Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Door menselijke kracht? of door Gods geest?

Door menselijke kracht? of door Gods geest?

Hoofdstuk 24

Door menselijke kracht? of door Gods geest?

DE toewijzing die Jezus Christus zijn volgelingen gaf, was ogenschijnlijk onmogelijk groot. Hoewel zij met slechts weinigen waren, moesten zij het goede nieuws van Gods koninkrijk op de gehele bewoonde aarde prediken (Matth. 24:14; Hand. 1:8). Niet alleen was de taak gigantisch, maar ze moest ook ondanks schijnbaar overweldigende problemen ten uitvoer gebracht worden omdat, zoals Jezus zijn discipelen ronduit te verstaan gaf, zij in alle natiën gehaat en vervolgd zouden worden. — Matth. 24:9; Joh. 15:19, 20.

Ondanks wereldomvattende tegenstand hebben Jehovah’s Getuigen zich er ijverig op toegelegd het door Jezus voorzegde werk ten uitvoer te brengen. Dat er reeds in aanzienlijke mate getuigenis is gegeven, is een geboekstaafd feit en is werkelijk spectaculair. Maar waardoor is het mogelijk gemaakt? Door menselijke kracht of menselijk vernuft? Of door de werking van de geest van God?

Het bijbelse verslag over het herstel van de ware aanbidding in Jeruzalem in de zesde eeuw v.G.T. herinnert ons eraan dat Gods rol in de totstandkoming van zijn wil nooit over het hoofd gezien mag worden. Wereldlijke commentators zullen misschien naar een andere verklaring zoeken voor wat er gebeurt. Maar toen God uitlegde hoe zijn voornemen ten uitvoer gebracht zou worden, liet hij zijn profeet Zacharia verklaren: „’Niet door een krijgsmacht, noch door kracht, maar door mijn geest’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd” (Zach. 4:6). Jehovah’s Getuigen aarzelen niet te zeggen dat dit de manier is waarop de prediking van de Koninkrijksboodschap thans ten uitvoer gebracht wordt — niet door een beroep te doen op militaire kracht, en ook niet op grond van de persoonlijke kracht of invloed van welke prominente groep mensen dan ook, maar als resultaat van de werkzaamheid van Jehovah’s geest. Wordt hun overtuiging door de bewijzen ondersteund?

„Niet veel wijzen naar het vlees”

Toen de apostel Paulus aan de eerste christenen in Griekenland schreef, erkende hij: „Gij ziet uw roeping, broeders, dat niet veel wijzen naar het vlees werden geroepen, niet veel machtigen, niet velen van edele geboorte; maar God heeft het dwaze der wereld uitgekozen om de wijzen te beschamen; en God heeft het zwakke der wereld uitgekozen om het sterke te beschamen; en God heeft het onedele der wereld uitgekozen en dat waarop wordt neergezien, de dingen die niet zijn, om de dingen die zijn, teniet te doen, opdat geen vlees zou roemen voor het aangezicht van God.” — 1 Kor. 1:26-29.

Jezus’ apostelen kwamen uit de arbeidersklasse. Vier van hen waren visser van beroep. Eén was belastinginner geweest, een beroep dat door de joden werd veracht. Deze apostelen waren mannen die door de joodse geestelijken als „ongeletterde en gewone mensen” werden beschouwd, hetgeen te kennen geeft dat zij niet aan hogere onderwijsinstellingen hadden gestudeerd (Hand. 4:13). Dit wil niet zeggen dat personen die meer wereldlijk of godsdienstig onderricht hadden genoten, geen christenen werden. De apostel Paulus had gestudeerd aan de voeten van de geleerde Gamaliël, een lid van het joodse Sanhedrin (Hand. 22:3). Maar zoals de Schrift zegt, waren er „niet veel” van zulke mensen.

De geschiedenis legt er getuigenis van af dat Celsus, een Romeins filosoof uit de tweede eeuw G.T., zich er spottend over uitlaat dat „arbeiders, schoenmakers, boeren, de slechtst onderrichte en meest onbeschaafde mensen, ijverige predikers van het Evangelie zouden moeten zijn” (The History of the Christian Religion and Church, During the Three First Centuries, door August Neander). Wat heeft ware christenen gesterkt om ondanks de spot en de hevige vervolging die in het Romeinse Rijk over hen werd gebracht, verkondigers van het goede nieuws te blijven? Jezus had gezegd dat Gods heilige geest dit tot stand zou brengen. — Hand. 1:8.

In recentere tijd zijn Jehovah’s Getuigen eveneens gesmaad omdat zij merendeels gewone mensen zijn, geen mensen wier maatschappelijke status van dien aard is dat de wereld naar hen opziet. Een van de eerste hedendaagse dienstknechten van Jehovah die de Koninkrijksboodschap aan mensen in Denemarken bekendmaakte, was een schoenmaker. In Zwitserland en Frankrijk was het een tuinman. In vele delen van Afrika werd de boodschap door trekarbeiders gepredikt. In Brazilië hadden zeelieden een aandeel aan dit werk. Heel wat Poolse Getuigen in het noorden van Frankrijk waren mijnwerkers.

Aangezien datgene wat zij met behulp van de Wachttoren-publikaties uit Gods Woord hadden geleerd, hen diep had geroerd, wilden zij hun liefde voor Jehovah tonen door hem te gehoorzamen, en daarom namen zij het werk ter hand dat ware christenen volgens Gods Woord moeten verrichten. Sindsdien zijn miljoenen uit alle rangen en standen gaan deelnemen aan dit werk. Zij zijn allen evangeliepredikers.

Jehovah’s Getuigen vormen de enige religieuze organisatie in de wereld waarin ieder lid persoonlijk getuigenis geeft aan niet-gelovigen, tracht hun vragen aan de hand van de bijbel te beantwoorden en hen aanspoort geloof te stellen in Gods Woord. Andere religieuze organisaties erkennen dat alle christenen dit werk dienen te doen. Sommigen hebben getracht hun kerklidmaten ertoe aan te moedigen. Maar Jehovah’s Getuigen zijn de enigen die het consequent doen. Wiens leiding, wiens raad, wiens verzekering van liefdevolle steun en wiens beloften motiveren hen om dit werk, dat anderen mijden, te verrichten? Vraag het hun zelf. Ongeacht in welk land zij wonen, zij zullen antwoorden: „Die van Jehovah.” Aan wie dient dan de eer gegeven te worden?

Een rol die voor de engelen van God was voorzegd

Toen Jezus de gebeurtenissen beschreef die tijdens het besluit van dit samenstel van dingen zouden plaatsvinden, toonde hij aan dat niet alleen zijn volgelingen op aarde een aandeel zouden hebben aan het bijeenvergaderen van personen die rechtvaardigheid liefhebben. In Mattheüs 24:31 zei hij dat hij „zijn engelen [zou] uitzenden met een luid trompetgeschal” om de „uitverkorenen”, de laatste leden van de 144.000, die met Christus in het hemelse koninkrijk zouden delen, bijeen te brengen. Dezen zouden „van de vier windstreken”, uit alle delen van de aarde, worden bijeenvergaderd. (Vergelijk Lukas 12:32; 2 Timotheüs 2:10; Openbaring 14:1-4.) Is dit ook werkelijk gebeurd?

Ja, inderdaad! Hoewel de Bijbelonderzoekers slechts enkele duizenden telden toen de wereld in 1914 haar laatste dagen inging, omspande hun prediking van de Koninkrijksboodschap al gauw de hele aardbol. In het Verre Oosten, in landen van Europa, Afrika en Amerika en op de eilanden in de wereldzeeën, grepen personen de gelegenheid aan om de belangen van Gods koninkrijk te dienen en werden zij in één verenigde organisatie bijeengebracht.

In het westen van Australië bijvoorbeeld bereikte de Koninkrijksboodschap Bert Horton. Religie zoals hij die kende, interesseerde hem niet; hij had zich actief beziggehouden met politiek en vakbondsactiviteiten. Maar toen zijn moeder hem de Wachttoren-publikatie Het Goddelijk Plan der Eeuwen gaf en hij deze samen met de bijbel begon te lezen, wist hij dat hij de waarheid had gevonden. Spontaan deelde hij die met zijn collega’s. Toen hij erin slaagde de Bijbelonderzoekers te vinden, sloot hij zich verheugd bij hen aan, werd in 1922 gedoopt, nam de volle-tijdbediening op zich en bood aan overal te dienen waar Jehovah’s organisatie hem kon gebruiken.

Aan de andere kant van de aarde vertrok W. R. Brown, die reeds op de Caribische eilanden had gepredikt, in 1923 naar Afrika om de Koninkrijksboodschap daar te verbreiden. Hij was geen onafhankelijke prediker op een persoonlijke missie. Ook hij werkte met Jehovah’s georganiseerde volk samen. Hij had aangeboden te dienen waar hij nodig was, en hij begon aan zijn werk in West-Afrika als reactie op aanwijzingen van het hoofdbureau. Degenen die persoonlijk voordeel trokken van zijn bediening, werden eveneens geholpen de belangrijkheid van een nauwe samenwerking met Jehovah’s organisatie in te zien.

De Koninkrijksprediking bereikte ook Zuid-Amerika. Hermán Seegelken, in Mendoza (Argentinië), had reeds geruime tijd de huichelarij in zowel de katholieke als de protestantse kerken opgemerkt. Maar in 1929 hoorde ook hij de boodschap van het Koninkrijk, die hij gretig aanvaardde en met anderen begon te delen, samen met Jehovah’s dienstknechten over de hele wereld. Soortgelijke ervaringen werden overal op aarde opgedaan. Ook al leefden mensen „uit elke stam en taal en elk volk en elke natie” in geografisch opzicht verspreid en hadden zij verschillende levensgewoonten, toch luisterden zij niet alleen maar boden zich ook in Gods dienst aan. Zij werden bijeenvergaderd in een verenigde organisatie om het werk te doen dat Jezus voor deze tijd had voorzegd (Openb. 5:9, 10). Hoe valt dit te verklaren?

De bijbel zegt dat de engelen van God hier een belangrijke rol in zouden hebben. Tengevolge hiervan zou de bekendmaking van het Koninkrijk over de hele aarde weerklinken als het geluid van een trompet uit een bovenmenselijke bron. Ja, tegen 1935 was het tot 149 landen doorgedrongen — in het noorden, het zuiden, het oosten en het westen, van het ene einde van de aarde tot het andere.

In het begin gaf alleen een „kleine kudde” er blijk van oprechte waardering voor Gods koninkrijk te hebben en de belangen ervan te willen dienen. Dat was ook in de bijbel voorzegd. Nu heeft een snel groeiende „grote schare”, bestaande uit miljoenen mensen uit alle natiën, zich bij hen aangesloten. Ook dat was in Gods Woord voorzegd (Luk. 12:32; Joh. 10:16; Openb. 7:9, 10). Zij zijn geen mensen die alleen maar beweren gezamenlijk dezelfde religie aan te hangen terwijl zij in werkelijkheid onderling verdeeld zijn als gevolg van de vele zienswijzen en filosofieën waardoor de wereld om hen heen wordt versplinterd. Het is niet zo dat Jehovah’s Getuigen alleen maar over Gods koninkrijk spreken terwijl zij in werkelijkheid vertrouwen stellen in de heerschappij van mensen. Zelfs met gevaar voor hun leven gehoorzamen zij God als regeerder. De bijbel verklaart duidelijk dat het bijeenvergaderen van zulke mensen die ’God vrezen en hem heerlijkheid geven’, onder leiding van de engelen zou geschieden (Openb. 14:6, 7; Matth. 25:31-46). De Getuigen zijn er vast van overtuigd dat dit ook werkelijk gebeurt.

Tijdens hun bediening hebben zij bij talloze gelegenheden overtuigende bewijzen van hemelse leiding gezien. Een groepje getuigen in Rio de Janeiro (Brazilië) wilde bijvoorbeeld op een zekere zondag hun van-huis-tot-huiswerk beëindigen toen een van hen zei: „Ik wil nog even doorgaan. Om de een of andere reden wil ik naar dat huis toe.” Degene die de leiding over het groepje had, stelde voor het huis voor een andere dag van getuigenisactiviteit te bewaren, maar de verkondigster bleef bij haar besluit. Bij die deur trof zij een vrouw aan die, terwijl de tranen over haar wangen liepen, zei dat zij zojuist om hulp had gebeden. Zij was al eerder door de Getuigen bezocht, maar had toen geen belangstelling voor de bijbelse boodschap getoond. De plotselinge dood van haar man had haar echter doen inzien dat zij geestelijke hulp nodig had. Zij was op zoek gegaan naar de Koninkrijkszaal, maar tevergeefs. Zij had oprecht tot God om hulp gebeden, en nu werd deze haar aan de deur aangeboden. Niet lang daarna werd zij gedoopt. Zij was ervan overtuigd dat God haar gebed had gehoord en de nodige stappen had gedaan om een antwoord te verschaffen. — Ps. 65:2.

Een Duitse getuige van Jehovah die geruime tijd in New York heeft gewoond, maakte er een gewoonte van God in gebed om leiding te vragen wanneer zij haar bediening verrichtte. Er was een geïnteresseerde vrouw naar wie zij, week in week uit, op straat uitkeek omdat zij niet wist waar de vrouw woonde. Toen de Getuige op een dag in 1987 met haar bediening wilde beginnen, bad zij: „Jehovah, u weet waar zij is. Help mij alstublieft haar te vinden.” Enkele minuten later zag zij de vrouw in een restaurant zitten.

Was dit een toevalligheid? De bijbel zegt dat ware christenen „Gods medewerkers” zijn en dat de engelen worden uitgezonden „om te dienen ten behoeve van hen die redding zullen beërven” (1 Kor. 3:9; Hebr. 1:14). Toen de Getuige de vrouw vertelde hoe zij haar had gevonden, aanvaardde de vrouw een uitnodiging om de bijbel nog diezelfde dag verder te gaan onderzoeken.

’Ontoegankelijke gebieden’ met het goede nieuws bereiken

Jehovah’s Getuigen hebben volharding aan de dag gelegd in hun krachtsinspanningen om alle landen met de Koninkrijksboodschap te bereiken. Maar dit verklaart niet volledig wat er tot stand is gebracht. Zij hebben ervaren dat de Koninkrijksboodschap zich heeft uitgebreid tot gebieden waar al hun zorgvuldig geplande pogingen waren afgewezen.

Zo zijn er in de jaren ’20 en ’30 meer dan eens dringende formele verzoeken gericht tot regeringsfunctionarissen in wat toen de Sovjet-Unie was, om toestemming te verkrijgen bijbelse lectuur naar dat land te verzenden of het daar te drukken. Hier werd destijds negatief op gereageerd. Er waren enkele getuigen van Jehovah in de Sovjet-Unie, maar er was veel meer hulp nodig om het predikingswerk tot stand te brengen dat volgens Gods Woord verricht moest worden. Kon er iets gedaan worden om in die hulp te voorzien?

Het opmerkelijke feit deed zich voor dat aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, met vele anderen ook meer dan 1000 getuigen van Jehovah uit wat Oost-Polen was geweest, nu Sovjet-burgers bleken te zijn geworden. In het concentratiekamp Ravensbrück hadden honderden jonge Russische vrouwen medegevangenen leren kennen die getuigen van Jehovah waren. Sommige van deze vrouwen droegen zich in die tijd aan Jehovah op, en later werden zij gerepatrieerd naar diverse delen van de Sovjet-Unie. Honderden anderen werden ook bewoners van de Sovjet-Unie toen de nationale grenzen tijdens de oorlog veranderden. Het resultaat was niet wat de Sovjet-Unie had beoogd. Het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen had het niet gearrangeerd. Maar het had wel tot gevolg dat datgene tot stand kwam wat in Gods geïnspireerde Woord was voorzegd. The Watchtower merkte over deze ontwikkelingen op: „Aldus blijkt hoe de Heer, in zijn voorzienigheid, in welk land maar ook getuigen kan verwekken die de banier der waarheid hoog houden en de naam van Jehovah bekendmaken.” — Uitgave van 1 februari 1946.

Er is niet slechts in één land tegen Jehovah’s Getuigen gezegd: ’Jullie mogen hier niet binnenkomen!’ of ’Jullie mogen hier niet prediken.’ Dit is keer op keer en overal op aarde gebeurd, in letterlijk tientallen landen, vaak als gevolg van druk die geestelijken op regeringsfunctionarissen hadden uitgeoefend. In sommige van deze landen zijn Jehovah’s Getuigen later wettelijk erkend. Maar zelfs voordat dit gebeurde, waren duizenden mensen binnen de grenzen van deze landen Jehovah, de Schepper van hemel en aarde, gaan aanbidden. Hoe is dat tot stand gekomen?

De eenvoudige verklaring wordt in de bijbel aangetroffen, namelijk, dat engelen van God er een belangrijke rol in vervullen mensen in elke natie de dringende oproep te doen horen: „Vreest God en geeft hem heerlijkheid, want het uur van het oordeel door hem is gekomen, en aanbidt daarom Degene die de hemel en de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft.” — Openb. 14:6, 7.

Succes ondanks overweldigende problemen

In sommige landen hebben Jehovah’s Getuigen niet louter te maken gekregen met verbodsbepalingen inzake hun openbare bediening, maar met pogingen hen volledig uit te roeien.

Gedurende de Eerste Wereldoorlog deden de geestelijken in de Verenigde Staten en Canada een gezamenlijke krachtsinspanning om een eind te maken aan het werk van de Bijbelonderzoekers, onder welke naam Jehovah’s Getuigen toen bekendstonden. Dit is een algemeen bekend feit. Ondanks wettelijke waarborgen van vrijheid van spreken en van godsdienst, oefenden de geestelijken druk uit op regeringsfunctionarissen om lectuur van de Bijbelonderzoekers te verbieden. Velen werden gearresteerd en zonder mogelijkheid van borgtocht vastgehouden; anderen werden wreed geslagen. Functionarissen van het Wachttorengenootschap en hun naaste medewerkers kregen lange gevangenisstraffen opgelegd in een proces waarvan later de ongeldigheid werd aangetoond. Ray Abrams zei in zijn boek Preachers Present Arms: „Een analyse van het gehele geval leidt ons tot de conclusie dat oorspronkelijk de kerken en de geestelijken achter deze campagne stonden om de Russellisten [zoals de geestelijken de Bijbelonderzoekers denigrerend noemden] uit te roeien.” Maar na de oorlog kwamen die Bijbelonderzoekers met meer geestkracht dan ooit te voorschijn om Jehovah’s Koning, Jezus Christus, en zijn koninkrijk te verkondigen. Waar kwam die hernieuwde geestkracht vandaan? De bijbel had voorzegd dat dit zou gebeuren en had te kennen gegeven dat het een resultaat zou zijn van de „levensgeest van God”. — Openb. 11:7-11.

Nadat de nazi’s in Duitsland aan de macht waren gekomen, werd de vervolging van Jehovah’s Getuigen in landen die onder het nazi-bewind kwamen, verhevigd. Er volgden arrestaties en wrede behandelingen. Er werden verbodsbepalingen uitgevaardigd. Ten slotte, in oktober 1934, zonden de gemeenten van Jehovah’s Getuigen in heel Duitsland aangetekende brieven naar de regering waarin zij duidelijk verklaarden dat zij geen politieke doeleinden nastreefden maar vastbesloten waren God als regeerder te gehoorzamen. Terzelfder tijd zonden de gemeenten van Getuigen over de hele wereld telegrammen ter ondersteuning van hun christelijke broeders in Duitsland.

Op diezelfde dag, 7 oktober 1934, stond Adolf Hitler met gebalde vuisten in Berlijn in het kantoor van dr. Wilhelm Frick en verklaarde ten aanzien van Jehovah’s Getuigen: „Dit gebroed zal in Duitsland worden uitgeroeid!” Het was geen loos dreigement. Er volgden uitgebreide arrestaties. Blijkens een vertrouwelijke mededeling van de Pruisische geheime staatspolitie, gedateerd 24 juni 1936, werd er een „speciaal commando bij de Gestapo” gevormd om tegen de Getuigen te strijden. Na een uitgebreide voorbereiding begon de Gestapo met haar campagne om alle getuigen van Jehovah en iedereen die ervan werd verdacht een Getuige te zijn, te arresteren. Bij dat offensief werd het hele politieapparaat ingeschakeld, zodat criminele elementen ongestoord hun gang konden gaan.

Berichten geven te kennen dat uiteindelijk zo’n 6262 Duitse Getuigen werden gearresteerd. Karl Wittig, een voormalige Duitse regeringsfunctionaris die zelf in verscheidene concentratiekampen gedetineerd is geweest, schreef later: „Geen enkele categorie gevangenen was . . . zo blootgesteld aan het sadisme van de SS-soldateska als de Bijbelonderzoekers; een sadisme gekenmerkt door een eindeloze reeks van fysieke martelingen en zielefolteringen, die met geen pen te beschrijven zijn.”

Wat was het resultaat? In een boek dat in 1982 werd gepubliceerd, komt Christine King tot de conclusie: „Slechts tegen de Getuigen [in tegenstelling tot andere religieuze groeperingen] oogstte de regering geen succes.” Hitler had gezworen hen uit te roeien en honderden werden gedood. Toch merkt dr. King op: „Het werk [de prediking over Gods koninkrijk] ging door en in mei 1945 was de beweging der Jehovah’s Getuigen nog steeds levend, terwijl het nationaal-socialisme niet meer bestond.” Zij vermeldt ook: „Er waren geen compromissen gesloten” (The Nazi State and the New Religions: Five Case Studies in Non-Conformity). Waarom was Hitler, met zijn goed uitgeruste leger, uitstekend opgeleide politie en talloze uitroeiingskampen, niet in staat zijn dreigement uit te voeren en deze betrekkelijk kleine en ongewapende groep, bestaande uit naar wereldse begrippen gewone mensen, te liquideren? Waarom zijn andere naties niet in staat geweest een eind te maken aan hun activiteit? Hoe komt het dat Jehovah’s Getuigen als groep, en niet slechts enkele afzonderlijke personen, sterk zijn gebleven ondanks wrede vervolging?

Het antwoord ligt opgesloten in een wijs advies van Gamaliël, een leraar der Wet, aan medeleden van het joodse Sanhedrin toen zij met een soortgelijke kwestie te maken hadden waarbij de apostelen van Jezus Christus betrokken waren. Hij zei: „Laat u niet in met deze mensen, maar laat hen begaan (want indien dit plan of dit werk uit mensen is, zal het te gronde worden gericht; maar indien het uit God is, zult gij hen niet te gronde kunnen richten); anders zou misschien blijken dat gij in werkelijkheid tegen God strijdt.” — Hand. 5:38, 39.

Aldus tonen de geschiedkundige feiten aan dat de ogenschijnlijk onmogelijke taak die Jezus’ volgelingen, overeenkomstig zijn opdracht, ondanks schijnbaar overweldigende problemen moesten volbrengen, niet door menselijke kracht wordt verricht maar door de kracht van Gods geest. Zoals Jezus zelf in gebed tot God zei: „Vader, voor u zijn alle dingen mogelijk.” — Mark. 14:36.

[Inzet op blz. 547]

„’Door mijn geest’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd”

[Inzet op blz. 548]

Wat heeft hen gesterkt om ondanks spot en hevige vervolging te blijven prediken?

[Inzet op blz. 549]

Bewijzen van leiding door engelen

[Inzet op blz. 551]

’De Heer kan in welk land maar ook Getuigen verwekken’

[Inzet op blz. 553]

Een verenigd volk dat zich vast in het geloof heeft betoond ondanks schijnbaar overweldigende problemen