Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Deel 2 — Getuigen tot de verst verwijderde streek der aarde

Deel 2 — Getuigen tot de verst verwijderde streek der aarde

Hoofdstuk 22

Deel 2 — Getuigen tot de verst verwijderde streek der aarde

De Koninkrijksverkondiging vanaf 1914 tot en met 1935 wordt behandeld op bladzijde 423 tot 443. Jehovah’s Getuigen wijzen op 1914 als het jaar dat Jezus Christus als hemelse Koning op de troon werd geplaatst en autoriteit over de natiën kreeg. Toen Jezus op aarde was, voorzei hij dat een wereldomvattende prediking van de Koninkrijksboodschap in weerwil van hevige vervolging een onderdeel van het teken van zijn tegenwoordigheid in Koninkrijksmacht zou zijn. Wat gebeurde er feitelijk gedurende de jaren na 1914?

DE Eerste Wereldoorlog breidde zich in 1914 bliksemsnel over Europa uit. Vervolgens raakten er zo veel landen in verwikkeld dat naar schatting 90 procent van de wereldbevolking erbij betrokken was. Hoe waren gebeurtenissen in verband met die oorlog van invloed op de predikingsactiviteit van Jehovah’s dienstknechten?

De donkere jaren van de Eerste Wereldoorlog

Gedurende de vroege oorlogsjaren waren er weinig belemmeringen, behalve in Duitsland en Frankrijk. Op veel plaatsen konden traktaten vrijelijk worden verspreid, terwijl ook het „Photo-Drama” vertoond bleef worden, zij het na 1914 op veel beperkter schaal. Gebruik makend van de toenemende oorlogsspanning verbreidden de geestelijken in Brits West-Indië het gerucht dat E. J. Coward, die het Wachttorengenootschap vertegenwoordigde, een Duitse spion was, dus werd hem gelast te vertrekken. Toen in 1917 de verspreiding van het boek The Finished Mystery op gang kwam, werd de tegenstand wijdverbreid.

Er was veel vraag naar dat boek. De aanvankelijke bestelling van het Genootschap bij de drukkers moest in slechts enkele maanden meer dan vertienvoudigd worden. Maar de geestelijken van de christenheid waren woedend over de ontmaskering van hun valse leerstellingen. Zij grepen de oorlogshysterie aan om de Bijbelonderzoekers bij regeringsfunctionarissen aan te klagen. Overal in de Verenigde Staten werden mannen en vrouwen die in verband werden gebracht met de verspreiding van lectuur van de Bijbelonderzoekers, door het gepeupel aangevallen, alsook met teer bestreken en daarna in de veren gerold. In Canada werden huiszoekingen verricht, en personen die in het bezit bleken van bepaalde publikaties van de Internationale Bijbelonderzoekersvereniging, kon een zware boete of gevangenisstraf opgelegd worden. Thomas J. Sullivan, die zich destijds in Port Arthur (Ontario) bevond, berichtte echter dat bij één gelegenheid, toen hij voor een nacht in de gevangenis werd opgesloten, de politie in die stad exemplaren van de verboden lectuur mee naar huis nam voor henzelf en hun vrienden, zodat de hele beschikbare voorraad — zo’n 500 of 600 exemplaren — werd verspreid.

De aanval richtte zich nu ook op het hoofdbureau van het Wachttorengenootschap, en bestuursleden werden tot lange gevangenisstraffen veroordeeld. Het scheen hun vijanden toe dat de Bijbelonderzoekers de genadeslag was toegebracht. Hun getuigeniswerk op een manier die wijdverbreid de openbare aandacht trok, was vrijwel lamgelegd.

Niettemin vonden zelfs Bijbelonderzoekers die gevangenzaten, gelegenheden om met medegevangenen over Gods voornemen te spreken. Toen de bestuursleden van het Genootschap en hun naaste medewerkers in de gevangenis van Atlanta (Georgia, VS) aankwamen, werd het hun eerst verboden te prediken. Maar zij bespraken de bijbel onder elkaar, en door hun gedrag, hun levenswijze, werden anderen tot hen aangetrokken. Na een paar maanden droeg de plaatsvervangende gevangenisdirecteur hun op om godsdienstonderricht aan andere gevangenen te geven. Ten slotte woonden ongeveer negentig personen de lessen bij.

Andere loyale christenen vonden eveneens manieren om tijdens die oorlogsjaren getuigenis te geven. Dit leidde er soms toe dat de Koninkrijksboodschap werd verbreid naar landen waar het goede nieuws nog niet gepredikt was. Zo stuurde in 1915 een Bijbelonderzoeker in New York, een Colombiaan, de Spaanse uitgave van Het Goddelijk Plan der Eeuwen naar een man in Bogotá (Colombia). Na ongeveer zes maanden werd er antwoord ontvangen van Ramón Salgar. Hij had het boek zorgvuldig bestudeerd, was er verrukt over en wilde 200 exemplaren hebben voor verspreiding aan anderen. Broeder J. L. Mayer, uit Brooklyn, New York, verstuurde eveneens vele exemplaren van Bible Students Monthly in het Spaans. Een aanzienlijk aantal hiervan ging naar Spanje. En toen Alfred Joseph, die toentertijd op Barbados was, een arbeidscontract aannam in Sierra Leone (West-Afrika), greep hij gelegenheden aan om daar getuigenis te geven over de bijbelse waarheden die hij onlangs had geleerd.

Voor de colporteurs, die hun bediening verrichtten door huizen en kantoorgebouwen te bezoeken, was het vaak moeilijker. Maar verschillenden die naar El Salvador, Honduras en Guatemala gingen, waren daar in 1916 druk bezig om levengevende waarheden met de mensen te delen. Gedurende deze periode maakte Fanny Mackenzie, een colportrice van Britse nationaliteit, twee bootreizen naar de Oriënt; zij bracht bezoeken aan China, Japan en Korea om bijbelse lectuur te verspreiden, waarna zij door middel van brieven contact met belangstellenden onderhield.

Niettemin nam volgens beschikbare berichten het aantal Bijbelonderzoekers dat gedurende 1918 enig aandeel aan de prediking van het goede nieuws tot anderen had, wereldwijd met 20 procent af in vergelijking met het bericht over 1914. Zouden zij, na de wrede behandeling die zij tijdens de oorlogsjaren hadden ondergaan, in hun bediening volharden?

Nieuw leven ingeblazen

Op 26 maart 1919 werden de president van het Wachttorengenootschap en zijn medewerkers, die ten onrechte in de gevangenis waren gezet, vrijgelaten. Er werden direct plannen gemaakt om de wereldwijde verkondiging van het goede nieuws van Gods koninkrijk te bevorderen.

Op een in september van dat jaar gehouden algemeen congres in Cedar Point (Ohio, VS) hield J. F. Rutherford, de toenmalige president van het Genootschap, een lezing waarin de nadruk werd gelegd op het aankondigen van de glorierijke komst van Gods Messiaanse koninkrijk als het echt belangrijke werk voor Jehovah’s dienstknechten.

Het werkelijke aantal dat destijds aan dat werk deelnam, was echter klein. Sommigen die gedurende 1918 uit vrees met het werk waren opgehouden, werden weer actief en enkele anderen sloten zich bij hen aan. Maar volgens de beschikbare berichten waren er in 1919 slechts zo’n 5700 die in 43 landen actief getuigenis gaven. Toch had Jezus voorzegd: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën” (Matth. 24:14). Hoe kon dat tot stand worden gebracht? Zij wisten het niet, en ook wisten zij niet hoe lang het getuigenisgeven zou voortduren. Niettemin waren zij die loyale dienstknechten van God waren, bereid en verlangend om het werk voort te zetten. Zij hadden het vertrouwen dat Jehovah de aangelegenheden in overeenstemming met zijn wil zou leiden.

Bezield met ijver voor het werk dat zij duidelijk in Gods Woord uiteengezet zagen, gingen zij aan de slag. Binnen drie jaar was het aantal dat een aandeel aan de openbare verkondiging van Gods koninkrijk had, volgens beschikbare berichten bijna verdrievoudigd, en gedurende 1922 predikten zij in vijftien landen meer dan in 1919.

Een intrigerend onderwerp

Wat een opwindende boodschap verkondigden zij — „Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven!” Broeder Rutherford had in 1918 een lezing over dit onderwerp gehouden. Het was ook de titel van een in 1920 uitgegeven, 128 bladzijden tellende brochure. Van 1920 tot en met 1925 werd datzelfde onderwerp over de hele wereld steeds weer in openbare lezingen gepresenteerd in alle gebieden waar sprekers beschikbaar waren en in meer dan dertig talen. In plaats van net als de christenheid te beweren dat alle goede mensen naar de hemel zouden gaan, vestigde deze lezing de aandacht op de bijbelse hoop dat gehoorzame mensen voor eeuwig op een paradijsaarde zullen leven (Jes. 45:18; Openb. 21:1-5). Tevens werd de overtuiging tot uitdrukking gebracht dat de tijd voor de verwezenlijking van die hoop heel nabij was.

Aankondigingen in de krant en aanplakbiljetten werden gebruikt om bekendheid aan de lezingen te geven. Het onderwerp was intrigerend. Op 26 februari 1922 waren er alleen al in Duitsland op 121 plaatsen meer dan 70.000 aanwezigen. Het was niet ongewoon dat het aantal toehoorders op één plaats in de duizenden liep. In Kaapstad (Zuid-Afrika) bijvoorbeeld waren 2000 aanwezigen bij de lezing in het Opera House. In de aula van de universiteit in de hoofdstad van Noorwegen was niet alleen elke plaats bezet, maar werden er zo veel weggestuurd dat het programma anderhalf uur later herhaald moest worden — weer voor een propvolle zaal.

In Klagenfurt (Oostenrijk) zei Richard Heide tegen zijn vader: „Ik ga naar die lezing luisteren, wat iemand ook mag zeggen. Ik wil weten of dit alleen maar bluf is of dat er enige waarheid in schuilt!” Hij werd diep bewogen door wat hij hoorde, en het duurde niet lang of hij en zijn zuster, alsook hun ouders, vertelden anderen erover.

Maar de bijbelse boodschap was niet slechts voor mensen die een openbare lezing zouden bijwonen. Ook anderen moesten erop attent worden gemaakt. Niet alleen het grote publiek maar ook politieke en religieuze leiders moesten erover horen. Hoe zou dat tot stand worden gebracht?

De verspreiding van krachtige verklaringen

De gedrukte bladzijde werd gebruikt om miljoenen mensen te bereiken die voordien alleen maar van horen zeggen bekend waren met de Bijbelonderzoekers en de boodschap die zij verkondigden. Van 1922 tot en met 1928 werd er een doeltreffend getuigenis gegeven door middel van zeven krachtige verklaringen, resoluties die op de jaarlijkse congressen van de Bijbelonderzoekers werden aangenomen. Het aantal gedrukte exemplaren van de meeste afzonderlijke resoluties die na die congressen werden verspreid, bedroeg 45 tot 50 miljoen — werkelijk een verbazingwekkende prestatie voor het kleine groepje Koninkrijksverkondigers dat destijds dienst verrichtte!

De resolutie van 1922 was getiteld „Een uitdaging aan de wereldleiders” — ja, een uitdaging om hun bewering te staven dat zij de mensheid vrede, voorspoed en geluk konden brengen of, zo zij dat niet konden, te erkennen dat alleen Gods koninkrijk onder zijn Messias deze dingen tot stand kan brengen. In Duitsland werd die resolutie aangetekend verzonden naar de verbannen Duitse keizer, naar de president en naar alle leden van de Rijksdag; en zo’n 4,5 miljoen exemplaren werden onder het publiek verspreid. In Zuid-Afrika bewerkte Edwin Scott, die de lectuur in een tas op zijn rug droeg en in één hand een stok had om kwaadaardige honden af te weren, 64 steden en verspreidde persoonlijk 50.000 exemplaren. Wanneer daarna de Afrikaanse geestelijken in Zuid-Afrika bij de huizen van de gemeenteleden geld kwamen inzamelen, zwaaiden veel kerkgangers met de resolutie in het gezicht van de geestelijke en zeiden: „Als u dit zou lezen, zou u niet meer langskomen om geld bij ons op te halen.”

In 1924 werden door de resolutie getiteld ’Aanklacht tegen de geestelijkheid’ de onschriftuurlijke leerstellingen en praktijken van de geestelijkheid aan de kaak gesteld en werd hun rol tijdens de wereldoorlog ontmaskerd, terwijl de mensen werden aangespoord te bijbel te bestuderen om er zelf achter te komen welke schitterende voorzieningen God tot zegen van de mensheid heeft getroffen. In Italië werd destijds van drukkers vereist dat zij hun naam zetten op iets wat door hen werd gedrukt, en zij werden verantwoordelijk gesteld voor de inhoud. De Bijbelonderzoeker die het opzicht had over het werk in Italië legde een exemplaar van de resolutie voor aan de regeringsautoriteiten, die na kennisneming van de inhoud onmiddellijk toestemming gaven om de resolutie te laten drukken en te verspreiden. Ook de drukkers verklaarden zich akkoord de resolutie uit te geven. De broeders in Italië verspreidden 100.000 exemplaren. Zij zorgden er vooral voor dat de paus en andere hoge functionarissen van het Vaticaan ieder een exemplaar ontvingen.

In Frankrijk bracht de verspreiding van deze resolutie een hevige en vaak gewelddadige reactie van de geestelijkheid teweeg. In wanhoop diende een geestelijke in Pommeren (Duitsland) een aanklacht tegen het Genootschap en zijn beheerder in, maar de geestelijke verloor het proces toen het hof de inhoud van de hele resolutie hoorde voorlezen. Teneinde in hun werk niet belemmerd te worden door degenen die niet wilden dat de mensen de waarheid te weten kwamen, lieten de Bijbelonderzoekers in de provincie Quebec, in Canada, de resoluties in de vroege morgenuren, te beginnen om 3 uur, bij de huizen achter. Dat waren opwindende tijden!

Dankbaarheid voor bevredigende antwoorden tonen

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden veel Armeniërs wreed uit hun huizen en hun geboorteland verdreven. Slechts twee decennia voordien waren honderdduizenden Armeniërs afgeslacht, en andere waren gevlucht voor hun leven. Enkele van deze mensen hadden in hun geboorteland de publikaties van het Wachttorengenootschap gelezen. Maar aan nog velen meer van hen werd getuigenis gegeven in de landen waarheen zij als vluchtelingen waren getrokken.

Na de verschrikkelijke dingen die zij hadden doorgemaakt, vroegen velen zich serieus af waarom God het kwaad toeliet. Hoe lang zou het voortduren? Wanneer zou er een eind aan komen? Sommigen van hen waren dankbaar de bevredigende antwoorden te vernemen die in de bijbel staan. In verschillende steden in het Midden-Oosten ontstonden al gauw groepjes Armeense Bijbelonderzoekers. Hun ijver voor de bijbelse waarheid was van invloed op het leven van anderen. Armeniërs in Ethiopië, Argentinië en de Verenigde Staten aanvaardden het goede nieuws en namen vreugdevol de verantwoordelijkheid op zich het met anderen te delen. Een van hen was Krikor Hatzakortzian, die als eenzame pionier de Koninkrijksboodschap in het midden van de jaren ’30 in Ethiopië verbreidde. Bij één gelegenheid, toen hij door tegenstanders vals werd beschuldigd, had hij zelfs de gelegenheid getuigenis te geven aan de keizer, Haile Selassie.

Kostbare waarheden mee terug nemen naar hun geboorteland

Een brandend verlangen om essentiële bijbelse waarheden met anderen te delen, zette velen ertoe aan naar hun geboorteland terug te keren om daar te evangeliseren. Zij reageerden net zo als de uit vele landen afkomstige mensen die in 33 G.T. in Jeruzalem waren en die gelovigen werden toen heilige geest de apostelen en hun metgezellen ertoe bewoog in vele talen te spreken „over de grote daden van God” (Hand. 2:1-11). Net als die eerste-eeuwse gelovigen namen deze hedendaagse discipelen de waarheid mee terug naar hun geboorteland.

Zowel mannen als vrouwen die in het buitenland de waarheid hadden leren kennen, keerden naar Italië terug. Zij kwamen uit Amerika, België en Frankrijk en verkondigden daar waar zij zich vestigden, ijverig de Koninkrijksboodschap. Colporteurs uit het Italiaanssprekende Zwitserse kanton Ticino verhuisden ook naar Italië om daar te prediken. Hoewel zij slechts gering in aantal waren, bereikten zij als gevolg van hun eensgezinde activiteit al gauw bijna al de belangrijkste steden en vele dorpen van Italië. Zij telden de uren niet die zij aan dit werk besteedden. Ervan overtuigd dat zij waarheden predikten waarvan God wilde dat de mensen ze te weten kwamen, werkten zij vaak van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat om zoveel mogelijk mensen te bereiken.

Grieken die in het nabijgelegen Albanië en zo ver weg als Amerika Bijbelonderzoekers waren geworden, schonken eveneens aandacht aan hun geboorteland. Zij waren opgetogen toen zij vernamen dat de aanbidding van iconen onschriftuurlijk is (Ex. 20:4, 5; 1 Joh. 5:21), dat zondaars niet geroosterd worden in het hellevuur (Pred. 9:5, 10; Ezech. 18:4; Openb. 21:8) en dat Gods koninkrijk de werkelijke en enige hoop voor de mensheid is (Dan. 2:44; Matth. 6:9, 10). Zij wilden deze waarheden graag met hun landgenoten delen — persoonlijk of per post. Als gevolg hiervan begonnen zich in Griekenland en op de Griekse eilanden groepen van Jehovah’s Getuigen te vormen.

Na de Eerste Wereldoorlog verhuisden duizenden mensen uit Polen naar Frankrijk om in de kolenmijnen te werken. De Franse gemeenten sloegen hen niet over omdat zij een andere taal spraken. Zij vonden manieren om bijbelse waarheden met deze mijnwerkers en hun gezinnen te delen, en het aantal dat gunstig reageerde, overtrof al spoedig het aantal Franse Getuigen. Toen in 1935 als gevolg van een door de regering uitgevaardigd uitwijzingsbevel 280 Poolse broeders naar hun land moesten terugkeren, droeg dit er slechts toe bij dat de Koninkrijksboodschap daar intensiever werd verbreid. Zo waren er in 1935 1090 Koninkrijksverkondigers die in Polen een aandeel hadden aan het getuigeniswerk.

Anderen reageerden op uitnodigingen om hun geboorteland te verlaten teneinde de dienst in het buitenland op zich te nemen.

IJverige Europese evangeliepredikers helpen in het buitenland

Als gevolg van internationale samenwerking hoorden de Baltische staten (Estland, Letland en Litouwen) de hartverwarmende waarheden over Gods koninkrijk. In de jaren ’20 en ’30 verrichtten ijverige broeders en zusters uit Denemarken, Duitsland, Engeland en Finland een uitgebreid getuigeniswerk in dit gebied. Er werd veel lectuur verspreid en duizenden hoorden de bijbellezingen die werden gehouden. Vanuit Estland bereikten regelmatige radiouitzendingen van bijbelse programma’s in verschillende talen zelfs gebieden in de toenmalige Sovjet-Unie.

Vanuit Duitsland namen gewillige werkers in de jaren ’20 en ’30 toewijzingen op zich in landen als België, Bulgarije, Frankrijk, Joegoslavië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Spanje en Tsjechoslowakije. Willy Unglaube was een van hen. Na een tijdlang op het Bethelhuis in Maagdenburg (Duitsland) te hebben gediend, behartigde hij vervolgens toewijzingen als volle-tijdevangelieprediker in Frankrijk, Algerije, Spanje, Singapore, Maleisië en Thailand.

Toen er in de jaren ’30 vanuit Frankrijk een oproep om hulp werd gedaan, toonden colporteurs uit Engeland dat zij zich ervan bewust waren dat de christelijke opdracht om te prediken niet alleen vereiste dat zij in hun eigen land evangeliseerden maar ook in andere delen van de aarde (Mark. 13:10). John Cooke was een van de ijverige werkers die op de Macedonische roep reageerden. (Vergelijk Handelingen 16:9, 10.) Gedurende de volgende zes decennia behartigde hij diensttoewijzingen in Frankrijk, Spanje, Ierland, Portugal, Angola, Mozambique en Zuid-Afrika. Zijn broer Eric liet zijn baan bij de Barclay’s Bank in de steek en sloot zich bij John aan in de volle-tijdbediening in Frankrijk; daarna diende ook hij in Spanje en Ierland en had een aandeel aan het zendingswerk in Zuid-Rhodesië (nu Zimbabwe) en Zuid-Afrika.

In mei 1926 aanvaardden George Wright en Edwin Skinner uit Engeland een uitnodiging om mee te helpen het Koninkrijkswerk in India uit te breiden. Hun toewijzing was immens groot! Het gebied omvatte heel Afghanistan, Birma (nu Myanmar), Ceylon (nu Sri Lanka), India en Perzië (nu Iran). Bij aankomst in Bombay werden zij begroet door de moessonregens. Daar zij zich echter niet al te zeer bekommerden om persoonlijk comfort of gerief, waren zij weldra op reis naar de uithoeken van het land om personen op te sporen van wie bekend was dat zij Bijbelonderzoekers waren teneinde hen aan te moedigen. Zij verspreidden ook grote hoeveelheden lectuur om belangstelling onder anderen te stimuleren. Het werk werd grondig verricht. Zo slaagden in 1928 de 54 Koninkrijksverkondigers in Travancore (Kerala), in zuidelijk India, erin 550 openbare vergaderingen te houden, die door ongeveer 40.000 personen werden bijgewoond. In 1929 begaven nog vier pioniers uit het Britse veld zich naar India om te helpen bij het werk. En in 1931 arriveerden er nog eens drie uit Engeland in Bombay. Herhaaldelijk deden zij moeite om diverse delen van dit uitgestrekte land te bereiken, waarbij zij niet alleen lectuur in het Engels maar ook in de Indiase talen verspreidden.

Wat gebeurde er ondertussen in Oost-Europa?

Een geestelijke oogst

Vóór de Eerste Wereldoorlog waren er zaden van bijbelse waarheid in Oost-Europa uitgestrooid, en sommige hadden wortel geschoten. In 1908 was Andrásné Benedek, een nederige Hongaarse vrouw naar Oostenrijk-Hongarije teruggekeerd om de goede dingen die zij had geleerd, met anderen te delen. Twee jaar later waren Károly Szabó en József Kiss eveneens teruggegaan naar dat land en zij verbreidden de bijbelse waarheid vooral in gebieden die later bekend kwamen te staan als Roemenië en Tsjechoslowakije. Ondanks hevige tegenstand van woedende geestelijken werden er studiegroepen gevormd en werd er op uitgebreide schaal getuigenis gegeven. Anderen voegden zich bij hen om een openbare bekendmaking te doen van hun geloof, en tegen 1935 waren de gelederen van de Koninkrijksverkondigers in Hongarije toegenomen tot 348.

Roemenië verdubbelde bijna in omvang toen de kaart van Europa na de Eerste Wereldoorlog door de overwinnaars opnieuw werd ingedeeld. Er werd bericht dat er in 1920 in dit vergrote land ongeveer 150 groepen van Bijbelonderzoekers waren, waarmee 1700 personen verbonden waren. Het jaar daarop gebruikten tijdens de viering van het Avondmaal des Heren bijna 2000 van de Gedachtenissymbolen, aldus te kennen gevend dat zij beleden met de geest gezalfde broeders van Christus te zijn. In de volgende vier jaar nam dat aantal opzienbarend toe. In 1925 waren er 4185 aanwezigen op de Gedachtenisviering, en zoals toen de gewoonte was, gebruikten de meesten van hen ongetwijfeld van de symbolen. Maar het geloof van hen allen zou op de proef worden gesteld. Zouden zij echte „tarwe” blijken te zijn, of slechts een imitatie? (Matth. 13:24-30, 36-43) Zouden zij werkelijk het getuigeniswerk doen dat Jezus zijn volgelingen had opgedragen? Zouden zij hier ondanks hevige tegenstand in volharden? Zouden zij getrouw blijven, ook al legden anderen een geest als die van Judas Iskariot aan de dag?

Het bericht over 1935 laat zien dat niet allen het soort van geloof hadden dat hen in staat stelde te volharden. In dat jaar waren er slechts 1188 die enig aandeel hadden aan het geven van getuigenis in Roemenië, hoewel meer dan het dubbele van dat aantal destijds van de Gedachtenissymbolen gebruikte. Niettemin bleven de getrouwen druk bezig in de dienst van de Meester. Zij deelden de bijbelse waarheden die hun eigen hart zo hadden verheugd, met andere nederige mensen. Eén opmerkelijke manier waarop zij dit deden, was door lectuur te verspreiden. Tussen 1924 en 1935 hadden zij behalve traktaten al meer dan 800.000 boeken en brochures verspreid.

Hoe stond het met Tsjechoslowakije, dat in 1918 na de ineenstorting van het Oostenrijks-Hongaarse rijk een natie was geworden? Hier droeg een nog intensiever getuigenis tot de geestelijke oogst bij. Er was al eerder in het Hongaars, Russisch, Roemeens en Duits gepredikt. Vervolgens keerden in 1922 verscheidene Bijbelonderzoekers uit Amerika terug om aandacht te schenken aan de Slowaakssprekende bevolking, en het jaar daarop begon een echtpaar uit Duitsland zich op het Tsjechische gebied te concentreren. Geregelde congressen, hoewel klein, droegen ertoe bij de broeders aan te moedigen en te verenigen. Nadat de gemeenten in 1927 beter georganiseerd werden voor de van-huis-tot-huisevangelisatie, trad de groei duidelijker aan het licht. In 1932 werd er een krachtige stimulans aan het werk gegeven door een in Praag gehouden internationaal congres, dat door ongeveer 1500 personen uit Tsjechoslowakije en naburige landen werd bijgewoond. Bovendien zagen grote menigten een vier uur durende versie van het „Photo-Drama der Schepping”, die van het ene einde van het land tot het andere werd vertoond. In een periode van slechts een decennium werden meer dan 2.700.000 stuks bijbelse lectuur onder de diverse taalgroepen in dit land verspreid. Al dit geestelijke planten, kweken en begieten droeg bij tot een oogst waarin 1198 Koninkrijksverkondigers in het jaar 1935 een aandeel hadden.

Joegoslavië (eerst bekend als het koninkrijk der Serven, Kroaten en Slovenen) was ontstaan als gevolg van de herindeling van de kaart van Europa na de Eerste Wereldoorlog. Reeds in 1923 werd bericht dat een groep Bijbelonderzoekers getuigenis gaf in Belgrado. Later werd het „Photo-Drama der Schepping” aan grote menigten in het hele land vertoond. Toen er in Duitsland hevige vervolging tegen Jehovah’s Getuigen uitbrak, werden de gelederen in Joegoslavië versterkt met Duitse pioniers. Zonder zich te bekommeren om persoonlijk comfort deden zij moeite om tot in de meest afgelegen delen van dit bergachtige land te prediken. Andere van die pioniers gingen naar Bulgarije. Er werden ook pogingen gedaan om het goede nieuws in Albanië te prediken. Op al deze plaatsen werden zaden van Koninkrijkswaarheid gezaaid. Sommige zaadjes droegen vrucht. Maar pas in latere jaren zou er een grotere oogst in deze plaatsen te zien zijn.

Verder naar het zuiden, op het continent Afrika, werd het goede nieuws eveneens verbreid door hen die diepe waardering hadden voor het voorrecht getuigen van de Allerhoogste te zijn.

Geestelijk licht schijnt in West-Afrika

Ongeveer zeven jaar nadat een Bijbelonderzoeker uit Barbados voor het eerst op een arbeidscontract naar West-Afrika was gegaan, schreef hij naar het bureau van het Wachttorengenootschap in New York om hen ervan in kennis te stellen dat heel wat mensen belangstelling voor de bijbel toonden. Enkele maanden later, op 14 april 1923, arriveerde W. R. Brown, die op Trinidad had gediend, met zijn gezin op uitnodiging van broeder Rutherford in Freetown (Sierra Leone).

Er werden prompt regelingen getroffen dat broeder Brown een lezing zou houden in de Wilberforce Memorial Hall. Op 19 april waren er zo’n 500 aanwezigen, onder wie ook de meeste geestelijken van Freetown. De volgende zondag sprak hij weer. Zijn lezing ging over een onderwerp dat C. T. Russell vaak had gebruikt — „Naar de hel en terug. Wie zijn daar?” Broeder Browns lezingen werden geregeld onderbroken door bijbelteksten die hij door middel van lantaarnplaatjes op het doek projecteerde zodat de toehoorders ze konden zien. Wanneer hij sprak, zei hij herhaaldelijk: „Niet Brown zegt, maar de bijbel zegt.” Daardoor kwam hij als „Bijbel-Brown” bekend te staan. En als gevolg van zijn logische, schriftuurlijke presentatie traden enkele vooraanstaande kerklidmaten uit de kerk en namen Jehovah’s dienst op zich.

Hij ondernam uitgebreide reizen om het Koninkrijkswerk in nog meer gebieden van de grond te krijgen. Met dat doel hield hij talrijke bijbellezingen en verspreidde grote hoeveelheden lectuur, en hij moedigde anderen aan hetzelfde te doen. Zijn evangelisatie voerde hem naar Goudkust (nu Ghana), Liberia, Gambia en Nigeria. Vanuit Nigeria brachten anderen de Koninkrijksboodschap naar Benin (destijds bekend als Dahomey) en Kameroen. Broeder Brown wist dat het publiek weinig respect had voor wat zij „de religie van de blanken” noemden, dus sprak hij in de Glover Memorial Hall in Lagos over het falen van de religie van de christenheid. Na de bijeenkomst namen de enthousiaste toehoorders 3900 boeken om te lezen en aan anderen te verspreiden.

Toen broeder Brown voor het eerst naar West-Afrika ging, had slechts een handjevol personen daar de Koninkrijksboodschap gehoord. Toen hij 27 jaar later vertrok, waren er ver over de 11.000 actieve getuigen van Jehovah in dat gebied. Religieuze leugens werden ontmaskerd; de ware aanbidding had wortel geschoten en verbreidde zich snel.

Naar de oostkust van Afrika

Tamelijk vroeg in de twintigste eeuw waren er wat publikaties van C. T. Russell in het zuidoostelijke deel van Afrika verspreid door personen die enkele in die boeken uiteengezette denkbeelden hadden aanvaard maar ze vervolgens met hun eigen filosofie hadden vermengd. Het gevolg was een aantal zogenoemde Wachttoren-bewegingen, die geen enkel verband hielden met Jehovah’s Getuigen. Sommige van die bewegingen waren politiek georiënteerd en wekten onrust onder de inheemse Afrikanen. Jarenlang vormde de slechte reputatie van die groepen een belemmering voor het werk van Jehovah’s Getuigen.

Niettemin zag een aantal Afrikanen het verschil tussen de ware en de valse Getuigen. Trekarbeiders brachten het goede nieuws van Gods koninkrijk naar nabijgelegen landen en deelden het met mensen die de Afrikaanse talen spraken. De Engelssprekende bevolking in Zuidoost-Afrika ontving de boodschap hoofdzakelijk via contacten met Zuid-Afrika. In sommige landen echter werd door krachtige tegenstand van regeringswege, gevoed door de geestelijkheid van de christenheid, de prediking door Europese Getuigen onder de Afrikaanse taalgroepen belemmerd. Niettemin werd de waarheid verbreid, hoewel velen die belangstelling voor de bijbelse boodschap toonden, meer hulp nodig hadden om datgene wat zij leerden op juiste wijze in de praktijk te kunnen brengen.

Sommige onbevooroordeelde regeringsfunctionarissen wilden niet zonder meer de boosaardige beschuldigingen die door de geestelijkheid van de christenheid tegen de Getuigen werden ingebracht, aanvaarden. Dit was het geval met een hoofdcommissaris van politie in Nyasaland (nu Malawi), die in burgerkleding naar de vergaderingen van de inheemse Getuigen ging om er zelf achter te komen wat voor mensen zij waren. Hij kreeg een gunstige indruk. Toen de regering toestemming gaf voor een residerende Europese vertegenwoordiger, werden Bert McLuckie en later zijn broer Bill in het midden van de jaren ’30 daarheen gezonden. Zij hielden contact met de politie en de districtscommissarissen zodat deze functionarissen een duidelijk begrip van hun activiteit zouden hebben en Jehovah’s Getuigen niet zouden verwarren met eventuele bewegingen die ten onrechte de naam Wachttoren droegen. Terzelfder tijd werkten zij, samen met Gresham Kwazizirah, een rijpe plaatselijke Getuige, geduldig om de honderden mensen die zich met de gemeenten wilden verbinden, te helpen beseffen dat er in het leven van Jehovah’s Getuigen geen plaats kon zijn voor seksuele immoraliteit, alcoholmisbruik en bijgeloof. — 1 Kor. 5:9-13; 2 Kor. 7:1; Openb. 22:15.

In 1930 waren er slechts zo’n 100 Jehovah’s Getuigen in heel zuidelijk Afrika. Toch omvatte hun toewijzing, globaal genomen, heel Afrika ten zuiden van de evenaar en enkele gebieden die zich ten noorden daarvan uitstrekten. Om zo’n omvangrijk gebied met de Koninkrijksboodschap te bewerken, waren er echte pioniers nodig. Frank en Gray Smith waren van dat slag.

Vanaf Kaapstad voeren zij met de boot naar het oosten en daarna naar het noorden, waarbij zij een afstand van 4800 kilometer aflegden, en reisden vervolgens met de auto vier dagen over ruwe wegen om in Nairobi (Kenia), in Brits Oost-Afrika, te komen. In minder dan een maand verspreidden zij 40 dozen met bijbelse lectuur. Maar helaas stierf Frank op de terugreis aan malaria. In weerwil hiervan vertrokken korte tijd later Robert Nisbet en David Norman — ditmaal met 200 dozen lectuur — om in Kenia en Oeganda, alsook in Tanganyika en Zanzibar (beide nu Tanzania) te prediken en zoveel mogelijk mensen te bereiken. Op andere soortgelijke tochten werd de Koninkrijksboodschap naar de eilanden Mauritius en Madagaskar in de Indische Oceaan en naar St. Helena in de Atlantische Oceaan verbreid. Er werden waarheidszaden gezaaid, maar niet overal ontsproten en groeiden ze onmiddellijk.

Reeds in 1925 verbreidde de prediking van het goede nieuws zich vanuit Zuid-Afrika ook naar Basutoland (nu Lesotho), Bechuanaland (nu Botswana) en Swaziland. Toen ongeveer acht jaar later pioniers weer in Swaziland predikten, werd hun door koning Sobhuza II een vorstelijke ontvangst bereid. Hij verzamelde zijn lijfwacht van 100 krijgers, luisterde naar een grondig getuigenis en nam toen alle publikaties van het Genootschap die de broeders bij zich hadden.

Geleidelijk nam het aantal getuigen van Jehovah in dit deel van het wereldomvattende veld toe. Anderen sloten zich aan bij de enkelen die vroeg in deze twintigste eeuw het werk in Afrika hadden gestart, en tegen 1935 waren er 1407 op het continent Afrika die bericht inleverden over het aandeel dat zij hadden aan het getuigenis afleggen over Gods koninkrijk. Een aanzienlijk aantal van hen bevond zich in Zuid-Afrika en Nigeria. Andere grote groepen die zich identificeerden als Jehovah’s Getuigen waren gevestigd in Nyasaland (nu Malawi), Noord-Rhodesië (nu Zambia) en Zuid-Rhodesië (nu Zimbabwe).

Gedurende deze zelfde periode werd er ook aandacht geschonken aan Spaans- en Portugeessprekende landen.

Spaanse en Portugese velden bewerken

Terwijl de Eerste Wereldoorlog nog aan de gang was, werd The Watch Tower voor het eerst in het Spaans uitgegeven. Het tijdschrift droeg het adres van een bureau in Los Angeles (Californië), dat was opgericht om speciale aandacht aan het Spaanssprekende veld te schenken. Broeders van dat bureau gaven veel persoonlijke hulp aan geïnteresseerden in zowel de Verenigde Staten als meer naar het zuiden gelegen landen.

Juan Muñiz, die in 1917 een van Jehovah’s dienstknechten was geworden, werd in 1920 door broeder Rutherford aangemoedigd de Verenigde Staten te verlaten en naar Spanje, zijn geboorteland, terug te keren om de Koninkrijksprediking daar te organiseren. De resultaten waren gering, echter niet vanwege enig gebrek aan ijver van zijn kant, maar omdat hij constant door de politie werd gevolgd; na een paar jaar werd hij daarom overgeplaatst naar Argentinië.

In Brazilië predikten al enkele aanbidders van Jehovah. Acht nederige zeelieden hadden de waarheid leren kennen toen zij in New York met verlof aan wal waren. Weer terug in Brazilië in het begin van 1920 waren zij er druk mee bezig de bijbelse boodschap met anderen te delen.

George Young, een Canadees, werd in 1923 naar Brazilië gezonden. Hij droeg er beslist toe bij het werk te stimuleren. Via tolken hield hij talrijke openbare lezingen, waarin hij aantoonde wat de bijbel over de toestand van de doden zegt, het spiritisme aan de kaak stelde als demonisme en uiteenzette dat het Gods voornemen is alle families van de aarde te zegenen. Zijn lezingen waren des te overtuigender omdat hij nu en dan de bijbelteksten die werden besproken, op een scherm projecteerde zodat de toehoorders ze in hun eigen taal konden zien. Terwijl hij in Brazilië was, kon Bellona Ferguson, uit São Paulo, ten slotte samen met vier van haar kinderen worden gedoopt. Zij had 25 jaar op deze gelegenheid gewacht. Tot degenen die de waarheid aanvaardden, behoorden sommigen die zich toen beschikbaar stelden om eraan mee te helpen lectuur in het Portugees te vertalen. Weldra was er een behoorlijke voorraad publikaties in die taal.

Vanuit Brazilië trok broeder Young in 1924 verder naar Argentinië en trof regelingen voor de gratis verspreiding van 300.000 stuks lectuur in het Spaans in 25 van de belangrijkste plaatsen. Datzelfde jaar reisde hij ook persoonlijk naar Chili, Peru en Bolivia om traktaten te verspreiden.

George Young was weldra op weg om een nieuwe toewijzing te behartigen. Deze keer ging het om Spanje en Portugal. Nadat hij door de Britse ambassadeur bij plaatselijke regeringsfunctionarissen was geïntroduceerd, kon hij regelingen treffen dat broeder Rutherford lezingen hield voor toehoorders in Barcelona en Madrid, alsook in de hoofdstad van Portugal. Na deze lezingen gaven meer dan 2350 personen hun naam en adres op met het verzoek om meer inlichtingen. Daarna werd de toespraak in een van de grootste kranten van Spanje gepubliceerd, en in traktaatvorm werd ze per post naar mensen in het hele land verzonden. De toespraak verscheen ook in de Portugese pers.

Via deze middelen reikte de boodschap tot ver buiten de grenzen van Spanje en Portugal. Tegen het einde van 1925 was het goede nieuws doorgedrongen tot de Kaapverdische Eilanden (nu de republiek Kaapverdië), de Madeira-archipel, Portugees Oost-Afrika (nu Mozambique), Portugees West-Afrika (nu Angola) en eilanden in de Indische Oceaan.

Het jaar daarop werden er regelingen getroffen om de krachtige resolutie „Een getuigenis aan de regeerders van de wereld” in de Spaanse krant La Libertad te publiceren. Radiouitzendingen en de verspreiding van boeken, brochures en traktaten, alsook vertoningen van het „Photo-Drama der Schepping”, droegen tot een intensiever getuigenis bij. In 1932 reageerden verscheidene Engelse pioniers op de uitnodiging om in dit veld te komen helpen, en zij bewerkten systematisch grote delen van het land met bijbelse lectuur totdat zij door de Spaanse Burgeroorlog genoodzaakt waren te vertrekken.

Ondertussen was broeder Muñiz bij aankomst in Argentinië direct gaan prediken, terwijl hij in zijn onderhoud voorzag door klokken te repareren. Naast zijn werk in Argentinië schonk hij aandacht aan Chili, Paraguay en Uruguay. Op zijn verzoek kwamen er enkele broeders uit Europa om getuigenis te geven aan de Duitssprekende bevolking. Vele jaren later vertelde Carlos Ott dat zij hun dagtaak om 4 uur ’s morgens begonnen door traktaten onder elke deur in een gebied te schuiven. Later op de dag gingen zij dan terug om verder getuigenis te geven en geïnteresseerde huisbewoners meer bijbelse lectuur aan te bieden. Vanuit Buenos Aires verspreidden degenen die een aandeel aan de volle-tijdbediening hadden zich door het hele land, eerst door de spoorlijnen te volgen, die honderden kilometers net als uitgespreide vingers aan een hand straalsgewijs vanaf de hoofdstad liepen, en vervolgens door elk ander vervoermiddel te gebruiken dat zij maar konden vinden. Zij hadden heel weinig op stoffelijk gebied en leden veel ontberingen, maar in geestelijk opzicht waren zij rijk.

Een van die ijverige werkers in Argentinië was Nicolás Argyrós, een Griek. Begin 1930, toen hij wat door het Wachttorengenootschap uitgegeven lectuur in handen kreeg, kwam hij vooral onder de indruk van een brochure getiteld De Hel, met als ondertitels de vragen „Wat is zij? Wie zijn daar? Kunnen zij er uit komen?” Hij was verbaasd in deze brochure geen beschrijving te vinden van zondaars die geroosterd werden. Wat een verrassing toen hij besefte dat het hellevuur een religieuze leugen was, uitgevonden om de mensen bang te maken, net als hij er bang mee was gemaakt! Prompt begon hij de waarheid met anderen te delen — eerst met Grieken; vervolgens, toen zijn Spaans beter werd, met anderen. Elke maand besteedde hij tussen de 200 en 300 uur aan de prediking van het goede nieuws. Te voet en met gebruikmaking van elk ander beschikbaar vervoermiddel verbreidde hij bijbelse waarheden in 14 van de 22 provincies van Argentinië. Van plaats tot plaats trekkend, sliep hij in een bed, wanneer hem dat door gastvrije mensen werd aangeboden, vaak in de open lucht en zelfs wel in een stal met een ezel als wekker!

Nog iemand met een echte pioniersgeest was Richard Traub, die de waarheid in Buenos Aires had leren kennen. Zijn verlangen ging ernaar uit het goede nieuws met mensen aan de overkant van de Andes, in Chili, te delen. In 1930, vijf jaar nadat hij was gedoopt, arriveerde hij in Chili — de enige Getuige in een land met 4.000.000 mensen. Aanvankelijk had hij alleen de bijbel om mee te werken, maar hij begon van huis tot huis te gaan. Er waren geen gemeentevergaderingen die hij kon bezoeken, dus wandelde hij ’s zondags, op de gebruikelijke vergadertijd, naar de berg San Cristóbal, ging in de schaduw van een boom zitten en verdiepte zich in persoonlijke studie en gebed. Nadat hij een appartement had gehuurd, begon hij mensen voor vergaderingen daar uit te nodigen. De enige andere persoon die voor de eerste vergadering kwam opdagen, was Juan Flores, die vroeg: „En de anderen, wanneer komen die?” Broeder Traub antwoordde eenvoudig: „Die komen nog wel.” En zij kwamen inderdaad. In minder dan een jaar werden dertien personen gedoopte dienstknechten van Jehovah.

Vier jaar later gingen twee Getuigen die elkaar nog nooit hadden ontmoet, samenwerken om het goede nieuws in Colombia te prediken. Nadat zij daar een produktief jaar hadden doorgebracht, moest Hilma Sjoberg naar de Verenigde Staten terugkeren. Maar Käthe Palm begaf zich aan boord van een schip dat naar Chili voer en gebruikte de zeventien dagen op zee om zowel aan de bemanning als aan de passagiers getuigenis te geven. Gedurende het volgende decennium werkte zij van Chili’s noordelijkste zeehaven, Arica, tot het zuidelijkste deel van het land, Tierra del Fuego. Zij bezocht zakenpanden en gaf getuigenis aan regeringsfunctionarissen. Uitgerust met een zadeltas over haar schouders om lectuur te vervoeren, en benodigdheden als een deken om in te slapen meesjouwend, bereikte zij de meest afgelegen mijnwerkerskampen en schapenfokkerijen. Het was het leven van een echte pionier. En er waren nog anderen die met diezelfde geest vervuld waren — sommigen ongehuwd, anderen gehuwd, jong en oud.

Gedurende het jaar 1932 werd er een speciale poging gedaan om de Koninkrijksboodschap te verbreiden in Latijnsamerikaanse landen, waar nog weinig gepredikt was. In dat jaar kreeg de brochure Het Koninkrijk, De Hoop der Wereld een opmerkelijke verspreiding. Deze brochure bevatte een lezing die reeds in een internationale radiouitzending was gehoord. Nu werden er zo’n 40.000 exemplaren van de toespraak in gedrukte vorm verspreid in Chili, 25.000 exemplaren in Bolivia, 25.000 in Peru, 15.000 in Ecuador, 20.000 in Colombia, 10.000 op Santo Domingo (nu de Dominicaanse Republiek) en nog eens 10.000 op Porto Rico. Ja, de Koninkrijksboodschap werd verkondigd, en heel grondig.

Tegen 1935 waren er in Zuid-Amerika zelf slechts 247 die hun stem hadden verenigd om te verkondigen dat alleen Gods koninkrijk de mensheid waar geluk zal brengen. Maar wat een geweldig getuigenis gaven zij!

Mensen in zelfs nog afgelegener gebieden bereiken

Jehovah’s Getuigen gingen er geenszins van uit dat zij zich van hun verantwoordelijkheid tegenover God kweten wanneer zij eenvoudig met degenen spraken die toevallig hun buren waren. Zij streefden ernaar iedereen met het goede nieuws te bereiken.

Mensen die op plaatsen woonden waarheen de Getuigen destijds niet persoonlijk konden reizen, konden op andere manieren bereikt worden. Zo zonden de Getuigen in Kaapstad (Zuid-Afrika) aan het einde van de jaren ’20 50.000 brochures aan alle boeren, vuurtorenwachters, boswachters en anderen die afgelegen woonden. Er werd ook een up-to-date adresboek voor heel Zuidwest-Afrika (nu bekend als Namibië) aangeschaft, en aan iedereen wiens naam daarin voorkwam, werd een exemplaar van de brochure De Vriend der Volken gezonden.

In 1929 werd F. J. Franske met de verantwoordelijkheid voor de door het Wachttorengenootschap gekochte schoener Morton belast en kreeg hij de toewijzing om, samen met Jimmy James, mensen in Labrador en alle havens van Newfoundland te bereiken. In de winter trok broeder Franske vaak met een span honden langs de kust. Om de kosten te dekken van de bijbelse lectuur die hij bij hen achterliet, gaven de Eskimo’s en de Newfoundlanders hem artikelen zoals lederwaren en vis. Een paar jaar later deed hij moeite om de mijnwerkers, houthakkers, pelsjagers, veedrijvers en Indianen in het ruige Cariboo-district van British Columbia te bezoeken. Tijdens het reizen jaagde hij voor vlees, plukte wilde bessen en bakte zijn brood in een koekepan boven een open kampvuur. Verder gebruikten hij en een partner bij een andere gelegenheid een vissersboot als vervoermiddel terwijl zij de Koninkrijksboodschap naar elk eiland, elke inham, elk houthakkerskamp, elke vuurtoren en nederzetting langs de westkust van Canada brachten. Hij was slechts een van de velen die speciale krachtsinspanningen in het werk stelden om mensen in afgelegen gebieden van de aarde te bereiken.

Aan het eind van de jaren ’20 begon Frank Day noordwaarts te reizen door de dorpen van Alaska, terwijl hij predikte, lectuur verspreidde en brillen verkocht om in zijn fysieke behoeften te voorzien. Hoewel hij op een kunstbeen strompelde, bewerkte hij een gebied dat zich uitstrekte van Ketchikan tot Nome, een afstand van ongeveer 1900 kilometer. Een werker in de goudmijnen had reeds in 1897 exemplaren van Millennial Dawn en de Wachttoren in handen gekregen terwijl hij in Californië was en maakte plannen om deze mee terug te nemen naar Alaska. En in 1910 had kapitein Beams, de schipper van een walvisvaarder, lectuur verspreid in de havens van Alaska die hij aandeed. Maar de predikingsactiviteit begon zich uit te breiden toen broeder Day gedurende meer dan 12 jaar herhaaldelijk zijn zomertochten naar Alaska maakte.

Twee andere Getuigen, die gebruik maakten van een 12 meter lange motorboot genaamd Esther, reisden noordwaarts langs de kust van Noorwegen tot ver in het noordpoolgebied. Zij gaven getuigenis op de eilanden, in vuurtorens, in de kustdorpen en op geïsoleerde plaatsen ver weg in de bergen. Veel mensen verwelkomden hen, en in een jaar tijd konden zij 10.000 tot 15.000 boeken en brochures verspreiden waarin Gods voornemen met de mensheid werd uiteengezet.

De eilanden horen Jehovah’s lof

Niet alleen de eilanden dicht bij de kust van het vasteland kregen getuigenis. Midden in de Grote Oceaan reisde in het begin van de jaren ’30 Sidney Shepherd twee jaar lang per boot om op de Cookeilanden en Tahiti te prediken. Verder naar het westen bezocht George Winton de Nieuwe Hebriden (nu Vanuatu) met het goede nieuws.

Omstreeks dezelfde tijd ging Joseph Dos Santos, een Amerikaan van Portugese afkomst, eveneens op reis om onaangeroerd gebied te bereiken. Eerst gaf hij getuigenis op de buitenste eilanden van Hawaii; vervolgens ondernam hij een predikingstocht rond de wereld. Toen hij echter de Filippijnen bereikte, ontving hij een brief van broeder Rutherford waarin hem werd gevraagd daar te blijven om de Koninkrijksprediking op te bouwen en te organiseren. Dit deed hij, vijftien jaar lang.

Destijds schonk het bijkantoor van het Genootschap in Australië aandacht aan het werk in en om de Stille Zuidzee. Twee van daar uit gezonden pioniers gaven in 1930⁄31 een uitgebreid getuigenis op Fiji. Samoa kreeg getuigenis in 1931. Nieuw-Caledonië werd bereikt in 1932. Een pioniersechtpaar uit Australië ging in 1933 zelfs dienst verrichten in China en gaf tijdens de volgende paar jaar getuigenis in dertien van de belangrijkste steden van dat land.

De broeders in Australië beseften dat er meer tot stand gebracht kon worden als zij een boot tot hun beschikking hadden. Mettertijd rustten zij een 16 meter lange kits uit die zij de Lightbearer noemden, en vanaf begin 1935 gebruikten zij die verscheidene jaren als basis van waar uit een groep ijverige broeders getuigenis gaf in Nederlands Oost-Indië (nu Indonesië), Singapore en Malakka. De aankomst van de boot trok altijd veel aandacht, en dit opende voor de broeders vaak de weg om te prediken en veel lectuur te verspreiden.

Ondertussen besloten aan de andere kant van de aarde in 1935 twee pioniersters uit Denemarken een vakantiereis naar de Faeröer in de Noordatlantische Oceaan te maken. Maar zij hadden meer in gedachten dan een reis te maken om het landschap te bezichtigen. Zij gingen toegerust met duizenden stuks lectuur, en zij gebruikten ze goed. Wind en regen alsook de vijandigheid van de geestelijkheid trotserend, bewerkten zij zoveel van de bewoonde eilanden als zij gedurende hun verblijf maar konden.

Verder naar het westen nam Georg Lindal, een Canadees van IJslandse afkomst, een toewijzing op zich die veel langer duurde. Op aanraden van broeder Rutherford verhuisde hij in 1929 naar IJsland om te pionieren. Wat een volharding legde hij aan de dag! Gedurende het grootste gedeelte van de volgende achttien jaar diende hij daar alleen. Hij bezocht herhaaldelijk de steden en dorpen. Tienduizenden stuks lectuur werden verspreid, maar destijds sloten zich geen IJslanders bij hem aan in Jehovah’s dienst. Met uitzondering van slechts één jaar waren er tot aan 1947, toen er twee op Gilead opgeleide zendelingen arriveerden, in IJsland geen Getuigen met wie hij kon omgaan.

Wanneer mensen verbieden wat God gebiedt

Terwijl de Getuigen aan hun openbare bediening deelnamen, was het, vooral van de jaren ’20 tot en met de jaren ’40, helemaal niet ongewoon wanneer zij op tegenstand stuitten, doorgaans aangewakkerd door plaatselijke geestelijken en soms door regeringsfunctionarissen.

In een plattelandsgebied ten noorden van Wenen (Oostenrijk) werden de Getuigen geconfronteerd met een vijandige menigte dorpelingen die waren opgehitst door de plaatselijke priester, die werd gesteund door de politie. De priesters hadden zich vast voorgenomen dat er in hun dorpen niet door Jehovah’s Getuigen gepredikt zou worden. Maar de Getuigen, die vastbesloten waren hun door God gegeven opdracht ten uitvoer te brengen, waren niet voor één gat te vangen en keerden op een andere dag terug, terwijl zij de dorpen via een omweg binnengingen.

Ondanks dreigementen en eisen van mensen beseften Jehovah’s Getuigen dat zij een verplichting tegenover God hadden om zijn koninkrijk te verkondigen. Zij verkozen God als regeerder meer te gehoorzamen dan mensen (Hand. 5:29). Wanneer plaatselijke functionarissen trachtten Jehovah’s Getuigen religieuze vrijheid te ontzeggen, lieten de Getuigen eenvoudig versterking aanrukken.

Nadat er in 1929 in één deel van Beieren (Duitsland) herhaalde malen arrestaties waren verricht, huurden zij twee speciale treinen — waarvan er één uit Berlijn en de andere uit Dresden zou komen. Deze werden in Reichenbach aan elkaar gekoppeld, en om 2 uur ’s middags arriveerde de gecombineerde trein in het gebied van Regensburg met 1200 passagiers die verlangend waren een aandeel aan het getuigenisgeven te hebben. Het reizen was duur en iedereen had zijn eigen treinkaartje betaald. Bij elk station stapte een groepje verkondigers uit. Een aantal van hen hadden fietsen meegenomen om ook de verre landgebieden te kunnen bewerken. Het hele district werd in één dag bewerkt. Toen zij de resultaten van hun eensgezinde krachtsinspanningen zagen, moesten zij denken aan de belofte die God zijn dienstknechten had gedaan: „Geen enkel wapen dat tegen u gesmeed zal worden, zal succes hebben.” — Jes. 54:17.

De Getuigen in Duitsland waren zo ijverig dat zij tussen 1919 en 1933 naar schatting ten minste 125.000.000 boeken, brochures en tijdschriften, alsook miljoenen traktaten verspreidden. Toch waren er destijds slechts ongeveer 15.000.000 gezinnen in Duitsland. Gedurende die periode ontving Duitsland net zo’n grondig getuigenis als enig ander land op aarde. In dat deel van de aarde werd een van de grootste concentraties personen aangetroffen die beleden met de geest gezalfde volgelingen van Christus te zijn. Maar gedurende de volgende jaren ondergingen zij ook enkele van de gruwelijkste beproevingen op hun rechtschapenheid. — Openb. 14:12.

In het jaar 1933 nam de tegenstand van regeringswege tegen het werk van Jehovah’s Getuigen in Duitsland zeer in hevigheid toe. De huizen van Getuigen en het bijkantoor van het Genootschap werden herhaaldelijk door de Gestapo doorzocht. In de meeste Duitse deelstaten werd de activiteit van de Getuigen verboden, en sommige werden gearresteerd. Vele tonnen van hun bijbels en bijbelse lectuur werden in het openbaar verbrand. Op 1 april 1935 werd er een nationale wet aangenomen waarin de Ernste Bibelforscher (de Ernstige Bijbelonderzoekers, of Jehovah’s Getuigen) werden verboden, en er werden systematische pogingen gedaan om hen van hun levensonderhoud te beroven. De Getuigen op hun beurt gingen al hun vergaderingen voortaan in kleine groepjes houden, troffen regelingen om hun materiaal voor bijbelstudie te vermenigvuldigen in een vorm die de Gestapo niet gemakkelijk zou herkennen en volgden minder opzichtige predikingsmethoden.

Zelfs al vóór die tijd, sinds 1925, hadden de broeders en zusters in Italië onder een fascistische dictatuur geleefd, en in 1929 was er een concordaat tussen de Katholieke Kerk en de fascistische staat getekend. Er werd genadeloos jacht gemaakt op ware christenen. Sommigen vergaderden in schuren en op hooizolders om niet gearresteerd te worden. Er waren destijds in Italië slechts heel weinig Jehovah’s Getuigen; hun pogingen om de Koninkrijksboodschap te verbreiden werden in 1932 echter versterkt toen twintig Getuigen uit Zwitserland overkwamen naar Italië en in een bliksemactie 300.000 exemplaren van de brochure Het Koninkrijk, De Hoop der Wereld verspreidden.

Ook in het Verre Oosten nam de druk toe. In Japan vonden arrestaties van Jehovah’s Getuigen plaats. Grote hoeveelheden van hun bijbelse lectuur werden vernietigd door functionarissen in Seoel (in wat nu de Republiek Korea is) en P’yongyang (in wat nu de Democratische Volksrepubliek Korea is).

Te midden van deze toenemende druk kregen Jehovah’s Getuigen in 1935 aan de hand van de bijbel een duidelijk begrip van de identiteit van de „grote schare” uit Openbaring 7:9-17. Door dit begrip drong het tot hen door dat er een onverwacht en dringend werk te doen was (Jes. 55:5). Niet langer koesterden zij de zienswijze dat allen die niet tot de „kleine kudde” erfgenamen van het hemelse koninkrijk behoorden, op een toekomstig tijdstip de gelegenheid zouden krijgen hun leven in overeenstemming te brengen met Jehovah’s vereisten (Luk. 12:32). Zij beseften dat de tijd was aangebroken om deze mensen nu tot discipelen te maken opdat zij Gods nieuwe wereld zouden kunnen binnengaan. Hoe lang de bijeenvergadering van deze grote schare uit alle natiën zou duren, wisten zij niet, hoewel zij dachten dat het einde van het goddeloze samenstel heel nabij moest zijn. Hoe het werk precies tot stand gebracht zou worden terwijl de vervolging zich uitbreidde en heviger werd, konden zij niet met zekerheid zeggen. Maar van één ding waren zij overtuigd — dat aangezien ’de hand van Jehovah niet te kort is’, hij voor hen de weg zou openen om zijn wil ten uitvoer te brengen. — Jes. 59:1.

In het jaar 1935 waren Jehovah’s Getuigen betrekkelijk gering in aantal — in de hele wereld slechts 56.153.

Zij predikten gedurende dat jaar in 115 landen; maar in bijna de helft van die landen waren minder dan tien Getuigen. Slechts twee landen hadden 10.000 of meer actieve getuigen van Jehovah (de Verenigde Staten, met 23.808; Duitsland, met naar schatting 10.000 van de 19.268 die twee jaar voordien een bericht hadden kunnen inleveren). Zeven andere landen (Australië, Canada, Engeland, Frankrijk, Polen, Roemenië en Tsjechoslowakije) rapporteerden elk meer dan 1000 maar minder dan 6000 Getuigen. Het bericht over de activiteit in 21 andere landen geeft voor elk daarvan tussen de 100 en 1000 Getuigen te zien. Toch besteedde deze groep ijverige Getuigen gedurende dat ene jaar over de hele wereld 8.161.424 uur aan de verkondiging van Gods koninkrijk als de enige hoop voor de mensheid.

Behalve de landen waarin zij gedurende 1935 druk bezig waren, waren er andere gebieden waarheen zij het goede nieuws reeds hadden verbreid, zodat tot aan die tijd 149 landen en eilandengroepen met de Koninkrijksboodschap waren bereikt.

[Inzet op blz. 424]

Ondanks gevangenzetting vonden zij gelegenheden om te prediken

[Inzet op blz. 425]

Bereid en verlangend om het werk voort te zetten!

[Inzet op blz. 441]

Zij trotseerden wind, regen en de vijandigheid van de geestelijkheid

[Inzet op blz. 442]

In Duitsland werd een buitengewoon groot getuigenis gegeven voordat de „Ernste Bibelforscher” daar werden verboden

[Kaart/Illustraties op blz. 423]

Terwijl de wereld in oorlog gewikkeld was, waren R. R. Hollister en Fanny Mackenzie druk bezig een boodschap van vrede aan de mensen van China, Japan en Korea te brengen

[Kaart]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

KOREA

JAPAN

CHINA

GROTE OCEAAN

[Kaart op blz. 428]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Toen emigranten uit de op deze kaart vermelde landen over Gods schitterende voornemen om de mensheid te zegenen vernamen, voelden zij zich gedrongen dat nieuws mee terug te nemen naar hun geboorteland

AMERIKA

↓ ↓

OOSTENRIJK

BULGARIJE

CYPRUS

TSJECHOSLOWAKIJE

DENEMARKEN

FINLAND

DUITSLAND

GRIEKENLAND

HONGARIJE

ITALIË

NEDERLAND

NOORWEGEN

POLEN

PORTUGAL

ROEMENIË

SPANJE

ZWEDEN

ZWITSERLAND

TURKIJE

JOEGOSLAVIË

[Kaart op blz. 432]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Tijdens de jaren ’20 en ’30 vertrokken evangeliepredikers uit Duitsland naar vele landen om getuigenis te geven

DUITSLAND

↓ ↓

ZUID-AMERIKA

NOORD-AFRIKA

AZIË

[Kaart/Illustraties op blz. 435]

IJverige pioniers zoals Frank Smith en zijn broer Gray (op de bovenste foto) verbreidden het goede nieuws langs de oostkust van Afrika

[Kaart]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

OEGANDA

KENIA

TANZANIA

ZUID-AFRIKA

[Kaart/Illustratie op blz. 439]

In heel Zuidwest-Afrika (nu Namibië) ontvingen mensen in 1928 per post deze brochure

[Kaart]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

NAMIBIË

[Kaart/Illustraties op blz. 440]

Aan boord van de „Lightbearer” verbreidden ijverige pioniers de Koninkrijksboodschap in Zuidoost-Azië

[Kaart]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

MALAKKA

BORNEO

CELEBES

SUMATRA

JAVA

TIMOR

NIEUW-GUINEA

AUSTRALIË

GROTE OCEAAN

[Illustraties op blz. 426]

In veel landen trok de lezing „Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven” grote aantallen toehoorders

[Illustraties op blz. 427]

Edwin Scott verspreidde in Zuid-Afrika persoonlijk 50.000 exemplaren van „Een uitdaging aan de wereldleiders”

[Illustratie op blz. 429]

Gehoor gevend aan de oproep om evangeliepredikers diende Willy Unglaube in Europa, Afrika en de Oriënt

[Illustraties op blz. 430]

Tegen 1992 hadden Eric Cooke en zijn broer John (zittend) ieder meer dan 60 jaar in de volle-tijddienst doorgebracht en vreugdevolle ervaringen in Europa en Afrika meegemaakt

[Illustratie op blz. 431]

Toen Edwin Skinner in 1926 naar India ging, omvatte zijn toewijzing vijf landen; hij bleef daar 64 jaar getrouw prediken

[Illustratie op blz. 433]

Alfred en Frieda Tuček, toegerust met voorraden levensmiddelen en met lectuur om getuigenis te geven, dienden als pioniers in het voormalige Joegoslavië

[Illustraties op blz. 434]

In heel West-Afrika had „Bijbel-Brown” er een krachtig aandeel aan de valse aanbidding te ontmaskeren

[Illustratie op blz. 436]

George Young had een aandeel aan de wijdverbreide verkondiging van Gods koninkrijk in Zuid-Amerika, Spanje en Portugal

[Illustratie op blz. 437]

Juan Muñiz (links), die sinds 1924 in Zuid-Amerika had gepredikt, was aanwezig om N. H. Knorr te verwelkomen toen deze meer dan twintig jaar later Argentinië bezocht

[Illustratie op blz. 438]

Nicolás Argyrós verbreidde de bevrijdende bijbelse waarheid naar 14 provincies van Argentinië

[Illustraties op blz. 439]

F. J. Franske, die over land en per boot reisde, trachtte afgelegen nederzettingen met de bijbelse waarheid te bereiken