Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Blijf Jehovah verwachten

Blijf Jehovah verwachten

Hoofdstuk drieëntwintig

Blijf Jehovah verwachten

Jesaja 30:1-33

1, 2. (a) Wat is de inhoud van Jesaja hoofdstuk 30? (b) Welke vragen zullen wij nu beschouwen?

IN JESAJA hoofdstuk 30 lezen wij verdere van God afkomstige formele uitspraken tegen de goddelozen. Niettemin laat dit deel van Jesaja’s profetie enkele van Jehovah’s hartverwarmende eigenschappen uitkomen. Jehovah’s hoedanigheden worden zelfs in dermate levendige termen beschreven dat wij als het ware zijn vertroostende aanwezigheid kunnen zien, zijn stem, die de weg aangeeft, kunnen horen en zijn genezende aanraking kunnen voelen. — Jesaja 30:20, 21, 26.

2 Desondanks weigeren Jesaja’s landgenoten, de afvallige inwoners van Juda, tot Jehovah terug te keren. In plaats daarvan stellen zij hun vertrouwen op mensen. Hoe denkt Jehovah daarover? En hoe helpt dit deel van Jesaja’s profetie hedendaagse christenen om Jehovah te blijven verwachten? (Jesaja 30:18) Laten wij eens zien.

Dwaas en dodelijk

3. Welk plan wordt door Jehovah aan het licht gebracht?

3 Een tijdlang hebben de leiders van Juda in het geheim beraadslaagd hoe zij het zouden kunnen vermijden onder het juk van Assyrië te komen. Maar Jehovah sloeg hen gade. Nu brengt hij hun plan aan het licht: „’Wee de onhandelbare zonen’, is de uitspraak van Jehovah, ’die geneigd zijn raad ten uitvoer te brengen, maar niet die van mij; en een plengoffer uit te gieten, maar niet met mijn geest, om zonde op zonde te stapelen; die op weg gaan om naar Egypte af te dalen.’” — Jesaja 30:1, 2a.

4. Hoe heeft Gods weerspannige volk Egypte in de plaats van God gesteld?

4 Wat een schok is het voor die samenzwerende leiders, hun plan te horen onthullen! Naar Egypte trekken om een bondgenootschap met dat land aan te gaan, is meer dan een vijandige actie tegen Assyrië; het is weerspannigheid tegen Jehovah God. In de tijd van koning David beschouwde de natie Jehovah als een vesting en zocht ze haar toevlucht ’in de schaduw van zijn vleugels’ (Psalm 27:1; 36:7). Nu ’zoeken zij beschutting in de vesting van Farao en hun toevlucht in de schaduw van Egypte’ (Jesaja 30:2b). Zij hebben Egypte in de plaats van God gesteld! Wat een verraad! — Lees Jesaja 30:3-5.

5, 6. (a) Waarom is het bondgenootschap met Egypte een fatale fout? (b) Door welke eerdere tocht die Gods volk heeft gemaakt, komt de dwaasheid van deze reis naar Egypte goed uit?

5 En als in repliek op de suggestie dat de missie naar Egypte niets dan een terloops bezoek zou zijn, geeft Jesaja meer details. De formele uitspraak tegen de dieren van het zuiden: Door het land van benauwdheid en moeilijke omstandigheden, van de leeuw en de grommende luipaard, van de adder en de vliegende vurige slang, dragen zij op de ruggen van volwassen ezels hun vermogen, en op de bulten van kamelen hun voorraden” (Jesaja 30:6a). Het is duidelijk dat de reis goed voorbereid is. Afgezanten organiseren een karavaan van kamelen en ezels, die zij beladen met kostbare goederen en naar Egypte leiden door een dorre wildernis waar het wemelt van grommende leeuwen en giftige slangen. Ten slotte bereiken de afgezanten hun bestemming en overhandigen zij hun schatten aan de Egyptenaren. Zij hebben bescherming gekocht — dat denken zij tenminste. Jehovah zegt echter: „Ten behoeve van het volk zullen ze van geen nut blijken te zijn. En de Egyptenaren zijn louter ijdelheid, en hun hulp zal eenvoudig voor niets zijn. Daarom heb ik deze genoemd: ’Rahab — zij zijn voor stilzitten’” (Jesaja 30:6b, 7). „Rahab”, een „zeemonster”, werd een symbool van Egypte (Jesaja 51:9, 10). Het belooft van alles maar doet niets. Juda’s bondgenootschap met Egypte is een fatale fout.

6 Terwijl Jesaja de reis van de afgezanten beschrijft, denken zijn toehoorders misschien aan een soortgelijke tocht die in de dagen van Mozes werd gemaakt. Hun voorvaders liepen door precies dezelfde „vrees inboezemende wildernis” (Deuteronomium 8:14-16). In Mozes’ tijd trokken de Israëlieten echter van Egypte weg en lieten zij de slavernij achter zich. Deze keer reizen de afgezanten naar Egypte toe en in feite de afhankelijkheid tegemoet. Wat een dwaasheid! Laten wij nooit zo’n onverstandige beslissing nemen en zo onze geestelijke vrijheid inruilen voor slavernij! — Vergelijk Galaten 5:1.

De boodschap van de profeet stuit op weerstand

7. Waarom laat Jehovah Jesaja Zijn waarschuwing aan Juda optekenen?

7 Jehovah geeft Jesaja opdracht de boodschap die hij zojuist heeft overgebracht op te tekenen opdat „het mag dienen voor een toekomstige dag, als een getuigenis tot onbepaalde tijd” (Jesaja 30:8). Dat Jehovah het afkeurt als bondgenootschappen met mensen boven vertrouwen in Hem worden gesteld, moet worden opgetekend ten behoeve van toekomstige generaties — met inbegrip van ons huidige geslacht (2 Petrus 3:1-4). Maar er is een onmiddellijker dringende reden om het schriftelijk vast te leggen. „Het is een weerspannig volk, leugenachtige zonen, zonen die de wet van Jehovah niet hebben willen horen” (Jesaja 30:9). Het volk heeft Gods raad afgewezen. Daarom moet die opgetekend worden opdat zij later niet kunnen ontkennen dat zij terdege gewaarschuwd zijn. — Spreuken 28:9; Jesaja 8:1, 2.

8, 9. (a) Op welke manier proberen de leiders van Juda Jehovah’s profeten te laten schipperen? (b) Hoe laat Jesaja merken dat hij zich niet laat intimideren?

8 Jesaja noemt nu een voorbeeld van de weerspannige houding van het volk. „Tot de zieners hebben [zij] gezegd: ’Gij moet niet zien’, en tot degenen die visioenen hebben: ’Gij moet voor ons niet schouwen wat recht is. Spreekt tot ons vleiende dingen; schouwt bedrieglijke dingen’” (Jesaja 30:10). Door getrouwe profeten te bevelen niet meer te spreken wat „recht” of waar is en in plaats daarvan „vleiende” en „bedrieglijke” of onware dingen te zeggen, laten de leiders van Juda zien dat zij hun oren willen laten kittelen. Zij willen geprezen, niet veroordeeld worden. Naar hun mening moet elke profeet die niet bereid is te profeteren zoals het hun belieft, ’van de weg afwijken, van het pad afbuigen’ (Jesaja 30:11a). Óf hij zegt dingen die de oren strelen, óf hij stopt totaal met prediken!

9 Jesaja’s tegenstanders eisen: „Doet de Heilige Israëls louter ter wille van ons ophouden” (Jesaja 30:11b). Laat Jesaja stoppen met spreken in de naam van Jehovah, „de Heilige Israëls”! Die titel alleen al irriteert hen omdat Jehovah’s verheven maatstaven hun verachtelijke toestand aan het licht brengen. Hoe reageert Jesaja? Hij verklaart: ’Dit heeft de Heilige Israëls gezegd’ (Jesaja 30:12a). Zonder aarzeling uit Jesaja juist de woorden die zijn tegenstanders verafschuwen. Hij laat zich niet intimideren. Wat een voortreffelijk voorbeeld voor ons! Wanneer het gaat om het verkondigen van Gods boodschap dienen christenen nooit te schipperen (Handelingen 5:27-29). Net als Jesaja blijven zij verkondigen: ’Dit heeft Jehovah gezegd’!

De gevolgen van opstand

10, 11. Wat zullen de gevolgen van Juda’s opstand zijn?

10 Juda heeft Gods woord verworpen, vertrouwd op een leugen en gesteund op „slinksheid” (Jesaja 30:12b). Wat zullen de gevolgen zijn? In plaats van het toneel te verlaten, zoals de natie wenst, zal Jehovah ervoor zorgen dat de natie ophoudt te bestaan! Dat zal plotseling en volledig gebeuren, zoals Jesaja met een illustratie benadrukt. De weerspannigheid van de natie is als „een gebroken stuk dat op vallen staat, een uitpuiling in een hoog opgetrokken muur, waarvan de instorting plotseling, in een ogenblik, kan komen” (Jesaja 30:13). Net zoals een verergerende uitstulping in een hoge muur uiteindelijk de muur zal laten instorten, zal de groeiende weerspannigheid van Jesaja’s tijdgenoten tot de ineenstorting van de natie leiden.

11 Met een andere illustratie maakt Jesaja de totaliteit van de komende verwoesting duidelijk: „Men zal hem stellig breken zoals men een grote pottenbakkerskruik breekt, die wordt stukgeslagen zonder dat men haar verschoont, zodat er onder haar stukgeslagen brokken geen scherf van aardewerk gevonden kan worden om daarmee het vuur uit de haardstede te halen of water uit een drassige plaats te scheppen” (Jesaja 30:14). Juda’s verwoesting zal zo volledig zijn dat er niets van waarde zal overblijven — zelfs geen potscherf die groot genoeg is om hete as uit een stookplaats of water van drassige grond te scheppen. Wat een beschamend einde! De komende vernietiging van hen die zich in deze tijd tegen de ware aanbidding verzetten, zal even plotseling en volledig zijn. — Hebreeën 6:4-8; 2 Petrus 2:1.

Jehovah’s aanbod afgewezen

12. Hoe kan de bevolking van Juda aan de vernietiging ontkomen?

12 Voor Jesaja’s toehoorders is vernietiging echter niet onontkoombaar. Er is een uitweg. De profeet legt uit: „Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah, de Heilige Israëls, gezegd: ’Door ommekeer en rust zult gijlieden worden gered. Uw kracht zal eenvoudig gelegen blijken te zijn in rustig blijven en in vertrouwen’” (Jesaja 30:15a). Jehovah is bereid zijn volk te redden — mits zij geloof tonen door te ’rusten’ of af te zien van pogingen om zich van redding te verzekeren door menselijke bondgenootschappen, en door ’rustig te blijven’ of blijk te geven van vertrouwen in Gods beschermende macht door niet toe te geven aan vrees. „Maar”, zegt Jesaja tegen het volk, „gij hebt niet gewild.” — Jesaja 30:15b.

13. Waarop vestigen de leiders van Juda hun vertrouwen, en is dat vertrouwen gerechtvaardigd?

13 Jesaja gaat dan verder: „En gij hebt voorts gezegd: ’Neen, maar op paarden zullen wij vluchten!’ Daarom zult gij vluchten. ’En op snelle paarden zullen wij rijden!’ Daarom zullen uw achtervolgers zich als snel doen kennen” (Jesaja 30:16). De Judeeërs denken dat niet zozeer Jehovah als wel snelle paarden hun redding zullen betekenen (Deuteronomium 17:16; Spreuken 21:31). Maar, brengt de profeet daartegenin, hun vertrouwen zal een illusie zijn omdat hun vijanden hen zullen inhalen. Zelfs grote aantallen zullen hen niet helpen. „Duizend zullen er beven wegens de bestraffing van één; wegens de bestraffing van vijf zult gij vluchten” (Jesaja 30:17a). De legers van Juda zullen in paniek raken en vluchten op het geschreeuw van slechts een handjevol vijanden. * Uiteindelijk zal er nog maar een overblijfsel zijn, alleen gelaten, „als een mast op een bergtop en als een signaal op een heuvel” (Jesaja 30:17b). In overeenstemming met de profetie blijft wanneer in 607 v.G.T. Jeruzalem wordt verwoest, slechts een overblijfsel in leven. — Jeremia 25:8-11.

Troost bij alle veroordeling

14, 15. Welke troost bieden de woorden uit Jesaja 30:18 de inwoners van Juda in oude tijden en ware christenen in deze tijd?

14 Terwijl deze ernstig stemmende woorden nog naklinken in de oren van Jesaja’s toehoorders, verandert de toon van zijn boodschap. Er wordt nu niet meer gesproken over een dreigende ramp maar er worden zegeningen beloofd. „Daarom zal Jehovah er vol verwachting naar blijven uitzien u gunst te betonen, en daarom zal hij opstaan om u barmhartigheid te betonen. Want Jehovah is een God des gerichts. Gelukkig zijn allen die hem blijven verwachten” (Jesaja 30:18). Wat een opbeurende woorden! Jehovah is een meedogend Vader die zijn kinderen heel graag wil helpen. Hij schept er genoegen in barmhartigheid te betonen. — Psalm 103:13; Jesaja 55:7.

15 Deze geruststellende woorden gelden voor het joodse overblijfsel dat barmhartig gespaard blijft bij de verwoesting van Jeruzalem in 607 v.G.T. en voor de weinigen die in 537 v.G.T. naar het Beloofde Land terugkeren. Maar de woorden van de profeet zijn ook een troost voor hedendaagse christenen. Wij worden eraan herinnerd dat Jehovah ten behoeve van ons zal „opstaan” om een eind te maken aan deze goddeloze wereld. Trouwe aanbidders kunnen erop vertrouwen dat Jehovah — „een God des gerichts” — Satans wereld geen dag langer zal laten bestaan dan de rechtvaardigheid gebiedt. Zij „die hem blijven verwachten”, hebben dus alle reden om gelukkig te zijn.

Jehovah troost zijn volk door gebeden te verhoren

16. Hoe troost Jehovah ontmoedigden?

16 Sommigen kunnen zich evenwel ontmoedigd voelen doordat de bevrijding niet zo snel gekomen is als zij gehoopt hadden (Spreuken 13:12; 2 Petrus 3:9). Laten zij troost putten uit Jesaja’s volgende woorden, die een bijzonder aspect van Jehovah’s persoonlijkheid beklemtonen. „Wanneer zelfs het volk in Sion in Jeruzalem zal wonen, zult gij geenszins wenen. Hij zal u zonder mankeren gunst betonen op het geluid van uw geroep; zodra hij het hoort, zal hij u werkelijk antwoorden” (Jesaja 30:19). Jesaja legt tederheid in deze woorden door van het meervoudige „u” in vers 18 op het enkelvoudige „gij” en „u” in vers 19 over te schakelen. Wanneer Jehovah neerslachtigen troost, behandelt hij iedereen individueel. Als Vader vraagt hij niet aan een ontmoedigde zoon: ’Waarom ben je toch niet zo sterk als je broer?’ (Galaten 6:4) In plaats daarvan luistert hij aandachtig naar iedereen. En ’zodra hij het hoort, zal hij werkelijk antwoorden’. Wat een geruststellende woorden! Ontmoedigden kunnen zeer gesterkt worden als zij tot Jehovah bidden. — Psalm 65:2.

Luister naar Gods stem door zijn Woord te lezen

17, 18. Hoe verschaft Jehovah zelfs in moeilijke tijden leiding?

17 Jesaja vervolgt zijn toespraak met een herinnering voor zijn toehoorders dat er benauwdheid op komst is. Het volk zal „brood in de vorm van benauwdheid . . . en water in de vorm van onderdrukking” krijgen (Jesaja 30:20a). De benauwdheid en onderdrukking die zij tijdens de belegering zullen meemaken, zullen voor hen zo alledaags worden als brood en water. Niettemin is Jehovah bereid rechtgeaarden te hulp te komen. „Uw Grootse Onderwijzer [zal] zich niet langer verbergen, en uw ogen moeten ogen worden die uw Grootse Onderwijzer zien. En uw eigen oren zullen een woord achter u horen, dat luidt: ’Dit is de weg. Wandelt daarop’, ingeval gijlieden rechts of ingeval gij links zoudt gaan.” — Jesaja 30:20b, 21. *

18 Jehovah is de „Grootse Onderwijzer”. Hij heeft zijn weerga niet als leraar. Maar hoe kunnen mensen hem „zien” en „horen”? Jehovah openbaart zich via zijn profeten, en hun woorden staan in de bijbel opgetekend (Amos 3:6, 7). Wanneer getrouwe aanbidders in deze tijd de bijbel lezen, is het alsof Gods vaderlijke stem hun zegt welke weg zij moeten bewandelen en hen aanspoort hun levenswandel dienovereenkomstig aan te passen. Iedere christen moet aandachtig luisteren naar wat Jehovah zegt via de bladzijden van de bijbel en via op de bijbel gebaseerde publicaties waarin „de getrouwe en beleidvolle slaaf” voorziet (Mattheüs 24:45-47). Laat iedereen zich toeleggen op bijbellezen, want ’het betekent zijn leven’. — Deuteronomium 32:46, 47; Jesaja 48:17.

Sta stil bij toekomstige zegeningen

19, 20. Welke zegeningen wachten degenen die gunstig op de stem van de Grootse Onderwijzer reageren?

19 Zij die gunstig reageren op de stem van de Grootse Onderwijzer zullen hun gehouwen beelden wegwerpen, ze als iets walglijks bezien. (Lees Jesaja 30:22.) Dan zullen deze ontvankelijke mensen wonderbaarlijke zegeningen genieten. Die worden beschreven door Jesaja en staan opgetekend in Jesaja 30:23-26, een verrukkelijke herstellingsprofetie die voor de eerste maal in vervulling gaat wanneer een joods overblijfsel in 537 v.G.T. uit ballingschap terugkeert. In deze tijd helpt deze profetie ons de geweldige zegeningen te zien die de Messias nu in het geestelijke paradijs en in de toekomst in het letterlijke paradijs bewerkstelligt.

20 „Hij zal stellig de regen geven voor uw zaad waarmee gij de grond bezaait, en als de opbrengst van de grond, brood, dat vet en olieachtig moet worden. Uw vee zal op die dag op een uitgestrekte weide grazen. En de runderen en de volwassen ezels die de grond bewerken, zullen met zuring gekruid voer eten, dat met de wanschop en met de vork werd gewand” (Jesaja 30:23, 24). „Vet en olieachtig” brood — eten rijk aan voedingswaarde — zal het dagelijks basisvoedsel van de mens zijn. Het land zal zo’n overvloed opbrengen, dat zelfs de dieren ervan zullen profiteren. Het vee zal „met zuring gekruid voer” krijgen — smakelijk voer gereserveerd voor uitzonderlijke gelegenheden. Dit voedsel is zelfs „gewand”, een bewerking die normaal beperkt wordt tot graan dat voor menselijke consumptie bestemd is. Wat een schitterende details geeft Jesaja hier om de weelde van Jehovah’s zegeningen over de getrouwe mensheid te illustreren!

21. Beschrijf de volledigheid van de toekomstige zegeningen.

21 „Op elke hoge berg en op elke verheven heuvel moeten stromen . . . blijken te zijn” (Jesaja 30:25a). * Jesaja schildert met toepasselijke woorden een beeld dat de volledigheid van Jehovah’s zegeningen beklemtoont. Geen gebrek aan water — een kostbaar goed dat niet alleen in de laaglanden zal stromen maar ook op elke berg, zelfs „op elke hoge berg en op elke verheven heuvel”. Ja, honger zal tot het verleden behoren (Psalm 72:16). Daarna verplaatst de aandacht van de profeet zich naar dingen die nog hoger zijn dan de bergen. „Het licht van de volle maan moet worden als het licht van de gloeiende zon; en ook het licht van de gloeiende zon zal zevenmaal sterker worden, als het licht van zeven dagen, op de dag dat Jehovah de breuk van zijn volk verbindt en zelfs de zware wonde die het gevolg is van de door hem toegebrachte slag geneest” (Jesaja 30:26). Wat een aangrijpende climax van deze schitterende profetie! Gods heerlijkheid zal schijnen in al haar pracht. De zegeningen die Gods getrouwe aanbidders wachten, zullen alles wat zij eerder hebben meegemaakt ruimschoots — zevenvoudig — overtreffen.

Oordeel en vreugde

22. Wat heeft Jehovah, in tegenstelling tot de toekomstige zegeningen voor de getrouwen, voor de goddelozen in petto?

22 De toon van Jesaja’s boodschap verandert opnieuw. „Zie!”, zegt hij, als om de aandacht van zijn toehoorders te vragen. De naam van Jehovah komt van verre, brandend van zijn toorn en met zware wolken. Wat zijn lippen betreft, die zijn vol openlijke veroordeling geworden, en zijn tong is als een verslindend vuur” (Jesaja 30:27). Tot dusver heeft Jehovah zich afzijdig gehouden, heeft hij de vijanden van zijn volk hun gang laten gaan. Nu komt hij dichterbij — als een gestadig naderende onweersbui — om zijn oordeel te voltrekken. „Zijn geest is als een overstromende stortbeek die helemaal tot aan de hals reikt, om de natiën heen en weer te zwaaien met een zeef van waardeloosheid; en een toom die iemand doet ronddolen, zal in de kaken van de volken zijn” (Jesaja 30:28). Vijanden van Gods volk zullen omsingeld worden door „een overstromende stortbeek”, hevig „heen en weer” geschud worden „met een zeef” en beteugeld worden met „een toom”. Zij zullen vernietigd worden.

23. Wat schenkt christenen thans „verheuging des harten”?

23 Nogmaals verandert Jesaja’s toon als hij de gelukkige toestand beschrijft van getrouwe aanbidders die eens naar hun land zullen terugkeren. „Bij ulieden zal een lied blijken te zijn zoals dat in de nacht waarin men zich heiligt voor een feest, en verheuging des harten zoals die van iemand die onder fluitspel optrekt naar de berg van Jehovah, naar de Rots van Israël” (Jesaja 30:29). Ware christenen ervaren thans een soortgelijke „verheuging des harten” wanneer zij stilstaan bij het vonnis over Satans wereld, de bescherming die Jehovah, de „Rots van redding”, hun biedt en de komende Koninkrijkszegeningen. — Psalm 95:1.

24, 25. Hoe benadrukt Jesaja’s profetie de realiteit van het oordeel dat aan Assyrië voltrokken zal worden?

24 Na deze uiting van blijdschap komt Jesaja terug op het oordeelsthema en identificeert hij het voorwerp van Gods gramschap. „Jehovah zal stellig de waardigheid van zijn stem doen horen en zal het neerkomen van zijn arm doen zien, in de woede van toorn en de vlam van een verslindend vuur en wolkbreuk en slagregen en hagelstenen. Want wegens de stem van Jehovah zal Assyrië met verschrikking worden geslagen; hij zal het zelfs met een staf slaan” (Jesaja 30:30, 31). Met deze levendige beschrijving benadrukt Jesaja de realiteit van Gods oordeel aan Assyrië. Assyrië staat in feite voor God en beeft bij de aanblik van zijn in oordeelsvoltrekking ’neerkomende arm’.

25 De profeet vervolgt: „Elke slag van zijn roede der tuchtiging die Jehovah op Assyrië zal doen neerkomen, zal stellig met tamboerijnen en met harpen blijken te zijn; en met veldslagen gekenmerkt door het zwaaien van wapens zal hij werkelijk tegen hen strijden. Want zijn Tofeth is onlangs in orde gebracht; die is ook bereid voor de koning zelf. Hij heeft de houtstapel ervan diep gemaakt. Vuur en hout zijn er in overvloed. De adem van Jehovah, als een stroom van zwavel, brandt ertegen” (Jesaja 30:32, 33). Tofeth, in het Dal van Hinnom, wordt hier gebruikt als een figuurlijke plaats van brandend vuur. Door te laten zien dat Assyrië daar aan zijn eind zal komen, benadrukt Jesaja de plotselinge en volslagen vernietiging die over die natie zal komen. — Vergelijk 2 Koningen 23:10.

26. (a) Welke hedendaagse toepassing hebben Jehovah’s bekendmakingen tegen Assyrië? (b) Hoe blijven christenen thans Jehovah verwachten?

26 Hoewel deze oordeelsboodschap tegen Assyrië gericht is, gaat de betekenis van Jesaja’s profetie verder (Romeinen 15:4). Jehovah zal als het ware opnieuw van ver komen om al degenen die zijn volk onderdrukken te overstromen, te schudden en te beteugelen (Ezechiël 38:18-23; 2 Petrus 3:7; Openbaring 19:11-21). Moge die dag snel komen! Ondertussen wachten christenen gespannen op de dag van bevrijding. Zij putten kracht uit het nadenken over de levendige woorden die in Jesaja hoofdstuk 30 opgetekend staan. Deze woorden moedigen Gods dienstknechten aan het voorrecht van bidden te koesteren, zich toe te leggen op bijbelstudie en te mediteren over de toekomstige Koninkrijkszegeningen (Psalm 42:1, 2; Spreuken 2:1-6; Romeinen 12:12). Zo helpen Jesaja’s woorden ons allen Jehovah te blijven verwachten.

[Voetnoten]

^ ¶13 Merk op dat als Juda getrouw was geweest, precies het tegenovergestelde had kunnen gebeuren. — Leviticus 26:7, 8.

^ ¶17 Dit is de enige plaats in de bijbel waar Jehovah de „Grootse Onderwijzer” wordt genoemd.

^ ¶21 Jesaja 30:25b luidt: „Op de dag van de grote slachting, wanneer de torens vallen.” In de eerste vervulling kan daarmee gedoeld worden op de val van Babylon, waarmee voor Israël de weg vrij werd gemaakt om de in Jesaja 30:18-26 voorzegde zegeningen te genieten. (Zie paragraaf 19.) Het kan ook duiden op de vernietiging in Armageddon, die de grootste verwezenlijking van deze zegeningen mogelijk zal maken in de nieuwe wereld.

[Studievragen]

[Illustraties op blz. 305]

In Mozes’ tijd ontvluchtten de Israëlieten Egypte. In Jesaja’s tijd trekt Juda naar Egypte toe om hulp

[Illustratie op blz. 311]

’Op elke verheven heuvel moeten stromen blijken te zijn’

[Illustratie op blz. 312]

Jehovah zal komen met „zijn toorn en met zware wolken”