Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Waarom heeft Jehovah getuigen?

Waarom heeft Jehovah getuigen?

Hoofdstuk 1

Waarom heeft Jehovah getuigen?

JEHOVAH’S GETUIGEN staan wereldwijd bekend om de volharding waarmee zij overal met mensen over Jehovah God en zijn koninkrijk spreken. Zij genieten ook de reputatie mensen te zijn die ondanks allerlei tegenstand, ja, zelfs tot de dood toe, aan hun overtuiging vasthouden.

„De belangrijkste twintigste-eeuwse slachtoffers van religieuze vervolging in de Verenigde Staten waren de Jehovah’s Getuigen”, aldus het boek The Court and the Constitution, door Archibald Cox (1987). „Jehovah’s Getuigen . . . zijn over de hele wereld door regeringen bestookt en vervolgd”, verklaart Tony Hodges. „In nazi-Duitsland werden zij overal gearresteerd en naar concentratiekampen gestuurd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het [Wachttoren-]Genootschap in Australië en Canada verboden. . . . Nu [in de jaren ’70] wordt het de Jehovah’s Getuigen in Afrika lastig gemaakt.” — Jehovah’s Witnesses in Africa, uitgave 1985.

Waarom deze vervolging? Wat is het doel van de prediking? Zijn Jehovah’s Getuigen werkelijk door God gemachtigd? Waarom zou Jehovah trouwens getuigen hebben — en nog wel onvolmaakte menselijke getuigen? De antwoorden houden verband met strijdpunten in een universele rechtszaak — absoluut de belangrijkste rechtszaak aller tijden. Wij moeten ons in deze strijdpunten verdiepen om te begrijpen waarom Jehovah getuigen heeft en waarom deze getuigen bereid zijn zelfs de meest intense tegenstand te verduren.

Jehovah’s soevereiniteit betwist

Deze uiterst belangrijke strijdpunten betreffen de rechtmatigheid van de soevereiniteit, of opperheerschappij, van Jehovah God. Hij is de Universele Soeverein krachtens het feit dat hij de Schepper en God en de Almachtige is (Gen. 17:1; Ex. 6:3; Openb. 4:11). Derhalve bezit hij de rechtmatige heerschappij over alles in de hemel en op aarde (1 Kron. 29:12, vtn.). Hij oefent zijn soevereiniteit echter altijd in liefde uit. (Vergelijk Jeremia 9:24.) Wat vraagt hij dan ook terug van zijn met verstand begiftigde schepselen? Dat zij hem liefhebben en waardering tonen voor zijn soevereiniteit (Ps. 84:10). Toch gebeurde er duizenden jaren geleden iets waardoor Jehovah’s rechtmatige soevereiniteit werd betwist. Hoe? Door wie? In Genesis, het eerste boek van de bijbel, wordt hier licht op geworpen.

Er wordt in bericht dat God het eerste mensenpaar, Adam en Eva, schiep en hun een prachtig paradijstehuis gaf. Hij legde hun ook het volgende gebod op: „Van elke boom van de tuin moogt gij tot verzadiging eten. Maar wat de boom der kennis van goed en kwaad betreft, gij moogt daarvan niet eten, want op de dag dat gij daarvan eet, zult gij beslist sterven” (Gen. 2:16, 17). Wat was „de boom der kennis van goed en kwaad”, en wat zou het eten van de vrucht ervan beduiden?

Het was een letterlijke boom, maar God gebruikte hem als een symbool. Omdat hij hem „de boom der kennis van goed en kwaad” noemde en het eerste mensenpaar gebood er niet van te eten, was de boom een gepast symbool van Gods recht om voor mensen te bepalen wat „goed” is (wat God behaagt) en wat „kwaad” is (wat God mishaagt). De aanwezigheid van deze boom vormde aldus een test op het respect van de mens voor Gods soevereiniteit. Droevig genoeg was het eerste mensenpaar God ongehoorzaam en aten zij van de verboden vrucht. Zij hebben deze eenvoudige maar niettemin diepgaande test op hun gehoorzaamheid en waardering niet doorstaan. — Gen. 3:1-6.

Deze ogenschijnlijk onbeduidende daad betekende opstand tegen Jehovah’s soevereiniteit. Hoe dat zo? Begrip van de wijze waarop wij mensen zijn gemaakt, biedt een sleutel om de draagwijdte te begrijpen van wat Adam en Eva deden. Toen Jehovah het eerste mensenpaar schiep, gaf hij hun een opmerkelijke gave — een vrije wil. Jehovah completeerde deze gave door hun mentale vermogens te geven, zoals het waarnemingsvermogen, het redenatievermogen en gezond verstand (Hebr. 5:14). Zij waren niet als verstandeloze robots; ook waren zij niet als dieren, die voornamelijk volgens hun instinct handelen. Hun vrijheid was evenwel relatief, onderworpen aan besturing door Gods wetten. (Vergelijk Jeremia 10:23, 24.) Adam en Eva verkozen van de verboden vrucht te eten. Aldus misbruikten zij hun vrijheid. Wat bracht hen tot deze handelwijze?

De bijbel legt uit dat een geestelijk schepsel van God willens en wetens een weg insloeg van tegenstand en verzet tegen God. Deze persoon, die later bekend kwam te staan als Satan, sprak via een slang in Eden en leidde Eva en, door bemiddeling van haar, Adam weg van onderworpenheid aan Gods soevereiniteit (Openb. 12:9). Door van de boom te eten, plaatsten Adam en Eva hun mening boven die van God, hiermee te kennen gevend dat zij zelf wilden beoordelen wat goed en wat verkeerd is. — Gen. 3:22.

De strijdvraag die hiermee werd opgeworpen, was: Heeft God het recht om over de mensheid te regeren, en oefent hij zijn soevereiniteit in het beste belang van zijn onderdanen uit? Deze strijdvraag lag duidelijk opgesloten in de woorden die de Slang tot Eva sprak: „Is het werkelijk zo dat God heeft gezegd dat gij niet van elke boom van de tuin moogt eten?” Hiermee werd te kennen gegeven dat God — onterecht — de vrouw en haar man iets goeds onthield. — Gen. 3:1.

Door de opstand in Eden werd er nóg een strijdvraag opgeworpen, samenhangend met de eerste — kunnen mensen God onder beproeving getrouw blijven? Deze tweede kwestie kwam 24 eeuwen later scherp in beeld in verband met de getrouwe Job. Satan, de ’stem’ achter de slang, daagde Jehovah openlijk uit met de woorden: „Is het om niet, dat Job God heeft gevreesd?” Satan uitte de beschuldiging: „Hebt gij niet zelf om hem en om zijn huis en om al wat hij heeft, rondom een omheining geplaatst? Het werk van zijn handen hebt gij gezegend, en zijn veestapel zelf heeft zich uitgebreid op de aarde.” Satan zei aldus in bedekte termen dat Jobs rechtschapenheid door eigenbelang werd ingegeven. Verder uitte hij de beschuldiging: „Huid voor huid, en al wat een mens heeft, zal hij geven voor zijn ziel.” Aangezien, zoals Jehovah had opgemerkt, ’er niemand op aarde was als Job’, beweerde Satan in feite dat hij elke dienstknecht van God van Hem kon afkeren (Job 1:8-11; 2:4). Al Gods dienstknechten werden aldus indirect uitgedaagd met betrekking tot hun rechtschapenheid en loyaliteit aan Zijn soevereiniteit.

Toen de strijdpunten eenmaal waren opgeworpen, moesten ze worden opgelost. Met het verstrijken van de tijd — nu reeds ongeveer 6000 jaar — en het erbarmelijke falen van menselijke regeringen is duidelijk gebleken dat mensen Gods soevereiniteit nodig hebben. Maar willen zij die werkelijk? Zijn er mensen die er blijk van zullen geven Jehovah’s rechtmatige soevereiniteit van harte te erkennen? Ja! Jehovah heeft zijn getuigen! Maar laten wij, voordat wij hun getuigenis beschouwen, eerst onderzoeken wat erbij betrokken is een getuige te zijn.

Wat het betekent een getuige te zijn

De grondwoorden die met „getuige” zijn vertaald, verschaffen inzicht in wat het wil zeggen een getuige voor Jehovah te zijn. In de Hebreeuwse Geschriften is het zelfstandig naamwoord dat met „getuige” is weergegeven (ʽedh), afgeleid van een werkwoord (ʽoedh) dat „terugkeren” of „herhalen, opnieuw doen” betekent. Het Theological Wordbook of the Old Testament zegt over het zelfstandig naamwoord (ʽedh): „Een getuige is iemand die zijn getuigenis, door herhaling, met nadruk bevestigt. Het woord [ʽedh] maakt deel uit van de taal van de rechtszaal.” A Comprehensive Etymological Dictionary of the Hebrew Language for Readers of English voegt hieraan toe: „De oorspr[onkelijke] betekenis [van het werkwoord ʽoedh] was waarsch[ijnlijk] ’hij zei herhaaldelijk en met kracht’.”

In de christelijke Geschriften hadden de Griekse woorden die met „getuige” (marʹtus) en „getuigenis afleggen” (mar·tuʹre·o) zijn weergegeven, ook een gerechtelijke gevoelswaarde, hoewel ze na verloop van tijd een ruimere betekenis kregen. Volgens de Theological Dictionary of the New Testament wordt „het begrip getuige zowel [gebruikt] in de betekenis van een getuige van te achterhalen feiten als in de betekenis van een getuige van waarheden, i.e. het bekendmaken en belijden van overtuigingen”. Een getuige deelt dus feiten mee op grond van rechtstreekse persoonlijke kennis of hij maakt zienswijzen of waarheden bekend waarvan hij overtuigd is. *

Door de getrouwe handelwijze van eerste-eeuwse christenen werd de betekenis van „getuige” nog verder uitgebreid. Veel christenen uit die tijd getuigden onder vervolging en met de dood voor ogen (Hand. 22:20; Openb. 2:13). Hierdoor kreeg het Griekse woord voor getuige (marʹtus, waarvan ook het woord „martelaar” is afgeleid) zo tegen de tweede eeuw G.T. de betekenis welke van toepassing was op personen die bereid waren „de ernst van hun getuigenis of belijdenis te bezegelen met de dood”. Zij werden niet getuigen genoemd omdat zij stierven; zij stierven omdat zij loyale getuigen waren.

Wie waren derhalve de vroege getuigen van Jehovah? Wie waren bereid „herhaaldelijk en met kracht” — via het gesproken woord en door de manier waarop zij leefden — bekend te maken dat Jehovah rechtmatig en terecht Soeverein is? Wie waren bereid zelfs tot de dood aan hun rechtschapenheid jegens God vast te houden?

Vroege getuigen van Jehovah

De apostel Paulus zegt: ’Wij hebben een grote wolk [Gr.: neʹfos, wat wolkenmassa betekent] van getuigen rondom ons’ (Hebr. 12:1). Deze ’wolkenmassa’ van getuigen begon zich kort na de opstand tegen Gods soevereiniteit in Eden te vormen.

In Hebreeën 11:4 identificeert Paulus Abel als de eerste getuige van Jehovah, met de woorden: „Door geloof heeft Abel een slachtoffer van grotere waarde aan God gebracht dan Kaïn, door welk geloof er getuigenis omtrent hem werd afgelegd dat hij rechtvaardig was, daar God getuigenis aflegde betreffende zijn gaven; en hierdoor spreekt hij nog, alhoewel hij gestorven is.” Hoe diende Abel als een getuige voor Jehovah? De kern van het antwoord is gelegen in de reden waarom Abels offer van „grotere waarde” was dan dat van Kaïn.

Eenvoudig gesteld, bracht Abel het juiste offer met het juiste motief en gesteund door juiste werken. Hij bood als gave een bloedig offer aan, dat het leven van de eerstelingen van zijn kudde vertegenwoordigde, terwijl Kaïn levenloze landbouwprodukten offerde (Gen. 4:3, 4). Kaïns offer miste de motivatie van geloof waardoor Abels offer aanvaardbaar werd. Kaïn moest veranderingen aanbrengen in zijn aanbidding. In plaats daarvan gaf hij blijk van zijn slechte hartetoestand door Gods raad en waarschuwing in de wind te slaan en de getrouwe Abel te vermoorden. — Gen. 4:6-8; 1 Joh. 3:11, 12.

Abel spreidde het geloof tentoon dat zijn ouders misten. Door zijn getrouwe handelwijze gaf hij uiting aan zijn overtuiging dat Jehovah’s soevereiniteit rechtvaardig en terecht is. Gedurende de ongeveer honderd jaar die Abel heeft geleefd, liet hij zien dat een mens God getrouw kan blijven tot het punt dat zijn getuigenis met de dood wordt bezegeld. En Abels bloed blijft ’spreken’, want het geïnspireerde verslag van zijn martelaarschap werd voor toekomstige generaties in de bijbel vastgelegd!

Ongeveer vijf eeuwen na Abels dood begon Henoch ’met God te wandelen’ door een weg te volgen die in harmonie was met Jehovah’s maatstaven van goed en kwaad (Gen. 5:24). De verwerping van Gods soevereiniteit had tegen die tijd tot steeds meer goddeloze praktijken onder de mensheid geleid. Henoch was ervan overtuigd dat de Opperste Soeverein tegen goddeloze personen zou optreden, en Gods geest bewoog hem ertoe hun toekomstige vernietiging bekend te maken (Jud. 14, 15). Henoch bleef een getrouwe getuige tot zijn dood, want Jehovah „nam hem weg”, waardoor hij hem blijkbaar een gewelddadige dood door toedoen van zijn vijanden bespaarde (Hebr. 11:5). Aldus kon Henochs naam aan de groeiende lijst van de „grote wolk van getuigen” uit voorchristelijke tijden worden toegevoegd.

De menselijke aangelegenheden raakten steeds sterker doortrokken van een geest van goddeloosheid. Tijdens het leven van Noach, die ongeveer zeventig jaar na Henochs dood werd geboren, kwamen er engelenzonen van God naar de aarde, die zich blijkbaar in een menselijke gedaante materialiseerden en met aantrekkelijke vrouwen gingen samenleven. De nakomelingen die zij verwekten, stonden bekend als Nefilim; zij waren reuzen onder de mensen (Gen. 6:1-4). Wat was het effect van deze tegennatuurlijke vereniging van geestelijke schepselen met mensen en het bastaardras dat zij aldus voortbrachten? Het geïnspireerde verslag antwoordt: „Dientengevolge zag Jehovah dat de slechtheid van de mens overvloedig was op de aarde en dat elke neiging van de gedachten van zijn hart te allen tijde alleen maar slecht was. God zag de aarde dus en zie! ze was verdorven, want alle vlees had zijn weg op de aarde verdorven” (Gen. 6:5, 12). Wat een droevige situatie dat de aarde, Gods voetbank, „vol van geweldpleging” was. — Gen. 6:13; Jes. 66:1.

Daarentegen ’was Noach een rechtvaardig man’, iemand die ’zich onberispelijk betoonde onder zijn tijdgenoten’ (Gen. 6:9). Hij gaf blijk van zijn onderworpenheid aan Gods soevereiniteit door te doen ’juist zoals God geboden had’ (Gen. 6:22). Hij handelde in geloof door „een ark [te bouwen] tot redding van zijn huisgezin” (Hebr. 11:7). Noach was echter meer dan een bouwer; als „een prediker [of heraut] van rechtvaardigheid” waarschuwde hij voor de komende vernietiging (2 Petr. 2:5). Maar ondanks Noachs moedige getuigenis sloegen de mensen van die goddeloze generatie „er geen acht op totdat de vloed kwam en hen allen wegvaagde”. — Matth. 24:37-39.

Na de vloed in Noachs tijd had Jehovah getuigen onder de patriarchen. Abraham, Isaäk, Jakob en Jozef worden als een vroeg deel van de wolk van voorchristelijke getuigen genoemd (Hebr. 11:8-22; 12:1). Zij gaven er blijk van Jehovah’s soevereiniteit te ondersteunen door hun rechtschapenheid te bewaren (Gen. 18:18, 19). Aldus droegen zij bij tot de heiliging van Jehovah’s naam. In plaats van zekerheid in het een of andere aardse koninkrijk te zoeken, hebben zij „in het openbaar bekendgemaakt dat zij vreemden en tijdelijke inwoners in het land waren”, in geloof „de stad [verwachtend] die werkelijke fundamenten heeft, van welke stad God de bouwer en maker is” (Hebr. 11:10, 13). Zij aanvaardden Jehovah als hun Regeerder door hun hoop te verankeren in het beloofde hemelse koninkrijk als een uiting van zijn rechtmatige soevereiniteit.

In de zestiende eeuw v.G.T. waren Abrahams nakomelingen slaven die bevrijd moesten worden uit Egyptische slavernij. Dat was de tijd dat Mozes en zijn broer Aäron sleutelfiguren werden in een ’godenstrijd’. Zij verschenen voor Farao en brachten hem Jehovah’s ultimatum over: „Zend mijn volk heen.” Maar de trotse Farao verhardde zijn hart; hij wilde niet graag een grote natie van slaven verliezen. „Wie is Jehovah,” antwoordde hij, „zodat ik zijn stem zou gehoorzamen en Israël zou heenzenden? Ik ken Jehovah in het geheel niet, en daarbij komt nog dat ik Israël niet zal heenzenden” (Ex. 5:1, 2). Door die hooghartige reactie weigerde Farao, die zelf voor een levende god werd gehouden, Jehovah’s positie als God te erkennen.

Nu de strijdvraag van goddelijkheid was opgeworpen, ging Jehovah ertoe over te bewijzen dat hij de ware God is. Via zijn magie-beoefenende priesters riep Farao de gezamenlijke macht van de goden van Egypte op tegen Jehovah’s macht. Maar Jehovah zond tien plagen, elk aangekondigd door Mozes en Aäron, om zijn heerschappij over de aardse elementen en schepselen alsook zijn oppermacht over Egyptes goden te demonstreren (Ex. 9:13-16; 12:12). Na de tiende plaag leidde Jehovah Israël door „een sterke hand” uit Egypte. — Ex. 13:9.

Er was van de zijde van Mozes, de „zachtmoedigste van alle mensen”, veel moed en geloof nodig om — niet eenmaal, maar verscheidene malen — voor Farao te verschijnen (Num. 12:3). Mozes heeft de boodschap die Jehovah hem opdroeg aan Farao te brengen, echter nooit verwaterd. Zelfs bedreiging met de dood kon hem niet tot zwijgen brengen! (Ex. 10:28, 29; Hebr. 11:27) Mozes was een getuige in de ware betekenis van het woord; hij getuigde „herhaaldelijk en met kracht” van de goddelijkheid van Jehovah.

Na die bevrijding uit Egypte in 1513 v.G.T. schreef Mozes het boek Genesis. Hiermee begon een nieuw tijdperk — het tijdperk van het schrijven van de bijbel. Aangezien Mozes klaarblijkelijk het boek Job heeft geschreven, had hij enig inzicht in de strijdvraag die er tussen God en Satan bestond. Maar naarmate het schrijven van de bijbel voortgang vond, zouden de strijdpunten betreffende Gods soevereiniteit en de rechtschapenheid van de mens duidelijk worden opgetekend; zo zouden alle betrokkenen volledig op de hoogte kunnen raken van de belangrijke kwesties die erbij betrokken waren. Intussen legde Jehovah in 1513 v.G.T. de basis voor het voortbrengen van een natie van getuigen.

Een natie van getuigen

In de derde maand nadat de Israëlieten Egypte hadden verlaten, bracht Jehovah hen in een exclusieve verbondsverhouding met zich en maakte hen tot zijn „speciale bezit” (Ex. 19:5, 6). Door bemiddeling van Mozes handelde hij nu met hen als een natie, terwijl hij hun een theocratische regering gaf met het Wetsverbond als hun nationale grondwet (Jes. 33:22). Zij waren Jehovah’s uitverkoren volk, georganiseerd om hem als hun Soevereine Heer te vertegenwoordigen.

In de volgende eeuwen heeft de natie Jehovah’s soevereiniteit echter niet altijd erkend. Nadat de Israëlieten zich in het Beloofde Land hadden gevestigd, vervielen zij soms tot de aanbidding van de demonengoden van de natiën. Omdat zij in gebreke bleven Jehovah als rechtmatige Soeverein te erkennen, liet Jehovah toe dat zij geplunderd werden, en daardoor leek het alsof de goden van de natiën sterker waren dan Jehovah (Jes. 42:18-25). Maar in de achtste eeuw v.G.T. daagde Jehovah de goden van de natiën openlijk uit teneinde die verkeerde indruk weg te nemen en te zorgen voor een antwoord op de vraag: Wie is de ware God?

Bij monde van de profeet Jesaja liet Jehovah de uitdaging horen: „Wie onder hen [de goden van de natiën] kan dit vertellen [nauwkeurig profeteren]? Of kunnen zij ons zelfs de eerste dingen [dat wil zeggen, dingen van tevoren] doen horen? Laten zij [als goden] hun getuigen verschaffen, opdat zij rechtvaardig verklaard mogen worden, of laten zij [de volken van de natiën] horen en zeggen: ’Het is de waarheid!’” (Jes. 43:9) Ja, de goden van de natiën moesten getuigen verschaffen die betreffende de profetieën van hun goden konden getuigen: „Het is de waarheid!” Maar geen van die goden kon ware getuigen van hun goddelijkheid voortbrengen!

Jehovah maakte de Israëlieten duidelijk welke verantwoordelijkheid zij droegen in verband met het beantwoorden van de vraag: Wie is de ware God? Hij zei: „Gij zijt mijn getuigen, . . . ja, mijn knecht die ik verkozen heb, opdat gij het weet en geloof in mij hebt, en opdat gij begrijpt dat ik Dezelfde ben. Vóór mij werd er geen God geformeerd, en na mij bleef het zo dat er geen was. Ik — ik ben Jehovah, en buiten mij is er geen redder. Ikzelf heb het aangekondigd en heb gered en heb het doen horen, toen er geen vreemde god onder u was. Daarom zijt gij mijn getuigen, . . . en ik ben God.” — Jes. 43:10-12.

Jehovah’s volk Israël was dus een natie van getuigen. Zij konden Jehovah’s rechtmatige, terecht uitgeoefende soevereiniteit nadrukkelijk bevestigen. Op grond van hun vroegere ervaringen konden zij met overtuiging bekendmaken dat Jehovah de Grote Bevrijder van zijn volk en de God van ware profetieën is.

Getuigenis geven omtrent de Messias

Ondanks het overvloedige getuigenis van die ’wolkenmassa’ van voorchristelijke getuigen, waren de strijdpunten voor God nog niet volledig afgehandeld. Waarom niet? Omdat op Gods eigen tijd, nadat duidelijk gedemonstreerd is dat mensen Jehovah’s heerschappij nodig hebben en niet met succes zelf kunnen heersen, hij het oordeel moet voltrekken aan allen die weigeren zijn rechtmatige autoriteit te respecteren. Daarbij komt dat de opgeworpen strijdpunten het domein van de mens ver overstijgen. Aangezien in Eden een engel in opstand was gekomen, strekte de strijdvraag inzake rechtschapenheid en loyaliteit aan Gods soevereiniteit zich tot Gods hemelse schepselen uit en waren zij er ook bij betrokken. Daarom was het Jehovah’s voornemen dat er een geestenzoon naar de aarde zou komen, waar Satan alle gelegenheid zou hebben hem op de proef te stellen. Die geestenzoon zou de gelegenheid krijgen een volmaakt antwoord te verschaffen op de vraag: Zal iemand God onder welke beproeving maar ook die over hem wordt gebracht, getrouw blijven dienen? Na aldus zijn loyaliteit bewezen te hebben, zou deze zoon van God gemachtigd worden om als Jehovah’s grote rechtvaardiger de goddelozen te vernietigen en Gods oorspronkelijke voornemen ten aanzien van de aarde volledig te verwezenlijken.

Maar hoe zou hij geïdentificeerd worden? In Eden had Jehovah een „zaad” beloofd dat de met een slang te vergelijken Tegenstander in de kop zou vermorzelen en Gods soevereiniteit zou rechtvaardigen (Gen. 3:15). Via de Hebreeuwse profeten verschafte Jehovah veel details over dat Messiaanse „zaad” — zijn achtergrond en activiteiten en zelfs wanneer hij zou verschijnen. — Gen. 12:1-3; 22:15-18; 49:10; 2 Sam. 7:12-16; Jes. 7:14; Dan. 9:24-27; Micha 5:2.

Tegen het midden van de vijfde eeuw v.G.T., toen de Hebreeuwse Geschriften waren voltooid, waren de profetieën opgetekend en was het een kwestie van wachten op de komst van de Messias, die ze zou vervullen. Het getuigenis van deze getuige — in feite Gods grootste getuige — zal in het volgende hoofdstuk worden beschouwd.

[Voetnoot]

^ ¶17 Sommige eerste-eeuwse christenen konden bijvoorbeeld getuigenis afleggen van historische feiten over Jezus — omtrent zijn leven, dood en opstanding — op grond van kennis die gebaseerd was op persoonlijke waarneming (Hand. 1:21, 22; 10:40, 41). Personen die later geloof stelden in Jezus, konden daarentegen getuigenis afleggen door de betekenis van zijn leven, dood en opstanding aan anderen bekend te maken. — Hand. 22:15.

[Inzet op blz. 11]

Mensen kunnen besluiten voordeel te trekken van Jehovah’s soevereiniteit. Maar eerst moeten zij erover horen

[Inzet op blz. 13]

Abel was de eerste getuige van Jehovah

[Inzet op blz. 14]

Henoch legde getuigenis af aangaande Gods oordeel tegen de goddelozen

[Inzet op blz. 17]

Jehovah maakte een gehele natie duidelijk wat hun verantwoordelijkheid als zijn getuigen inhield

[Inzet op blz. 18]

„Gij zijt mijn getuigen, . . . en ik ben God”

[Illustratie op blz. 10]

De gebeurtenissen in Eden wierpen belangrijke strijdpunten op: Is Jehovah’s soevereiniteit rechtvaardig? Zullen zijn schepselen hem getrouw blijven?

[Illustratie op blz. 15]

Noach was een prediker van rechtvaardigheid voordat God de wereld door middel van een vloed vernietigde

[Illustratie op blz. 16, 17]

Mozes en Aäron gaven een krachtig getuigenis aan Farao over Jehovah’s goddelijkheid