenschappen en landen andere corporaties geformeerd. Jehovah’s Getuigen zijn echter niet in nationale en regionale organisaties verdeeld. Zij vormen een verenigde, wereldomvattende broederschap.

[Kader op blz. 234]

’Net als de eerste christelijke gemeenschap’

In de religieuze publikatie „Interpretation” werd in juli 1956 gezegd: „In hun organisatie en getuigeniswerk benaderen zij [Jehovah’s Getuigen] de eerste christelijke gemeenschap dichter dan welke groep maar ook. . . . Weinig andere groepen maken zo’n uitgebreid gebruik van de Schrift in hun boodschap, in mondelinge en geschreven vorm, als zij.”

[Illustratie op blz. 210]

Om in beter toezicht te voorzien werden bijkantoren gevestigd. Het eerste was dat in Londen (Engeland), in dit gebouw

[Illustratie op blz. 221]

J. F. Rutherford in 1941. De Getuigen wisten dat hij niet hun leider was

[Illustratie op blz. 226]

John Booth, reizende opziener in de VS van 1936 tot 1941

[Illustratie op blz. 227]

Carey Barber, wiens district een enorm gedeelte van de Verenigde Staten omvatte

[Illustratie op blz. 228]

Broeder Knorr bezocht geregeld elk bijkantoor en elk zendelingenhuis

[Illustratie op blz. 230]

Opzieners die de leiding hebben op de bijkantoren van het Genootschap zijn bijeengebracht voor een speciale opleiding (New York, 1958)

[Illustraties op blz. 231]

De Koninkrijksbedieningsschool heeft in waardevol onderricht voorzien voor opzieners in de hele wereld

Koninkrijksbedieningsschool in een vluchtelingenkamp in Thailand, 1978; op de Filippijnen, 1966 (links boven)

[Illustraties op blz. 232]

Op progressieve wijze zijn er organisatorische instructies uitgegeven (eerst in het Engels, daarna in andere talen) om de activiteit van de Getuigen te coördineren en om allen te informeren omtrent de voorzieningen die zijn getroffen om hen in hun bediening te helpen