Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Hoe door God uitverkoren en geleid

Hoe door God uitverkoren en geleid

Hoofdstuk 31

Hoe door God uitverkoren en geleid

„HET is alleen maar logisch dat er slechts één ware religie zou zijn. Dit is in overeenstemming met het feit dat de ware God ’geen God [is] van wanorde, maar van vrede’ (1 Korinthiërs 14:33). De bijbel zegt dat er in feite slechts ’één geloof’ is (Efeziërs 4:5). Wie zijn het dan die in deze tijd de groep van ware aanbidders vormen? Wij aarzelen niet te zeggen dat het Jehovah’s Getuigen zijn”, verklaart het boek U kunt voor eeuwig in een paradijs op aarde leven. *

’Hoe kunt u er zo zeker van zijn dat u de ware religie hebt?’, vragen sommigen wellicht. ’U hebt geen bovennatuurlijke bewijzen — zoals wonderbaarlijke gaven. En hebt u in de loop der jaren geen veranderingen moeten aanbrengen in uw zienswijzen en leringen? Hoe kunt u er dan zo vast van overtuigd zijn dat u door God wordt geleid?’

Om deze vragen te beantwoorden, is het nuttig eerst te beschouwen hoe Jehovah in oude tijden zijn volk heeft uitverkoren en geleid.

Hoe God in bijbelse tijden een volk heeft uitverkoren

In de zestiende eeuw v.G.T. vergaderde Jehovah de Israëlieten bij de berg Sinaï en nodigde hen ertoe uit zijn uitverkoren volk te worden. Eerst lichtte Jehovah hen er echter over in dat er specifieke vereisten waren waaraan zij moesten voldoen. Hij zei hun: „Indien gij mijn stem strikt zult gehoorzamen . . ., dan zult gij stellig . . . mijn speciale bezit worden” (Ex. 19:5). Bij monde van Mozes zette Jehovah duidelijk de vereisten uiteen, waarna het volk antwoordde: „Alle woorden die Jehovah heeft gesproken, zijn wij bereid te doen.” Vervolgens sloot Jehovah een verbond met Israël en gaf hun zijn Wet. — Ex. 24:3-8, 12.

Door God uitverkoren — wat een ontzagwekkend voorrecht! Maar dat voorrecht legde heel Israël de verantwoordelijkheid op om Gods Wet strikt te gehoorzamen. Wanneer zij in dat opzicht in gebreke bleven, zou dit ertoe leiden dat zij als natie verworpen zouden worden. Om hen met een gezonde vrees te vervullen zodat zij hem zouden gehoorzamen, veroorzaakte Jehovah spectaculaire bovennatuurlijke tekenen — „er [kwamen] voorts donderslagen en bliksemstralen” en „de gehele berg beefde zeer” (Ex. 19:9, 16-18; 20:18, 20). Gedurende een daaropvolgende periode van ongeveer 1500 jaar verkeerden de Israëlieten in een unieke positie — zij waren Gods uitverkoren volk.

In de eerste eeuw G.T. veranderde de situatie echter drastisch. Israël verloor zijn bevoorrechte status: Jehovah verwierp hen omdat zij zijn Zoon niet aanvaardden (Matth. 21:43; 23:37, 38; Hand. 4:24-28). Vervolgens bracht Jehovah de eerste christelijke gemeente voort, met Christus als fundament. Met Pinksteren in 33 G.T. stortte Jehovah zijn heilige geest uit op Jezus’ volgelingen in Jeruzalem, waardoor hij hen tot „een uitverkoren geslacht, . . . een heilige natie, een volk tot een speciaal bezit” maakte (1 Petr. 2:9; Hand. 2:1-4; Ef. 2:19, 20). Zij werden „Gods uitverkorenen”. — Kol. 3:12.

Het lidmaatschap van die uitverkoren natie was aan voorwaarden gebonden. Jehovah stelde strikte morele en geestelijke vereisten vast waaraan voldaan moest worden (Gal. 5:19-24). Degenen die aan de vereisten voldeden, kwamen ervoor in aanmerking door hem uitverkoren te worden. Wanneer zij echter eenmaal door God waren uitverkoren, was het van het allergrootste belang dat zij gehoorzaam bleven aan zijn wetten. Alleen degenen „die hem als regeerder gehoorzamen”, zouden zijn heilige geest blijven ontvangen (Hand. 5:32). Degenen die in gebreke bleven hem te gehoorzamen, liepen gevaar uit de gemeente verwijderd te worden en hun erfdeel in Gods koninkrijk te verliezen. — 1 Kor. 5:11-13; 6:9, 10.

Maar hoe konden anderen zeker weten dat God die eerste christelijke gemeente had uitverkoren om Israël als „de gemeente van God” te vervangen? (Hand. 20:28) Gods keuze was duidelijk. Na Jezus’ dood verleende Hij wonderbaarlijke gaven aan leden van de eerste christelijke gemeente om te laten zien dat zij nu Gods uitverkorenen waren. — Hebr. 2:3, 4.

Waren bovennatuurlijke tekenen, of wonderen, altijd noodzakelijk om degenen te identificeren die in bijbelse tijden door God waren uitverkoren en door hem werden geleid? Nee, helemaal niet. Wonderbaarlijke werken waren geen algemeen verschijnsel in de bijbelse geschiedenis. De meeste personen die in bijbelse tijden leefden, hebben nooit een wonder gezien. De wonderen die in de bijbel staan opgetekend, vonden grotendeels plaats in de tijd van Mozes en Jozua (zestiende en vijftiende eeuw v.G.T), Elia en Elisa (tiende en negende eeuw v.G.T.), en Jezus en zijn apostelen (eerste eeuw G.T.). Andere getrouwe personen die voor een speciaal doel door God werden uitverkoren, zoals Abraham en David, zagen of ondervonden tentoonspreidingen van Gods kracht, maar er zijn geen bewijzen dat zij zelf wonderen verrichtten (Gen. 18:14; 19:27-29; 21:1-3; vergelijk 2 Samuël 6:21; Nehemia 9:7). Wat de wonderbaarlijke gaven betreft die in de eerste eeuw aanwezig waren, de bijbel voorzei dat deze zouden „worden weggedaan” (1 Kor. 13:8). En dit gebeurde bij de dood van de laatste van de twaalf apostelen en degenen die de wonderbaarlijke gaven door bemiddeling van hen hadden ontvangen. — Vergelijk Handelingen 8:14-20.

Hoe heeft God in deze tijd een volk uitverkoren?

Na de eerste eeuw ontwikkelde de voorzegde afval zich zonder belemmering (Hand. 20:29, 30; 2 Thess. 2:7-12). Vele eeuwen lang brandde de lamp van het ware christendom heel laag. (Vergelijk Mattheüs 5:14-16.) Toch gaf Jezus in een illustratie te kennen dat er in het „besluit van het samenstel van dingen” een duidelijk onderscheid zou zijn tussen „de tarwe” (ware christenen) en „het onkruid” (namaakchristenen). De tarwe, of de „uitverkorenen”, zou net als in de eerste eeuw in één ware christelijke gemeente worden bijeengebracht (Matth. 13:24-30, 36-43; 24:31). Jezus beschreef de gezalfde leden van die gemeente ook als „de getrouwe en beleidvolle slaaf” en gaf te kennen dat zij in de tijd van het einde geestelijk voedsel zouden uitdelen (Matth. 24:3, 45-47). Die getrouwe slaaf zou gezelschap krijgen van „een grote schare” ware aanbidders uit alle natiën. — Openb. 7:9, 10; vergelijk Micha 4:1-4.

Hoe zouden ware aanbidders in de tijd van het einde geïdentificeerd worden? Zouden zij het altijd bij het rechte eind hebben, zou hun oordeel onfeilbaar zijn? Jezus’ apostelen hadden nog steeds correctie nodig (Luk. 22:24-27; Gal. 2:11-14). Net als de apostelen moeten ware volgelingen van Christus in onze tijd nederig zijn, bereid om streng onderricht te aanvaarden en, zo nodig, veranderingen aanbrengen om hun denkwijze steeds meer in overeenstemming te brengen met die van God. — 1 Petr. 5:5, 6.

Welke groepering bleek, toen de wereld in 1914 de laatste dagen binnenging, de ene ware christelijke organisatie te zijn? De christenheid bestond uit een overvloed van kerken die beweerden Christus te vertegenwoordigen. Maar de vraag is: Welke daarvan, zo er al een was, voldeed aan de schriftuurlijke vereisten?

De ene ware christelijke gemeente zou een organisatie moeten zijn die aan de bijbel vasthoudt als haar belangrijkste autoriteit, niet een organisatie die hier en daar een vers aanhaalt en de rest verwerpt wanneer die niet met haar theologische opvattingen van dat moment overeenstemt (Joh. 17:17; 2 Tim. 3:16, 17). Het zou een organisatie moeten zijn waarvan de leden — niet enkele maar alle — werkelijk geen deel van de wereld zijn, in navolging van Christus. Dus hoe zouden zij zich met politiek kunnen inlaten, zoals de kerken van de christenheid herhaaldelijk hebben gedaan? (Joh. 15:19; 17:16) De ware christelijke organisatie zou getuigenis moeten afleggen van Gods naam, Jehovah, en het werk moeten doen waartoe Jezus opdracht heeft gegeven — de prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk. Net als de eerste-eeuwse gemeente zouden niet slechts enkele maar al haar leden met geheel hun ziel evangelisten moeten zijn (Jes. 43:10-12; Matth. 24:14; 28:19, 20; Kol. 3:23). Ware aanbidders zouden ook bekendstaan wegens hun zelfopofferende liefde voor elkaar, een liefde die zou uitstijgen boven raciale en nationale barrières en hen in een wereldomvattende broederschap zou verenigen. Die liefde zou niet slechts in op zichzelf staande gevallen tentoongespreid moeten worden, maar op een wijze die hen werkelijk als organisatie zou onderscheiden. — Joh. 13:34, 35.

Het is duidelijk dat toen in 1914 de tijd van het einde begon, geen van de kerken der christenheid aan deze bijbelse maatstaven voor de ene ware christelijke gemeente voldeed. Hoe stond het echter met de Bijbelonderzoekers, zoals Jehovah’s Getuigen destijds bekendstonden?

Een vruchtbare speurtocht naar waarheid

Als jonge man kwam C. T. Russell tot de conclusie dat de christenheid een heel verkeerd beeld van de bijbel had gegeven. Hij geloofde ook dat de tijd was aangebroken dat Gods Woord begrepen zou worden en dat degenen die de bijbel oprecht zouden bestuderen en het geleerde in hun leven zouden toepassen, begrip zouden krijgen.

In een biografie van Russell, die kort na zijn dood werd gepubliceerd, werd uitgelegd: „Hij was niet de stichter van een nieuwe religie en heeft dat ook nooit beweerd. Hij deed de grootse waarheden die door Jezus en de Apostelen waren onderwezen, herleven en richtte er het licht van de twintigste eeuw op. Hij beweerde niet een speciale openbaring van God te hebben ontvangen, maar was van mening dat het Gods bestemde tijd was dat de bijbel begrepen zou worden; en dat het hem werd vergund de bijbel te begrijpen omdat hij volledig aan de Heer en aan Zijn dienst was gewijd. Doordat hij zich toelegde op het ontwikkelen van de vruchten en deugden van de Heilige Geest, werd de volgende belofte van de Heer in hem vervuld: ’Want zo deze dingen bij u zijn en overvloedig zijn, zullen ze u niet ledig of onvruchtbaar laten zijn in de kennis van onze Heer Jezus Christus.’ — 2 Petrus 1:5-8.” — The Watch Tower, 1 december 1916, blz. 356.

De speurtocht van C. T. Russell en zijn metgezellen naar begrip van de Schrift was vruchtbaar. Als waarheidlievende mensen geloofden zij dat de bijbel het geïnspireerde Woord van God is (2 Tim. 3:16, 17). Zij verwierpen de evolutiegedachten van Darwin en de geloofverwoestende zienswijzen van degenen die zich met hogere bijbelkritiek bezighielden. Omdat zij de bijbel als hoogste autoriteit aanvaardden, verwierpen zij ook de leerstellingen van de Drieëenheid, de onsterfelijkheid van de ziel, en de eeuwige pijniging — leerstellingen die uit heidense religies afkomstig zijn — als onschriftuurlijk. Enkele van de „grootse waarheden” die zij aanvaardden, waren dat Jehovah de Schepper van alle dingen is, dat Jezus Christus de Zoon van God is, die zijn leven als losprijs voor anderen heeft gegeven, en dat Jezus bij zijn wederkomst onzichtbaar als een geestelijk schepsel tegenwoordig zou zijn (Matth. 20:28; Joh. 3:16; 14:19; Openb. 4:11). Ook begrepen zij duidelijk dat de mens een sterfelijke ziel is. — Gen. 2:7; Ezech. 18:20.

Het is niet zo dat de Bijbelonderzoekers die zich met Russell hadden verbonden, al deze waarheden hebben ontdekt; vele werden al eerder begrepen door oprechte personen die beleden christenen te zijn, van wie sommigen zelfs op hun standpunt bleven staan in een tijd waarin deze geloofsovertuigingen niet populair waren. Maar voldeden deze mensen aan alle schriftuurlijke vereisten voor ware aanbidding? Waren zij bijvoorbeeld werkelijk geen deel van de wereld, zoals Jezus betreffende zijn ware volgelingen had gezegd?

Waarin, behalve in hun kijk op de bijbel, onderscheidden de vroege, met Russell verbonden Bijbelonderzoekers zich nog meer? Beslist in de ijver waarmee zij hun geloofsovertuigingen met anderen deelden, waarbij de nadruk vooral lag op het verkondigen van Gods naam en koninkrijk. Hoewel zij maar betrekkelijk gering in aantal waren, bereikten zij in korte tijd tientallen landen met het goede nieuws. Waren zij ook echt geen deel van de wereld, als volgelingen van Christus? In sommige opzichten inderdaad. Maar hun besef van de hierbij betrokken verantwoordelijkheid is sinds de Eerste Wereldoorlog gegroeid, totdat dit nu een opvallend kenmerk van Jehovah’s Getuigen is geworden. Er mag niet aan voorbijgegaan worden dat toen andere religieuze groeperingen de Volkenbond en later de Verenigde Naties begroetten, Jehovah’s Getuigen Gods koninkrijk — niet de een of andere door mensen opgerichte organisatie — als de enige hoop voor de mensheid verkondigden.

Maar hebben enkele geloofsovertuigingen van Jehovah’s Getuigen niet in de loop der jaren veranderingen ondergaan? Als zij werkelijk door God waren uitverkoren en door hem werden geleid, en als hun leringen om te beginnen al door de bijbel als autoriteit werden gesteund, waarom zouden er dan veranderingen nodig zijn?

Hoe Jehovah zijn volk leidt

Degenen die in deze tijd de ene ware christelijke organisatie vormen, krijgen geen openbaringen door engelen en worden niet door God geïnspireerd. Maar zij hebben wel de geïnspireerde Heilige Schrift, waarin openbaringen van Gods denkwijze en wil staan opgetekend. Als organisatie en individueel moeten zij de bijbel als Gods waarheid aanvaarden, er een zorgvuldige studie van maken en de bijbel in hen werkzaam laten zijn (1 Thess. 2:13). Maar hoe komen zij tot het juiste begrip van Gods Woord?

De bijbel zelf zegt: „Zijn uitleggingen niet een zaak van God?” (Gen. 40:8) Als in hun studie van de bijbel een bepaalde passage moeilijk te begrijpen is, moeten zij naar andere geïnspireerde passages zoeken die licht op de zaak werpen. Aldus laten zij de bijbel zichzelf uitleggen, en op basis hiervan trachten zij „het patroon” van waarheid dat in Gods Woord wordt uiteengezet, te begrijpen (2 Tim. 1:13). Jehovah brengt of leidt hen tot dat begrip door middel van zijn heilige geest. Maar om de leiding van die geest te ontvangen, moeten zij de vrucht ervan aankweken, de geest niet bedroeven of tegenwerken, en gevoelig blijven voor de werkzaamheid ervan (Gal. 5:22, 23, 25; Ef. 4:30). Door ijverig toe te passen wat zij leren, blijven zij bovendien hun geloof opbouwen als basis voor het verwerven van een steeds duidelijker begrip van de wijze waarop zij Gods wil moeten doen in de wereld waarvan zij geen deel zijn. — Luk. 17:5; Fil. 1:9, 10.

Jehovah heeft zijn volk altijd naar een duidelijker begrip van zijn wil geleid (Ps. 43:3). De wijze waarop hij hen heeft geleid, kan wellicht als volgt worden geïllustreerd: Als iemand lange tijd in een donkere kamer is geweest, is het dan niet het beste als hij geleidelijk aan licht wordt blootgesteld? Jehovah heeft zijn volk op soortgelijke wijze aan het licht der waarheid blootgesteld; hij heeft hen op progressieve wijze licht geschonken. (Vergelijk Johannes 16:12, 13.) Het is zoals de spreuk zegt: „Het pad van de rechtvaardigen is als het glanzende licht, dat steeds helderder wordt tot de dag stevig bevestigd is.” — Spr. 4:18.

Jehovah’s bemoeienissen met zijn uitverkoren dienstknechten in bijbelse tijden bevestigen dat een duidelijk begrip van zijn wil en voornemens vaak geleidelijk wordt verkregen. Zo begreep Abraham bijvoorbeeld niet volledig hoe Jehovah’s voornemen in verband met het „zaad” verwezenlijkt zou worden (Gen. 12:1-3, 7; 15:2-4; vergelijk Hebreeën 11:8). Daniël begreep niet waar de profetieën die hij optekende uiteindelijk op zouden uitlopen (Dan. 12:8, 9). Jezus gaf toen hij op aarde was toe dat hij de dag en het uur niet wist waarop het huidige samenstel van dingen zou eindigen (Matth. 24:36). De apostelen begrepen aanvankelijk niet dat Jezus’ koninkrijk hemels zou zijn, dat het niet in de eerste eeuw opgericht zou worden, en dat zelfs heidenen het kunnen beërven. — Luk. 19:11; Hand. 1:6, 7; 10:9-16, 34, 35; 2 Tim. 4:18; Openb. 5:9, 10.

Het dient ons niet te verbazen dat Jehovah ook in deze tijd zijn volk vaak als een voortschrijdende organisatie heeft geleid, door hun geleidelijk meer licht te schenken in verband met bijbelse waarheden. Het zijn niet de waarheden zelf die veranderen. Waarheid blijft waarheid. Jehovah’s wil en voornemen, zoals die in de bijbel worden uiteengezet, blijven onveranderd (Jes. 46:10). Maar hun begrip van deze waarheden wordt „te rechter tijd”, op Jehovah’s bestemde tijd, steeds duidelijker (Matth. 24:45; vergelijk Daniël 12:4, 9). Soms moet hun zienswijze wegens menselijke vergissingen of verkeerd gerichte ijver gewijzigd worden.

Op verschillende momenten in de hedendaagse geschiedenis van Jehovah’s Getuigen heeft hun ijver en enthousiasme voor de rechtvaardiging van Jehovah’s soevereiniteit bijvoorbeeld geleid tot voorbarige verwachtingen ten aanzien van het tijdstip waarop het einde van Satans goddeloze samenstel van dingen zou komen (Ezech. 38:21-23). Maar Jehovah heeft de exacte tijd niet van tevoren onthuld (Hand. 1:7). Daarom hebben Jehovah’s dienstknechten hun opvattingen in deze kwestie moeten wijzigen.

Zulke veranderingen in zienswijze betekenen niet dat Gods voornemen veranderd is. Evenmin wordt erdoor te kennen gegeven dat het einde van dit samenstel noodzakelijkerwijs in de verre toekomst ligt. Integendeel, de vervulling van bijbelse profetieën omtrent „het besluit van het samenstel van dingen” bevestigt de nabijheid van het einde (Matth. 24:3). Welnu, betekent het feit dat Jehovah’s Getuigen enkele voorbarige verwachtingen hebben gekoesterd dat zij niet door God worden geleid? Nee, net zomin als de vraag van de discipelen over het ophanden zijn van het Koninkrijk in hun tijd betekende dat zij niet door God waren uitverkoren en door hem werden geleid! — Hand. 1:6; vergelijk Handelingen 2:47; 6:7.

Waarom zijn Jehovah’s Getuigen er zo zeker van dat zij de ware religie hebben? Omdat zij geloven en aanvaarden wat de bijbel over de identificerende kenmerken van ware aanbidders zegt. Hun hedendaagse geschiedenis, zoals die in voorgaande hoofdstukken van deze publikatie is besproken, laat zien dat zij niet slechts als afzonderlijke personen maar als organisatie aan de vereisten voldoen: Zij zijn loyale verdedigers van het feit dat de bijbel Gods heilige Woord der waarheid is (Joh. 17:17); zij blijven volkomen afgescheiden van wereldse aangelegenheden (Jak. 1:27; 4:4); zij leggen getuigenis af van Gods naam, Jehovah, en verkondigen Gods koninkrijk als de enige hoop voor de mensheid (Matth. 6:9; 24:14; Joh. 17:26); en zij hebben elkaar oprecht lief. — Joh. 13:34, 35.

Waarom is liefde een bijzonder identificerend kenmerk van aanbidders van de ware God? Door wat voor soort van liefde worden ware christenen geïdentificeerd?

[Voetnoot]

^ ¶3 Uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.

[Inzet op blz. 705]

Wanneer zij eenmaal door God waren uitverkoren, was het van het allergrootste belang dat zij gehoorzaam bleven aan zijn wetten

[Inzet op blz. 706]

Hoe zouden ware aanbidders in de tijd van het einde geïdentificeerd worden?

[Inzet op blz. 707]

„Hij beweerde niet een speciale openbaring van God te hebben ontvangen”

[Inzet op blz. 708]

Zij laten de bijbel zichzelf uitleggen

[Inzet op blz. 709]

Jehovah heeft zijn volk als een voortschrijdende organisatie geleid, door hun geleidelijk meer licht te schenken in verband met bijbelse waarheden