Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Deel 3 — Getuigen tot de verst verwijderde streek der aarde

Deel 3 — Getuigen tot de verst verwijderde streek der aarde

Hoofdstuk 22

Deel 3 — Getuigen tot de verst verwijderde streek der aarde

Een wereldomvattend bericht over de prediking van de Koninkrijksboodschap vanaf 1935 tot en met 1945 staat op bladzijde 444 tot 461. Het jaar 1935 is heel betekenisvol omdat toen de grote schare uit Openbaring 7:9 werd geïdentificeerd. In verband met de bijeenvergadering van die groep begonnen Jehovah’s Getuigen te onderscheiden dat de bijbel hun een werk in het vooruitzicht stelde van grotere afmetingen dan wat maar ook dat eraan was voorafgegaan. Hoe pakten zij dit aan toen de natiën in de Tweede Wereldoorlog verwikkeld raakten en er door de meeste landen verbodsbepalingen tegen hen of tegen hun bijbelse lectuur werden uitgevaardigd?

TOEN Jehovah’s Getuigen in de jaren ’30 aan hun bediening deelnamen, stelden zij zich ten doel zoveel mogelijk mensen met de Koninkrijksboodschap te bereiken. Als er bijzondere belangstelling werd bespeurd, bleven enkelen van hen soms een groot deel van de nacht op om bijbelse waarheden te verklaren en vragen te beantwoorden teneinde de geestelijk hongerigen te verzadigen. Maar in de meeste gevallen gebruikten de Getuigen eenvoudig korte aanbiedingen die bedoeld waren om de belangstelling van de huisbewoners op te wekken en lieten zij vervolgens de lectuur of openbare bijbellezingen de rest doen. Hun werk bestond erin de mensen in te lichten en zaden van Koninkrijkswaarheid te zaaien.

Een intensieve poging om velen met het goede nieuws te bereiken

Het werk werd met een gevoel van dringendheid verricht. Toen Armando Menazzi, in Córdoba (Argentinië), bijvoorbeeld in het begin van de jaren ’30 de duidelijke uiteenzetting van de bijbelse waarheid in de brochures De Hel en Waar zijn de Dooden? las, handelde hij resoluut (Ps. 145:20; Pred. 9:5; Hand. 24:15). Aangespoord door wat hij leerde en geïnspireerd door de ijver die Nicolás Argyrós aan de dag legde, verkocht hij zijn autoreparatiewerkplaats om zich als pionier aan de prediking van de waarheid te wijden. Vervolgens kochten de Getuigen in Córdoba in het begin van de jaren ’40 op zijn aanmoediging een oude bus, installeerden er bedden in en gebruikten dit voertuig om tien of meer verkondigers mee te nemen op predikingstochten die een week, twee weken of zelfs drie maanden duurden. Telkens wanneer deze reizen werden gepland, werden verschillende broeders en zusters uit de gemeente in de gelegenheid gesteld om mee te gaan. Iedereen in de groep had zijn toegewezen taak — schoonmaken, koken, of vissen en jagen voor voedsel. In ten minste tien Argentijnse provincies predikte deze ijverige groep van huis tot huis, waarbij zij zowel steden als dorpen bewerkten en ook verspreid liggende boerderijen bezochten.

Een soortgelijke geest werd in het Australische veld aan de dag gelegd. Er werd veel getuigenis gegeven in de dichtbevolkte kuststeden. Maar de Getuigen daar probeerden ook mensen te bereiken die in afgelegen gebieden woonden. Zo begonnen op 31 maart 1936 Arthur Willis en Bill Newlands aan een tocht waarbij zij in totaal 19.710 kilometer aflegden om mensen te bereiken op de schapen- en veefokkerijen die zich verspreid in het binnenland bevonden. Voor een groot deel van hun tocht konden zij niet over wegen reizen — er waren alleen ruwe, ongebaande paden door de boomloze woestijn met haar drukkende hitte en huilende zandstormen. Maar zij zetten door. Overal waar belangstelling werd gevonden, speelden zij grammofoonplaten met bijbellezingen af en lieten lectuur achter. Bij andere gelegenheden ging John E. (Ted) Sewell met hen mee; daarna bood hij zich aan om in Zuidoost-Azië te dienen.

Het gebied waarover het bijkantoor van het Genootschap in Australië het opzicht had, reikte tot ver buiten Australië zelf. Het omvatte ook China en eilandengroepen en naties die zich uitstrekten van Tahiti in het oosten tot Birma (nu Myanmar) in het westen, een afstand van 13.700 kilometer. Binnen die begrenzingen bevonden zich landen en gebieden als Hong Kong, Indo-China (nu Kambodja, Laos en Vietnam), Nederlands Oost-Indië (met inbegrip van eilanden als Sumatra, Java en Borneo), Nieuw-Zeeland, Siam (nu Thailand) en Malakka. Het was niet ongewoon wanneer de bijkantooropziener, Alexander MacGillivray, een Schot, een ijverige jonge pionier op zijn kantoor ontbood, hem een landkaart van het bijkantoorgebied liet zien en vroeg: ’Zou je een zendeling willen zijn?’ Vervolgens vroeg hij, wijzend naar een gebied waarin weinig of helemaal niet gepredikt was: ’Hoe zou je het vinden het werk in dit gebied te openen?’

In het begin van de jaren ’30 hadden sommige van deze pioniers al veel werk gedaan in Nederlands Oost-Indië (nu Indonesië) en Singapore. In 1935 reisde Frank Dewar, een Nieuwzeelander, met een groep van deze pioniers aan boord van de Lightbearer tot aan Singapore. Toen, vlak voordat de boot verder ging naar de noordwestkust van Malakka, zei kapitein Eric Ewins: „Zo, Frank, we zijn er. Tot hier kunnen wij je meenemen. Je wilde toch naar Siam? Van boord dus!” Maar Frank was Siam al bijna vergeten, zo had hij van zijn dienst met de groep op de boot genoten. Nu was hij helemaal alleen.

Hij onderbrak zijn reis in Kuala Lumpur totdat hij genoeg geld bij elkaar had voor de rest van de tocht, maar tijdens zijn verblijf daar kreeg hij een verkeersongeluk — hij werd door een vrachtauto gegrepen en van zijn fiets geslingerd. Na zijn herstel, en met slechts vijf dollar op zak, stapte hij in de trein die van Singapore naar Bangkok ging. Maar met geloof in Jehovah’s vermogen om voor hem te zorgen, ging hij door met het werk. Claude Goodman had daar in 1931 kort gepredikt; maar toen Frank in juli 1936 arriveerde, waren er geen Getuigen aanwezig om hem te verwelkomen. Gedurende de volgende paar jaar hadden echter ook anderen een aandeel aan het werk — Willy Unglaube, Hans Thomas en Kurt Gruber uit Duitsland en Ted Sewell uit Australië. Zij verspreidden veel lectuur, maar het meeste ervan was in het Engels, Chinees en Japans.

Toen er een brief naar het hoofdbureau van het Genootschap werd gezonden met de mededeling dat de broeders lectuur in de Thaise taal nodig hadden maar er geen vertaler was, antwoordde broeder Rutherford: „Ik ben niet in Thailand; jullie wel. Heb vertrouwen in Jehovah en werk ijverig, dan zul je een vertaler vinden.” En zo gebeurde het ook. Chomchai Inthaphan, een voormalige directrice van de Presbyteriaanse Meisjesschool in Chiang Mai, aanvaardde de waarheid, en tegen 1941 vertaalde zij bijbelse lectuur in het Thais.

Eén week nadat Frank Dewar in Bangkok was gaan prediken, kwam Frank Rice, die de spits had afgebeten in het Koninkrijkswerk op Java (nu een deel van Indonesië), langs toen hij op weg was naar een nieuwe toewijzing in wat toen Frans Indo-China was. Net als hij dat in zijn vroegere gebied had gedaan, predikte hij tot degenen die Engels spraken terwijl hij de plaatselijke taal leerde. Na Saigon (nu Ho Tsji Minh-stad) te hebben bewerkt, gaf hij wat Engelse les teneinde een oude auto te kopen die hij kon gebruiken om het noordelijke deel van het land te bereiken. Hij bekommerde zich niet om materiële gerieven maar om de Koninkrijksbelangen (Hebr. 13:5). Met de gekochte auto gaf hij getuigenis in steden en dorpen en bij afgelegen huizen helemaal tot aan Hanoi.

Moedige publiciteit

Teneinde belangstelling voor de Koninkrijksboodschap te wekken en de mensen erop attent te maken dat zij resolute stappen moesten doen, gebruikten de Getuigen in veel landen middelen die de aandacht trokken. Te beginnen in 1936 kondigden de Getuigen in Glasgow (Schotland) congreslezingen aan door sandwichborden te dragen en strooibiljetten in winkelbuurten uit te reiken. Twee jaar later, in 1938, werd er in verband met een congres in Londen nog een opvallend kenmerk aan toegevoegd. Nathan H. Knorr en Albert D. Schroeder, die later samen dienst verrichtten als leden van het Besturende Lichaam, gingen vooraan in een optocht waarin bijna 1000 Getuigen door het drukke winkelcentrum van Londen trokken. Om de ander droegen zij een bord met de aankondiging van de openbare lezing „Ziet de feiten onder de ogen”, die door J. F. Rutherford in de Royal Albert Hall gehouden zou worden. Degenen daartussenin droegen een bord aan een stok met het opschrift „Religie is een valstrik en afpersing”. (Destijds werd ’religie’ door hen opgevat als ’alle aanbidding die niet in overeenstemming is met Gods Woord, de bijbel’.) Teneinde de ongunstige reactie van sommigen in het publiek te neutraliseren, werden er later in de week borden met het opschrift „Dient God en Christus, de Koning” tussen de vorige borden door gebruikt. Deze activiteit was voor veel getuigen van Jehovah niet gemakkelijk, maar zij bezagen dit als nog een manier om Jehovah te dienen, nog een toets op hun loyaliteit jegens hem.

Niet iedereen was ingenomen met de moedige publiciteit die Jehovah’s Getuigen aan hun boodschap gaven. De geestelijkheid in Australië en Nieuw-Zeeland oefende druk uit op de managers van radiostations om alle door Jehovah’s Getuigen gesponsorde uitzendingen tegen te houden. In april 1938, toen broeder Rutherford op weg was naar Australië om een radiotoespraak te houden, lieten openbare functionarissen zich beïnvloeden om regelingen die waren getroffen dat hij gebruik zou maken van de Stadsgehoorzaal in Sydney alsook van radiofaciliteiten, te annuleren. Vlug werd het sportpark van Sydney gehuurd, en als gevolg van de uitgebreide publiciteit rond de tegenstand tegen broeder Rutherfords bezoek kwam er zelfs een grotere menigte naar zijn toespraak luisteren. Wanneer de Getuigen bij andere gelegenheden het gebruik van radiofaciliteiten werd ontzegd, reageerden zij hierop door grote publiciteit te geven aan bijeenkomsten waarop lezingen van broeder Rutherford via opnamen ten gehore werden gebracht.

De geestelijken in België stuurden kinderen er op uit om de Getuigen met stenen te bekogelen, en priesters gingen persoonlijk bij de huizen langs om lectuur op te halen die verspreid was. Maar sommige dorpelingen waren blij met wat Jehovah’s Getuigen hun leerden. Vaak zeiden zij: „Geef mij maar een paar brochures; als de priester komt, kan ik hem er één geven om hem tevreden te stellen en de rest houden om te lezen!”

De volgende jaren brachten echter nog krachtiger tegenstand tegen Jehovah’s Getuigen en de Koninkrijksboodschap die zij verkondigden.

De prediking in Europa in weerwil van vervolging in oorlogstijd

Omdat zij hun geloof niet opgaven en niet met prediken ophielden, werden duizenden getuigen van Jehovah in België, Duitsland, Frankrijk, Nederland en Oostenrijk in gevangenissen opgesloten of naar nazi-concentratiekampen gestuurd. Daar was een wrede behandeling een heel gewone zaak. Degenen die nog niet in de gevangenis zaten, verrichtten hun bediening omzichtig. Zij werkten vaak enkel met de bijbel en boden andere lectuur alleen aan wanneer zij nabezoeken bij belangstellende personen brachten. Teneinde arrestatie te vermijden, klopten Getuigen gewoonlijk bij één appartement aan en gingen dan misschien naar een ander pand, of na bij één huis te hebben aangebeld, gingen zij naar een andere straat voordat zij een ander huis bezochten. Maar zij schroomden beslist niet om getuigenis te geven.

Op 12 december 1936, slechts een paar maanden nadat de Gestapo duizenden Getuigen en andere belangstellende personen had gearresteerd in een nationale poging hun werk een halt toe te roepen, voerden de Getuigen zelf een campagne uit. Bliksemsnel stopten zij tienduizenden exemplaren van een gedrukte resolutie in brievenbussen of schoven ze onder de deuren van mensen in heel Duitsland. Hierin werd geprotesteerd tegen de wrede behandeling waaraan hun christelijke broeders en zusters werden onderworpen. Nog geen uur nadat de verspreiding was begonnen, was de politie al overal in de weer om te proberen de verspreiders op te sporen, maar zij kregen er slechts ongeveer een dozijn in het hele land te pakken.

Functionarissen waren geschokt dat na alles wat de nazi-regering had gedaan om het werk te onderdrukken, er zo’n actie kon worden ontketend. Bovendien werden zij bevreesd voor het volk. Waarom? Omdat toen de politie en andere geüniformeerde functionarissen naar de huizen gingen en de bewoners vroegen of zij zo’n vlugschrift hadden ontvangen, de meeste mensen dit ontkenden. In feite had de overgrote meerderheid van hen er geen ontvangen. Slechts twee of drie huisgezinnen in elk gebouw hadden een exemplaar gekregen. Maar dat wist de politie niet. Zij meenden dat er bij elke deur een was achtergelaten.

In de maanden die volgden, ontkenden nazi-functionarissen zeer nadrukkelijk de beschuldigingen die in die gedrukte resolutie werden aangevoerd. Daarom verspreidden de Getuigen die nog in vrijheid waren, op 20 juni 1937 weer een boodschap, een open brief die onverbloemd details omtrent de vervolging onthulde, een document waarin namen van functionarissen alsook datums en plaatsen werden genoemd. Groot was de consternatie onder de Gestapo over deze ontmaskering en over het feit dat de Getuigen zo’n verspreiding voor elkaar hadden gekregen.

Uit talrijke ervaringen van de familie Kusserow uit Bad Lippspringe (Duitsland) bleek diezelfde vastberadenheid om getuigenis te geven. Een voorbeeld is wat er gebeurde nadat Wilhelm Kusserow in Münster door het nazi-regime in het openbaar was geëxecuteerd omdat hij weigerde ten aanzien van zijn geloof te schipperen. Wilhelms moeder, Hilda, ging onmiddellijk naar de gevangenis en verzocht dringend om het lichaam teneinde het te kunnen begraven. Ze zei tegen haar familie: „Wij zullen een krachtig getuigenis geven aan hen die hem gekend hebben.” Bij de begrafenis sprak Wilhelms vader, Franz, een gebed uit waarin geloof tot uitdrukking werd gebracht in Jehovah’s liefdevolle voorzieningen. Aan het graf sprak Wilhelms broer Karl-Heinz woorden van troost uit de bijbel. Zij bleven hiervoor niet ongestraft, maar het belangrijke voor hen was dat zij Jehovah hadden geëerd door getuigenis omtrent zijn naam en zijn koninkrijk te geven.

Toen in Nederland de oorlogsdruk toenam, waren de Getuigen zo verstandig andere regelingen te treffen in verband met hun vergaderingen. Deze werden nu in groepjes van tien of minder in particuliere huizen gehouden. De vergaderplaatsen werden veelvuldig gewijzigd. Elke Getuige bezocht alleen zijn eigen groep en niemand onthulde het adres van de studie, zelfs niet aan een vertrouwd vriend. In die tijd van de geschiedenis, toen hele bevolkingsgroepen als gevolg van de oorlog van huis en haard werden verdreven, beseften Jehovah’s Getuigen dat de mensen dringend de vertroostende boodschap nodig hadden die alleen in Gods Woord te vinden is, en onbevreesd deelden zij die met hen. Maar een brief van het bijkantoor herinnerde de broeders aan de omzichtigheid die Jezus bij diverse gelegenheden had getoond wanneer hij met tegenstanders werd geconfronteerd (Matth. 10:16; 22:15-22). Wanneer zij iemand tegenkwamen die vijandig gezind bleek te zijn, werd het adres dan ook zorgvuldig genoteerd zodat men speciale voorzorgsmaatregelen kon nemen wanneer dat gebied in de toekomst werd bewerkt.

In Griekenland had de hele bevolking tijdens de Duitse bezetting lijden te verduren. Maar de zeer harde behandeling waaraan Jehovah’s Getuigen werden onderworpen, was het gevolg van het feit dat de geestelijken van de Grieks-Orthodoxe Kerk op gemene wijze een verkeerde voorstelling van hen gaven en erop stonden dat de politie en de rechtbanken handelend tegen hen optraden. Veel Getuigen werden in de gevangenis geworpen of werden uit hun woonplaats verbannen of naar afgelegen dorpen gestuurd of werden onder barre omstandigheden op dorre eilanden opgesloten. Niettemin bleven zij getuigenis geven. (Vergelijk Handelingen 8:1, 4.) Vaak werd dit gedaan door tot mensen in parken en openbare tuinen te spreken, door bij hen op de bank te gaan zitten en hun over Gods koninkrijk te vertellen. Wanneer er oprechte belangstelling werd gevonden, kreeg de persoon een kostbaar stuk bijbelse lectuur te leen. Die lectuur werd later teruggegeven en steeds opnieuw gebruikt. Vele waarheidlievende mensen aanvaardden dankbaar de hulp die hun door de Getuigen werd geboden en sloten zich zelfs bij hen aan in het delen van het goede nieuws met anderen, ook al bracht dit bittere vervolging over hen.

Een belangrijke factor die bijdroeg tot de moed en volharding van de Getuigen was dat zij door geestelijk voedsel werden opgebouwd. Hoewel de voorraden lectuur voor verspreiding aan anderen in sommige delen van Europa tijdens de oorlog ten slotte danig waren geslonken, slaagden zij erin geloofversterkend materiaal dat door het Genootschap was gereedgemaakt om door Jehovah’s Getuigen wereldwijd bestudeerd te worden, onder elkaar te laten circuleren. Met gevaar voor hun leven hadden August Kraft, Peter Gölles, Ludwig Cyranek, Therese Schreiber en vele anderen een aandeel aan het reproduceren en distribueren van studiemateriaal dat vanuit Tsjechoslowakije, Italië en Zwitserland naar Oostenrijk werd gesmokkeld. In Nederland was het een vriendelijke bewaker die ervoor zorgde dat Arthur Winkler een bijbel kreeg. Ondanks alle voorzorgsmaatregelen die door de vijand werden getroffen, bereikten verfrissende wateren van bijbelse waarheid uit De Wachttoren zelfs de Duitse concentratiekampen en circuleerden onder de zich daar bevindende Getuigen.

Opsluiting in gevangenissen en concentratiekampen weerhield Jehovah’s Getuigen er niet van getuigen te zijn. Toen de apostel Paulus in Rome gevangenzat, schreef hij: „Ik [heb] zelfs tot gevangenisboeien toe . . . kwaad te lijden . . . Niettemin is het woord van God niet gebonden” (2 Tim. 2:9). Dit bleek ook zo te zijn in het geval van Jehovah’s Getuigen in Europa tijdens de Tweede Wereldoorlog. Bewakers merkten hun gedrag op; sommigen stelden vragen en enkelen werden medegelovigen, ook al betekende dit het verlies van hun eigen vrijheid. Veel gevangenen die samen met de Getuigen werden opgesloten, waren uit landen gekomen als Rusland, waar het goede nieuws nog maar heel weinig gepredikt was. Na de oorlog keerden sommigen van hen als getuigen van Jehovah naar hun geboorteland terug, vol vuur om de Koninkrijksboodschap daar te verbreiden.

Wrede vervolging en de uitwerking van een totale oorlog konden de voorzegde bijeenvergadering van mensen tot Jehovah’s grote geestelijke huis voor aanbidding niet verhinderen (Jes. 2:2-4). De meeste landen van Europa gaven van 1938 tot 1945 een flinke toename te zien in het aantal personen dat in het openbaar aan die aanbidding deelnam door Gods koninkrijk te verkondigen. In Engeland, Finland, Frankrijk en Zwitserland hadden de Getuigen een toename van ruwweg 100 procent. In Griekenland was de toename bijna zevenvoudig. In Nederland twaalfvoudig. Maar tegen het einde van 1945 waren er nog geen gedetailleerde berichten uit Duitsland of Roemenië ontvangen, en uit een aantal andere landen waren slechts onvolledige berichten binnengekomen.

Buiten Europa tijdens die oorlogsjaren

Ook in de Oriënt gaf de wereldoorlog aanleiding tot extreme moeilijkheden voor Jehovah’s Getuigen. In Japan en Korea werden zij gearresteerd alsook geslagen en gemarteld omdat zij Gods koninkrijk voorstonden en de Japanse keizer niet aanbaden. Ten slotte werd elk contact met Getuigen in andere landen afgesneden. De enige gelegenheid voor velen van hen om getuigenis te geven, was wanneer zij ondervraagd werden of voor de rechtbank moesten verschijnen. Tegen het einde van de oorlog was er in deze landen vrijwel een eind gekomen aan de openbare bediening van Jehovah’s Getuigen.

Toen de oorlog zich tot de Filippijnen uitstrekte, werden de Getuigen omdat zij noch de Japanse strijdkrachten noch de verzetsstrijders ondersteunden, door beide partijen mishandeld. Om niet opgepakt te worden, verlieten veel Getuigen hun huis. Maar terwijl zij van plaats tot plaats trokken, predikten zij, waarbij zij lectuur uitleenden wanneer die beschikbaar was en later alleen de bijbel gebruikten. Toen het oorlogsfront terugweek, rustten zij zelfs verscheidene boten uit om grote groepen Getuigen naar eilanden te brengen waar nog weinig of geen getuigeniswerk was verricht.

In Birma (nu Myanmar) was het niet de Japanse invasie maar door anglicaanse, methodistische, rooms-katholieke en Amerikaanse baptistische geestelijken uitgeoefende druk op koloniale functionarissen die ertoe leidde dat de lectuur van Jehovah’s Getuigen in mei 1941 werd verboden. Twee Getuigen die op het telegraafkantoor werkten, zagen een telegram dat hen alert maakte op wat er op komst was, dus brachten de broeders snel lectuur uit het depot van het Genootschap naar een andere plaats om te voorkomen dat alles geconfisqueerd zou worden. Vervolgens werden er pogingen gedaan om veel van de lectuur over land naar China over te brengen.

Destijds vervoerde de Amerikaanse regering grote hoeveelheden oorlogsmateriaal met vrachtwagens over de Birmaweg om de nationalistisch-Chinese regering te steunen. De broeders probeerden ruimte op een van die vrachtwagens te krijgen doch werden afgewezen. Pogingen om een voertuig uit Singapore te kopen, mislukten eveneens. Maar toen Mick Engel, die zorg droeg voor het lectuurdepot van het Genootschap in Rangoon (nu Yangon), een hoge Amerikaanse functionaris benaderde, kreeg hij toestemming om de lectuur op legerwagens te vervoeren.

Toen echter naderhand Fred Paton en Hector Oates de bevelhebber van het konvooi naar China benaderden en om ruimte vroegen, kreeg hij bijna een beroerte! „Wat?”, schreeuwde hij. „Hoe kan ik nu kostbare ruimte in mijn legerwagens afstaan voor jullie ellendige traktaten als ik al absoluut geen plaats heb voor dringend noodzakelijke militaire benodigdheden en medicamenten, die hier in de open lucht liggen te verrotten?” Fred wachtte even en haalde toen de machtigingsbrief uit zijn tas en wees erop dat het een zeer ernstige kwestie zou zijn het bevel van de functionarissen in Rangoon te negeren. De bevelhebber zorgde niet alleen voor het vervoer van twee ton boeken, maar hij stelde de broeders ook een lichte transportwagen, met bestuurder en proviand, ter beschikking. Zij trokken met hun kostbare vracht in noordoostelijke richting over de gevaarlijke bergweg naar China. Na getuigenis te hebben gegeven in Pao-sjan, zetten zij hun tocht voort naar Tsj’oeng-tj’ing (Pahsien). Duizenden stuks lectuur met inlichtingen over Jehovah’s koninkrijk werden er verspreid gedurende het jaar dat zij in China doorbrachten. Tot degenen aan wie zij persoonlijk getuigenis gaven, behoorde ook Tjiang K’ai-sjek, de president van de nationalistisch-Chinese regering.

Ondertussen hadden, daar de bombardementen in Birma heviger werden, alle Getuigen op drie na het land verlaten. De meesten van hen waren naar India gegaan. De activiteit van de drie achtergeblevenen was noodzakelijkerwijs beperkt. Zij bleven echter informeel getuigenis geven, en na de oorlog wierpen hun krachtsinspanningen vrucht af.

Ook in Noord-Amerika werden Jehovah’s Getuigen tijdens de oorlog met ernstige hindernissen geconfronteerd. Wijdverbreid geweld van gepeupel en de ongrondwettelijke toepassing van plaatselijke verordeningen zetten het predikingswerk onder grote druk. Duizenden werden in de gevangenis geworpen wegens het standpunt dat zij als neutrale christenen innamen. Toch werd hierdoor de van-huis-tot-huisbediening van de Getuigen niet vertraagd. Bovendien werd het, te beginnen in februari 1940, gewoon hen in winkelcentra De Wachttoren en Vertroosting (nu Ontwaakt!) op straat te zien aanbieden. Hun ijver werd zelfs nog intenser. Hoewel de Getuigen een van de ergste periodes van vervolging ondergingen die zij ooit in dat deel van de wereld hadden meegemaakt, verdubbelde hun aantal van 1938 tot 1945 in zowel de Verenigde Staten als Canada, en de tijd die zij aan hun openbare bediening besteedden, verdrievoudigde.

In veel landen die met het Britse Gemenebest (in Noord-Amerika, Afrika, Azië, en eilanden in de Caribische Zee en de Grote Oceaan) werden geïdentificeerd, werd er van regeringswege een verbod uitgevaardigd op Jehovah’s Getuigen of hun lectuur. Een van die landen was Australië. Krachtens een officiële kennisgeving die daar op 17 januari 1941 op last van de gouverneur-generaal was gepubliceerd, was het voor Jehovah’s Getuigen onwettig om voor aanbidding bijeen te komen en ook maar iets van hun lectuur te verspreiden of zelfs in hun bezit te hebben. Volgens de wet was het mogelijk het verbod voor de rechtbank aan te vechten, en dit werd prompt gedaan. Maar het duurde twee jaar voordat mr. Starke, de rechter van het Hooggerechtshof, verklaarde dat de verordeningen waarop het verbod was gebaseerd, „willekeurig, eigenmachtig en onderdrukkend” waren. Het voltallige Hof hief het verbod toen op. Wat deden Jehovah’s Getuigen in die tussentijd?

In navolging van de apostelen van Jezus Christus ’gehoorzaamden zij God als regeerder meer dan mensen’ (Hand. 4:19, 20; 5:29). Zij bleven prediken. Ondanks talrijke hindernissen troffen zij zelfs regelingen om van 25 tot 29 december 1941 een congres te houden in Hargrave Park, in de buurt van Sydney. Toen de regering weigerde sommige afgevaardigden per trein te laten reizen, rustte een groep uit West-Australië hun voertuigen uit met gasgeneratoren die met houtskool gestookt werden en begon aan een veertien dagen durende tocht dwars door het land, waarbij zij één week lang over de meedogenloze Nullarborvlakte reisden. Zij arriveerden veilig en genoten samen met de andere 6000 afgevaardigden van het programma. Het jaar daarop werd er weer een congres gehouden, maar deze keer verdeeld in 150 kleinere groepen in zeven grotere steden over het hele land, met sprekers die van de ene plek naar de volgende gingen.

Toen de toestanden in Europa in 1939 verslechterden, boden sommige pionierbedienaren van Jehovah’s Getuigen zich aan om in andere velden te dienen. (Vergelijk Mattheüs 10:23; Handelingen 8:4.) Drie Duitse pioniers werden vanuit Zwitserland naar Sjanghai (China) gezonden. Een aantal ging naar Zuid-Amerika. Tot degenen die naar Brazilië werden overgeplaatst, behoorden Otto Estelmann, die gemeenten in Tsjechoslowakije had bezocht en geholpen, en Erich Kattner, die op het bureau van het Wachttorengenootschap in Praag had gediend. Hun nieuwe toewijzing was niet gemakkelijk. Zij bemerkten dat de Getuigen in sommige landgebieden vroeg opstonden en tot 7 uur ’s morgens predikten en vervolgens laat in de avond verder velddienst verrichtten. Broeder Kattner herinnert zich dat hij, van plaats tot plaats trekkend, vaak onder de blote hemel sliep en zijn lectuurtas als hoofdkussen gebruikte. — Vergelijk Mattheüs 8:20.

Zowel broeder Estelmann als broeder Kattner was in Europa constant door de geheime politie van de nazi’s achtervolgd. Zouden zij door hun vertrek naar Brazilië nu vrij zijn van vervolging? Integendeel, nauwelijks een jaar later brachten zij geruime tijd in huisarrest en gevangenschap door op instigatie van functionarissen die kennelijk nazi-sympathisanten waren! Tegenstand van de katholieke geestelijkheid was ook heel gewoon, maar de Getuigen volhardden in hun door God opgedragen werk. Zij trachtten voortdurend steden en plaatsen in Brazilië te bewerken waar de Koninkrijksboodschap nog niet gepredikt was.

Een overzicht van de wereldwijde situatie laat zien dat in de meeste landen waar zich tijdens de Tweede Wereldoorlog getuigen van Jehovah bevonden, hun organisatie of hun lectuur door de regering verboden werd. Hoewel zij in 1938 in 117 landen hadden gepredikt, waren er tijdens de oorlogsjaren (1939–’45) in meer dan 60 van die landen verbodsbepalingen ten aanzien van hun organisatie of lectuur van kracht of waren hun bedienaren gedeporteerd. Zelfs waar geen verbodsbepalingen bestonden, werden zij gemolesteerd door gepeupel en dikwijls gearresteerd. In weerwil van dit alles kwam er geen eind aan de prediking van het goede nieuws.

De grote schare begint zich in Latijns-Amerika te openbaren

Midden in de oorlogsjaren, in februari 1943, werd met het oog op het werk dat in het naoorlogse tijdperk gedaan moest worden, door het Wachttorengenootschap de Gileadschool in de staat New York geopend om zendelingen voor dienst in het buitenland op te leiden. Vóór het einde van het jaar waren twaalf van die zendelingen al met hun dienst op Cuba begonnen. Het veld daar bleek zeer produktief te zijn.

Reeds in 1910 hadden enkele zaden van bijbelse waarheid Cuba bereikt. C. T. Russell had daar in 1913 een lezing gehouden. J. F. Rutherford had in 1932 in Havana voor de radio gesproken, en zijn toespraak was nog een keer uitgezonden in het Spaans. Maar de groei was traag. Analfabetisme was destijds wijdverbreid en er heerste veel religieus vooroordeel. Aanvankelijk werd er hoofdzakelijk belangstelling getoond onder de Engelssprekende bevolking die van Jamaica en andere plaatsen was gekomen. Tegen 1936 waren er slechts veertig Koninkrijksverkondigers op Cuba. Maar het planten en begieten van zaden van Koninkrijkswaarheid begon toen meer vrucht af te werpen.

In 1934 waren de eerste Cubanen gedoopt; anderen volgden. Te beginnen in 1940 droegen dagelijkse radiouitzendingen gepaard gaande met moedig getuigeniswerk op straat tot versterking van de van-huis-tot-huisbediening aldaar bij. Zelfs voordat er in 1943 op Gilead opgeleide zendelingen arriveerden, hadden op Cuba 950 personen het goede nieuws aanvaard en predikten zij het tot anderen, hoewel niet allen er een geregeld aandeel aan hadden. In de twee jaar na de aankomst van de zendelingen namen de aantallen zelfs nog sneller toe. Tegen 1945 bedroeg het aantal getuigen van Jehovah op Cuba 1894. Hoewel de meesten van hen uit een religie waren gekomen die leerde dat alle getrouwe ondersteuners van de kerk naar de hemel zouden gaan, aanvaardde de overgrote meerderheid van hen die getuigen van Jehovah werden, enthousiast het vooruitzicht op eeuwig leven op aarde in een hersteld paradijs (Gen. 1:28; 2:15; Ps. 37:9, 29; Openb. 21:3, 4). Slechts 1,4 procent van hen beleed tot de met de geest gezalfde broeders van Christus te behoren.

Op nog een andere manier werd er door het hoofdbureau van het Genootschap hulp verschaft voor het Latijnsamerikaanse veld. Vroeg in 1944 brachten N. H. Knorr, F. W. Franz, W. E. Van Amburgh en M. G. Henschel tien dagen op Cuba door om de broeders daar geestelijk te sterken. Gedurende die tijd werd er een congres gehouden in Havana, en er werden regelingen uiteengezet om het predikingswerk beter te coördineren. Deze reis voerde broeder Knorr en broeder Henschel ook naar Costa Rica, Guatemala en Mexico om Jehovah’s Getuigen in die landen bij te staan.

In 1945 en 1946 maakten N. H. Knorr en F. W. Franz reizen die hen in staat stelden in 24 landen van Mexico tot aan de zuidelijke punt van Zuid-Amerika alsook in het Caribisch gebied met de Getuigen te spreken en samen te werken. Zij brachten persoonlijk vijf maanden in dat deel van de wereld door en verschaften liefdevolle hulp en leiding. Op sommige plaatsen kwamen zij met slechts een handjevol geïnteresseerden samen. Opdat er vaste regelingen voor vergaderingen en velddienst zouden zijn, hielpen zij er persoonlijk aan mee de eerste gemeenten in Lima (Peru) en Caracas (Venezuela) te organiseren. Overal waar reeds gemeentevergaderingen werden gehouden, bezochten zij deze en gaven bij gelegenheid raad hoe de praktische waarde ervan in verband met het evangelisatiewerk verbeterd kon worden.

Waar mogelijk werden gedurende deze bezoeken regelingen voor openbare bijbellezingen getroffen. De lezingen werden grootscheeps aangekondigd met behulp van loopborden die door Getuigen werden gedragen en door op straat strooibiljetten uit te reiken. De 394 Getuigen in Brazilië waren dan ook verheugd 765 aanwezigen op hun congres in São Paulo te hebben. In Chili, waar 83 Koninkrijksverkondigers waren, kwamen er 340 om naar de speciaal aangekondigde toespraak te luisteren. In Costa Rica waren de 253 plaatselijke Getuigen verrukt over het totale aantal van 849 op hun twee congressen. Dit waren gelegenheden voor warme omgang onder de broeders.

Het doel was echter niet louter om gedenkwaardige congressen te hebben. Gedurende deze reizen legden de vertegenwoordigers van het hoofdbureau er speciaal de nadruk op hoe belangrijk het was om bij belangstellende personen nabezoeken te brengen en huisbijbelstudies te leiden. Om echte discipelen te worden, hadden de mensen regelmatig onderricht uit Gods Woord nodig. Als gevolg hiervan groeide het aantal huisbijbelstudies in dit deel van de wereld snel.

Terwijl broeder Knorr en broeder Franz deze dienstreizen maakten, arriveerden meer op Gilead opgeleide zendelingen in hun toewijzing. Tegen het einde van 1944 dienden er enkelen in Costa Rica, Mexico en op Porto Rico. In 1945 hielpen andere zendelingen om het predikingswerk op Barbados, in Brazilië, Brits Honduras (nu Belize), Chili, Colombia, El Salvador, Guatemala, op Haïti, Jamaica, in Nicaragua, Panama en Uruguay beter georganiseerd te krijgen. Toen in 1945 de eerste twee zendelingen in de Dominicaanse Republiek arriveerden, waren zij de enige Getuigen in het land. De uitwerking van de bediening van de vroege zendelingen werd al snel gevoeld. Trinidad Paniagua zei over de eerste zendelingen die naar Guatemala waren gezonden: „Dit was precies wat wij nodig hadden — onderwijzers van het Woord van God die ons zouden helpen te begrijpen hoe het werk gedaan moest worden.”

Zo werd de grondslag gelegd voor expansie in dit deel van het wereldomvattende veld. Op de Caribische eilanden waren tegen het einde van 1945 3394 Koninkrijksverkondigers. In Mexico waren er 3276, en in Centraal-Amerika nog eens 404. In Zuid-Amerika waren er 1042. Voor dit deel van de wereld vertegenwoordigt dat een toename van 386 procent over de voorgaande zeven jaar, een zeer woelige periode in de menselijke geschiedenis. Maar dit was slechts een begin. Een werkelijk explosieve groei lag nog in het verschiet! De bijbel had voorzegd dat er vóór de grote verdrukking „een grote schare . . . uit alle natiën en stammen en volken en talen” als aanbidders van Jehovah bijeenvergaderd zou worden. — Openb. 7:9, 10, 14.

Toen in 1939 de Tweede Wereldoorlog begon, waren er slechts 72.475 getuigen van Jehovah die in 115 landen predikten (indien gerekend naar de staatkundige indeling van het begin van de jaren ’90). Ondanks de hevige vervolging die zij op wereldomvattende schaal ondervonden, was hun aantal tegen het einde van de oorlog meer dan verdubbeld. Zoals het bericht over 1945 dan ook liet zien, waren er 156.299 Getuigen werkzaam in de 107 landen waarvoor het mogelijk is geweest berichten samen te stellen. Tegen die tijd waren er echter in werkelijkheid 163 landen met de Koninkrijksboodschap bereikt.

Het getuigenis dat van 1936 tot en met 1945 werd gegeven, was werkelijk verbazingwekkend. Gedurende dat decennium van wereldberoering besteedden deze ijverige getuigen van Jehovah er in totaal 212.069.285 uur aan om de wereld ervan in kennis te stellen dat Gods koninkrijk de enige hoop voor de mensheid is. Zij verspreidden ook 343.054.579 boeken, brochures en tijdschriften om mensen te helpen de schriftuurlijke basis voor dat vertrouwen te begrijpen. Teneinde oprechte belangstellenden te helpen, leidden zij in 1945 gemiddeld 104.814 gratis huisbijbelstudies.

[Inzet op blz. 455]

Hoewel zij door de oorlog genoodzaakt waren te vluchten, bleven zij prediken

[Kader/Illustraties op blz. 451-453]

Zij weigerden op te houden met getuigenis geven ook al werden zij gevangengezet

Hier ziet men slechts enkelen van de duizenden die tijdens de Tweede Wereldoorlog in gevangenissen en concentratiekampen om hun geloof geleden hebben

1. Adrian Thompson, Nieuw-Zeeland. In 1941 in Australië gevangengezet; zijn aanvraag voor vrijstelling van militaire dienst werd afgewezen toen Australië Jehovah’s Getuigen verbood. Na zijn vrijlating versterkte hij als reizend opziener de gemeenten in hun openbare bediening. Diende als zendeling en de eerste reizende opziener in het naoorlogse Japan; tot zijn dood in 1976 bleef hij ijverig prediken.

2. Alois Moser, Oostenrijk. Hij zat in zeven gevangenissen en concentratiekampen. In 1992, op 92-jarige leeftijd, nog steeds een actieve Getuige.

3. Franz Wohlfahrt, Oostenrijk. De terechtstelling van zijn vader en zijn broer schrikten Franz niet af. Hij werd vijf jaar in het kamp Rollwald in Duitsland gevangen gehouden. In 1992, op 70-jarige leeftijd, gaf hij nog steeds getuigenis.

4. Thomas Jones, Canada. In 1944 in de gevangenis opgesloten, vervolgens in twee werkkampen gevangen gehouden. Na 34 jaar volle-tijddienst werd hij in 1977 aangesteld als lid van het bijkantoorcomité dat het opzicht heeft over het predikingswerk in heel Canada.

5. Maria Hombach, Duitsland. Herhaaldelijk gearresteerd; 3 1⁄2 jaar in eenzame opsluiting. Riskeerde als koerierster haar leven om bijbelse lectuur naar mede-Getuigen te brengen. In 1992, op 90-jarige leeftijd, een getrouw lid van de Bethelfamilie.

6. Max en Konrad Franke, Duitsland. Vader en zoon, beiden herhaaldelijk in de gevangenis opgesloten, en dat vele jaren lang. (Konrads vrouw, Gertrud, zat eveneens in de gevangenis.) Allen bleven loyale, ijverige dienstknechten van Jehovah, en Konrad bevond zich in de voorste gelederen om het predikingswerk van de Getuigen in het naoorlogse Duitsland weer op te bouwen.

7. A. Pryce Hughes, Engeland. Tweemaal veroordeeld tot gevangenisstraf in Wormwood Scrubs, Londen; had ook tijdens de Eerste Wereldoorlog wegens zijn geloof gevangengezeten. Tot zijn dood in 1978 bevond hij zich in de voorste gelederen van de Koninkrijksprediking in Engeland.

8. Adolphe en Emma Arnold met hun dochter Simone, Frankrijk. Nadat Adolphe in de gevangenis was opgesloten, bleven Emma en Simone getuigenis geven, alsook lectuur aan andere Getuigen distribueren. Toen Emma in de gevangenis zat, werd zij met eenzame opsluiting gestraft omdat zij hardnekkig tot andere gevangenen bleef prediken. Simone werd naar een verbeteringsgesticht gestuurd. Allen bleven ijverige Getuigen.

9. Ernst en Hildegard Seliger, Duitsland. Met hun beiden hebben zij om hun geloof meer dan 40 jaar in gevangenissen en concentratiekampen gezeten. Zelfs in de gevangenis bleven zij bijbelse waarheden met anderen delen. Toen zij vrij waren, besteedden zij al hun tijd aan de prediking van het goede nieuws. Broeder Seliger stierf in 1985 als een loyale dienstknecht van God; zuster Seliger in 1992.

10. Carl Johnson, Verenigde Staten. Twee jaar na zijn doop werd hij met honderden andere Getuigen in Ashland (Kentucky) in de gevangenis opgesloten. Heeft als pionier en als kringopziener gediend; neemt in 1992 als ouderling nog steeds de leiding in de velddienst.

11. August Peters, Duitsland. Weggerukt van zijn vrouw en vier kinderen werd hij van 1936–’37, alsook van 1937–’45 in de gevangenis opgesloten. Na zijn vrijlating deed hij, in plaats van minder te prediken, meer door in de volle-tijddienst te gaan. In 1992, op 99-jarige leeftijd, diende hij nog steeds als een lid van de Bethelfamilie en had hij het aantal Jehovah’s Getuigen in Duitsland zien groeien tot 163.095.

12. Gertrud Ott, Duitsland. Gevangengezet in Łódź (Polen), toen in het concentratiekamp Auschwitz; vervolgens in Gross-Rosen en Bergen-Belsen in Duitsland. Na de oorlog diende zij ijverig als zendelinge in Indonesië, Iran en Luxemburg.

13. Katsoeo Mioera, Japan. Zeven jaar na zijn arrestatie en gevangenzetting in Hirosjima werd de gevangenis waarin hij opgesloten was, grotendeels met de grond gelijkgemaakt door de atoombom die de stad verwoestte. Artsen vonden echter geen aanwijzingen dat hij schade had ondervonden van de straling. De laatste jaren van zijn leven diende hij als pionier.

14. Martin en Gertrud Poetzinger, Duitsland. Een paar maanden na hun huwelijk werden zij gearresteerd en negen jaar gescheiden. Martin werd naar Dachau en Mauthausen gezonden; Gertrud naar Ravensbrück. Ondanks een wrede behandeling wankelde hun geloof niet. Na hun vrijlating besteedden zij al hun krachtsinspanningen in Jehovah’s dienst. Gedurende 29 jaar diende hij als reizend opziener in heel Duitsland; vervolgens tot zijn dood in 1988 als een lid van het Besturende Lichaam. Gertrud was in 1992 nog steeds een ijverige evangeliepredikster.

15. Jizo en Matsoeë Isjii, Japan. Na gedurende een decennium bijbelse lectuur in heel Japan te hebben verspreid, werden zij in de gevangenis opgesloten. Hoewel het werk van Jehovah’s Getuigen in Japan tijdens de oorlog lam was gelegd, gaven broeder en zuster Isjii na de oorlog weer ijverig getuigenis. Tegen 1992 had Matsoeë Isjii het aantal actieve Getuigen in Japan zien toenemen tot over de 171.000.

16. Victor Bruch, Luxemburg. Gevangengezeten in Buchenwald, Lublin, Auschwitz en Ravensbrück. Op 90-jarige leeftijd nog steeds actief als een ouderling van Jehovah’s Getuigen.

17. Karl Schurstein, Duitsland. Reizend opziener voordat Hitler aan de macht kwam. Acht jaar gevangengezeten, waarna hij in 1944 in Dachau door de SS werd gedood. Zelfs in het kamp bleef hij anderen geestelijk opbouwen.

18. Kim Bong-nyoe, Korea. Zes jaar opgesloten. Op 72-jarige leeftijd vertelt zij anderen nog steeds over Gods koninkrijk.

19. Pamfil Albu, Roemenië. Na wreed mishandeld te zijn, werd hij voor 2 1⁄2 jaar naar een werkkamp in Joegoslavië gezonden. Na de oorlog werd hij opnieuw tweemaal, voor nog eens 12 jaar, in de gevangenis opgesloten. Hij hield er niet mee op over Gods voornemen te spreken. Vóór zijn dood hielp hij duizenden in Roemenië om met de wereldomvattende organisatie van Jehovah’s Getuigen te dienen.

20. Wilhelm Scheider, Polen. Van 1939–’45 in nazi-concentratiekampen. Van 1950–’56, alsook van 1960–’64, in communistische gevangenissen. Tot zijn dood in 1971 wijdde hij zijn krachten onwankelbaar aan de verkondiging van Gods koninkrijk.

21. Harald en Elsa Abt, Polen. Tijdens en na de oorlog bracht Harald wegens zijn geloof 14 jaar in gevangen- en concentratiekampen door maar bleef zelfs daar prediken. Elsa werd van haar dochtertje weggerukt en vervolgens in zes kampen in Polen, Duitsland en Oostenrijk gevangen gehouden. Ondanks een 40-jarig verbod op Jehovah’s Getuigen in Polen, zelfs na de oorlog, zijn zij allen ijverige dienstknechten van Jehovah gebleven.

22. Ádám Szinger, Hongarije. Tijdens zes rechtszittingen tot 23 jaar veroordeeld, waarvan hij 8 1⁄2 jaar in gevangen- en werkkampen heeft doorgebracht. Na zijn vrijlating diende hij in totaal 30 jaar als reizend opziener. Op 69-jarige leeftijd is hij nog steeds een loyale gemeenteouderling.

23. Joseph Dos Santos, Filippijnen. Had 12 jaar als volle-tijdverkondiger van de Koninkrijksboodschap gediend voordat hij in 1942 in de gevangenis werd opgesloten. Bracht na de oorlog de activiteit van Jehovah’s Getuigen op de Filippijnen weer op gang en bleef tot zijn dood in 1983 in de pioniersdienst.

24. Rudolph Sunal, Verenigde Staten. Gevangengezet in Mill Point (West Virginia). Na zijn vrijlating besteedde hij al zijn tijd aan het verbreiden van de kennis van Gods koninkrijk — als pionier, lid van de Bethelfamilie en kringopziener. In 1992, op 78-jarige leeftijd, nog steeds pionier.

25. Martin Magyarosi, Roemenië. Vanuit de gevangenis, 1942–’44, bleef hij leiding geven aan de prediking van het goede nieuws in Transsylvanië. Toen hij werd vrijgelaten, reisde hij veel om mede-Getuigen aan te moedigen in hun prediking en was hij zelf een onbevreesde Getuige. Na in 1950 weer in de gevangenis te zijn opgesloten, stierf hij in 1953 als een loyale dienstknecht van Jehovah in een werkkamp.

26. R. Arthur Winkler, Duitsland en Nederland. Eerst naar het concentratiekamp Esterwegen gezonden; bleef in het kamp prediken. Later, in Nederland, werd hij zo door de Gestapo geslagen dat hij onherkenbaar was. Ten slotte werd hij naar Sachsenhausen gezonden. Tot zijn dood in 1972 een loyale, ijverige Getuige.

27. Park Ock-hi, Korea. Drie jaar in de Sodaemun-gevangenis in Seoel; onderging onbeschrijflijke martelingen. In 1992, op 91-jarige leeftijd, als speciale pionierster nog steeds een ijverige Getuige.

[Kaart/Illustratie op blz. 446]

Alexander MacGillivray hielp als opziener van het Australische bijkantoor plannen te maken voor predikingstochten naar vele landen en eilanden

[Kaart]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

AUSTRALIË

NIEUW-ZEELAND

TAHITI

TONGA

FIJI

NIEUW-GUINEA

JAVA

BORNEO

SUMATRA

BIRMA

HONG KONG

MALAKKA

SIAM

INDO-CHINA

CHINA

GROTE OCEAAN

Namen zoals ze in de jaren ’30 gebruikelijk waren

[Kaart/Illustraties op blz. 460]

Tegen het einde van 1945 hadden zendelingen van de Gileadschool reeds in 18 landen in dit deel van de wereld hun dienst op zich genomen

Charles en Lorene Eisenhower

Cuba

John en Adda Parker

Guatemala

Emil Van Daalen

Porto Rico

Olaf Olson

Colombia

Don Burt

Costa Rica

Gladys Wilson

El Salvador

Hazel Burford

Panama

Louise Stubbs

Chili

[Kaart]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

CUBA

COSTA RICA

MEXICO

PORTO RICO

BARBADOS

BELIZE

BRAZILIË

BOLIVIA

CHILI

COLOMBIA

DOMINICAANSE REPUBLIEK

EL SALVADOR

GUATEMALA

HAÏTI

JAMAICA

NICARAGUA

PANAMA

URUGUAY

[Illustratie op blz. 444]

Sommige colporteurs verspreidden vele dozen lectuur; huisbewoners ontvingen talrijke bijbelse toespraken in elk boek

[Illustratie op blz. 445]

Armando Menazzi (in het midden vooraan) en een vreugdevolle groep die met hem meereisde op een predikingstocht in hun „pioniershuis op wielen”

[Illustratie op blz. 445]

Arthur Willis, Ted Sewell en Bill Newlands, die met z’n drieën de Koninkrijksboodschap naar het Australische binnenland brachten

[Illustratie op blz. 447]

Frank Dewar (hier met zijn vrouw en hun twee dochters) ging in 1936 als eenzame pionier naar Thailand en was in 1992 nog steeds speciale pionier

[Illustratie op blz. 447]

Chomchai Inthaphan gebruikte haar bekwaamheid als vertaalster om het Thaise volk met het goede nieuws uit de bijbel te bereiken

[Illustratie op blz. 448]

In Duitsland verspreidden Jehovah’s Getuigen in 1937 op grote schaal deze open brief, ook al was hun aanbidding van regeringswege verboden

[Illustratie op blz. 449]

Het gezin van Franz en Hilda Kusserow — stuk voor stuk getrouwe getuigen van Jehovah, hoewel allen van het gezin (behalve een zoon die bij een ongeluk was omgekomen) wegens hun geloof in concentratiekampen, gevangenissen of verbeteringsgestichten terechtkwamen

[Illustraties op blz. 450]

Enkelen in Oostenrijk en Duitsland die hun leven riskeerden om kostbaar materiaal voor bijbelstudie, zoals te zien op de achtergrond, te stencilen of te verspreiden

Therese Schreiber

Peter Gölles

Elfriede Löhr

Albert Wandres

August Kraft

Ilse Unterdörfer

[Illustratie op blz. 454]

Getuigen op een congres in 1936 in Sjanghai (China); negen van deze groep werden bij die gelegenheid gedoopt

[Illustratie op blz. 456]

Ondanks een verbod op hun aanbidding hielden deze Getuigen in 1941 een congres in Hargrave Park, in de buurt van Sydney (Australië)

[Illustratie op blz. 458]

Cubaanse Getuigen op een congres in 1939 in Cienfuegos

[Illustratie op blz. 459]

N. H. Knorr (links) op het congres in 1945 in São Paulo, met Erich Kattner als tolk