Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Verkondigt de Koning en het Koninkrijk! (1919–1941)

Verkondigt de Koning en het Koninkrijk! (1919–1941)

Hoofdstuk 7

Verkondigt de Koning en het Koninkrijk! (1919–1941)

„Gelooft gij dat de Koning der heerlijkheid zijn regering is begonnen? Dan terug naar het veld, o zonen van de allerhoogste God! Doet uw wapenrusting aan! Weest nuchter, weest waakzaam, weest actief, weest dapper. Weest getrouwe en ware getuigen voor de Heer. Gaat voorwaarts in het gevecht, totdat elk spoortje van Babylon verwoest is. Maakt de boodschap wijd en zijd bekend. De wereld moet weten dat Jehovah God is en dat Jezus Christus Koning der koningen en Heer der heren is. Dit is de dag der dagen. Ziet, de Koning regeert! Gij zijt zijn openbare aankondigers. Daarom: Verkondigt, verkondigt, verkondigt de Koning en zijn koninkrijk.”

DIE indrukwekkende oproep tot actie, die in 1922 door J. F. Rutherford werd gedaan op het internationale congres dat destijds te Cedar Point (Ohio) werd gehouden, had een diepgaande uitwerking op alle aanwezigen. De Bijbelonderzoekers verlieten dat congres met het vurige verlangen het Koninkrijk te verkondigen. Slechts enkele jaren voordien had het vooruitzicht om als openbare aankondigers van het Koninkrijk te dienen, er beslist somber uitgezien. J. F. Rutherford en zeven van zijn medewerkers zaten in de gevangenis en hun toekomstige rol in de organisatie scheen onzeker. Hoe werden deze moeilijkheden overwonnen?

„Ik weet iets van de wet der loyaliteit

In de periode dat broeder Rutherford en zijn medewerkers in de gevangenis zaten, werd er een congres georganiseerd dat van 2 tot 5 januari 1919 in Pittsburgh (Pennsylvania) gehouden zou worden. Maar dit was geen gewoon congres — het werd gecombineerd met de jaarvergadering van het Wachttorengenootschap, op zaterdag 4 januari 1919. Broeder Rutherford was zich terdege bewust van het gewicht van deze vergadering. Die zaterdagmiddag zocht hij broeder Macmillan en vond hem op de tennisbaan van de gevangenis. Volgens Macmillan gebeurde het volgende:

„Rutherford zei: ’Mac, ik wil met je praten.’

’Waarover wil je met mij praten?’

’Ik wil met je praten over wat er in Pittsburgh aan de gang is.’

’Ik zou graag eerst dit toernooi ten einde willen spelen.’

’Interesseert het je dan niet wat er gaande is? Weet je niet dat vandaag de functionarissen worden gekozen? Men zou je kunnen negeren en laten vallen, en dan blijven wij hier voorgoed.’

’Broeder Rutherford,’ zei ik, ’ik wil je iets zeggen waaraan je misschien nog niet hebt gedacht. Dit is de eerste maal sinds het Genootschap als rechtspersoon erkend is, dat duidelijk kan worden wie Jehovah God als president zou willen hebben.’

’Wat bedoel je daarmee?’

’Daarmee bedoel ik dat broeder Russell een meerderheid van stemmen had en degenen benoemde die een functie zouden bekleden. Nu wij niets meer in de melk te brokkelen schijnen te hebben, ligt de zaak anders. Als wij hier echter vroeg genoeg zouden uitkomen om naar dat congres te gaan en aan die zakelijke bespreking deel te nemen, zouden wij daar aankomen en broeder Russells plaats innemen met dezelfde eer die hij ontving. Dan zou het ernaar uitzien dat het mensenwerk was en niet Gods werk.’

Rutherford keek slechts nadenkend en ging weg.”

Die dag was er in Pittsburgh een vergadering aan de gang waar een gespannen sfeer heerste. „Er heerste een poosje verwarring en verdeeldheid en er werd geredetwist”, herinnerde Sara C. Kaelin zich, die in de omgeving van Pittsburgh was opgegroeid. „Sommigen wilden de vergadering zes maanden uitstellen; anderen betwijfelden of het wettelijk wel mogelijk was functionarissen te kiezen die in de gevangenis zaten; weer anderen stelden voor totaal nieuwe functionarissen te kiezen.”

Na een langdurige bespreking las W. F. Hudgings, een van de functionarissen van de Peoples Pulpit Association, * een brief van broeder Rutherford aan de aanwezigen voor. Hierin zond hij de bijeengekomenen de hartelijke groeten. „Satans voornaamste wapens zijn TROTS, AMBITIE en VREES”, waarschuwde hij. Daar hij de wens had zich aan Jehovah’s wil te onderwerpen, deed hij zelfs nederig voorstellen voor geschikte mannen voor het geval de aandeelhouders zouden besluiten nieuwe functionarissen voor het Genootschap te kiezen.

De discussie ging nog een tijdje door, en toen nam E. D. Sexton, die als voorzitter van een kandidaatsbenoemingscomité was aangesteld, het woord:

„Ik ben zojuist aangekomen. Mijn trein had wegens de zware sneeuwval achtenveertig uur vertraging. Ik heb iets te zeggen, en ik doe het maar liever meteen. Geliefde broeders, zoals de meesten onder jullie heb ook ik mij bepaalde gedachten over het vóór en tegen bij deze verkiezing gevormd. . . . Er bestaat geen wettelijke hinderpaal. Als wij onze broeders die thans in het zuiden zijn, voor posities willen herkiezen die rechtmatig voor hen openstaan, zie ik niet in — en daarin heeft ook mijn gesprek met de advocaten niets veranderd — dat dit ook maar in enig opzicht invloed zal uitoefenen op de situatie van hun geval voor het federale gerechtshof of voor het publiek.

Ik geloof dat het grootste compliment dat wij onze geliefde broeder Rutherford kunnen maken, zou zijn hem als president van de W[atch] T[ower] B[ible] & T[ract] Society te herkiezen. Ik geloof niet dat er bij het publiek enige twijfel over ons standpunt in deze aangelegenheid bestaat. Als onze broeders op enigerlei wijze formeel een wet hebben overtreden waarvan zij de bijzonderheden niet begrepen, weten wij toch dat hun beweegredenen goed waren. En voor het aangezicht van de Almachtige [God] hebben zij noch zijn wet noch een menselijke wet overtreden. Wij zouden van het grootste vertrouwen blijk kunnen geven indien wij broeder Rutherford als president van de Vereniging zouden herkiezen.

Ik ben geen advocaat, maar als het om de wettelijkheid van de aangelegenheid gaat, weet ik iets van de wet der loyaliteit. Wat God verlangt, is loyaliteit. Ik kan mij niet voorstellen hoe wij ons vertrouwen beter zouden kunnen tonen dan door een verkiezing waarbij wij BROEDER RUTHERFORD ALS PRESIDENT ZOUDEN HERKIEZEN.”

Welnu, broeder Sexton uitte kennelijk de gevoelens van de meeste aanwezigen. Er werden kandidaten gesteld en de stemming vond plaats. J. F. Rutherford werd tot president gekozen, C. A. Wise tot vice-president en W. E. Van Amburgh tot secretaris-penningmeester.

De volgende dag klopte broeder Rutherford op de muur van de cel van broeder Macmillan en zei: „Steek je hand eens naar buiten.” Hij overhandigde Macmillan toen een telegram waarin stond dat Rutherford tot president was herkozen. „Hij was erg blij”, herinnerde Macmillan zich later, „in deze zichtbare vorm de verzekering te krijgen dat Jehovah het Genootschap leidde.”

De verkiezing was voorbij, maar broeder Rutherford en de zeven anderen zaten nog steeds in de gevangenis.

’In het hele land actie’ ten behoeve van de gevangenen

„In de afgelopen paar weken is er in het hele land een actie op touw gezet ten behoeve van deze broeders”, verklaarde The Watch Tower van 1 april 1919. Verscheidene kranten verzochten om de vrijlating van J. F. Rutherford en zijn medewerkers. De Bijbelonderzoekers in alle delen van de Verenigde Staten gaven blijk van hun steun door aan redacteuren van kranten, congresleden, senatoren en gouverneurs brieven te schrijven waarin zij erop aandrongen dat er iets voor de acht gevangenen werd gedaan. Het was duidelijk dat de Bijbelonderzoekers niet zouden rusten voordat hun acht broeders vrij waren.

Tegen maart 1919 lieten de Bijbelonderzoekers in de Verenigde Staten een petitionnement circuleren waarin president Woodrow Wilson werd verzocht zijn invloed aan te wenden om ten behoeve van de gevangengenomen broeders een van de volgende punten te bewerkstelligen:

„TEN EERSTE: Een volledige kwijtschelding, indien dat thans mogelijk is, OF

TEN TWEEDE: Dat u het Ministerie van Justitie opdracht geeft de vervolging tegen hen in te trekken, en dat zij volledig op vrije voeten worden gesteld, OF

TEN DERDE: Dat hun onmiddellijk vrijlating onder borgtocht wordt verleend, in afwachting van een definitieve uitspraak betreffende hun zaak door de hogere rechtbanken.”

Binnen twee weken verzamelden de Bijbelonderzoekers 700.000 handtekeningen. Het petitionnement werd echter nooit aan president Wilson of de regering aangeboden. Waarom niet? Omdat voordat dit kon worden gedaan, de acht mannen op borgtocht werden vrijgelaten. Wat heeft de activiteit in verband met het petitionnement niettemin bewerkstelligd? In The Watch Tower van 1 juli 1919 werd verklaard: „Het bewijs is overweldigend dat de Heer dit werk wilde laten doen, niet zozeer om de broeders uit de gevangenis te krijgen als wel om een getuigenis ten behoeve van de waarheid te geven.”

„Welkom thuis, broeders”

Op dinsdag 25 maart vertrokken de acht broeders uit Atlanta, op weg naar Brooklyn. Het nieuws van hun vrijlating verbreidde zich snel. Het was werkelijk een ontroerend tafereel — overal langs de route waren op de stations Bijbelonderzoekers bijeengekomen in de hoop de broeders te zien en vreugde over hun vrijlating tot uitdrukking te brengen. Anderen haastten zich naar het Bethelhuis in Brooklyn, dat gesloten was geweest, om ter verwelkoming van de broeders een feestmaal in gereedheid te brengen. Na hun aankomst in Brooklyn werden de broeders op 26 maart op borgtocht van $10.000 per persoon in vrijheid gesteld.

„Onmiddellijk werden zij door een aantal geloofsgenoten begeleid naar het Bethelhuis, waar tussen de vijf- en zeshonderd vrienden waren bijeengekomen om hen te verwelkomen”, berichtte The Watch Tower van 15 april 1919. In de eetzaal hing een groot spandoek met de woorden: „Welkom thuis, broeders”. Mabel Haslett, die dit feestmaal heeft meegemaakt, herinnerde zich bijna vijftig jaar later: „Ik kan me nog herinneren dat ik honderd doughnuts [een soort oliebol] had gebakken, die de broeders naar het scheen goed smaakten na negen maanden gevangenisvoedsel gegeten te hebben. Ik zie nog voor me hoe broeder Rutherford toetastte. Het was een onvergetelijke gelegenheid toen hij en de anderen hun ervaringen vertelden. Ik weet ook nog hoe broeder DeCecca, die klein van gestalte was, op een stoel ging staan, opdat allen hem konden zien en horen.”

Op dinsdagmorgen 1 april arriveerde broeder Rutherford in Pittsburgh, waar nu de kantoren van het hoofdbureau waren gevestigd. Ook hier hadden de broeders, zodra zij wisten dat broeder Rutherford zou komen, regelingen getroffen voor een feestmaal, dat die avond in hotel Chatham werd gehouden. De omstandigheden in de gevangenis hadden in het geval van broeder Rutherford echter hun tol geëist. Zijn longen waren verzwakt, als gevolg waarvan hij na zijn vrijlating een ernstige longontsteking kreeg. Kort daarna maakte zijn slechte gezondheid het derhalve noodzakelijk dat hij naar Californië ging, waar enkele familieleden van hem woonden.

De test in Los Angeles

Nu broeder Rutherford en de anderen vrij waren, rees de vraag: Hoe zou het nu verder gaan met de bekendmaking van Gods koninkrijk? In de periode dat deze broeders in de gevangenis zaten, was het organisatorische toezicht op het getuigeniswerk vrijwel stilgelegd. De Brooklyn-Tabernakel was verkocht en het Bethelhuis gesloten. De kantoren van het hoofdbureau in Pittsburgh waren klein en de geldmiddelen beperkt. En hoe groot was de belangstelling voor de Koninkrijksboodschap feitelijk? Vanuit Californië besloot broeder Rutherford de proef op de som te nemen.

Er werd een vergadering georganiseerd voor zondag 4 mei 1919 in Clune’s Auditorium in Los Angeles. „De hoop voor de gekwelde mensheid” was de titel van de lezing waarvoor het publiek werd uitgenodigd. Maar de lezing zou gehouden worden door J. F. Rutherford — een man die net uit de gevangenis was gekomen. Door middel van een uitgebreide aankondiging in de kranten beloofde Rutherford een openhartige uiteenzetting te geven van de feiten, met inbegrip van een uitleg van de redenen voor de onwettige veroordelingen van de functionarissen van het Genootschap. Zou men genoeg belangstelling hebben om daar naar toe te gaan?

De reactie was overweldigend. Ja, er kwamen in werkelijkheid 3500 mensen om de lezing te horen, terwijl er ongeveer 600 moesten worden weggestuurd. Broeder Rutherford was enthousiast! Hij stemde erin toe op maandagavond degenen toe te spreken die niet hadden kunnen binnenkomen, en er kwamen maar liefst 1500 toehoorders. Hij was echter zo ziek dat hij die lezing niet kon voltooien. Na een uur moest hij door een medewerker vervangen worden. Toch was de test in Los Angeles een succes. Broeder Rutherford was ervan overtuigd dat er aanzienlijke belangstelling voor de Koninkrijksboodschap bestond en hij was vastbesloten erop toe te zien dat deze bekendgemaakt werd.

Voorwaarts met het werk!

Omstreeks juli 1919 was broeder Rutherford weer aan het werk op het hoofdbureau in Pittsburgh. In de volgende paar maanden kwamen de ontwikkelingen in een stroomversnelling. Er werden regelingen getroffen voor een congres van Bijbelonderzoekers dat van 1 tot 8 september 1919 te Cedar Point (Ohio) gehouden zou worden. De kantoren van het Genootschap werden opnieuw naar Brooklyn overgebracht en functioneerden daar tegen 1 oktober.

Wat stond hun nu te doen? Op het congres te Cedar Point werd hun opdracht duidelijk beklemtoond. Op dinsdag 2 september legde broeder Rutherford uit: „De missie van een christen op aarde . . . is de boodschap bekend te maken van het rechtvaardige koninkrijk van de Heer, dat de gehele zuchtende schepping zegeningen zal schenken.” Drie dagen later, op vrijdag 5 september, welke dag Medewerkersdag was genoemd, verklaarde broeder Rutherford vervolgens: „Op ernstige momenten vraagt een christen zich uiteraard af: Waarom ben ik op aarde? En het antwoord moet noodzakelijkerwijs luiden: De Heer heeft mij in zijn goedgunstigheid tot zijn gezant gemaakt om de goddelijke boodschap van verzoening aan de wereld te brengen, en het is mijn voorrecht en plicht die boodschap bekend te maken.”

Ja, het was tijd om aan de slag te gaan en Gods koninkrijk bekend te maken! En als hulpmiddel bij het ten uitvoer brengen van deze opdracht kondigde broeder Rutherford aan: „Onder de voorzienigheid van de Heer hebben wij regelingen getroffen voor de publikatie van een nieuw tijdschrift onder de naam en titel HET GOUDEN TIJDPERK.” De congresgangers hadden er toen nog geen besef van wat een moedig tijdschrift Het Gouden Tijdperk zou blijken te zijn.

„Dat eerste congres na de Eerste Wereldoorlog was een grote stimulans voor ons allemaal”, herinnerde Herman L. Philbrick zich, die vanuit zijn woonplaats Boston (Massachusetts) naar het congres reisde. Ja, dat congres te Cedar Point spoorde de Bijbelonderzoekers tot actie aan. Zij waren gereed om de bekendmaking van het goede nieuws ter hand te nemen. Het was alsof zij uit een dode toestand tot leven waren gekomen. — Vergelijk Ezechiël 37:1-14; Openbaring 11:11, 12.

Intussen gebeurden er belangwekkende dingen op het wereldtoneel. Het Vredesverdrag van Versailles werd op 28 juni 1919 ondertekend en trad op 10 januari 1920 in werking. Terwijl dit verdrag officieel een eind maakte aan de militaire acties tegen Duitsland in de Eerste Wereldoorlog, voorzag het ook in de vorming van de Volkenbond — een internationale bond die in het leven werd geroepen om de vrede in de wereld te bewaren.

’Verkondigt de Koning en het Koninkrijk’

In 1922 keerden de Bijbelonderzoekers terug naar Cedar Point voor een negendaags programma, van 5 tot 13 september. Er heerste grote opgewondenheid toen de afgevaardigden voor dit internationale congres arriveerden. Het hoogtepunt van het congres werd op vrijdag 8 september bereikt, toen broeder Rutherford de lezing „Het Koninkrijk” uitsprak.

Thomas J. Sullivan herinnerde zich later: „Degenen die het voorrecht hadden op die vergadering aanwezig te zijn, kunnen zich nog voor de geest roepen hoe broeder Rutherford de paar onrustige personen die wegens de grote hitte rondliepen, dringend verzocht te gaan ’ZITTEN’ en de lezing in ieder geval ’AAN TE HOREN’.” Degenen die dit deden, werden niet teleurgesteld, want dat was de historische lezing waarin broeder Rutherford zijn luisteraars aanspoorde ’de Koning en het Koninkrijk te verkondigen’.

De aanwezigen reageerden met groot enthousiasme. The Watch Tower berichtte: „Iedere aanwezige was er grondig van doordrongen geraakt dat van dit moment af op elke gewijde de verplichting rust als een openbare aankondiger voor de Koning en het koninkrijk op te treden.” De Bijbelonderzoekers verlieten dat congres met een vurige ijver voor het predikingswerk. Zuster Ethel Bennecoff, een colportrice die destijds achter in de twintig was, zei erover: „Wij waren ertoe opgewekt ’de Koning en zijn koninkrijk te verkondigen, te verkondigen, te verkondigen’ — ja, met meer ijver en liefde in ons hart dan ooit tevoren.”

Toen het geestelijke licht van inzicht helderder ging schijnen, begonnen de Bijbelonderzoekers enkele opwindende bijbelse waarheden te onderscheiden (Spr. 4:18). Het begrip van deze kostbare waarheden verleende hun verkondiging van Gods koninkrijk een krachtige stimulans. Tegelijkertijd moesten zij hun zienswijze aanpassen — en voor sommigen vormde dit een ware beproeving.

’Onvervulde hoop is niet uitsluitend iets van onze tijd’

„Wij [kunnen] er van verzekerd zijn,” verklaarde de brochure Millioenen nu levende menschen zullen nimmer sterven destijds in 1920, „dat in 1925 Abraham, Isaak en Jacob en de geloofsgetrouwe profeten van het ouden Verbond . . . als volmaakte menschen [uit de doden] zullen terugkomen.” Niet alleen verwachtte men in 1925 de opstanding van getrouwe mannen uit de oudheid, maar sommigen hoopten ook dat de gezalfde christenen in dat jaar hun hemelse beloning zouden ontvangen. *

Het jaar 1925 kwam en ging. Sommigen lieten hun hoop varen. Maar de grote meerderheid van de Bijbelonderzoekers bleef getrouw. „Onze familie”, legde Herald Toutjian uit, wiens grootouders omstreeks de eeuwwisseling Bijbelonderzoekers waren geworden, „leerde . . . inzien dat onvervulde hoop niet uitsluitend iets van onze tijd is. De apostelen zelf koesterden soortgelijke misplaatste verwachtingen. . . . [Wij moeten] nooit vergeten dat Jehovah, met of zonder de uiteindelijke beloning, loyale dienst en lof waardig is.” — Vergelijk Handelingen 1:6, 7.

Welke organisatie — van Jehovah of van Satan?

„De geboorte van de natie” — dat was de titel van een zeer belangwekkend artikel in de uitgave van The Watch Tower van 1 maart 1925. Het bood een verlicht begrip van Openbaring hoofdstuk 12, dat sommigen maar moeilijk konden aanvaarden.

De symbolische figuren die in dit hoofdstuk van Openbaring worden genoemd, werden als volgt geïdentificeerd: de barende „vrouw” (vs. 1, 2) als „Gods [hemelse] organisatie”, de „draak” (vs. 3) als „de organisatie van de Duivel” en de „mannelijke zoon” (vs. 5, Statenvertaling) als „het nieuwe koninkrijk of de nieuwe regering”. Op basis hiervan werd iets voor het eerst duidelijk uitgelegd: Er zijn twee onderscheiden en elkaar vijandig gezinde organisaties — Jehovah’s en Satans organisatie. En na de „krijg in de hemel” (vs. 7, SV) werden Satan en zijn demonenondersteuners uit de hemel geworpen en naar de aarde geslingerd.

„Wij gingen ervoor zitten en studeerden de hele avond totdat ik de kwestie goed begreep”, schreef Earl E. Newell, die later als reizend vertegenwoordiger van het Wachttorengenootschap diende. „Wij gingen naar een congres in Portland (Oregon) en troffen de vrienden daar totaal overstuur aan, terwijl sommigen van hen op het punt stonden The Watch Tower wegens dit artikel op te zeggen.” Waarom hadden sommigen er zo’n moeite mee deze uitleg van Openbaring hoofdstuk 12 te aanvaarden?

Om maar iets te noemen, het was een opmerkelijke afwijking van wat was gepubliceerd in The Finished Mystery, dat voornamelijk een postume compilatie van broeder Russells geschriften was. * Walter J. Thorn, die als reizende pelgrim diende, legde uit: „Het artikel over ’De geboorte van de natie’ was . . . moeilijk te verwerken wegens een vroegere uitleg door onze geliefde broeder Russell, die door ons als het laatste woord over de Openbaring werd opgevat.” Het was dan ook geen wonder dat sommigen over de uitleg struikelden. „Deze uitleg kan ongetwijfeld een ziftende uitwerking blijken te hebben,” merkte J. A. Bohnet, een andere pelgrim, op, „maar de werkelijk ijverigen en oprechten in het geloof zullen standvastig blijven en zich verheugen.”

De werkelijk ijverigen en oprechten verheugden zich inderdaad over de nieuwe uitleg. Het was hun nu volkomen duidelijk: iedereen behoort tot hetzij Jehovah’s organisatie of die van Satan. „Houd in gedachte”, werd in het artikel „De geboorte van de natie” uitgelegd, „dat het ons voorrecht zal zijn . . . moedig voor de zaak van onze Koning te strijden door zijn boodschap bekend te maken, die hij ons ter verkondiging heeft gegeven.”

Met het verstrijken van de jaren ’20 en ’30 volgden er nog meer lichtflitsen van bijbels inzicht. Wereldse vieringen en feestdagen, zoals Kerstmis, werden afgeschaft. Ook andere praktijken en geloofsovertuigingen werden afgedankt wanneer duidelijk werd dat ze godonterende wortels hadden. * De Bijbelonderzoekers dankten echter niet alleen verkeerde praktijken en geloofsovertuigingen af maar, wat belangrijker is, zij bleven voor progressieve openbaringen van waarheid naar Jehovah opzien.

’Gij zijt mijn getuigen’

„’Gij [zijt] mijn getuigen,’ is de uitspraak van Jehovah, ’en ik ben God’” (Jes. 43:12). Te beginnen in de jaren ’20 werden de Bijbelonderzoekers zich in toenemende mate bewust van de diepe betekenis van deze woorden van de profeet Jesaja. Via de bladzijden van The Watch Tower werd herhaaldelijk de aandacht gevestigd op onze verantwoordelijkheid getuigenis af te leggen van Jehovah’s naam en koninkrijk. Op een congres dat in 1931 in Columbus (Ohio) werd gehouden, werd echter een mijlpaal bereikt.

Op zondag 26 juli hield broeder Rutherford om twaalf uur ’s middags de openbare lezing „Het Koninkrijk, de hoop der wereld”, die ook via een uitgebreid radionetwerk te beluisteren was, terwijl meer dan 300 stations de boodschap later nog uitzonden. Aan het einde van de lezing gaf broeder Rutherford de christenheid een waarschuwing door een scherpe resolutie voor te lezen, getiteld „Waarschuwing van Jehovah”, die was gericht „aan de heersers en het volk”. Toen hij de aanwezigen uitnodigde de resolutie aan te nemen, stond het hele zichtbare gehoor op en riep luid: „Ja!” Telegrammen die later binnenkwamen, gaven te kennen dat velen van degenen die via de radio naar de lezing hadden geluisterd, eveneens met de resolutie hadden ingestemd.

Vanaf één uur, toen de openbare lezing was geëindigd, tot vier uur, toen broeder Rutherford opnieuw de zaal binnenkwam, heerste er grote opgewondenheid. Broeder Rutherford had speciaal gevraagd of iedereen die werkelijk belangstelling had voor de tijdens die middag gegeven waarschuwing aan de christenheid, om vier uur op zijn plaats wilde zitten.

Precies om vier uur begon broeder Rutherford zijn toespraak met te zeggen dat wat hij nu ging meedelen naar zijn mening van het allergrootste belang was voor iedereen die zijn stem kon horen. Zijn toehoorders luisterden met gespannen aandacht. Tijdens zijn lezing legde hij de aanwezigen nog een resolutie voor, ditmaal getiteld „Een nieuwe naam”, met als hoogtepunt de verklaring: „Wij willen bekendstaan als en genoemd worden bij de naam Jehovah’s getuigen.” De enthousiaste congresgangers sprongen opnieuw overeind en lieten weer een luid weergalmend „Ja!” horen. Zij zouden voortaan bekendstaan als Jehovah’s Getuigen!

„Jehovah’s geest maakte ons onbevreesd”

In de loop van 1927 werden Jehovah’s dienstknechten ertoe aangemoedigd een gedeelte van elke zondag aan groepsgetuigenis te besteden. Er werd onmiddellijk wettelijke tegenstand geboden. Binnen enkele jaren begon het aantal arrestaties op te lopen — alleen al in de Verenigde Staten waren dit er 268 in 1933, 340 in 1934, 478 in 1935 en 1149 in 1936. Op welke beschuldiging? In werkelijkheid op verschillende beschuldigingen, waaronder venten zonder vergunning, verstoren van de vrede en schending van de zondags- en sabbatswet. De plaatselijke groepen van Getuigen waren niet ervaren in de wijze waarop zij zich moesten opstellen tegenover politieautoriteiten en rechtbanken. Plaatselijke wettelijke hulp was hetzij te duur of niet te verkrijgen wegens vooroordeel. Daarom riep het Wachttorengenootschap wijselijk een wettelijke afdeling in Brooklyn in het leven om advies te geven.

Een krachtige wettelijke verdediging was evenwel niet voldoende. Deze oprechte getuigen van Jehovah waren vastbesloten in overeenstemming te leven met de naam die zij hadden aangenomen. Daarom sloegen zij in het begin van de jaren ’30 terug door in de aanval te gaan. Hoe? Door middel van speciale predikingsmissies die afdelingsveldtochten werden genoemd. Duizenden vrijwilligers overal in de Verenigde Staten werden in afdelingen georganiseerd. Wanneer Getuigen in één stad wegens van-huis-tot-huisprediking werden gearresteerd, arriveerde er al gauw een afdeling vrijwilligers uit andere gebieden en „belegerde” de stad en gaf er een grondig getuigenis. *

Deze afdelingsveldtochten droegen er in grote mate toe bij de plaatselijke Getuigen te sterken. In elke afdeling bevonden zich bekwame broeders die erin waren opgeleid hoe zij zich tegenover de autoriteiten moesten opstellen. Voor de broeders en zusters die in een probleemgebied, misschien een stadje, woonden, vormde het een grote aanmoediging te weten dat zij niet alleen stonden in het bekendmaken van Gods koninkrijk.

Er was veel moed nodig om aan de afdelingsveldtochten van de jaren ’30 deel te nemen. Midden in de grote crisis van die jaren waren banen schaars. Toch kan Nicholas Kovalak jr., al ongeveer veertig jaar reizend opziener, zich herinneren: „Als er een oproep werd gedaan om een probleemgebied te bewerken, vroeg de ’dienstleider’ om vrijwilligers. Er werd speciaal bij gezegd dat personen zich niet moesten opgeven als zij bang waren hun baan te verliezen. . . . Maar wij waren altijd blij een 100% positieve reactie te krijgen!” John Dulchinos, een opziener uit Springfield (Massachusetts) merkte op: „Dat waren opwindende jaren en wij hebben er kostbare herinneringen aan. Jehovah’s geest maakte ons onbevreesd.”

Intussen ontwikkelde zich een lichtflits van bijbels inzicht die een krachtige invloed op het werk zou hebben.

Hoe stond het met de Jonadabs?

In 1932 werd uitgelegd dat Jonadab, koning Jehu’s metgezel, een klasse van personen afbeeldde die zich in eeuwig leven op aarde zou verheugen (2 Kon. 10:15-28). * De Jonadabs, zoals zij bekend kwamen te staan, beschouwden het als een voorrecht verbonden te zijn met Jehovah’s gezalfde dienstknechten en samen met hen een zeker aandeel te hebben aan het verkondigen van het Koninkrijk. Maar destijds werd er niet speciaal werk van gemaakt deze personen met een aardse hoop bijeen te brengen en te organiseren.

De Jonadabs werden echter werkelijk aangemoedigd in The Watchtower van 15 augustus 1934. Het ook in een Nederlandse vertaling verschenen artikel „Zijn Goedheid” [oktober 1934] verklaarde: „Moet een Jonadab zich aan den Heer wijden en gedoopt worden? Antwoord: Zekerlijk is het juist voor een Jonadab zich te wijden om den wil van God te doen. Niemand zal ooit leven verkrijgen zonder dit te doen. De waterdoop is slechts een symbool dat men zich gewijd heeft [of, zoals wij nu zeggen, heeft opgedragen] om den wil Gods te doen, en dat zou niet tegen de regels zijn.” De Jonadabs waren bijzonder verheugd!

Maar hun stond een nog grotere vreugde te wachten. In het volgende voorjaar bevatten verscheidene uitgaven van The Watchtower, te beginnen met de uitgave van 1 april 1935, de volgende aankondiging: „Opnieuw herinnert The Watchtower zijn lezers eraan dat er van 30 mei tot en met 3 juni 1935 in Washington D.C. een congres van Jehovah’s getuigen en Jonadabs * zal worden gehouden.” De Jonadabs zagen vol verwachting naar het congres uit.

De in Openbaring 7:9-17 voorzegde „grote schare” vormde het onderwerp van een lezing die broeder Rutherford op de tweede middag van het congres uitsprak. In die toespraak legde hij uit dat de grote schare uit de hedendaagse Jonadabs was samengesteld en dat deze Jonadabs dezelfde mate van getrouwheid jegens Jehovah aan de dag moesten leggen als de gezalfden. Welnu, de toehoorders waren opgetogen! Op verzoek van de spreker stonden de Jonadabs op. „Eerst heerste er stilte”, herinnerde Mildred Cobb zich, die in de zomer van 1908 was gedoopt, „en toen brak er een vreugdegeroep uit, gevolgd door een luid en aanhoudend applaus.”

Deze lichtflits van bijbels inzicht had een diepgaande uitwerking op de activiteit van Jehovah’s Getuigen. „Met nog meer enthousiasme”, aldus Sadie Carpenter, die reeds meer dan zestig jaar in de volle-tijddienst is, „gingen wij naar ons gebied terug om deze met schapen te vergelijken mensen, die nog bijeengebracht moesten worden, te zoeken.” Later berichtte het Yearbook of Jehovah’s Witnesses for 1936: „Deze onthulling spoorde de broeders en zusters aan en stimuleerde hen tot hernieuwde activiteiten, en van overal op aarde komen er berichten binnen die vreugde tot uitdrukking brengen over het feit dat het overblijfsel nu het voorrecht heeft de boodschap aan de grote schare te brengen, en dat zij samen werkzaam zijn tot eer van de naam van de Heer.” Om hen bij dit werk te helpen, bevatte het boek Rijkdom, uitgegeven in 1936 (Engels), een uitgebreide bespreking van de vooruitzichten die de Schrift aan allen biedt die tot de grote schare behoren.

Eindelijk vonden de opgedragen, gedoopte leden van de grote schare hun juiste plaats aan de zijde van de gezalfden in het verkondigen van Gods koninkrijk!

De oude dame op haar huid geven’

In de jaren ’30 omvatte de boodschap die deze ijverige Getuigen bekendmaakten, een vlijmscherpe ontmaskering van de valse religie. Een nuttig werktuig in dit opzicht werd vrijgegeven op het algemene congres dat Jehovah’s Getuigen van 15 tot 20 september 1937 in Columbus (Ohio) hielden.

Op zaterdag 18 september gaf broeder Rutherford, na zijn ochtendtoespraak, het huidkleurige boek Vijanden (Engels) vrij. De valse religie werd erin aan de kaak gesteld als „een groote vijand, die de menschheid altijd nadeel berokkend heeft”. Vals-religieuze godsdienstaanhangers werden geïdentificeerd als „vertegenwoordigers van den Duivel . . ., onverschillig of zij dit nu al weten of niet”. Toen broeder Rutherford het boek aan het publiek aanbood, zei hij: „Jullie zullen opmerken dat de omslag een huidkleur heeft, en wij zullen de oude dame * ermee op haar huid geven.” Hierop betuigden de aanwezigen luid en enthousiast hun instemming.

Verscheidene jaren lang was de grammofoon gebruikt om ’de oude dame op haar huid te geven’. Maar in verband met het grammofoonwerk kwam er op het in 1937 gehouden congres een verrassing. „Op dit congres werd ons verklaard hoe wij de draagbare grammofoon aan de deuren van de huizen konden gebruiken”, herinnert Elwood Lunstrum zich, die destijds net twaalf jaar was. „Vroeger hadden wij de grammofoon weliswaar met ons meegenomen in de dienst, maar wij hadden hem alleen gespeeld wanneer wij binnengenodigd werden. . . . Op het congres in Columbus werd een organisatie van ’speciale pioniers’ uitgestippeld die de spits zouden afbijten in het gebruik van de grammofoon aan de deuren en in het nawerk bij geïnteresseerde personen (toen voor het eerst ’nabezoeken’ genoemd) en in het leiden van bijbelstudies met behulp van een zogeheten ’modelstudie’-brochure.”

Toen Jehovah’s volk dat congres verliet, waren zij goed toegerust voor de verkondiging van Gods koninkrijk. Zij hadden beslist alle aanmoediging nodig die zij maar konden krijgen. Het opkomende getij van het nationalisme in de jaren ’30 bracht tegenstand — in sommige gevallen gewelddadigheden door het gepeupel — van de zijde van personen die vastbesloten waren Jehovah’s Getuigen te beletten bijeen te komen en te prediken.

„Een dievenbende”

Krachtige tegenstand kwam van bepaalde groepen in de ’Katholieke Actie’-beweging. Op 2 oktober 1938 sprak broeder Rutherford zich hier in onverbloemde taal over uit in de lezing „Fascisme of vrijheid”, die later in brochurevorm verscheen en waarvan miljoenen exemplaren werden verspreid. Broeder Rutherford noemde in deze toespraak enkele specifieke voorvallen van onwettige daden om aan te tonen dat er tussen bepaalde openbare functionarissen en vertegenwoordigers van de Rooms-Katholieke Kerk een geheime verstandhouding bestond.

Na de feiten vermeld te hebben, merkte Rutherford op: „Als aan het volk de feiten worden verteld over deze organisatie, die onder een godsdienstige dekmantel het volk van zijn rechten berooft, huilt de Hiërarchie en zegt: ’Allemaal leugens! Stopt die mensen een prop in de mond en duldt niet, dat zij spreken.’” Daarna vroeg hij: „Is het soms verkeerd, het volk in het algemeen in te lichten over een dievenbende, die het volk benadeelt? Toch zeker niet! . . . Moet eerlijke mensen de mond gesnoerd en het zwijgen opgelegd worden, terwijl deze sluwe organisatie het volk van zijn vrijheden berooft? En dan nog: Moeten het volk de door God gegeven voorrechten van vreedzame vergadering en vrijheid, om de Almachtige God te dienen, alsmede de vrijheid, om over zijn koninkrijk en degenen die zich ertegen verzetten, te spreken, ontzegd worden?”

Na deze scherpe afkeuring bleven ’Katholieke Actie’-groepen overal in de Verenigde Staten tegenstand bieden. Jehovah’s Getuigen hebben herhaaldelijk een wettelijke strijd gevoerd voor vrijheid van aanbidding en hun recht om Gods koninkrijk bekend te maken. Maar toen de wereld oorlog ging voeren, werd de situatie er alleen maar slechter op. Ook in Europa, Afrika en Azië kregen Jehovah’s Getuigen in het ene land na het andere met wettelijke restricties en gevangenschap te maken.

’Iedereen wilde naar St. Louis’

„In 1941”, herinnert Norman Larson zich, die kort tevoren de volle-tijdbediening op zich had genomen, „beseften wij allemaal dat ons kritieke dagen te wachten stonden nu in Europa oorlog woedde. Iedereen wilde daarom naar St. Louis [Missouri].” Met welk doel? Welnu, om het theocratische congres van Jehovah’s Getuigen bij te wonen dat daar van 6 tot 10 augustus zou worden gehouden! En „iedereen” kwam. De congresfaciliteiten waren tot de laatste plaats toe bezet. Volgens een schatting door politieautoriteiten bereikte het bezoekersaantal tijdens het congres een hoogtepunt van 115.000 personen.

Van de eerste dag af voorzag het congresprogramma in van pas komende aanmoedigingen. Broeder Rutherfords eerste toespraak, „Onkreukbaarheid”, liet het thema van het congres duidelijk uitkomen. „Wij beseften duidelijker dan ooit waarom Jehovah zo’n hevige vervolging van zijn volk over de gehele wereld toeliet”, herinnerde Hazel Burford zich, die tot haar dood in 1983 bijna veertig jaar als zendelinge heeft gediend. Over het congres berichtend, voegde het 1942 Yearbook of Jehovah’s Witnesses hieraan toe: „Allen konden duidelijk inzien dat er een groots getuigeniswerk voor hen lag en dat zij door hieraan deel te nemen, hun rechtschapenheid zouden bewaren, ook al zouden zij door alle mensen en wereldse organisaties worden gehaat.”

Tijdens het congres was er op zondag 10 augustus, die „Kinderendag” was genoemd, een ontroerend tafereel te zien. Bij het begin van het ochtendprogramma hadden 15.000 kinderen tussen de 5 en 18 jaar zich in het midden van het stadion, recht voor het podium, verzameld, alsook op een overeenkomstige plaats in een caravankamp, waar een menigte luisterde voor wie in het stadion geen plaats was. Toen broeder Rutherford, destijds even in de zeventig, het podium opkwam, juichten en applaudisseerden de kinderen. Hij wuifde met zijn zakdoek, en de kinderen wuifden terug. Toen sprak hij, met een duidelijke, vriendelijke stem, alle aanwezigen toe over het onderwerp „Kinderen van de Koning”. Na ruim een uur de toehoorders in het algemeen te hebben toegesproken, richtte hij zijn opmerkingen tot de kinderen die op de gereserveerde plaatsen zaten.

„Jullie allemaal, . . . kinderen,” zei hij, terwijl hij zich tot de jonge, stralende gezichten vóór zich richtte, „die zijn overeengekomen de wil van God te doen en die jullie standpunt aan de zijde van zijn Theocratische Regering in handen van Christus Jezus hebben ingenomen en die zijn overeengekomen God en Zijn Koning te gehoorzamen, willen jullie alsjeblieft opstaan?” De kinderen stonden en bloc op. „Kijk eens,” riep de enthousiaste spreker uit, „meer dan 15.000 nieuwe getuigen van het Koninkrijk!” Er barstte een luid applaus los. „Willen allen van jullie die al het mogelijke zullen doen om anderen over Gods koninkrijk en de daarmee gepaard gaande zegeningen te vertellen, Ja zeggen?” Er volgde een oorverdovend „Ja!”

Als hoogtepunt van dit alles maakte broeder Rutherford de vrijgave van het nieuwe boek Kinderen (in het Engels) bekend, waarop met vreugdekreten en een enorm applaus werd gereageerd. Daarna had de spreker, een grote man, een aandeel aan de uitreiking van gratis exemplaren van het boek aan een lange rij kinderen die het podium op gingen en één voor één aan hem voorbij liepen. Velen waren bij het zien hiervan tot tranen toe bewogen.

Onder de aanwezigen op die zondagmorgen bevonden zich veel kinderen die hun luide „Ja!” zijn nagekomen. LaVonne Krebs, Merton Campbell en Eugene en Camilla Rosam behoorden tot de jongeren die bij die gelegenheid een boek Kinderen ontvingen. Zij verrichtten in 1992 nog steeds dienst op het hoofdbureau van het Genootschap en hebben respectievelijk 51, 49, 49 en 48 jaar in de volle-tijdbediening doorgebracht. Enkele van de kinderen zijn in een buitenlandse zendingstoewijzing gaan dienen, zoals Eldon Deane (Bolivia), Richard en Peggy Kelsey (Duitsland), Ramon Templeton (Duitsland) en Jennie Klukowski (Brazilië). Dat zondagochtendprogramma in St. Louis heeft beslist een blijvende indruk op veel jonge harten gemaakt!

Op zondagmiddag had broeder Rutherford enkele afscheidswoorden voor de congresgangers. Hij moedigde hen ertoe aan met de bekendmaking van Gods koninkrijk voort te gaan. „Ik ben er absoluut zeker van”, vertelde hij hun, „dat het aantal van degenen die de grote schare zullen vormen, van nu af aan met sprongen vooruit zal gaan.” Hij spoorde hen aan naar de respectieve streken van het land waar zij woonden, terug te gaan en „meer vaart achter de prediking te zetten . . . steek er zoveel mogelijk tijd in”. Toen kwamen zijn laatste woorden tot de toehoorders: „Welnu, mijn geliefde broeders en zusters, moge de Heer jullie zegenen. Ik neem nu geen afscheid, want ik verwacht jullie te zijner tijd weer te zien.”

Maar voor velen was het de laatste keer dat zij broeder Rutherford zagen.

De laatste dagen van J. F. Rutherford

Broeder Rutherford had dikke-darmkanker gekregen en was op het congres in St. Louis lichamelijk helemaal niet in orde. Toch slaagde hij erin vijf krachtige toespraken te houden. Na het congres ging zijn toestand echter achteruit en bleek het noodzakelijk een colostoma aan te leggen. Arthur Worsley herinnert zich de dag dat broeder Rutherford afscheid nam van de Bethelfamilie. „Hij vertrouwde ons toe dat hij een zware operatie moest ondergaan en dat, of hij deze nu zou overleven of niet, hij het vertrouwen had dat wij Jehovah’s naam zouden blijven bekendmaken. Tot slot . . . zei hij: ’Dus als God het wil, zal ik jullie terugzien. Zo niet, geef de strijd niet op.’ Niemand in de familie wist zijn tranen te bedwingen.”

Broeder Rutherford, die nu 72 jaar was, doorstond de operatie. Kort daarna werd hij naar een huis in Californië gebracht dat hij Beth-Sarim had genoemd. Het was voor zijn geliefden en voor de medische specialisten duidelijk dat hij niet beter zou worden. Hij moest zelfs opnieuw geopereerd worden.

Ongeveer half december zochten Nathan H. Knorr, Frederick W. Franz en Hayden C. Covington uit Brooklyn hem op. Hazel Burford, die broeder Rutherford gedurende die droevige en moeilijke dagen verzorgde, herinnerde zich later: „Zij bleven verscheidene dagen bij hem en bespraken het jaarbericht voor het Jaarboek en andere organisatorische aangelegenheden. Na hun vertrek werd broeder Rutherford steeds zwakker en ongeveer drie weken later, op donderdag 8 januari 1942, eindigde hij zijn aardse loopbaan in getrouwheid.” *

Hoe werd er op Bethel op het nieuws van broeder Rutherfords dood gereageerd? „Ik zal nooit de dag vergeten waarop wij hoorden dat broeder Rutherford was overleden”, herinnerde William A. Elrod zich, die destijds negen jaar lid van de Bethelfamilie was. „Het gebeurde in het middaguur, toen de familie voor het middagmaal bijeenwas. De aankondiging was kort. Er werden geen toespraken gehouden. Niemand nam vrij om te rouwen. Wij gingen veeleer naar de drukkerij terug en werkten harder dan ooit.”

Dat waren bijzonder moeilijke tijden voor Jehovah’s Getuigen. De oorlog was tot een wereldomvattend conflict uitgegroeid. De oorlogshandelingen hadden zich van Europa tot Afrika uitgebreid en vervolgens tot wat destijds als de Sovjet-Unie bekendstond. Op 7 december 1941, precies een maand vóór broeder Rutherfords dood, waren de Verenigde Staten, als gevolg van Japans aanval op Pearl Harbor, bij de oorlog betrokken geraakt. Op veel plaatsen waren de Getuigen het voorwerp van gewelddadigheden door het gepeupel en andere vormen van intense vervolging.

Wat zou er nu gebeuren?

[Voetnoten]

^ ¶17 Een Newyorkse corporatie die in 1909 was gevormd in verband met de verhuizing van de belangrijkste kantoren van het Genootschap naar Brooklyn, New York.

^ ¶52 Zie hoofdstuk 28, „Beproeving en zifting van binnenuit”.

^ ¶58 Volgens de in The Finished Mystery uiteengezette uitleg was de vrouw uit Openbaring hoofdstuk 12 „de vroege Kerk”, de draak „het heidense Romeinse Rijk” en het mannelijke kind „het pausdom”.

^ ¶60 Zie hoofdstuk 14, „Zij zijn geen deel van de wereld”.

^ ¶68 Zie hoofdstuk 30, „Het verdedigen en wettelijk bevestigen van het goede nieuws”.

^ ¶73 Vindication, Deel 3, blz. 77. Zie ook hoofdstuk 12, „De grote schare — Bestemd voor leven in de hemel? of op aarde?”

^ ¶75 Destijds werden de Jonadabs niet als „Jehovah’s getuigen” beschouwd. (Zie De Wachttoren van oktober 1934, blz. 159.) Enkele jaren later verklaarde The Watchtower van 1 juli 1942 evenwel: „Deze ’andere schapen’ [Jonadabs] worden getuigen voor Hem, op dezelfde wijze als waarop de getrouwe mannen vóór Christus’ dood, vanaf Johannes de Doper en helemaal terug tot Abel, de getrouw volhardende getuigen voor Jehovah waren.”

^ ¶81 Een verwijzing naar „de grote hoer”, die in Openbaring hoofdstuk 17 wordt genoemd. Het boek Vijanden verklaarde: „Alle organisaties op aarde, die met God en zijn koninkrijk in oppositie zijn, dragen . . . den naam ’Babylon’ en ’hoer’, en deze namen zijn in het bijzonder van toepassing op de leidende godsdienstige organisatie, de Roomsch-Katholieke kerk” (blz. 193). Jaren later werd ingezien dat de hoer in werkelijkheid het wereldrijk van alle valse religie afbeeldt.

^ ¶100 Broeder Rutherford liet een vrouw, Mary, en hun zoon, Malcolm, achter. Omdat zuster Rutherford geen goede gezondheid genoot en zij de winters in New York (waar het hoofdbureau van het Wachttorengenootschap gevestigd was) niet kon verdragen, woonden zij en Malcolm in het zuiden van Californië, waar het klimaat beter was voor haar gezondheid. Zuster Rutherford is op 17 december 1962 op 93-jarige leeftijd overleden. In een overlijdensadvertentie, die in de Daily News-Post van Monrovia (Californië) verscheen, stond: „Totdat zij door een slechte gezondheid genoodzaakt was thuis te blijven, had zij een actief aandeel aan het bedieningswerk van Jehovah’s Getuigen.”

[Inzet op blz. 73]

„Satans voornaamste wapens zijn TROTS, AMBITIE en VREES”

[Inzet op blz. 74]

’De verzekering dat Jehovah het Genootschap leidde’

[Inzet op blz. 75]

’Uit de gevangenis, niet zozeer om henzelf, als wel om een getuigenis ten behoeve van de waarheid’

[Inzet op blz. 77]

„De missie van een christen op aarde . . . is de boodschap bekend te maken van het . . . koninkrijk van de Heer”

[Inzet op blz. 78]

’Het Koninkrijk verkondigen met meer ijver en liefde dan ooit tevoren’

[Inzet op blz. 82]

„Wij willen bekendstaan als . . . Jehovah’s getuigen”

[Inzet op blz. 83]

Ja! Jonadabs dienden gedoopt te worden

[Inzet op blz. 84]

’Zoeken naar met schapen te vergelijken mensen, die nog bijeengebracht moesten worden’

[Inzet op blz. 85]

Rutherford was onverbloemd in zijn afkeuring van religieuze tegenstanders

[Inzet op blz. 86]

15.000 kinderen nemen hun standpunt aan de zijde van het Koninkrijk in

[Inzet op blz. 89]

„Als God het wil, zal ik jullie terugzien. Zo niet, geef de strijd niet op”

[Kader/Illustratie op blz. 76]

„Huis der Vorsten”

Broeder Rutherford kreeg na zijn vrijlating uit de hem ten onrechte opgelegde gevangenschap in 1919 een zeer ernstige longontsteking. Daarna had hij slechts één goede long. In de jaren ’20 ging hij naar San Diego (Californië) en de arts bij wie hij onder behandeling stond, spoorde hem aan daar zoveel mogelijk tijd door te brengen. Vanaf 1929 werkte broeder Rutherford ’s winters in San Diego in een huis dat hij Beth-Sarim had genoemd. Beth-Sarim was gebouwd met geldmiddelen die rechtstreeks voor dat doel waren geschonken. Volgens de akte, die onverkort in „The Golden Age” van 19 maart 1930 werd gepubliceerd, werd dit eigendom eerst aan J. F. Rutherford en vervolgens aan het Wachttorengenootschap overgedragen.

In het boek „Redding”, dat (in het Engels) in 1939 werd gepubliceerd, wordt over Beth-Sarim uitgelegd: „De Hebreeuwsche woorden ’Beth Sarim’ beteekenen ’Huis der Vorsten’. Het doel, waartoe dit eigendom verworven en het huis gebouwd werd, was: eenig tastbaar bewijs te hebben, dat er heden menschen op aarde zijn, die ten volle gelooven in God en Christus Jezus en in Zijn Koninkrijk, die gelooven dat de getrouwe mannen uit het verleden weldra door den Heere opgewekt worden en op de aarde zullen terugkeeren, om de leiding over de zichtbare aangelegenheden der aarde op zich te nemen.”

Enkele jaren na broeder Rutherfords dood besloot de bestuursraad van het Wachttorengenootschap Beth-Sarim te verkopen. Waarom? „The Watchtower” van 15 december 1947 legde uit: „Het had zijn doel volledig gediend en vormde nu slechts een monument dat behoorlijk duur was in het onderhoud; ons geloof in de terugkeer van de mannen uit de oudheid, die door de Koning Christus Jezus tot vorsten op de GEHELE aarde (niet slechts in Californië) gemaakt zullen worden, is niet op dat huis Beth-Sarim gebaseerd, maar op Gods Woord van belofte.” *

[Voetnoot]

^ ¶140 Destijds geloofde men dat getrouwe mannen uit de oudheid, zoals Abraham, Jozef en David, vóór het einde van dit samenstel van dingen opgewekt zouden worden en als vervulling van Psalm 45:16 tot ’vorsten op de gehele aarde’ zouden worden aangesteld. Deze zienswijze werd herzien in 1950, toen een verdere bestudering van de Schrift aan het licht bracht dat die aardse voorvaders van Jezus Christus na Armageddon opgewekt zouden worden. — Zie „De Wachttoren” van 1 maart 1951, blz. 73-75 (1 november 1950 in het Engels).

[Kader/Illustraties op blz. 80, 81]

De Koninkrijksboodschap via de radio bekendmaken

Nog geen twee jaar nadat er een begin was gemaakt met gewone commerciële radiouitzendingen, werd de radio gebruikt om de Koninkrijksboodschap bekend te maken. Op 26 februari 1922 hield broeder Rutherford dan ook zijn eerste radiotoespraak in Californië. Twee jaar later, op 24 februari 1924, kwam het eigen radiostation van het Genootschap, WBBR op Staten Island, New York, in de lucht. Uiteindelijk organiseerde het Genootschap wereldwijde netwerken van radiostations om bijbelse programma’s en lezingen uit te zenden. In 1933 werd een hoogtepunt bereikt en was de Koninkrijksboodschap via 408 stations op zes continenten te beluisteren!

[Illustraties]

WBBR, in New York, werd van 1924 tot 1957 door het Wachttorengenootschap gebruikt

WBBR-orkest in 1926

J. F. Rutherford houdt op 11 september 1938 de lezing „Ziet de feiten onder de ogen” in de Royal Albert Hall in Londen (Engeland); de zaal (beneden) was met meer dan 10.000 toehoorders tot de laatste plaats bezet, terwijl miljoenen de lezing via de radio hoorden

Openingsprogramma van WBBR

Staf op het station 2HD in Newcastle (NSW, Australië)

Het radiostation CHCY in Edmonton (Alberta) behoorde tot de verscheidene stations die het Genootschap in Canada bezat en gebruikte

Een uitzending ten behoeve van Finland via een radiostation in Estland

Radiouitrusting op het station WORD, in de buurt van Chicago (Illinois); eigendom van en gebruikt door het Genootschap

[Kader/Illustraties op blz. 87]

Prediken met de grammofoon

In 1933 begonnen Jehovah’s Getuigen gebruik te maken van nog een nieuwe predikingsmethode. Een verplaatsbare transcriptiemachine met een versterker en luidspreker werd gebruikt om 33 1/3-​toerenplaten van broeder Rutherfords radiolezingen in zalen, in parken en op andere openbare plaatsen uit te zenden. Ook werd gebruik gemaakt van geluidswagens en -boten om de Koninkrijksboodschap te laten weerklinken.

Het doeltreffende gebruik van transcriptiemachines leidde tot nog een nieuwigheid — de prediking van huis tot huis met een lichtgewicht grammofoon. In 1934 begon het Genootschap zowel draagbare grammofoons te vervaardigen als een serie 78-toerenplaten die elk een bijbellezing van 4 1/2 minuut bevatten. Uiteindelijk waren er opnamen over 92 verschillende onderwerpen in gebruik. In totaal heeft het Genootschap meer dan 47.000 grammofoons vervaardigd om de Koninkrijksboodschap uit te bazuinen. Na verloop van tijd werd er echter meer nadruk gelegd op het mondeling aanbieden van de Koninkrijksboodschap, zodat het grammofoonwerk geleidelijk ophield.

[Illustraties]

Wanneer een geluidswagen op een heuveltop stond, kon de Koninkrijksboodschap kilometers ver gehoord worden (boven)

De transcriptiemachine in Mexico gebruikt (rechts)

Een geluidsboot die de boodschap laat horen op de Theems, in Londen (boven)

Gebruik van een grammofoon in de velddienst (links)

Demonstratie van het gebruik van een verticale koffergrammofoon, in 1940 (rechts)

[Illustratie op blz. 79]

J. A. Bohnet

[Illustratie op blz. 88]

Vanaf 1917, toen J. F. Rutherford president werd, tot 1941, heeft het Wachttorengenootschap een stroom van publikaties geproduceerd, waaronder 24 boeken, 86 brochures en jaarlijks verschijnende „Yearbooks”, alsook artikelen voor „De Wachttoren” en „Het Gouden Tijdperk” (later „Vertroosting” genoemd)