Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Er wordt een Vredevorst beloofd

Er wordt een Vredevorst beloofd

Hoofdstuk tien

Er wordt een Vredevorst beloofd

Jesaja 8:19–9:7

1. Wat heeft de mensheid sinds de tijd van Kaïn meegemaakt?

ZO’N 6000 jaar geleden werd de eerste menselijke baby geboren. Zijn naam was Kaïn en zijn geboorte was iets heel bijzonders. Noch zijn ouders, noch de engelen, zelfs de Schepper niet, hadden ooit een menselijke baby gezien. Deze pasgeboren zuigeling had een veroordeeld mensengeslacht hoop kunnen brengen. Wat een teleurstelling was het toen hij op volwassen leeftijd een moordenaar werd! (1 Johannes 3:12) Sindsdien is de mensheid getuige geweest van talloze moorden. Mensen, geneigd als zij zijn tot het slechte, hebben geen vrede met elkaar of met God. — Genesis 6:5; Jesaja 48:22.

2, 3. Welke vooruitzichten heeft Jezus Christus mogelijk gemaakt, en wat moeten wij doen om die zegeningen te ontvangen?

2 Ongeveer vier millennia na de geboorte van Kaïn werd er een andere baby geboren. Zijn naam was Jezus, en ook zijn geboorte was iets heel bijzonders. Hij werd geboren uit een maagd, door de kracht van heilige geest — de enige geboorte van dien aard in de geschiedenis. Ten tijde van zijn geboorte zong een menigte verheugde engelen God lof toe met de woorden: „Glorie in de hoogste hoogten aan God, en op aarde vrede onder mensen van goede wil” (Lukas 2:13, 14). Jezus was allerminst een moordenaar; hij maakte het voor mensen mogelijk vrede met God te hebben en eeuwig leven te verwerven. — Johannes 3:16; 1 Korinthiërs 15:55.

3 Jesaja profeteerde dat Jezus „Vredevorst” genoemd zou worden (Jesaja 9:6). Hij zou ten behoeve van de mensheid afstand doen van zijn eigen leven en zo de vergeving van zonden mogelijk maken (Jesaja 53:11). Thans kunnen vrede met God en vergeving van zonden bereikt worden op basis van geloof in Jezus Christus. Maar die zegeningen komen niet vanzelf (Kolossenzen 1:21-23). Zij die ze willen ontvangen, moeten leren Jehovah God te gehoorzamen (1 Petrus 3:11; vergelijk Hebreeën 5:8, 9). In Jesaja’s tijd doen Israël en Juda precies het tegenovergestelde.

Men wendt zich tot de demonen

4, 5. Hoe is de stand van zaken in Jesaja’s tijd, en tot wie wenden sommigen zich?

4 Wegens hun ongehoorzaamheid verkeren Jesaja’s tijdgenoten in een jammerlijke morele toestand, in diepe geestelijke duisternis. Zelfs het zuidelijke koninkrijk Juda, waar Gods tempel staat, kent geen vrede. Als gevolg van hun ontrouw wordt het volk van Juda bedreigd door een inval van de Assyriërs en er staan hun moeilijke tijden te wachten. Tot wie wenden zij zich om hulp? Helaas wenden velen zich tot Satan, niet tot Jehovah. Nee, zij roepen Satan niet bij zijn naam aan. In plaats daarvan doen zij, net als koning Saul destijds, aan spiritisme; zij zoeken oplossingen voor hun problemen door te proberen met de doden te communiceren. — 1 Samuël 28:1-20.

5 Sommigen stimuleren deze praktijk zelfs. Jesaja wijst op die afvalligheid wanneer hij zegt: „Ingeval men tot ulieden zou zeggen: ’Wendt u tot de spiritistische mediums of tot hen die een voorspellende geest hebben, die daar piepen en op gedempte toon iets uitbrengen’ — dient welk volk maar ook zich niet tot zijn God te wenden? Dient men zich te wenden tot dode personen ten behoeve van levende personen?” (Jesaja 8:19) Spiritistische mediums kunnen al ’piepend en op gedempte toon iets uitbrengend’ mensen bedotten. Zulke geluidseffecten, toegeschreven aan de geesten van overledenen, kan een levend medium bewerkstelligen met buikspreken. Soms evenwel kan het zijn dat de demonen zich er rechtstreeks mee bemoeien en zich uitgeven voor de doden, wat klaarblijkelijk gebeurde toen Saul de heks van Endor raadpleegde. — 1 Samuël 28:8-19.

6. Waarom zijn de Israëlieten die tot spiritisme zijn overgegaan zo bijzonder laakbaar?

6 Dit alles gebeurt in Juda ondanks het feit dat Jehovah het beoefenen van spiritisme heeft verboden. Krachtens de Mozaïsche wet staat er de doodstraf op (Leviticus 19:31; 20:6, 27; Deuteronomium 18:9-12). Waarom begaat een volk dat Jehovah’s speciale bezit is zo’n ernstige overtreding? Omdat zij Jehovah’s Wet en raad de rug hebben toegekeerd en zijn „verhard door de bedrieglijke kracht der zonde” (Hebreeën 3:13). „Hun hart is ongevoelig geworden, net als vet”, en zij zijn van hun God vervreemd geraakt. — Psalm 119:70. *

7. Hoe doen velen thans hetzelfde als de Israëlieten in Jesaja’s tijd, en hoe zal hun toekomst eruitzien als zij geen berouw hebben?

7 Vermoedelijk redeneren zij: ’Wat hebben wij aan de Wet van Jehovah als ons op korte termijn een aanval van de Assyriërs te wachten staat?’ Zij willen een snelle en makkelijke oplossing voor hun hachelijke situatie en zijn niet bereid te wachten tot Jehovah zijn wil volvoert. Ook in onze tijd negeren velen Jehovah’s wet door op zoek te gaan naar spiritistische mediums, horoscopen te raadplegen en hun toevlucht te nemen tot andere vormen van occultisme om hun problemen op te lossen. Maar dat de levenden antwoorden zoeken bij de doden is nu net zo belachelijk als destijds. De toekomst van iedereen die zonder berouw zulke dingen bedrijft, zal met de „moordenaars en hoereerders en . . . afgodendienaars en alle leugenaars” zijn. Hun vooruitzichten op leven zijn nihil. — Openbaring 21:8.

Gods ’wet en formele getuigenis’

8. Wat is „de wet” en „het formele getuigenis” waartoe wij ons in deze tijd voor leiding moeten wenden?

8 Jehovah’s wet die spiritisme verbiedt, is net zomin als zijn andere geboden geheim in Juda. Ze is schriftelijk vastgelegd. In deze tijd is zijn Woord in voltooide, schriftelijke vorm beschikbaar. Het is de bijbel, die niet alleen een verzameling van goddelijke wetten en voorschriften bevat, maar ook een verslag van Gods bemoeienissen met zijn volk. Dit bijbelverslag van Jehovah’s bemoeienissen vormt een formeel getuigenis dat ons onderricht over Jehovah’s aard en eigenschappen. Waartoe moeten de Israëlieten zich om leiding wenden, in plaats van de doden te raadplegen? Jesaja antwoordt: „Tot de wet en tot het formele getuigenis!” (Jesaja 8:20a) Ja, zij die ware verlichting zoeken, dienen Gods geschreven Woord te raadplegen.

9. Heeft het af en toe citeren van de bijbel enige waarde voor zondaars die geen berouw hebben?

9 Sommige Israëlieten die in spiritisme liefhebberen, beweren misschien dat zij respect voor het geschreven Woord van God hebben. Maar zulke beweringen zijn hol en huichelachtig. Jesaja zegt: „Voorwaar, zij zullen blijven zeggen wat overeenkomstig deze verklaring is, die geen licht van de dageraad zal hebben” (Jesaja 8:20b). Op welke verklaring doelt Jesaja hier? Misschien op de verklaring: „Tot de wet en tot het formele getuigenis!” Het kan zijn dat sommige afvallige Israëlieten naar het Woord van God verwijzen, net zoals hedendaagse afvalligen en anderen soms de Schrift citeren. Maar dat zijn louter woorden. Het citeren van de Schrift zal niet tot enig „licht van de dageraad” of enig geestelijk licht van de kant van Jehovah leiden als het niet vergezeld gaat van het doen van Jehovah’s wil en het mijden van onreine praktijken. *

„Geen honger naar brood”

10. Hoe lijdt het volk van Juda omdat het Jehovah verwerpt?

10 Ongehoorzaamheid aan Jehovah leidt tot mentale duisternis (Efeziërs 4:17, 18). In geestelijke zin is het volk van Juda blind geworden, zonder begrip (1 Korinthiërs 2:14). Jesaja beschrijft hun toestand als volgt: „Ieder zal stellig zwaar gedrukt en hongerig door het land trekken” (Jesaja 8:21a). Wegens de ontrouw van de natie — vooral tijdens de regering van koning Achaz — loopt het voortbestaan van Juda als onafhankelijk koninkrijk gevaar. De natie is omringd door vijanden. Het Assyrische leger valt de ene Judese stad na de andere aan. De vijand verwoest het productieve land, waardoor het voedsel schaars wordt. Velen zijn „zwaar gedrukt en hongerig”. Maar het land wordt ook geteisterd door een andere soort honger. Enkele decennia voordien profeteerde Amos: „’Zie! Er komen dagen,’ is de uitspraak van de Soevereine Heer Jehovah, ’en ik zal stellig een hongersnood in het land zenden, geen honger naar brood, en geen dorst naar water, maar naar het horen van de woorden van Jehovah’” (Amos 8:11). Met juist zo’n geestelijke hongersnood heeft Juda nu te kampen!

11. Zal Juda iets leren van het strenge onderricht dat het ontvangt?

11 Zal Juda zijn les leren en tot Jehovah terugkeren? Zal het volk het spiritisme en de afgoderij laten varen en terugkeren „tot de wet en tot het formele getuigenis”? Jehovah voorziet hun reactie: „Het moet geschieden dat hij, omdat hij honger lijdt en verontwaardiging bij zich heeft laten opkomen, zijn koning en zijn God werkelijk kwaad zal toewensen en stellig zijn blik naar boven zal wenden” (Jesaja 8:21b). Ja, velen zullen hun menselijke koning ervan beschuldigen hen in deze situatie gebracht te hebben. Sommigen zullen zelfs zo dwaas zijn de schuld voor hun rampspoed bij Jehovah te leggen! (Vergelijk Jeremia 44:15-18.) In deze tijd reageren velen op eenzelfde manier; zij geven God de schuld van tragedies die door menselijke goddeloosheid veroorzaakt zijn.

12. (a) Waartoe heeft het voor Juda geleid dat het zich van God heeft afgekeerd? (b) Welke belangrijke vragen worden gesteld?

12 Zal het de inwoners van Juda vrede brengen als zij God kwaad toewensen? Nee. Jesaja voorzegt: „Naar de aarde zal hij kijken, en zie! benauwdheid en duisternis, donkerte, moeilijke tijden en donkerheid zonder enige helderheid” (Jesaja 8:22). Na hun ogen naar de hemel opgeslagen te hebben om God de schuld te geven, kijken zij weer naar de aarde, naar hun hopeloze vooruitzichten. Dat zij zich van God hebben afgekeerd, heeft tot rampspoed geleid (Spreuken 19:3). Hoe staat het echter met de beloften die God aan Abraham, Isaäk en Jakob heeft gedaan? (Genesis 22:15-18; 28:14, 15) Zal Jehovah in gebreke blijven? Zullen de Assyriërs of een andere militaire macht een eind maken aan de koninklijke geslachtslijn die Juda en David beloofd is? (Genesis 49:8-10; 2 Samuël 7:11-16) Zullen de Israëlieten voor altijd tot duisternis veroordeeld zijn?

Een ’met verachting bejegend’ land

13. Wat is „Galilea der natiën”, en in welk opzicht wordt het ’met verachting bejegend’?

13 Jesaja refereert nu aan een van de ergste van de rampzalige gebeurtenissen die over de nakomelingen van Abraham komen: De donkerte zal niet zo zijn als toen het land in benardheid was, zoals in de vroegere tijd toen men het land van Zebulon en het land van Naftali met verachting bejegende en toen men het in de latere tijd tot eer bracht — de weg aan de zee, in de Jordaanstreek, Galilea der natiën” (Jesaja 9:1). Galilea is een streek in het noordelijke koninkrijk Israël. In Jesaja’s profetie omvat Galilea „het land van Zebulon en het land van Naftali” en ook „de weg aan de zee”, een oude weg die langs de Zee van Galilea liep en naar de Middellandse Zee voerde. In Jesaja’s tijd wordt het gebied „Galilea der natiën” genoemd, waarschijnlijk omdat in veel van de Galilese steden niet-Israëlieten wonen. * In welk opzicht wordt dit land ’met verachting bejegend’? De heidense Assyriërs veroveren het, voeren de Israëlieten in ballingschap en bevolken het hele gebied opnieuw met heidenen, die geen nakomelingen van Abraham zijn. Zo verdwijnt het noordelijke tienstammenrijk als afzonderlijke natie uit de geschiedenis! — 2 Koningen 17:5, 6, 18, 23, 24.

14. In welke zin zal Juda’s „donkerte” niet zo groot zijn als die van het tienstammenrijk?

14 Ook Juda staat onder Assyrische druk. Zal het in blijvende „donkerte” belanden, zoals het tienstammenrijk vertegenwoordigd door Zebulon en Naftali? Nee. In een „latere tijd” zal Jehovah het gebied van het zuidelijke koninkrijk Juda en zelfs het land dat voorheen door het noordelijke koninkrijk werd geregeerd zegeningen brengen. Hoe?

15, 16. (a) In welke „latere tijd” zal de situatie voor „het gebied van Zebulon en Naftali” veranderen? (b) Hoe wordt het land dat met verachting werd bejegend tot eer gebracht?

15 De apostel Mattheüs beantwoordt deze vraag in zijn geïnspireerde verslag van de aardse bediening van Jezus. Als Mattheüs het begin van die bediening beschrijft, zegt hij: „Nadat [Jezus] Nazareth had verlaten, ging hij zich vestigen in Kapernaüm, aan de zee, in het gebied van Zebulon en Naftali, opdat vervuld zou worden hetgeen door bemiddeling van de profeet Jesaja was gesproken, die zei: ’O land van Zebulon en land van Naftali, aan de zeeweg, aan de overkant van de Jordaan, Galilea der natiën! het volk dat in duisternis zat, heeft een groot licht gezien, en over hen die in een landstreek van de schaduw des doods zaten, is licht opgegaan.’” — Mattheüs 4:13-16.

16 Ja, de door Jesaja voorzegde „latere tijd” is de tijd van Christus’ aardse bediening. Jezus bracht het grootste deel van zijn aardse leven in Galilea door. In het district Galilea begon hij zijn bediening met de bekendmaking: „Hebt berouw, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen” (Mattheüs 4:17). In Galilea hield hij zijn beroemde Bergrede, koos hij zijn apostelen uit, verrichtte hij zijn eerste wonder en verscheen hij na zijn opstanding aan ongeveer 500 volgelingen (Mattheüs 5:1–7:27; 28:16-20; Markus 3:13, 14; Johannes 2:8-11; 1 Korinthiërs 15:6). Zo vervulde Jezus Jesaja’s profetie door „het land van Zebulon en het land van Naftali” te eren. Natuurlijk beperkte Jezus zijn bediening niet tot de bevolking van Galilea. Door het goede nieuws overal in het land te prediken, bracht Jezus de hele natie Israël, Juda inbegrepen, „tot eer”.

Het ’grote licht’

17. Hoe schijnt er „een groot licht” in Galilea?

17 Wat valt er echter te zeggen over Mattheüs’ vermelding van „een groot licht” in Galilea? Ook dat was een citaat uit Jesaja’s profetie. Jesaja schreef: „Het volk dat in de duisternis wandelde, heeft een groot licht gezien. Wat hen betreft die in het land van diepe schaduw woonden — licht heeft op hen geschenen” (Jesaja 9:2). Tegen de eerste eeuw G.T. was het licht der waarheid verborgen geraakt door heidense leugens. Joodse godsdienstige leiders hadden het probleem verergerd door vast te houden aan hun religieuze overlevering waarmee zij „het woord van God krachteloos gemaakt” hadden (Mattheüs 15:6). Eenvoudige mensen werden onderdrukt en in verwarring gebracht; zij volgden „blinde gidsen” (Mattheüs 23:2-4, 16). Toen de Messias, Jezus, verscheen, gingen veel eenvoudige mensen de ogen op een wonderbaarlijke manier open (Johannes 1:9, 12). Jezus’ werk tijdens zijn verblijf op aarde en de zegeningen die uit zijn offer voortspruiten, worden in Jesaja’s profetie met recht gekarakteriseerd als „een groot licht”. — Johannes 8:12.

18, 19. Welke reden tot grote blijdschap hadden degenen die gunstig op het licht reageerden?

18 Zij die gunstig op het licht reageerden, hadden veel reden tot blijdschap. Jesaja vervolgde: „Gij hebt de natie volkrijk gemaakt; voor haar hebt gij de verheuging groot gemaakt. Zij hebben zich voor uw aangezicht verheugd als met de verheuging in de oogsttijd, zoals zij die blij zijn wanneer zij de buit verdelen” (Jesaja 9:3). Als resultaat van de predikingsactiviteit van Jezus en zijn volgelingen kwamen oprechten van hart naar voren; zij betoonden zich verlangend Jehovah met geest en waarheid te aanbidden (Johannes 4:24). In nog geen vier jaar gingen grote menigten tot het christendom over. Op de pinksterdag van het jaar 33 G.T. werden 3000 personen gedoopt. Het duurde niet lang of „het getal der mannen steeg tot ongeveer vijfduizend” (Handelingen 2:41; 4:4). Doordat de discipelen ijverig het licht lieten schijnen, bleef „het aantal discipelen in Jeruzalem . . . sterk toenemen, en een grote schare priesters werd het geloof gehoorzaam”. — Handelingen 6:7.

19 Net als mensen die zich verheugen over een overvloedige oogst of die blij zijn wanneer er na een grote militaire overwinning waardevolle buit wordt verdeeld, verheugden Jezus’ volgelingen zich over de toename (Handelingen 2:46, 47). Mettertijd zorgde Jehovah ervoor dat het licht onder de naties ging schijnen (Handelingen 14:27). Bijgevolg verheugden mensen van alle rassen zich erover dat de weg om tot Jehovah te naderen voor hen geopend was. — Handelingen 13:48.

„Als op de dag van Midian”

20. (a) Op welke manieren betoonden de Midianieten zich vijanden van Israël, en hoe maakte Jehovah een eind aan de bedreiging die zij vormden? (b) Hoe zal Jezus op een toekomstige „dag van Midian” een eind maken aan de bedreiging die vijanden van Gods volk vormen?

20 De resultaten van de activiteit van de Messias zijn blijvend, zoals uit Jesaja’s volgende woorden blijkt: „Het juk van hun vracht en de stok op hun schouders, de staf van degene die hen tot werken aandreef, hebt gij verbrijzeld als op de dag van Midian” (Jesaja 9:4). Eeuwen voor Jesaja’s tijd spanden de Midianieten met de Moabieten samen om Israël tot zonde te verlokken (Numeri 25:1-9, 14-18; 31:15, 16). Later terroriseerden Midianieten de Israëlieten door zeven jaar lang hun dorpen en boerderijen binnen te vallen en te plunderen (Rechters 6:1-6). Maar daarop bracht Jehovah via zijn dienstknecht Gideon de legers van Midian een verpletterende nederlaag toe. Na die „dag van Midian” zijn er geen aanwijzingen meer dat Jehovah’s volk ooit nog door de Midianieten is bestookt (Rechters 6:7-16; 8:28). In de nabije toekomst zal Jezus Christus, de grotere Gideon, de hedendaagse vijanden van Jehovah’s volk de doodsteek toebrengen (Openbaring 17:14; 19:11-21). Dan zal er, net „als op de dag van Midian”, een totale en blijvende overwinning worden behaald, niet dankzij menselijke bekwaamheid maar door Jehovah’s macht (Rechters 7:2-22). Nooit weer zal Gods volk lijden onder het juk van onderdrukking!

21. Wat geeft Jesaja’s profetie te kennen ten aanzien van de toekomst van de oorlogvoering?

21 Met de manifestaties van Gods macht wordt niet de oorlogvoering verheerlijkt. De uit de dood opgewekte Jezus is de Vredevorst, en door zijn vijanden te verdelgen, zal hij eeuwige vrede bewerkstelligen. Jesaja spreekt nu over de totale verwoesting van militaire attributen door vuur: „Elke laars van degene die dreunend stampt en de mantel in bloed gewenteld, zijn zelfs ter verbranding geworden als voedsel voor het vuur” (Jesaja 9:5). Het door de stampende laarzen van marcherende soldaten veroorzaakte gedreun zal nooit weer gevoeld worden. De met bloed bevlekte uniformen van in de strijd geharde militairen zullen niet meer gezien worden. Er zal geen oorlog meer zijn! — Psalm 46:9.

„Wonderbaar Raadgever”

22. Welke samengestelde profetische naam krijgt Jezus in het boek Jesaja?

22 Bij zijn miraculeuze geboorte kreeg het voor het messiasschap voorbestemde kind de naam Jezus, wat „Jehovah is redding” betekent. Maar hij heeft nog andere namen, profetische namen die iets zeggen over zijn sleutelrol en zijn verheven positie. Eén zo’n naam is Immanuël, wat „Met ons is God” betekent (Jesaja 7:14, voetnoot). Jesaja beschrijft nu een andere profetische naam: „Een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven; en de vorstelijke heerschappij zal op zijn schouder komen. En zijn naam zal worden genoemd: Wonderbaar Raadgever, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst” (Jesaja 9:6). Sta eens stil bij de rijkdom aan betekenis van deze samengestelde profetische naam.

23, 24. (a) In welk opzicht is Jezus een „Wonderbaar Raadgever”? (b) Hoe kunnen hedendaagse christelijke raadgevers Jezus’ voorbeeld volgen?

23 Een raadgever is iemand die raad of advies geeft. Toen Jezus Christus op aarde was, gaf hij wonderbare raad. In de bijbel lezen wij dat hele menigten „versteld stonden van zijn manier van onderwijzen” (Mattheüs 7:28). Hij is een wijs en meelevend Raadgever, met een buitengewoon inzicht in de menselijke aard. Zijn raad blijft niet beperkt tot berispingen of bestraffingen, maar wordt vaker gegeven in de vorm van onderricht en liefdevol advies. Jezus’ raad is wonderbaar omdat die altijd wijs, volmaakt en onfeilbaar is. Het opvolgen ervan leidt tot eeuwig leven. — Johannes 6:68.

24 Jezus’ raad is niet eenvoudig het product van zijn briljante verstand. Hij zegt daarentegen: „Wat ik leer, is niet van mij, maar behoort hem toe die mij heeft gezonden” (Johannes 7:16). Zoals ook bij Salomo het geval was, is Jehovah God de Bron van Jezus’ wijsheid (1 Koningen 3:7-14; Mattheüs 12:42). Jezus’ voorbeeld moet leraren en raadgevers in de christelijke gemeente ertoe motiveren hun onderricht altijd op Gods Woord te baseren. — Spreuken 21:30.

„Sterke God” en „Eeuwige Vader”

25. Wat vertelt de naam „Sterke God” ons over de hemelse Jezus?

25 Jezus is ook een „Sterke God” en „Eeuwige Vader”. Dat wil niet zeggen dat hij zich de autoriteit en positie toe-eigent van Jehovah, die „God, onze Vader,” is (2 Korinthiërs 1:2). ’Hij [Jezus] heeft geen gewelddadige inbezitneming overwogen, namelijk om aan God gelijk te zijn’ (Filippenzen 2:6). Hij wordt Sterke God genoemd, niet Almachtige God. Jezus bezag zichzelf nooit als God de Almachtige, want hij sprak over zijn Vader als „de enige ware God”, oftewel de enige God die aanbeden dient te worden (Johannes 17:3; Openbaring 4:11). In de Schrift kan het woord „god” „machtige” of „sterke” betekenen (Exodus 12:12; Psalm 8:5; 2 Korinthiërs 4:4). Voordat Jezus naar de aarde kwam, was hij „een god”; ’hij bestond in Gods gedaante’. Na zijn opstanding kreeg hij een nog hogere positie in de hemel (Johannes 1:1; Filippenzen 2:6-11). Bovendien ligt in de aanduiding „god” nog iets meer opgesloten. Rechters in Israël werden „goden” genoemd — eenmaal door Jezus zelf (Psalm 82:6; Johannes 10:35). Jezus is Jehovah’s aangestelde Rechter, „die de levenden en de doden zal oordelen” (2 Timotheüs 4:1; Johannes 5:30). Het is duidelijk dat hij met recht Sterke God wordt genoemd.

26. Waarom kan Jezus „Eeuwige Vader” worden genoemd?

26 De titel „Eeuwige Vader” duidt op het vermogen en de autoriteit van de Messiaanse Koning om mensen het vooruitzicht op eeuwig leven op aarde te geven (Johannes 11:25, 26). Het erfdeel van onze eerste ouder, Adam, was de dood. Jezus, de laatste Adam, „werd een levengevende geest” (1 Korinthiërs 15:22, 45; Romeinen 5:12, 18). Zoals Jezus, de Eeuwige Vader, eeuwig zal leven, zo zal de gehoorzame mensheid zich eeuwig in de voordelen van zijn vaderschap verheugen. — Romeinen 6:9.

„Vredevorst”

27, 28. Welke schitterende zegeningen vallen de onderdanen van de „Vredevorst” zowel nu als in de toekomst ten deel?

27 Naast eeuwig leven heeft de mens ook behoefte aan vrede, zowel met God als met zijn medemens. Nu al hebben zij die zich onderwerpen aan de heerschappij van de „Vredevorst” ’hun zwaarden tot ploegscharen en hun speren tot snoeimessen geslagen’ (Jesaja 2:2-4). Zij koesteren geen haat wegens politieke, territoriale, raciale of economische verschillen. Zij zijn verenigd in de aanbidding van de ene ware God, Jehovah, en zij doen hun best om vreedzame relaties te onderhouden met hun medemensen, zowel binnen als buiten de gemeente. — Galaten 6:10; Efeziërs 4:2, 3; 2 Timotheüs 2:24.

28 Op Gods bestemde tijd zal Christus op aarde een vrede tot stand brengen die wereldomvattend, stevig bevestigd en blijvend zal zijn (Handelingen 1:7). „Aan de overvloed van de vorstelijke heerschappij en aan vrede zal geen einde zijn, op de troon van David en over zijn koninkrijk, om het stevig te bevestigen en om het te schragen door middel van gerechtigheid en door middel van rechtvaardigheid, van nu aan en tot onbepaalde tijd” (Jesaja 9:7a). Bij het uitoefenen van zijn gezag als de Vredevorst zal Jezus geen gebruik maken van tirannieke middelen. Zijn onderdanen zullen niet beroofd worden van hun vrije wil en met geweld onderworpen worden. In plaats daarvan zal hij alles tot stand brengen „door middel van gerechtigheid en door middel van rechtvaardigheid”. Wat een verfrissende verandering!

29. Wat moeten wij doen als wij ons in eeuwige vrede willen verheugen?

29 Met het oog op al het prachtigs dat in Jezus’ profetische naam opgesloten ligt, is de manier waarop Jesaja dit deel van zijn profetie besluit werkelijk aangrijpend. Hij schrijft: „Ja, de ijver van Jehovah der legerscharen zal dit doen” (Jesaja 9:7b). Jehovah handelt inderdaad vol ijver. Hij doet niets halfslachtig. Wij kunnen er zeker van zijn dat wat hij ook belooft, hij het volledig tot stand zal brengen. Mocht iemand dus verlangen naar eeuwige vrede, laat hij Jehovah dan van ganser harte dienen. Laten al Gods dienstknechten net als Jehovah God en Jezus, de Vredevorst, „ijverig voor voortreffelijke werken” zijn. — Titus 2:14.

[Voetnoten]

^ ¶6 Velen geloven dat Psalm 119 door Hizkia geschreven is voordat hij koning werd. In dat geval werd hij waarschijnlijk geschreven in de tijd dat Jesaja profeteerde.

^ ¶9 De uitdrukking „deze verklaring” in Jesaja 8:20 kan betrekking hebben op de verklaring over spiritisme die in Jesaja 8:19 wordt geciteerd. Als dat het geval is, zegt Jesaja dat degenen in Juda die het spiritisme bevorderen, anderen zullen blijven aansporen zich tot spiritistische mediums te wenden en daarom geen geestelijk licht van Jehovah zullen ontvangen.

^ ¶13 Sommigen hebben de gedachte geopperd dat in de twintig steden van Galilea die koning Salomo aan Hiram, de koning van Tyrus, aanbood vermoedelijk niet-Israëlieten woonden. — 1 Koningen 9:10-13.

[Studievragen]

[Kaart/Illustratie op blz. 122]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Chorazin

Bethsaïda

Kapernaüm

Vlakte van Gennesareth

Zee van Galilea

Magadan

Tiberias

Jordaan

GADARA

Gadara

[Illustraties op blz. 119]

De geboorte van Kaïn en die van Jezus waren allebei iets heel bijzonders. Alleen die van Jezus had een gelukkige afloop

[Illustratie op blz. 121]

Er zal een veel ergere hongersnood komen dan honger naar brood en dorst naar water

[Illustratie op blz. 127]

Jezus was een licht in het land