Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Jezus Christus, de Getrouwe Getuige

Jezus Christus, de Getrouwe Getuige

Hoofdstuk 2

Jezus Christus, de Getrouwe Getuige

IN DE loop van ongeveer 4000 jaar had een lange reeks van voorchristelijke getuigen hun getuigenis afgelegd. Maar de strijdpunten inzake Gods soevereiniteit en de rechtschapenheid van zijn dienstknechten waren verre van opgelost. Nu brak de tijd aan dat het beloofde koninklijke „zaad”, de Messias, op aarde zou verschijnen. — Gen. 3:15.

Wie koos Jehovah uit al zijn miljoenen geestenzonen voor deze toewijzing uit? Zij waren allen getuige geweest van wat er in Eden was gebeurd en waren zich ongetwijfeld bewust van de universele strijdpunten die waren opgeworpen. Maar wie verlangde er het meest naar gebruikt te worden om Jehovah’s naam te zuiveren en zijn soevereiniteit te rechtvaardigen? Wie kon het meest beslissende antwoord geven op Satans uitdaging dat er niemand onder beproeving aan zijn rechtschapenheid ten aanzien van Gods soevereiniteit zou vasthouden? Degene die door Jehovah werd uitgekozen, was zijn Eerstgeborene, zijn eniggeboren Zoon, Jezus. — Joh. 3:16; Kol. 1:15.

Jezus aanvaardde deze toewijzing graag en nederig, hoewel het betekende dat hij het hemelse tehuis dat hij langer dan wie maar ook met zijn Vader had gedeeld, moest verlaten (Joh. 8:23, 58; Fil. 2:5-8). Zijn beweegreden? Een diepe liefde voor Jehovah en een vurig verlangen ervoor te zorgen dat Zijn naam van alle smaad werd gezuiverd (Joh. 14:31). Jezus handelde ook uit liefde voor de mensheid (Spr. 8:30, 31; vergelijk Johannes 15:13). Zijn geboorte op aarde, in de vroege herfst van het jaar 2 v.G.T., werd mogelijk gemaakt door heilige geest — door middel waarvan Jehovah Jezus’ leven uit de hemel naar de schoot van de joodse maagd Maria overbracht (Matth. 1:18; Luk. 1:26-38). Aldus werd Jezus in de natie Israël geboren. — Gal. 4:4.

Jezus wist beter dan welke andere Israëliet maar ook dat hij een getuige van Jehovah moest zijn. Waarom? Hij was een lid van de natie tot wie Jehovah bij monde van de profeet Jesaja had gezegd: „Gij zijt mijn getuigen” (Jes. 43:10). Bovendien zalfde Jehovah hem in 29 G.T. bij zijn doop in de Jordaan met heilige geest (Matth. 3:16). Zo werd Jezus gemachtigd, zoals hij later getuigde, om ’het jaar van goede wil van de zijde van Jehovah uit te roepen’. — Jes. 61:1, 2; Luk. 4:16-19.

Jezus kweet zich getrouw van zijn toewijzing en werd de grootste getuige die Jehovah ooit op aarde heeft gehad. Zeer terecht noemt de apostel Johannes, die ten tijde van Jezus’ dood dicht bij hem stond, hem dan ook „de Getrouwe Getuige” (Openb. 1:5). En in Openbaring 3:14 noemt de verheerlijkte Jezus zichzelf „de Amen” en „de getrouwe en waarachtige getuige”. Wat hield het getuigenis van deze „Getrouwe Getuige” in?

’Getuigenis afleggen van de waarheid’

Jezus zei toen hij voor de Romeinse stadhouder Pilatus terechtstond: „Hiertoe ben ik geboren en hiertoe ben ik in de wereld gekomen, om getuigenis af te leggen van de waarheid. Een ieder die aan de zijde van de waarheid staat, luistert naar mijn stem” (Joh. 18:37). Van welke waarheid legde Jezus getuigenis af? Het was Gods waarheid, de openbaring van Jehovah’s eeuwige voornemens. — Joh. 18:33-36.

Hoe legde Jezus echter getuigenis af van deze waarheid? Het Griekse werkwoord voor „getuigenis afleggen van” betekent ook „bekendmaken, bevestigen, getuigen ten gunste van, goed spreken (van), goedkeuren”. In oude Griekse papyri was een andere vorm van het werkwoord (marʹtu·ro) heel gebruikelijk na een handtekening, zoals in zakelijke transacties. Door middel van zijn bediening moest Jezus derhalve Gods waarheid bevestigen. Dit maakte het beslist nodig dat hij die waarheid aan anderen bekendmaakte of predikte. Er kwam echter veel meer bij kijken dan spreken.

„Ik ben . . . de waarheid”, zei Jezus (Joh. 14:6). Ja, hij leefde op zodanige wijze dat hij Gods waarheid vervulde. Gods voornemen in verband met het Koninkrijk en de Messiaanse Regeerder ervan, was duidelijk in de profetieën uiteengezet. Jezus heeft door zijn hele aardse levensloop, die culmineerde in zijn offerandelijke dood, alle dingen vervuld die over hem geprofeteerd waren. Aldus bevestigde en waarborgde hij de waarheid van Jehovah’s profetische woord. Om deze reden kon de apostel Paulus zeggen: „Ongeacht hoe vele Gods beloften zijn, ze zijn Ja geworden door tussenkomst van hem. Daarom wordt ook door bemiddeling van hem het ’Amen’ [wat „het zij zo” of „stellig” betekent] gezegd, tot heerlijkheid van God door bemiddeling van ons” (2 Kor. 1:20). Ja, Jezus is degene in wie Gods beloften in vervulling gaan. — Openb. 3:14.

Getuigenis afleggen van Gods naam

Jezus leerde zijn volgelingen bidden: „Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd [of: „als heilig beschouwd; als heilig behandeld”]” (Matth. 6:9, vtn.). In de laatste nacht van zijn aardse leven zei Jezus ook in gebed tot zijn hemelse Vader: „Ik heb uw naam openbaar gemaakt aan de mensen die gij mij uit de wereld hebt gegeven. Zij waren van u, en gij hebt hen aan mij gegeven, en zij hebben uw woord onderhouden. En ik heb hun uw naam bekendgemaakt en zal hem bekendmaken, opdat de liefde waarmee gij mij hebt liefgehad, in hen moge zijn en ik in eendracht met hen” (Joh. 17:6, 26). Dit was in feite het belangrijkste doel waarvoor Jezus naar de aarde was gekomen. Wat was er bij het bekendmaken van Gods naam betrokken?

Jezus’ volgelingen kenden en gebruikten Gods naam reeds. Zij zagen en lazen hem in de Hebreeuwse bijbelrollen die in hun synagogen beschikbaar waren. Zij zagen en lazen hem ook in de Septuaginta, een Griekse vertaling van de Hebreeuwse Geschriften, die zij bij hun onderwijs en in hun eigen geschriften gebruikten. Indien zij de goddelijke naam kenden, in welke betekenis heeft Jezus die naam dan aan hen openbaar gemaakt of bekendgemaakt?

In bijbelse tijden waren namen niet louter een etiket. In A Greek-English Lexicon of the New Testament, door J. H. Thayer, wordt gezegd: De naam van God in het N[ieuwe] T[estament] wordt gebruikt voor alle hoedanigheden welke volgens zijn aanbidders in die naam besloten liggen, en door middel waarvan God zich aan de mens bekendmaakt.” Jezus maakte Gods naam bekend door die naam niet alleen te gebruiken maar ook de Persoon achter de naam te onthullen — zijn voornemens, activiteiten en hoedanigheden. Als degene ’die in de boezempositie bij de Vader was geweest’, kon Jezus als geen ander de Vader ’verklaren’ (Joh. 1:18). Bovendien weerspiegelde Jezus zijn Vader zo volmaakt dat Jezus’ discipelen de Vader in de Zoon konden ’zien’ (Joh. 14:9). Door wat Jezus zei en deed, legde hij getuigenis af van Gods naam.

Hij getuigde betreffende Gods koninkrijk

Als „de Getrouwe Getuige” was Jezus bovenal een bekendmaker van Gods koninkrijk. Met nadruk verklaarde hij: „Ik moet . . . het goede nieuws van het koninkrijk Gods bekendmaken, want hiertoe werd ik uitgezonden” (Luk. 4:43). Hij maakte dat hemelse koninkrijk in geheel Palestina bekend en legde te voet honderden kilometers af. Hij predikte overal waar maar mensen waren die zouden luisteren: aan de oevers van een meer, op heuvelhellingen, in steden en dorpen, in synagogen en de tempel, op marktplaatsen en bij de mensen thuis. Maar Jezus wist dat het gebied dat hij kon bewerken en het aantal mensen dat hij met zijn getuigenis kon bereiken, begrensd waren. (Vergelijk Johannes 14:12.) Met het oog op het bewerken van het wereldomvattende veld, leidde Jezus zijn discipelen derhalve op om bekendmakers van het Koninkrijk te zijn en zond hen ook als zodanig uit. — Matth. 10:5-7; 13:38; Luk. 10:1, 8, 9.

Jezus was een hardwerkende, ijverige getuige die zich niet van zijn taak liet afleiden. Hoewel hij persoonlijke belangstelling voor de behoeften van de mensen toonde, raakte hij niet zo verwikkeld in het doen van dingen die verlichting op korte termijn zouden brengen dat hij naliet zich van zijn door God geschonken toewijzing te kwijten om mensen op de blijvende oplossing van hun problemen te wijzen — Gods koninkrijk. Nadat hij bij een zekere gelegenheid ongeveer 5000 mannen (misschien wel ruim 10.000 mensen als ook de vrouwen en kinderen worden meegerekend) op wonderbare wijze had gevoed, wilde een groep joden hem grijpen om hem tot een aardse koning te maken. Wat deed Jezus? Hij „trok . . . zich weer op de berg terug, geheel alleen” (Joh. 6:1-15; vergelijk Lukas 19:11, 12; Handelingen 1:6-9). Hoewel Jezus veel wonderbare genezingen verrichtte, stond hij niet in de eerste plaats bekend als Wonderwerker; door zowel gelovigen als ongelovigen werd hij veeleer als „Leraar” erkend. — Matth. 8:19; 9:11; 12:38; 19:16; 22:16, 24, 36; Joh. 3:2.

Getuigenis afleggen van Gods koninkrijk was duidelijk het belangrijkste werk dat Jezus kon doen. Het is Jehovah’s wil dat iedereen weet wat Zijn koninkrijk inhoudt en hoe het Zijn voornemens zal vervullen. Het Koninkrijk is Jehovah zeer dierbaar, want het is het middel waardoor Hij Zijn naam zal heiligen en van alle smaad zal zuiveren. Jezus wist dat, en daarom maakte hij dat Koninkrijk tot het thema van zijn prediking (Matth. 4:17). Door van harte een aandeel te hebben aan de bekendmaking ervan, hield Jezus Jehovah’s rechtmatige soevereiniteit hoog.

Een getuige die getrouw was tot zelfs de dood

Niemand zou Jehovah en Zijn soevereiniteit meer kunnen liefhebben dan Jezus. Als „de eerstgeborene van heel de schepping” kon er van Jezus gezegd worden dat hij de Vader ’volledig kende’ door de intieme omgang die hij als geestelijk schepsel in de hemel met hem had gehad (Kol. 1:15; Matth. 11:27). Hij had zich gedurende talloze eeuwen voor de schepping van de eerste man en vrouw bereidwillig aan Gods soevereiniteit onderworpen. (Vergelijk Johannes 8:29, 58.) Wat moet hij zich diep gegriefd gevoeld hebben toen Adam en Eva Gods soevereiniteit de rug toekeerden! Toch wachtte hij ongeveer 4000 jaar lang geduldig in de hemel totdat uiteindelijk voor hem de tijd aanbrak om als de grootste getuige te dienen die Jehovah ooit op aarde heeft gehad!

Jezus was zich er ten volle van bewust dat de universele strijdpunten rechtstreeks met hem te maken hadden. Het kan hebben geleken dat Jehovah een omheining om hem had geplaatst. (Vergelijk Job 1:9-11.) Het is waar dat hij zijn getrouwheid en toewijding in de hemel had gedemonstreerd, maar zou hij als mens op aarde onder elke beproeving aan zijn rechtschapenheid vasthouden? Zou hij Satan kunnen weerstaan in een situatie waarin zijn vijand schijnbaar de overhand had?

De met een slang te vergelijken Tegenstander liet geen tijd verloren gaan. Kort na Jezus’ doop en zalving trachtte Satan hem ertoe te verleiden van zelfzucht blijk te geven, zich te verhogen en, ten slotte, de soevereiniteit van zijn Vader te verwerpen. Maar Jezus’ onmiskenbaar duidelijke verklaring tegenover Satan, „Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten”, toonde aan welk standpunt hij met betrekking tot de strijdpunten innam. Hoe anders dan Adam! — Matth. 4:1-10.

De loopbaan die voor Jezus was uitgestippeld, betekende lijden en de dood, en Jezus was zich hier terdege van bewust (Luk. 12:50; Hebr. 5:7-9). Niettemin heeft hij zich, „toen hij zich in de hoedanigheid van een mens bevond, . . . vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, de dood aan een martelpaal” (Fil. 2:7, 8). Jezus bewees daarmee dat Satan een grove leugenaar is en verschafte het volledige antwoord op de vraag: Zal er iemand aan zijn rechtschapenheid ten aanzien van Gods soevereiniteit vasthouden als Satan hem op de proef mag stellen? Maar Jezus’ dood bracht veel meer tot stand.

Door zijn dood aan de martelpaal gaf Jezus bovendien „zijn ziel . . . als een losprijs in ruil voor velen” (Matth. 20:28; Mark. 10:45). Zijn volmaakte menselijke leven bezat offerandelijke waarde. Dat Jezus zijn leven heeft geofferd, maakt het voor ons niet alleen mogelijk vergeving van zonden te ontvangen, maar stelt ons ook in de gelegenheid om in overeenstemming met Gods oorspronkelijke voornemen eeuwig leven op een paradijsaarde te ontvangen. — Luk. 23:43; Hand. 13:38, 39; Hebr. 9:13, 14; Openb. 21:3, 4.

Jehovah bewees zijn liefde voor en goedkeuring van Jezus als „de Getrouwe Getuige” door hem op de derde dag uit de dood op te wekken. Hierdoor werd bevestigd dat het getuigenis dat Jezus omtrent het Koninkrijk had gegeven, waar was (Hand. 2:31-36; 4:10; 10:36-43; 17:31). Na veertig dagen in de omgeving van de aarde vertoefd te hebben, gedurende welke tijd hij bij talrijke gelegenheden aan zijn apostelen verscheen, steeg Jezus naar de hemel op. — Hand. 1:1-3, 9.

Jezus had te kennen gegeven dat de oprichting van het Messiaanse koninkrijk van God in de ver verwijderde toekomst zou plaatsvinden (Luk. 19:11-27). Die gebeurtenis zou ook het begin kenmerken van Jezus’ „tegenwoordigheid en van het besluit van het samenstel van dingen” (Matth. 24:3). Maar hoe zouden zijn volgelingen op aarde kunnen onderscheiden wanneer deze dingen zouden gebeuren? Jezus gaf hun een „teken” — een samengesteld teken dat uit veel bewijzen bestond, waaronder oorlogen, aardbevingen, voedseltekorten, pestilenties en een toename van wetteloosheid. Een belangrijk onderdeel van dat teken zou ook zijn dat het goede nieuws van het Koninkrijk op de hele bewoonde aarde gepredikt zou worden tot een getuigenis voor alle natiën. Alle kenmerken van dat opmerkelijke teken kunnen in onze tijd worden waargenomen, hetgeen te kennen geeft dat wij in de tijd van Jezus’ tegenwoordigheid als hemelse Koning en van het besluit van het samenstel van dingen leven. *Matth. 24:3-14.

Wat valt er echter over Jezus’ volgelingen te zeggen? In deze tijd van Jezus’ tegenwoordigheid beweren personen die tot heel wat verschillende kerken behoren, Christus na te volgen (Matth. 7:22). Toch zegt de bijbel dat er slechts „één geloof” is (Ef. 4:5). Hoe kunt u dus de ware christelijke gemeente identificeren, de gemeente die Gods goedkeuring geniet en door Hem wordt geleid? U kunt dit doen door te onderzoeken wat de Schrift over de eerste-eeuwse christelijke gemeente zegt en vervolgens op te merken wie in deze tijd datzelfde patroon volgen.

[Voetnoot]

[Inzet op blz. 20]

’Geboren om getuigenis af te leggen van de waarheid’

[Inzet op blz. 21]

Jezus maakte het koninkrijk van God tot het thema van zijn prediking

[Inzet op blz. 22]

Jezus Christus was de grootste getuige van Jehovah die ooit op aarde heeft geleefd

[Paginagrote illustratie op blz. 23]