Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Vergaderingen — Voor aanbidding, onderwijs en aanmoediging

Vergaderingen — Voor aanbidding, onderwijs en aanmoediging

Hoofdstuk 16

Vergaderingen — Voor aanbidding, onderwijs en aanmoediging

GEMEENTEVERGADERINGEN vormen een belangrijk onderdeel van de activiteiten van Jehovah’s Getuigen. Zelfs wanneer omstandigheden dat heel moeilijk maken, streven zij ernaar regelmatig hun vergaderingen bij te wonen, in harmonie met de bijbelse aansporing: „Laten wij op elkaar letten ten einde tot liefde en voortreffelijke werken aan te sporen, het onderling vergaderen niet nalatend, zoals voor sommigen gebruikelijk is, maar laten wij elkaar aanmoedigen, en dat te meer naarmate gij de dag ziet naderen” (Hebr. 10:24, 25). Waar mogelijk houdt elke gemeente driemaal per week vergaderingen, met een totale tijdsduur van 4 uur en 45 minuten. De aard van de vergaderingen alsook hun frequentie heeft echter gevarieerd naar gelang de behoeften van de tijd.

In de eerste eeuw waren manifestaties van de wonderbare gaven van de geest een belangrijk kenmerk van christelijke vergaderingen. Waarom? Omdat God door middel van deze gaven getuigenis aflegde van het feit dat hij niet langer gebruik maakte van het joodse religieuze stelsel maar dat zijn geest nu op de pasgevormde christelijke gemeente rustte (Hand. 2:1-21; Hebr. 2:2-4). Op de vergaderingen van vroege christenen werden gebeden opgezonden, men zong lofzangen voor God, en het accent lag op profeteren (dat wil zeggen, het doorgeven van openbaringen van Gods wil en voornemen) en het verschaffen van onderwijs dat de toehoorders zou opbouwen. Die christenen leefden in een tijd dat er zich schitterende ontwikkelingen in verband met Gods voornemen voordeden. Zij moesten deze begrijpen en weten hoe zij in harmonie ermee te werk moesten gaan. De manier waarop sommigen van hen het op hun vergaderingen lieten toegaan, was echter niet evenwichtig, en zoals uit de bijbel blijkt, was daarover raad nodig zodat de dingen op de meest heilzame manier behartigd zouden worden. — 1 Kor. 14:1-40.

Waren de kenmerken die de vergaderingen van die eerste christenen typeerden, ook duidelijk toen de Bijbelonderzoekers in de jaren ’70 van de vorige eeuw en daarna bij elkaar kwamen?

In geestelijke behoeften van vroege Bijbelonderzoekers voorzien

Charles Taze Russell en een klein groepje geestverwanten in en rond Allegheny (Pennsylvania) vormden in 1870 een klas voor bijbelstudie. Als resultaat van hun vergaderingen groeiden zij geleidelijk in liefde voor God en zijn Woord en kwamen zij er stap voor stap achter wat de bijbel zelf leert. Er vond op deze vergaderingen geen wonderbaar spreken in tongen plaats. Waarom niet? Zulke wonderbare gaven hadden in de eerste eeuw hun doel gediend, en zoals de bijbel had voorzegd, waren ze opgehouden. „De volgende stap voorwaarts”, legde broeder Russell uit, „was de manifestatie van de vruchten van de Geest, zoals St.-Paulus heel duidelijk uiteenzet” (1 Kor. 13:4-10). Bovendien was er, evenals in de eerste eeuw, een urgent evangelisatiewerk te doen, en hier moesten zij toe aangemoedigd worden (Hebr. 10:24, 25). Het duurde niet lang of zij hadden twee vaste vergaderingen per week.

Broeder Russell besefte dat het belangrijk was dat Jehovah’s dienstknechten een verenigd volk vormden, waar zij zich ook verspreid over de aarde mochten bevinden. Dus werden in 1879, kort nadat de publikatie van de Watch Tower was begonnen, de lezers uitgenodigd een bezoek van broeder Russell of een van zijn medewerkers aan te vragen. Heel duidelijk was vastgelegd: „Er worden geen kosten in rekening gebracht en er wordt geen geld aangenomen.” Nadat er een aantal verzoeken waren binnengekomen, begon broeder Russell aan een rondreis van een maand die hem zelfs tot in Lynn (Massachusetts) bracht, met vergaderingen van vier tot zes uur per dag in elke stopplaats. Het onderwerp dat zijn hoofdthema vormde, was „Dingen die met het koninkrijk Gods te maken hebben”.

In het begin van 1881 drong broeder Russell er bij Watch Tower-​lezers die nog geen geregelde vergaderingen in hun gebied hadden, op aan: „Begin er een in uw eigen huis, met uw eigen gezin, of zelfs met enkelen die geïnteresseerd zijn. Lees, studeer, loof en aanbid gezamenlijk, en waar twee of drie bijeen zijn in Zijn naam, zal de Heer in uw midden zijn — uw leraar. Zo was de aard van sommige van de vergaderingen van de kerk in de dagen van de Apostelen. (Zie Filemon 2.)”

Het programma van vergaderingen ontwikkelde zich geleidelijk. Er werden wel suggesties geboden, maar het werd aan elke plaatselijke groep overgelaten om te bepalen wat in hun omstandigheden het beste was. Bij tijden hield een spreker een lezing, maar het accent lag meer op vergaderingen waaraan iedereen vrijelijk kon deelnemen. Sommige klassen van Bijbelonderzoekers maakten aanvankelijk op hun vergaderingen niet veel gebruik van de publikaties van het Genootschap, maar reizende bedienaren, de pelgrims, hielpen hen de waarde hiervan in te zien.

Nadat er een paar delen van Millennial Dawn (De dageraad van het Millennium) waren uitgekomen, ging men deze als basis voor studie gebruiken. In 1895 kwamen de studiegroepen bekend te staan als Dageraadskringen voor bijbelstudie. * Sommigen in Noorwegen hadden het later over „lees- en gespreksvergaderingen”, en zij vertelden erover: „Er werden uittreksels uit broeder Russells boeken voorgelezen, en wanneer iemand commentaar of vragen had, stak hij zijn hand op.” Broeder Russell deed de aanbeveling dat de deelnemers bij zulke studies gebruik maakten van een verscheidenheid van bijbelvertalingen, van kanttekeningen in hun bijbel en van bijbelconcordanties. De studies werden vaak gehouden met groepen van niet al te grote omvang, gewoon bij iemand thuis, op een avond die de groep schikte. Ze vormden de voorloper van de hedendaagse gemeenteboekstudie.

Broeder Russell besefte dat er meer nodig was dan alleen studie van leerstellige aangelegenheden. Er moest ook uiting gegeven worden aan toewijding zodat het hart bewogen zou worden door waardering voor Gods liefde en door een verlangen hem te eren en te dienen. De klassen werden aangespoord hiervoor eenmaal per week een speciale vergadering te hebben. Deze vergaderingen werden soms „Cottage Meetings” (’Huisvergaderingen’) genoemd omdat ze in particuliere huizen werden gehouden. Het programma omvatte gebeden, lofliederen en getuigenissen die werden gegeven door de aanwezigen. * Deze getuigenissen waren soms aanmoedigende ervaringen; ook de beproevingen, moeilijkheden en zorgen die men onlangs had meegemaakt, vielen eronder. In sommige plaatsen beantwoordden deze vergaderingen bij lange na niet aan hun doel omdat er excessief veel nadruk op de personen zelf werd gelegd. Vriendelijke suggesties ter verbetering verschenen in The Watch Tower.

Terugkijkend op die vergaderingen zei Edith Brenisen, de vrouw van een van de vroege pelgrims in de Verenigde Staten: „Het was een avond waarop wij over Jehovah’s liefdevolle zorg nadachten en waarop wij nauw met onze broeders en zusters verbonden waren. Wanneer wij naar enkele van hun ervaringen luisterden, leerden wij hen beter kennen. Door hun getrouwheid gade te slaan en te zien hoe zij hun moeilijkheden overwonnen, werden wij dikwijls geholpen onze eigen problemen op te lossen.” Mettertijd werd echter duidelijk dat vergaderingen om iedereen toe te rusten voor deelname aan het evangelisatiewerk, meer goed zouden doen.

De wijze waarop zo hier en daar de zondagse vergadering werd gehouden, hield de broeders bezig. Sommige klassen probeerden de bijbel vers voor vers te bespreken. Maar soms waren de meningsverschillen ten aanzien van wat ze betekenden, niet bepaald opbouwend. Om de situatie te verbeteren, ontwikkelden bepaalde broeders in de gemeente in Los Angeles (Californië) schema’s voor onderwerpsgewijze bijbelstudie, met vragen en verwijzingen die door alle leden van de klas bestudeerd moesten worden voordat zij naar de vergadering kwamen. In 1902 stelde het Genootschap een bijbel beschikbaar die „Bereaanse bijbelstudiehulpmiddelen” bevatte, met inbegrip van een naar onderwerpen ingedeelde index. * Om de zaak nog eenvoudiger te maken, werden met ingang van de Watch Tower van 1 maart 1905 schema’s voor besprekingen in de gemeente gepubliceerd, met vragen alsook verwijzingen naar de bijbel en publikaties van het Genootschap ten behoeve van nazoekwerk. Dit ging zo door tot 1914, toen studievragen over de delen van de Studies in the Scriptures werden gepubliceerd die gebruikt konden worden als basis voor Bereaanse studies.

Alle klassen beschikten over hetzelfde materiaal, maar het aantal wekelijkse vergaderingen liep uiteen van een tot meer dan vier, afhankelijk van plaatselijke regelingen. In Colombo op Ceylon (nu Sri Lanka) werden vergaderingen — ze begonnen in 1914 — zelfs zeven dagen in de week gehouden.

De Bijbelonderzoekers werden aangemoedigd zich erin te bekwamen nazoekwerk te doen, ’alle dingen te beproeven’, gedachten in hun eigen woorden uit te drukken (1 Thess. 5:21, KJ). Broeder Russell moedigde aan tot een uitgebreide en vrije discussie over het studiemateriaal. Hij waarschuwde ook: „Vergeet nooit dat de bijbel onze maatstaf is en dat hoezeer het ook waar is dat onze hulpmiddelen ons door God geschonken zijn, het ’hulpmiddelen’ zijn en geen vervanging voor de bijbel.”

Herdenking van de dood des Heren

Omstreeks 1876 begonnen de Bijbelonderzoekers er jaarlijks regelingen voor te treffen de dood des Heren te gedenken. * Aanvankelijk kwam de groep in Pittsburgh (Pennsylvania) en omgeving bijeen in het huis van een van de vrienden. Tegen 1883 was het aanwezigenaantal daar gegroeid tot ongeveer honderd en werd gebruik gemaakt van een huurzaal. Om het grote gehoor onder te brengen dat voor 1905 in Pittsburgh werd verwacht, besloten de broeders de ruime Carnegie Hall te huren.

De Bijbelonderzoekers zagen in dat dit een jaarlijkse viering was, niet iets wat iedere week moest plaatsvinden. De dag waarop zij de viering hielden, kwam overeen met 14 Nisan op de joodse kalender, de tijd van Jezus’ dood. In de loop der jaren werden wat verbeteringen aangebracht in de manier waarop die datum werd berekend. * Maar het belangrijkste was de betekenis van de gebeurtenis zelf.

Hoewel de Bijbelonderzoekers voor deze viering op vele plaatsen in groepen van uiteenlopende omvang bij elkaar kwamen, waren allen die daarvoor met de broeders in Pittsburgh konden samenkomen, welkom. Van 1886 tot 1893 werden lezers van de Watch Tower speciaal uitgenodigd om zo mogelijk naar Pittsburgh te komen, en dit deden zij, uit diverse delen van de Verenigde Staten en Canada. Dit stelde hen niet alleen in staat een gezamenlijke Gedachtenisviering te hebben maar hielp hen ook banden van geestelijke eenheid te smeden. Toen het aantal klassen toenam, zowel in de Verenigde Staten alsook in andere delen van de wereld, werd het echter ondoenlijk om nog op één plaats bijeen te komen, en zij beseften dat er meer goeds bewerkt zou worden als zij met medegelovigen in het gebied van hun eigen woonplaats samenkwamen.

Zoals de Watch Tower opmerkte, waren er velen die beleden in het loskoopoffer te geloven, en geen van hen werd bij de jaarlijkse viering afgewezen. Maar de gelegenheid had speciale betekenis voor hen die werkelijk tot Christus’ „kleine kudde” behoorden. Dit zijn degenen die een aandeel zouden hebben aan het hemelse koninkrijk. Op de nacht voor Jezus’ dood, toen hij de Gedachtenisviering instelde, zei Christus tegen personen aan wie zo’n hoop in het vooruitzicht werd gesteld: „Blijft dit tot een gedachtenis aan mij doen.” — Luk. 12:32; 22:19, 20, 28-30.

Vooral vanaf de jaren ’30 begonnen zich toekomstige leden van de „grote schare” andere schapen te manifesteren (Openb. 7:9, 10; Joh. 10:16). Dezen werden destijds Jonadabs genoemd. Voor het eerst in de uitgave van 15 februari 1938 van The Watchtower werden zij specifiek uitgenodigd aanwezig te zijn bij de Gedachtenisviering: „Laat elke groep van de gezalfden op 15 april na 6 uur n.m. bijeenkomen om het Avondmaal te vieren, terwijl hun metgezellen, de Jonadabs, ook aanwezig zijn.” Zij waren niet als deelnemers maar als waarnemers aanwezig. Met hun aanwezigheid begon het aantal van degenen die erbij waren als de Gedachtenisviering van Christus’ dood plaatsvond, sterk toe te nemen. In 1938 bedroeg het totale aanwezigenaantal 73.420, terwijl zij die van de symbolen, het brood en de wijn, gebruikten, 39.225 in aantal waren. In de jaren die volgden, gingen degenen die als waarnemers aanwezig waren, ook grote aantallen pasgeïnteresseerden en anderen die nog geen actieve getuigen van Jehovah waren geworden, omvatten. Zo waren er in 1992, toen het hoogste aantal van hen die een aandeel aan de velddienst hadden, 4.472.787 bedroeg, 11.431.171 aanwezig bij de Gedachtenisviering en waren er slechts 8683 die van de symbolen gebruikten. In sommige landen bedroeg het aanwezigenaantal wel vijf- of zesmaal het aantal actieve Getuigen.

Vanwege hun diepe achting voor de betekenis van Christus’ dood, onderhouden Jehovah’s Getuigen de Gedachtenisviering zelfs wanneer zij met bijzonder moeilijke omstandigheden geconfronteerd worden. In de jaren ’70, toen een avondklok vanwege oorlogsomstandigheden het in Rhodesië (thans bekend als Zimbabwe) onmogelijk maakte ’s avonds de deur uit te gaan, verzamelden de broeders en zusters in bepaalde gebieden zich allemaal overdag al in het huis van een getuige van Jehovah om daar dan in de avond de Gedachtenisviering te houden. Uiteraard konden zij dan niet na de vergadering naar huis, zodat zij de nacht daar overbleven. De resterende avonduren werden gevuld met het zingen van Koninkrijksliederen en het vertellen van ervaringen, hetgeen een verdere bron van geestelijke verkwikking was.

In concentratiekampen in de Tweede Wereldoorlog werd de Gedachtenisviering onderhouden, hoewel dat ernstige straffen had kunnen opleveren als de bewakers erachter waren gekomen. Toen Harold King vanwege zijn christelijke geloof van 1958 tot 1963 helemaal alleen in een gevangenis in communistisch China zat, vierde hij de Gedachtenisviering zo goed als hij dat onder de omstandigheden kon. Hij zei later: „Uit het raam van de gevangenis zag ik de maan tegen het begin van de lente vol worden. Zo nauwkeurig mogelijk berekende ik de datum van de viering.” Hij improviseerde de benodigde symbolen, een beetje wijn makend uit zwarte bessen en rijst, die ongegist is, als brood gebruikend. Hij zei ook: „Ik zong en bad en hield een normale lezing, zoals in iedere gemeente van Jehovah’s volk bij die gelegenheid gebruikelijk is. Op die manier had ik het gevoel dat ik ieder jaar opnieuw bij deze uitermate belangrijke gebeurtenis met mijn broeders overal ter wereld verenigd was.”

Waar jongeren ook hun plaats hebben

Gedurende de vroege jaren waren de publikaties en de vergaderingen van de Bijbelonderzoekers niet bepaald afgestemd op jonge mensen. Zij konden de vergaderingen bijwonen, en sommigen van hen deden dat en luisterden met grote aandacht. Maar er werd geen speciale moeite gedaan om hen te betrekken bij wat er gebeurde. Waarom niet?

In die tijd meenden de broeders dat er nog slechts een korte tijd restte voordat alle leden van de bruid van Christus met hem in hemelse heerlijkheid verenigd zouden zijn. De Watch Tower legde in 1883 uit: „Wij die in opleiding zijn voor de hemelse roeping, kunnen ons niet afwenden van het speciale werk van deze eeuw — het werk van het gereedmaken van ’de Bruid, de vrouw van het Lam’. De Bruid moet zich gereedmaken; en op dit huidige moment, nu de laatste versierselen worden aangebracht in voorbereiding op het huwelijk, is de dienst van ieder lid vereist in dit allerbelangrijkste huidige werk.”

Ouders werden krachtig aangespoord om hun eigen van God ontvangen verantwoordelijkheid te behartigen en zorg te dragen voor het geestelijke onderricht van hun kinderen. Men was geen voorstander van aparte zondagsscholen voor jongeren. Het was duidelijk dat het gebruik van zondagsscholen in de christenheid een zeer nadelige uitwerking had gehad. Ouders die hun kinderen naar zulke scholen stuurden, huldigden vaak het standpunt dat deze regeling hen onthief van de verantwoordelijkheid hun kinderen religieus onderricht te geven. De kinderen op hun beurt waren omdat zij niet naar hun ouders opkeken als primaire bron van onderricht over God, niet gemotiveerd om hun ouders te eren en te gehoorzamen zoals zij moesten doen.

Van 1892 tot 1927 besteedde de Watch Tower echter wel ruimte aan commentaar op de tekst die gebruikt werd in de „Internationale zondagsschoollessen” die destijds populair waren in veel protestantse kerken. Deze teksten werden jarenlang gekozen door F. N. Peloubet, een congregationalistisch geestelijke, en zijn assistenten. De Watch Tower besprak deze teksten vanuit het standpunt van het toegenomen bijbelse inzicht van de Schrift van de Bijbelonderzoekers, vrij van de leerstellingen van de christenheid. Men hoopte dat de Watch Tower op deze manier zijn weg zou vinden in enkele van de kerken, dat zo de waarheid onder de aandacht zou komen en dat sommige kerklidmaten haar zouden aannemen. Uiteraard was het verschil duidelijk zichtbaar en dit wekte de woede van de protestantse geestelijkheid.

Het jaar 1918 kwam, en het overblijfsel, ofwel de overgeblevenen van de gezalfden, waren nog steeds op het aardse toneel. Het aantal kinderen op hun vergaderingen was ook sterk toegenomen. Vaak hadden de kleintjes gewoon mogen spelen terwijl hun ouders studeerden. Toch moesten ook jonge mensen leren ’rechtvaardigheid en zachtmoedigheid te zoeken’, wilden zij „verborgen worden op de dag van de toorn des HEREN” (Zef. 2:3, KJ). In 1918 gaf het Genootschap de gemeenten dan ook de aanmoediging een jeugdklas te organiseren voor kinderen tussen de 8 en 15 jaar. In sommige plaatsen waren er zelfs basisklassen voor degenen die nog te jong waren voor de jeugdklas. Tegelijkertijd werd opnieuw de ouderlijke verantwoordelijkheid ten opzichte van de kinderen beklemtoond.

Dit leidde tot nog meer ontwikkelingen. Het Gouden Tijdperk had in 1920 een rubriek „Jeugdbijbelstudie” met vragen vergezeld van aanhalingen van bijbelteksten waarin de antwoorden te vinden waren. In datzelfde jaar werd The Golden Age ABC gepubliceerd; het was een geïllustreerde brochure die ouders konden gebruiken om hun jonge kinderen fundamentele bijbelse waarheden en christelijke hoedanigheden te leren. Een boek met de titel The Way to Paradise (De weg naar het Paradijs), geschreven door W. E. Van Amburgh, volgde in 1924. Het was aangepast aan „een tussengroep van bijbelstudenten”. Gedurende enige tijd werd het gebruikt op de vergaderingen voor jongeren. Bovendien hadden in Amerika „junior-Getuigen” hun eigen regelingen voor velddienst. In Zwitserland vormde een jongerengroep een vereniging die „Jongeren van Jehovah” heette en die openstond voor de leeftijdsgroep van 13 tot 25 jaar. Zij hadden hun eigen secretariaat in Bern en gaven een speciaal tijdschrift, Jehovas Jugend uit, dat werd gedrukt op de persen van het Genootschap aldaar. Deze jongeren hadden hun eigen vergaderingen en voerden zelfs bijbelse drama’s op, zoals op een keer in het Volkshaus in Zürich voor een publiek van 1500 personen.

Wat er echter gebeurde, was dat er zich een organisatie ging ontwikkelen binnen de organisatie van Jehovah’s dienstknechten. Dit kon niet bijdragen tot eenheid, en in 1936 werd hier een eind aan gemaakt. In april 1938, tijdens een bezoek aan Australië, bemerkte J. F. Rutherford, de president van het Genootschap, dat er apart van het congres voor de volwassenen een klas voor kinderen werd gehouden. Hij regelde meteen dat alle kinderen in de hoofdvergadering werden gebracht, iets waar zij veel baat bij hadden.

In datzelfde jaar nam De Wachttoren de hele aangelegenheid van afzonderlijke klassen voor jongeren in de gemeente onder de loep. De studie legde opnieuw de nadruk op het feit dat ouders de verantwoordelijkheid hebben hun kinderen te onderrichten (Ef. 6:4; vergelijk Deuteronomium 4:9, 10; Jeremia 35:6-10). Er werd ook in aangetoond dat de bijbel geen precedent verschaft voor het afscheiden van kinderen door middel van „juniores-klassen”. In plaats daarvan moesten zij met hun ouders aanwezig zijn om Gods Woord te horen (Deut. 31:12, 13; Joz. 8:34, 35). Wanneer er verdere uitleg van studiemateriaal nodig was, kon dat door de ouders thuis worden gegeven. Bovendien werd in de artikelen uitgelegd dat de regelingen voor zulke aparte klassen in werkelijkheid ten nadele van de van-huis-tot-huisprediking van het goede nieuws werkten. Hoe dat zo? Omdat de leraren uit de velddienst bleven om deze klassen voor te bereiden en vervolgens te leiden. Alle aparte klassen voor jongeren werden dus gestaakt.

Tot op deze huidige tijd blijft het de gewoonte onder Jehovah’s Getuigen dat het hele gezin gezamenlijk de gemeentevergaderingen bijwoont. Kinderen worden door hun ouders geholpen zich voor te bereiden zodat zij op passende manieren een aandeel kunnen hebben. Bovendien is er een voortreffelijke reeks publikaties verschaft die ouders kunnen gebruiken om hun kinderen thuis te onderwijzen. Hieronder vallen de boeken Kinderen in 1941 (Eng.; Ned. 1946), Naar de Grote Onderwijzer luisteren in 1971 (Ned. 1972), Maak je jeugd tot een succes in 1976, Mijn boek met bijbelverhalen in 1978 en Wat jonge mensen vragen — Praktische antwoorden in 1989.

Allen toerusten om actieve evangelisten te zijn

Al vanaf de eerste uitgaven van de Watch Tower zijn de lezers ervan regelmatig herinnerd aan het voorrecht en de verantwoordelijkheid van alle ware christenen om het goede nieuws omtrent Gods voornemen te verkondigen. De gemeentevergaderingen hebben ertoe bijgedragen hun hart en geest op deze activiteit voor te bereiden door hun liefde voor Jehovah en hun kennis van zijn voornemen op te bouwen. Vooral echter na het congres in Cedar Point (Ohio) in 1922 werd er veel meer nadruk gelegd op wat er in de velddienst tot stand werd gebracht en hoe men daar een doeltreffend aandeel aan kon hebben.

Het Bulletin, * een folder met informatie die rechtstreeks met de velddienst te maken had, bevatte een kort getuigenis, destijds een ’wervingsboodschap’ genoemd, die men uit het hoofd moest leren en gebruiken wanneer men tot mensen predikte. Gedurende het grootste deel van 1923 was als een aanmoediging voor verenigde inspanningen om het Koninkrijk te verkondigen, van de eerste woensdagavond van elke maand de helft van de Gebeds-, Lofprijzings- en Getuigenisvergadering gereserveerd voor getuigenissen betreffende de velddienst.

Op z’n laatst tegen 1926 werden maandelijkse vergaderingen waarop over velddienst werd gesproken, Werkersvergaderingen genoemd. Zij die daadwerkelijk aan zo’n dienst deelnamen, waren gewoonlijk degenen die deze vergaderingen bezochten. Op deze vergaderingen werden methoden besproken die gebruikt werden om tot anderen te prediken, en werden plannen gemaakt voor toekomstige activiteiten. Tegen 1928 drong het Genootschap er bij de gemeenten op aan wekelijks zo’n vergadering te hebben. Weer vier jaar later begonnen gemeenten de Getuigenis- of Verkondigingsvergadering te vervangen door wat de dienstvergadering was gaan heten, en het Genootschap moedigde een ieder aan er aanwezig te zijn. Meer dan zestig jaar wordt deze wekelijkse vergadering nu door de gemeenten gehouden. Door middel van lezingen, besprekingen met deelname uit de zaal, demonstraties en interviews wordt specifieke hulp verschaft in verband met alle aspecten van de christelijke bediening.

Dit soort vergaderingen heeft beslist niet in de twintigste eeuw zijn oorsprong gehad. Jezus zelf gaf gedetailleerde instructies aan zijn discipelen voordat hij hen uitzond om te prediken (Matth. 10:5–11:1; Luk. 10:1-16). Later bouwden zij elkaar op door bijeen te komen om ervaringen te vertellen die zij hadden meegemaakt in de bediening. — Hand. 4:21-31; 15:3.

Wat het opleiden voor spreken in het openbaar aangaat, dit vond in de vroege jaren niet op de gewone gemeentevergaderingen plaats. Op z’n laatst in 1916 werd echter de suggestie gegeven dat degenen die van mening waren dat zij mogelijkheden bezaten als openbare sprekers, voor zichzelf klassen zouden kunnen houden, met wellicht een ouderling erbij als mentor die naar hen kon luisteren en raad kon geven ter verbetering van de inhoud en presentatie van hun lezingen. Deze vergaderingen, die alleen door mannelijke leden van de gemeente werden bijgewoond, kwamen later bekend te staan als Profetenscholen. Terugdenkend aan de gebeurtenissen van die dagen vertelde Grant Suiter: „De opbouwende kritiek die ik op de school kreeg, was echter niets vergeleken bij wat ik van mijn vader persoonlijk te horen kreeg nadat hij een van de bijeenkomsten had bijgewoond om eens te luisteren hoe ik een toespraak probeerde te houden.” Als hulp voor degenen die probeerden vorderingen te maken, brachten broeders zelf materiaal bijeen en drukten een lesboek met instructies voor het spreken en daarin ook schema’s voor een verscheidenheid van lezingen. Mettertijd hield men echter op met deze Profetenscholen. Om te voldoen aan de speciale behoefte die in die tijd bestond, werd alle aandacht erop geconcentreerd ieder lid van de gemeente ervoor toe te rusten een volledig aandeel te hebben aan de van-huis-tot-huisevangelisatie.

Was het mogelijk om ieder lid van deze groeiende internationale organisatie toe te rusten om niet alleen een kort getuigenis te geven en bijbelse lectuur aan te bieden maar ook doeltreffend te spreken en een onderwijzer van Gods Woord te zijn? Dat was het doel van een speciale school die te beginnen in 1943 in iedere gemeente van Jehovah’s Getuigen werd ingesteld. Deze school had al sinds februari 1942 gefunctioneerd op het hoofdbureau van Jehovah’s Getuigen. Elke week werd er onderricht gegeven, en hielden studenten lezinkjes en kregen zij daar raad over. Eerst gaven alleen mannen lezingen op de school, hoewel de hele gemeente werd aangemoedigd aanwezig te zijn, de stof voor te bereiden en deel te nemen aan herhalingsoverzichten. In 1959 mochten de zusters zich ook laten inschrijven, voor opleiding in het bespreken van bijbelse onderwerpen in een ’setting’ waarbij een zuster een andere zuster als tegenspeelster had.

Over de uitwerking van deze school berichtte het bijkantoor van het Wachttorengenootschap in Zuid-Afrika: „Deze voortreffelijke voorziening bewerkte in korte tijd dat veel broeders die meenden dat zij nooit openbare sprekers zouden zijn, geholpen werden heel doeltreffend te worden op het podium en effectiever in het veld. In alle delen van Zuid-Afrika verwelkomden de broeders deze nieuwe voorziening van Jehovah en zetten haar met enthousiasme in werking. Dit gebeurde ondanks grote obstakels vanwege taal en gebrek aan opleiding bij sommigen.”

De theocratische bedieningsschool is nog steeds een belangrijke vergadering voor de gemeenten van Jehovah’s Getuigen. Bijna allen die dat kunnen, zijn ingeschreven. Jong en oud, nieuwe Getuigen en degenen met veel ervaring nemen eraan deel. Het is een nooit eindigend opleidingsprogramma.

Het publiek uitgenodigd te komen kijken en luisteren

Jehovah’s Getuigen zijn in geen enkel opzicht een geheim genootschap. Hun op de bijbel gebaseerde leerstellingen worden volledig uiteengezet in publikaties die voor iedereen beschikbaar zijn. Bovendien doen zij er speciaal moeite voor het publiek uit te nodigen om hun vergaderingen bij te wonen om zelf te zien en te horen wat daar gebeurt.

Jezus Christus gaf persoonlijk onderwijs aan zijn discipelen, maar hij sprak ook in het openbaar — langs de waterkant, op een berghelling, in synagogen, op het tempelterrein in Jeruzalem — waar de scharen hem konden horen (Matth. 5:1, 2; 13:1-9; Joh. 18:20). In navolging hiervan begonnen de Bijbelonderzoekers al in de jaren ’70 van de vorige eeuw vergaderingen te beleggen waarop vrienden en buren en anderen die wellicht geïnteresseerd waren, een lezing konden horen over Gods voornemen voor de mensheid.

Men beijverde zich deze lezingen te houden op plaatsen die voor het publiek gemakkelijk te bereiken waren. Dit stond bekend als het Bijbelklassen-uitbreidingswerk. In 1911 werden gemeenten die over voldoende bekwame sprekers beschikten, aangemoedigd er regelingen voor te treffen dat enkelen van hen naar omringende steden en dorpen gingen om daar in een gemeenschapsgebouw vergaderingen te houden. Waar dat mogelijk was, maakten zij er een serie van zes lezingen van. Na de laatste vroeg de spreker hoevelen in het gehoor voldoende geïnteresseerd waren in bijbelstudie om geregeld bijeen te komen. Het eerste jaar werden er meer dan 3000 van zulke lezingen gehouden.

In 1914 begon ook de vertoning van het „Photo-Drama der Schepping”. Er werd door de broeders geen toegangsprijs gevraagd. Sindsdien hebben zij nog andere films en diavoorstellingen gebruikt. Vanaf de jaren ’20 heeft het Wachttorengenootschap op grote schaal gebruik gemaakt van de radio en zo mensen in staat gesteld in hun eigen huis bijbelse lezingen te beluisteren. Vervolgens werden er in de jaren ’30 lezingen van J. F. Rutherford op platen gezet en op duizenden openbare bijeenkomsten afgedraaid.

Tegen 1945 was er een groot aantal openbare sprekers die waren opgeleid op de theocratische bedieningsschool. In januari van dat jaar werd een goed gecoördineerde campagne met openbare lezingen gestart. Het Genootschap verschafte schema’s voor een serie van acht actuele lezingen. Strooibiljetten en soms borden werden gebruikt om er publiciteit aan te geven. Behalve dat de vaste vergaderplaatsen van de gemeenten werden gebruikt, deden de broeders ook moeite deze openbare vergaderingen te houden in gebieden waar geen gemeente bestond. Allen in de gemeente konden een aandeel hebben — door de vergaderingen aan te kondigen, door de bijeenkomst persoonlijk te ondersteunen en ook door nieuwkomers te verwelkomen en hun vragen te beantwoorden. In het eerste jaar van deze speciale activiteit werden er in de Verenigde Staten 18.646 openbare vergaderingen gehouden, met een totaal aanwezigenaantal van 917.352. Het volgende jaar steeg het aantal openbare vergaderingen tot 28.703 voor het Amerikaanse veld. En in Canada, waar in 1945 2552 van zulke vergaderingen werden georganiseerd, waren dat er het jaar daarop 4645.

In de meeste gemeenten van Jehovah’s Getuigen vormen openbare vergaderingen nu een deel van het vaste schema van wekelijkse vergaderingen. Ze hebben de vorm van een lezing waarin iedereen wordt aangemoedigd de belangrijke bijbelteksten mee op te zoeken terwijl deze worden gelezen en besproken. Deze vergaderingen zijn een rijke bron van geestelijk onderricht voor zowel de gemeente als nieuwkomers.

Mensen die de vergaderingen van Jehovah’s Getuigen voor het eerst bijwonen, zijn vaak aangenaam verrast. Een vooraanstaand politicus in Zimbabwe bezocht een Koninkrijkszaal om erachter te komen wat daar gebeurde. Hij was een man met een heftige aard, en hij ging met opzet ongeschoren en met ongekamd haar. Hij verwachtte dat de Getuigen hem zouden wegsturen. In plaats daarvan toonden zij oprechte belangstelling voor hem en moedigden zij hem aan een huisbijbelstudie te nemen. Nu is hij een nederige en vreedzame christelijke Getuige.

Er zijn miljoenen personen die na het bezoeken van de vergaderingen van Jehovah’s Getuigen zijn bewogen tot de uitspraak: „God is werkelijk in uw midden.” — 1 Kor. 14:25.

Passende plaatsen om bijeen te komen

In de dagen van de apostelen van Jezus Christus hielden de christenen hun vergaderingen vaak in particuliere huizen. In sommige plaatsen konden zij in joodse synagogen spreken. In Efeze hield de apostel Paulus twee jaar lang lezingen in de aula van een school (Hand. 19:8-10; 1 Kor. 16:19; Filem. 1, 2). Evenzo kwamen de Bijbelonderzoekers in het laatste deel van de negentiende eeuw bijeen in particuliere huizen, spraken zij soms in een bijruimte van een kerkgebouw en gebruikten zij andere zalen die gehuurd konden worden. In enkele gevallen kochten zij later gebouwen die voordien door andere religieuze groepen waren gebruikt en maakten daar op regelmatige basis gebruik van. Dat was het geval met de Brooklyn Tabernacle en de London Tabernacle.

Zij hadden echter geen rijkversierde gebouwen voor hun vergaderingen nodig en wilden dat ook niet. Een paar gemeenten kochten en renoveerden geschikte gebouwen; andere bouwden nieuwe zalen. Na 1935 kwam geleidelijk aan de naam Koninkrijkszaal in zwang om deze plaatsen voor gemeentevergaderingen aan te duiden. Ze zien er gewoonlijk aantrekkelijk uit maar zijn niet opzichtig. De stijl kan van plaats tot plaats variëren, maar het gebouw moet functioneel zijn.

Een verenigd onderwijsprogramma

Gedurende het laatste deel van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw liepen de geestelijke groei en activiteit in de diverse gemeenten sterk uiteen. Ze hadden bepaalde fundamentele leerstellingen gemeen waardoor ze zich onderscheidden van de christenheid. Hoewel sommige broeders diepe waardering hadden voor de middelen die Jehovah gebruikte om zijn volk te voeden, lieten anderen zich echter gemakkelijk leiden door de meningen van personen die een sterke eigen kijk op zaken hadden.

Voor zijn dood had Jezus gebeden dat zijn volgelingen „allen één mogen zijn” — in eenheid met God en Christus en met elkaar (Joh. 17:20, 21). Dit moest geen afgedwongen eenheid zijn. Ze zou het resultaat zijn van een verenigd onderwijsprogramma dat respons vond in ontvankelijke harten. Lang geleden was erover voorzegd: „Al uw zonen zullen door Jehovah onderwezen personen zijn, en de vrede van uw zonen zal overvloedig zijn” (Jes. 54:13). Om die vrede in volledige mate te genieten, moesten allen de gelegenheid hebben voordeel te trekken van het progressieve onderwijs dat Jehovah door middel van zijn zichtbare communicatiekanaal verschafte.

Heel wat jaren gebruikten de Bijbelonderzoekers de verschillende delen van de Studies in the Scriptures, met de bijbel, als basis voor de besprekingen. Wat deze bevatten, was inderdaad geestelijk ’voedsel te rechter tijd’ (Matth. 24:45). Een voortgezet onderzoek van de Schrift onder leiding van Gods geest maakte echter duidelijk dat er nog meer te leren viel en dat Jehovah’s dienstknechten nog heel wat geestelijke reiniging nodig hadden (Mal. 3:1-3; Jes. 6:1-8). Bovendien gingen na de oprichting van het Koninkrijk in 1914 vele profetieën in snelle opeenvolging in vervulling, en deze wezen op urgente werkzaamheden waar alle ware christenen een aandeel aan behoorden te hebben. Deze actuele schriftuurlijke informatie werd geregeld door middel van de kolommen van The Watch Tower verschaft.

Beseffend dat niet iedereen in de gemeenten voordeel trok van deze artikelen, deden sommige reizende vertegenwoordigers van het Genootschap de aanbeveling aan het hoofdbureau dat alle gemeenten op vaste wekelijkse vergaderingen De Wachttoren zouden bestuderen. Die aanbeveling werd aan de gemeenten doorgegeven, en de „Vragen voor de Bereaansche studie” voor gebruik bij het bestuderen van de hoofdartikelen van De Wachttoren werden een vast onderdeel van het tijdschrift, iets wat begon met de uitgave van 15 mei 1922. De meeste gemeenten hadden een dergelijke studie eenmaal of meermalen per week, maar de mate waarin ze echt bestudeerden wat er in het tijdschrift stond, varieerde. In sommige plaatsen duurde deze studie omdat de studieleider veel te zeggen had, twee uur of langer.

Gedurende de jaren ’30 kwam echter een theocratische organisatie voor democratische procedures in de plaats. Dit was sterk van invloed op de wijze waarop het bestuderen van De Wachttoren * werd bezien. Er werd meer aandacht besteed aan het begrijpen van wat er in het door het Genootschap verschafte studiemateriaal stond. Degenen die de vergaderingen hadden gebruikt als gelegenheden om persoonlijke meningen te ventileren en die zich verzetten tegen de verantwoordelijkheid een aandeel te hebben aan de velddienst, trokken zich geleidelijk terug. Met geduldige hulp leerden de broeders de studie tot een uur te beperken. Het resultaat was meer deelname; vergaderingen waren levendiger. Een geest van ware eenheid verbreidde zich in de gemeenten, gebaseerd op een verenigd geestelijk voedingsprogramma waarin Gods Woord de maatstaf was voor waarheid.

In 1938 kwam De Wachttoren in zo’n 20 talen uit. Alles verscheen eerst in het Engels. Gewoonlijk was het tijdschrift pas na maanden of zelfs een jaar in andere talen beschikbaar omdat het vertalen en drukken veel tijd vergde. Door een verandering in drukmethoden in de jaren ’80 werd het echter mogelijk tot een simultane uitgave van De Wachttoren in veel talen te komen. In 1992 waren er inmiddels 66 talen waarin gemeenten terzelfder tijd hetzelfde materiaal konden bestuderen. Zo gebruikt week na week de overgrote meerderheid van Jehovah’s Getuigen over de hele wereld hetzelfde geestelijke voedsel. In heel Noord- en Zuid-Amerika, in het grootste deel van Europa, in een aantal landen in het Verre Oosten, in veel plaatsen in Afrika en op een aantal eilanden over de hele aarde kent Jehovah’s volk een simultane regeling voor geestelijke voeding. Gezamenlijk worden zij „nauw verenigd . . . in dezelfde geest en in dezelfde gedachtengang”. — 1 Kor. 1:10.

Gegevens betreffende het vergaderingbezoek geven te kennen dat Jehovah’s Getuigen hun vergaderingen serieus nemen. In Italië, waar in 1989 ongeveer 172.000 actieve Getuigen waren, bedroeg het wekelijkse vergaderingbezoek voor vergaderingen in de Koninkrijkszalen 220.458. In contrast daarmee meldde een katholiek persagentschap dat 80 procent van de Italianen zegt katholiek te zijn, maar dat slechts ongeveer 30 procent met enige regelmaat kerkdiensten bijwoont. Verhoudingsgewijs is het beeld in Brazilië ongeveer hetzelfde. In Denemarken maakte de staatskerk er in 1989 aanspraak op dat 89,7 procent van de bevolking lidmaat was, maar slechts 2 procent ging eens per week naar de kerk! Onder Jehovah’s Getuigen in Denemarken lag het wekelijkse vergaderingbezoek in die tijd op 94,7 procent. In Duitsland bleek uit een enquête door het Allensbach Instituut voor Opinieonderzoek in 1989 dat 5 procent van de lutheranen en 25 procent van de katholieken in de Bondsrepubliek geregeld naar de kerk ging. In de Koninkrijkszalen van Jehovah’s Getuigen was het wekelijkse bezoekersaantal echter hoger dan het aantal Getuigen.

Degenen die aanwezig zijn, hebben zich daar vaak heel veel moeite voor getroost. In de jaren ’80 liep een 70-jarige vrouw in Kenia geregeld 10 kilometer, waarbij zij ook nog een rivier moest doorwaden, om elke week naar de vergaderingen te gaan. Om vergaderingen in haar eigen taal bij te wonen reisde een Koreaanse Getuige in de Verenigde Staten geregeld drie uur heen en drie uur terug, waarbij zij gebruik maakte van bus, trein en boot en nog een stuk liep. In Suriname besteedde een gezin dat het niet breed had, een vol dagloon aan buskosten om elke week op de vergaderingen te zijn. In Argentinië reisde een gezin geregeld 50 kilometer en gaf een vierde van het gezinsinkomen uit om vergaderingen voor bijbelstudie bij te wonen. Wanneer ziekte sommigen volledig verhindert gemeentevergaderingen bij te wonen, worden vaak regelingen getroffen voor een telefoonverbinding of wordt het programma op een cassettebandje opgenomen.

De bijbelse raad het onderling vergaderen voor geestelijke opbouw niet na te laten, wordt door Jehovah’s Getuigen serieus genomen (Hebr. 10:24, 25). En niet alleen op vergaderingen in hun plaatselijke gemeenten zijn zij present. Het bezoeken van congressen is ook een hoogtepunt van hun jaarlijkse programma.

[Voetnoten]

^ ¶11 Later werden deze vergaderingen de Bereaanse kringen voor bijbelstudie genoemd, in navolging van de eerste-eeuwse Bereeërs die werden geprezen omdat zij ’zorgvuldig de Schriften onderzochten’. — Hand. 17:11.

^ ¶12 Vanwege hun inhoud werden deze vergaderingen ook „Gebeds-, Lofprijzings- en Getuigenisvergaderingen” genoemd. Met het oog op de belangrijkheid van gebed werd er mettertijd de aanbeveling gedaan dat eens in de drie maanden de vergadering eenvoudig een gebedsdienst zou zijn, met lofliederen maar zonder ervaringen.

^ ¶14 In 1907 werden de studiehulpmiddelen voor de Bereeërstudies herzien, sterk uitgebreid en bijgewerkt. Nog zo’n 300 bladzijden nuttig materiaal werden toegevoegd in de uitgave van 1908.

^ ¶18 Dit werd soms het tegenbeeldige Pascha genoemd, dat wil zeggen de herdenking van de dood van Jezus Christus, die was voorschaduwd door het paschalam en daarom in 1 Korinthiërs 5:7 „Christus, ons Pascha” werd genoemd. In harmonie met 1 Korinthiërs 11:20 werd het ook het Avondmaal des Heren genoemd. De aandacht vestigend op het feit dat het een jaarlijkse viering was, werd er soms de term „Jaarlijkse Avondmaal” voor gebruikt.

^ ¶19 Vergelijk de Watchtower-uitgaven van maart 1891, blz. 33, 34; 15 maart 1907, blz. 88; 1 februari 1935, blz. 46 en 1 februari 1948, blz. 41-43.

^ ¶37 Al vóór 1900 werd een pamflet, Suggestive Hints to Colporteurs, naar degenen gestuurd die zich voor deze speciale dienst opgaven. Te beginnen met 1919 werd het Bulletin gepubliceerd om aanmoediging te verschaffen voor de velddienst, eerst voor het verspreiden van Het Gouden Tijdperk en later voor al de verschillende soorten evangelisatieactiviteit.

^ ¶61 De naam Zion’s Watch Tower and Herald of Christ’s Presence werd op 1 januari 1909 veranderd in The Watch Tower and Herald of Christ’s Presence (De Wachttoren en Verkondiger der Tegenwoordigheid van Christus). Per 15 oktober 1931 werd de naam The Watchtower and Herald of Christ’s Presence.

[Inzet op blz. 237]

Vergaderingen die persoonlijke deelname vereisten

[Inzet op blz. 238]

Niet slechts een verstandelijke filosofie maar uitingen die het hart zouden bewegen

[Inzet op blz. 246]

Alle gezinsleden worden aangemoedigd vergaderingen gezamenlijk bij te wonen

[Inzet op blz. 252]

Eenheid brengen in het geestelijke voedingsprogramma

[Inzet op blz. 253]

De Getuigen nemen hun vergaderingen serieus

[Kader/Illustraties op blz. 239]

Vroege gemeenten

Tegen 1916 waren er over de hele wereld zo’n 1200 groepen Bijbelonderzoekers

Durban, Zuid-Afrika, 1915 (rechts boven); Brits Guyana (Guyana), 1915 (midden rechts); Trondheim, Noorwegen, 1915 (rechts onder); Hamilton, Ont., Canada, 1912 (onder); Ceylon (Sri Lanka), 1915 (links onder); India, 1915 (links boven)

[Kader/Illustraties op blz. 240, 241]

Jehovah loven met liederen

Zoals de oude Israëlieten en Jezus zelf liederen gebruikten in de aanbidding, zo doen Jehovah’s Getuigen dat in moderne tijden ook (Neh. 12:46; Mark. 14:26). Behalve dat er lof jegens Jehovah en waardering voor zijn werken door tot uitdrukking wordt gebracht, heeft zulk zingen ertoe bijgedragen bijbelse waarheden in zowel de geest alsook het hart te prenten.

In de loop der jaren zijn er door Jehovah’s Getuigen vele liederenbundels gebruikt. De woorden zijn in harmonie met het progressieve begrip van Gods Woord bijgewerkt.

1879: „Songs of the Bride”

(144 gezangen die de verlangens en verwachtingen van Christus’ bruid tot uitdrukking brachten)

1890: „Poems and Hymns of Millennial Dawn”

(151 gedichten en 333 gezangen, uitgegeven zonder muziek. De meeste waren werken van bekende schrijvers)

1896: De „Watch Tower” van 1 februari was gewijd aan „Zion’s Glad Songs of the Morning”

(Woorden voor 11 liederen, met muziek; teksten geschreven door Bijbelonderzoekers)

1900: „Zion’s Glad Songs”

(82 liederen, waarvan vele geschreven door één Bijbelonderzoeker; als aanvulling op de eerdere verzameling)

1905: „Hymns of the Millennial Dawn”

(De 333 liederen die in 1890 waren gepubliceerd, maar met muziek)

1925: „Kingdom Hymns”

(80 liederen, met muziek, speciaal voor kinderen)

1928: „Songs of Praise to Jehovah”

(337 liederen: nieuwere, door de Bijbelonderzoekers geschreven liederen en oudere. Ten aanzien van de tekst was speciaal moeite gedaan los te komen van de sentimenten van valse religie en van schepselaanbidding. Een groot aantal ervan, 208, in „Gezangen tot Eer van Jehova”)

1944: „Kingdom Service Song Book”

(„Liederenbundel voor de Koninkrijksdienst” in Ned. in 1949. Bevatte 62 liederen. Aangepast aan de behoeften van dienst voor het Koninkrijk. Geen vermelding meer van namen van tekstdichters of componisten)

1950: „Songs to Jehovah’s Praise”

(„Lofliederen voor Jehovah”, 1956. Bundel met 91 liederen. Actuelere thema’s en geen archaïsche taal meer. Vertaald in 18 talen)

1966: „Singing and Accompanying Yourselves With Music in Your Hearts”

(„Zingen en uzelf begeleiden met muziek in uw hart”, 1969, met 119 liederen die elk aspect van leven en aanbidding van een christen bestreken. Muziek waarvan bekend was dat ze haar oorsprong vond bij wereldse of vals-religieuze bronnen was vervangen. Platen met orkestbewerkingen werden gebruikt als begeleiding op gemeentevergaderingen. Ook werden enkele vocale opnamen gemaakt. Vanaf 1980 werden opnamen geproduceerd van orkestarrangementen van „Koninkrijksmelodieën” zodat men thuis kon genieten van muziek die opbouwend was)

1984: „Sing Praises to Jehovah”

(„Zing lofzangen voor Jehovah”, 1985, met 225 Koninkrijksliederen. Alle teksten en muziek geschreven door opgedragen dienstknechten van Jehovah in alle delen van de aarde. Er werden grammofoonplaten en audiocassettes vervaardigd ter begeleiding van het zingen)

Op hun vroege Huisvergaderingen werden door de Bijbelonderzoekers ook lofliederen gezongen. Zingen werd eveneens al spoedig een kenmerk van hun congressen. Sommigen zongen een van de liederen voor het ontbijt, in samenhang met hun ochtendaanbidding, zoals vele jaren in het Bijbelhuis gebeurde. Hoewel zingen in plaatselijke gemeenten omstreeks 1938 grotendeels werd afgeschaft, werd het in 1944 weer hervat en blijft het een belangrijk onderdeel van gemeentevergaderingen en congresprogramma’s van Jehovah’s Getuigen.

[Illustratie]

Karl Klein dirigeert op een congres in 1947

[Grafiek op blz. 242]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Gedachtenisviering van Christus’ dood

Actieve Getuigen

Bezoekersaantal

11.000.000

10.000.000

9.000.000

8.000.000

7.000.000

6.000.000

5.000.000

4.000.000

3.000.000

2.000.000

1.000.000

1935 1945 1955 1965 1975 1985 1992

[Illustratie op blz. 243]

Hoewel Harold King helemaal alleen in een Chinese gevangenis opgesloten zat, bleef hij de Gedachtenisviering onderhouden

[Illustratie op blz. 244]

Jeugd-bijbelklas in Duitsland, begin van de jaren ’30

[Illustraties op blz. 244]

In Zwitserland, midden van de jaren ’30, gaven Getuige-jongeren dit tijdschrift uit (onder) en voerden zij voor een groot publiek bijbeldrama’s op (zoals hieronder in het midden)

[Illustraties op blz. 247]

„Bulletin” (1919–’35), „Director” (1935–’36), „Informateur” (1936–’56), en nu „Onze Koninkrijksdienst” in 100 talen — ze hebben alle geregeld instructies verschaft voor een eensgezinde velddienst door Jehovah’s Getuigen

[Illustratie op blz. 248]

Demonstraties op dienstvergaderingen helpen Getuigen hun persoonlijke velddienst te verbeteren (Zweden)

[Illustratie op blz. 249]

Jonge Getuige in Kenia krijgt ervaring door op de theocratische bedieningsschool een toespraakje te houden tegen zijn vader

[Illustratie op blz. 250]

In 1992 werd bijbelstudiemateriaal voor gemeenten van Jehovah’s Getuigen simultaan gepubliceerd in 66 talen, en er blijven talen bij komen