Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Jehovah God is in zijn heilige tempel

Jehovah God is in zijn heilige tempel

Hoofdstuk acht

Jehovah God is in zijn heilige tempel

Jesaja 6:1-13

1, 2. (a) Wanneer krijgt de profeet Jesaja zijn tempelvisioen? (b) Waarom verspeelde koning Uzzia Jehovah’s gunst?

„IN HET jaar dat koning Uzzia stierf, kreeg ik echter Jehovah te zien, zittend op een hoge en verheven troon, en zijn zomen vulden de tempel” (Jesaja 6:1). Met deze woorden van de profeet begint het zesde hoofdstuk van het boek Jesaja. Het is het jaar 778 v.G.T.

2 Uzzia’s 52-jarige regering als koning van Juda was voor het merendeel een groot succes. Omdat hij deed wat „recht was in Jehovah’s ogen”, genoot hij Gods steun bij zijn militaire, bouwkundige en agrarische ondernemingen. Maar zijn succes werd ook zijn ondergang. Zijn hart werd ten slotte hoogmoedig, „zodat hij ontrouw handelde jegens Jehovah, zijn God, en de tempel van Jehovah binnenging om reukwerk te branden”. Wegens deze aanmatigende daad en zijn woedende reactie toen de priesters hem berispten, stierf Uzzia als melaatse (2 Kronieken 26:3-22). Het was omstreeks die tijd dat Jesaja met zijn dienst als profeet begon.

3. (a) Ziet Jesaja Jehovah werkelijk? Leg dit uit. (b) Welk tafereel aanschouwt Jesaja, en met welke reden?

3 Ons wordt niet verteld waar Jesaja zich bevindt wanneer hij het visioen ziet. Maar wat hij met zijn letterlijke ogen ziet, is duidelijk een visioen, geen feitelijke aanblik van de Almachtige, want „geen mens heeft ooit God gezien” (Johannes 1:18; Exodus 33:20). Niettemin is zelfs het in een visioen aanschouwen van de Schepper, Jehovah, iets ontzagwekkends. Op een hoge troon, die zijn positie als eeuwige Koning en Rechter symboliseert, zit de Universele Heerser en Bron van alle rechtmatig bestuur! De zomen van zijn lange, golvende gewaad vullen de tempel. Jesaja wordt geroepen tot een profetische dienst die Jehovah’s soevereine macht en gerechtigheid zal verheerlijken. Ter voorbereiding daarop zal hij een visioen van Gods heiligheid krijgen.

4. (a) Waarom moeten in de bijbel opgetekende beschrijvingen van Jehovah als hij in visioenen gezien wordt symbolisch zijn? (b) Wat leren wij over Jehovah uit Jesaja’s visioen?

4 Jesaja geeft in zijn visioen geen beschrijving van Jehovah’s verschijning — dit in tegenstelling tot de visioenen waarover Ezechiël, Daniël en Johannes berichtten. En die verslagen variëren allemaal ten aanzien van wat er in de hemel wordt gezien (Ezechiël 1:26-28; Daniël 7:9, 10; Openbaring 4:2, 3). Het is echter goed de aard en het doel van deze visioenen in gedachte te houden. Het zijn geen letterlijke beschrijvingen van Jehovah’s tegenwoordigheid. Het letterlijke oog kan wat geestelijk is niet zien, net zomin als het beperkte menselijke verstand het geestenrijk kan bevatten. Vandaar dat de visioenen de informatie die overgebracht moet worden in menselijke termen weergeven. (Vergelijk Openbaring 1:1.) In Jesaja’s visioen is een beschrijving van Gods verschijning niet nodig. Het visioen stelt Jesaja ervan in kennis dat Jehovah in zijn heilige tempel is en dat hij heilig is en zijn oordelen zuiver zijn.

De serafs

5. (a) Wie zijn de serafs, en wat betekent de term? (b) Waarom verbergen de serafs hun gezicht en hun voeten?

5 Luister! Jesaja vervolgt: „Serafs stonden boven hem. Elk had zes vleugels. Met twee hield hij zijn aangezicht bedekt, en met twee hield hij zijn voeten bedekt, en met twee placht hij rond te vliegen” (Jesaja 6:2). Jesaja hoofdstuk 6 is de enige plaats in de bijbel waar melding wordt gemaakt van serafs. Klaarblijkelijk zijn het hemelse schepselen in Jehovah’s dienst die qua voorrechten en eer een zeer hoge positie bekleden, daar zij zich rond Jehovah’s hemelse troon bevinden. In tegenstelling tot de trotse koning Uzzia bekleden zij hun positie in alle nederigheid en bescheidenheid. Omdat zij zich in de tegenwoordigheid van de hemelse Soeverein bevinden, bedekken zij hun gezicht met één paar vleugels; en uit eerbied voor de heilige plaats bedekken zij hun voeten met een ander vleugelpaar. Dicht bij de Universele Soeverein houden de serafs zich des te meer op de achtergrond, om niet de aandacht af te leiden van Gods persoonlijke heerlijkheid. De term „serafs”, die „vurigen” of „brandenden” betekent, doet vermoeden dat zij een lichtglans uitstralen, maar zij verbergen hun gezicht voor de grotere glans en heerlijkheid van Jehovah.

6. Wat is de positie van de serafs ten opzichte van Jehovah?

6 De serafs gebruiken hun derde paar vleugels om te vliegen en, ongetwijfeld, om op hun plaats te blijven zweven of ’staan’. (Vergelijk Deuteronomium 31:15.) Over hun positie merkt professor Franz Delitzsch op: „De serafim zullen zich uiteraard niet boven het hoofd van Degene die op de troon zat verheven hebben, maar zij zweefden boven Zijn lange gewaad waarmee de troonzaal gevuld was” (Commentary on the Old Testament). Dat lijkt redelijk. Hun ’staan’ daar betekent niet dat zij superieur aan Jehovah zijn, maar dat zij voor hem klaarstaan, gehoorzaam en gereed om te dienen.

7. (a) Welke taak vervullen de serafs? (b) Vanwaar de drievoudige uitroep van de serafs dat God heilig is?

7 Luister nu naar die bevoorrechte serafs! De een riep de ander toe en zei: ’Heilig, heilig, heilig is Jehovah der legerscharen. De volheid van heel de aarde is zijn heerlijkheid’” (Jesaja 6:3). Het is hun taak erop toe te zien dat overal in het universum, waarvan de aarde deel uitmaakt, Jehovah’s heiligheid wordt bekendgemaakt en zijn heerlijkheid wordt erkend. Zijn heerlijkheid wordt gezien in al wat hij geschapen heeft en zal weldra door alle aardbewoners worden onderscheiden (Numeri 14:21; Psalm 19:1-3; Habakuk 2:14). De drievoudige uitroep „heilig, heilig, heilig” is geen bewijs voor een Drie-eenheid. Het is veeleer een drievoudige beklemtoning van Gods heiligheid. (Vergelijk Openbaring 4:8.) Jehovah is heilig in de hoogste graad.

8. Wat is de uitwerking van de uitroepen van de serafs?

8 Hoewel het aantal serafs niet wordt genoemd, kunnen zich bij de troon groepen serafs bevinden. Melodieus zingend herhalen zij na elkaar de uitroep over Gods heiligheid en heerlijkheid. Wat blijkt de uitwerking te zijn? Luister nogmaals als Jesaja vervolgt: De tappen in de dorpels dan trilden van de stem van degene die riep, en het huis zelf werd geleidelijk met rook gevuld” (Jesaja 6:4). In de bijbel vormen rook of een wolk vaak het zichtbare teken van Gods tegenwoordigheid (Exodus 19:18; 40:34, 35; 1 Koningen 8:10, 11; Openbaring 15:5-8). Ze duiden op een heerlijkheid waartoe wij, menselijke schepselen, niet kunnen naderen.

Onwaardig, maar gereinigd

9. (a) Welk effect heeft het visioen op Jesaja? (b) Welk duidelijke contrast is er tussen Jesaja en koning Uzzia?

9 Dit visioen van Jehovah’s troon raakt Jesaja diep. Hij noteert: „Toen zei ik: ’Wee mij! Want ik ben zo goed als tot zwijgen gebracht, want een man onrein van lippen ben ik, en te midden van een volk dat onrein van lippen is, woon ik; want mijn ogen hebben de Koning zelf, Jehovah der legerscharen, gezien!’” (Jesaja 6:5) Wat een groot contrast tussen Jesaja en koning Uzzia! Uzzia eigende zich onrechtmatig de positie van de gezalfde priesterschap toe en drong oneerbiedig het Heilige van de tempel binnen. Hoewel Uzzia de gouden lampenstandaarden, het gouden reukaltaar en de tafels met „het brood der Tegenwoordigheid” zag, zag hij niet Jehovah’s aangezicht van goedkeuring en ontving hij geen speciale opdracht van hem (1 Koningen 7:48-50; voetnoot). De profeet Jesaja daarentegen schuift de priesterschap niet ter zijde en betreedt de tempel niet wederrechtelijk. Hij ziet evenwel een visioen van Jehovah in zijn heilige tempel en wordt met een rechtstreekse opdracht van God vereerd. Terwijl de serafs het zich niet aanmatigen naar de op de troon gezeten Heer van de tempel te kijken, mag Jesaja, in een visioen, „de Koning zelf, Jehovah der legerscharen,” aanschouwen!

10. Waarom is Jesaja bevreesd als hij het visioen ziet?

10 Het contrast dat Jesaja tussen Gods heiligheid en zijn eigen zondigheid ziet, maakt dat hij zich zeer onrein voelt. Vervuld van vrees redeneert hij dat hij zal sterven (Exodus 33:20). Hij hoort de serafs God loven met reine lippen, maar zijn eigen lippen zijn onrein en worden bovendien bezoedeld door de onreinheid van de lippen van de mensen onder wie hij woont en die hij hoort spreken. Jehovah is heilig en zijn dienstknechten moeten die hoedanigheid weerspiegelen (1 Petrus 1:15, 16). Hoewel Jesaja reeds is uitgekozen als woordvoerder van God, dringt het in volle hevigheid tot hem door dat hij in een zondige toestand verkeert en hij mist de reine lippen die een woordvoerder van de glorierijke en heilige Koning betamen. Wat zal de hemelse reactie daarop zijn?

11. (a) Wat doet een van de serafs, en wat wordt daardoor gesymboliseerd? (b) Hoe kan het overdenken van wat de seraf tegen Jesaja zegt ons helpen wanneer wij ons onwaardig voelen Gods dienstknechten te zijn?

11 In plaats dat de serafs de eenvoudige Jesaja uit Jehovah’s tegenwoordigheid verbannen, komen zij in actie om hem te helpen. Het verslag vermeldt: „Daarop vloog een der serafs naar mij toe, en in zijn hand was een gloeiende kool die hij met een tang van het altaar genomen had. En hij raakte vervolgens mijn mond aan en zei: ’Zie! Deze heeft uw lippen aangeraakt, en uw dwaling is geweken en uw zonde zelf wordt verzoend’” (Jesaja 6:6, 7). In symbolische zin heeft vuur reinigende kracht. Wanneer de seraf met de gloeiende kool uit het heilige vuur van het altaar Jesaja’s lippen aanraakt, verzekert hij Jesaja dat zijn zonden in die mate verzoend zijn dat hij ervoor in aanmerking komt Gods gunst en een opdracht te ontvangen. Wat een geruststelling voor ons! Ook wij zijn zondig en onwaardig tot God te naderen. Maar wij zijn losgekocht door de verdienste van Jezus’ loskoopoffer en kunnen Gods gunst ontvangen en in gebed tot hem naderen. — 2 Korinthiërs 5:18, 21; 1 Johannes 4:10.

12. Welk altaar ziet Jesaja, en wat is het effect van vuur?

12 Iets wat ons er opnieuw aan herinnert dat dit een visioen is, is de vermelding van „het altaar”. (Vergelijk Openbaring 8:3; 9:13.) Er stonden twee altaren in de tempel in Jeruzalem. Vlak voor het gordijn van het Allerheiligste stond het kleine reukaltaar, en voor de ingang naar het heiligdom stond het grote offeraltaar, waarop het vuur voortdurend brandende werd gehouden (Leviticus 6:12, 13; 16:12, 13). Maar deze aardse altaren waren typologisch, ze beeldden grotere dingen af (Hebreeën 8:5; 9:23; 10:5-10). Vuur uit de hemel verteerde het brandoffer op het altaar toen koning Salomo de tempel inwijdde (2 Kronieken 7:1-3). En nu neemt vuur van het ware, hemelse altaar de onreinheid weg van Jesaja’s lippen.

13. Welke vraag stelt Jehovah, en wie betrekt hij erbij wanneer hij „ons” zegt?

13 Laten wij met Jesaja meeluisteren. Nu hoorde ik de stem van Jehovah zeggen: ’Wie zal ik zenden, en wie zal voor ons gaan?’ Waarop ik zei: ’Hier ben ik! Zend mij’” (Jesaja 6:8). De door Jehovah gestelde vraag is duidelijk bedoeld om Jesaja een reactie te ontlokken, daar er geen andere menselijke profeet in het visioen voorkomt. Het is onmiskenbaar een uitnodiging aan Jesaja om Jehovah’s boodschapper te zijn. Maar waarom vraagt Jehovah: „Wie zal voor ons gaan?” Door van het enkelvoudige persoonlijk voornaamwoord „ik” over te stappen op het meervoudige voornaamwoord „ons”, betrekt Jehovah er nu op zijn minst nog één andere persoon bij. Wie? Was dat niet zijn eniggeboren Zoon, die later de mens Jezus Christus werd? Het was inderdaad deze zelfde Zoon tot wie God had gezegd: „Laten wij de mens maken naar ons beeld” (Genesis 1:26; Spreuken 8:30, 31). Ja, naast Jehovah in de hemelse hoven is zijn eniggeboren Zoon gezeten. — Johannes 1:14.

14. Hoe reageert Jesaja op Jehovah’s uitnodiging, en welk voorbeeld geeft hij ons daarmee?

14 Jesaja aarzelt geen moment! Hoe de boodschap ook mag luiden, hij antwoordt onmiddellijk: „Hier ben ik! Zend mij.” Hij vraagt evenmin wat het aanvaarden van de toewijzing hem kan opleveren. Zijn bereidwillige geest is een prachtig voorbeeld voor al Gods dienstknechten in deze tijd, die de opdracht hebben gekregen om het ’goede nieuws van het koninkrijk op de gehele bewoonde aarde te prediken’ (Mattheüs 24:14). Net als Jesaja kwijten zij zich trouw van hun toewijzing en bereiken zij ondanks wijdverbreide apathie dat alle naties een „getuigenis” krijgen. En zij gaan vol vertrouwen door, net als Jesaja, in de wetenschap dat de autorisatie voor hun werk van het hoogste gezag komt.

Jesaja’s opdracht

15, 16. (a) Wat moet Jesaja tegen „dit volk” zeggen, en hoe zullen zij daarop reageren? (b) Is de reactie van het volk te wijten aan enige fout van Jesaja’s kant? Leg dit uit.

15 Jehovah geeft nu in grote trekken aan wat Jesaja moet zeggen en hoe de reactie zal zijn: Ga, en gij moet tot dit volk zeggen: ’Hoort steeds weer, maar begrijpt niet; en ziet steeds weer, maar krijgt geen kennis.’ Maak het hart van dit volk onontvankelijk, en maak zelfs hun oren ongevoelig, en strijk zelfs hun ogen dicht, opdat zij niet zien met hun ogen en met hun oren niet horen, en opdat hun eigen hart niet begrijpt en opdat zij niet werkelijk terugkeren en genezing voor zichzelf verkrijgen” (Jesaja 6:9, 10). Wil dit zeggen dat Jesaja bot en tactloos moet zijn en de joden afkeer moet inboezemen, zodat zij in onmin met Jehovah blijven? Absoluut niet! Het is Jesaja’s eigen volk, waarmee hij zich verwant voelt. Maar uit Jehovah’s woorden blijkt wat de reactie van het volk op zijn boodschap zal zijn, hoe getrouw Jesaja zich ook van zijn taak kwijt.

16 De fout ligt bij het volk. Jesaja zal „steeds weer” tot hen spreken, maar zij zullen de boodschap niet aanvaarden of begrip verwerven. De meerderheid zal koppig en onverschillig zijn, alsof zij totaal niets zien en horen. Door herhaaldelijk naar hen toe te gaan, zal Jesaja „dit volk” laten tonen dat zij het niet willen begrijpen. Zij zullen bewijzen dat zij hun verstand en hart afsluiten voor Jesaja’s boodschap — Gods boodschap — tot hen. Hoe sterk geldt dit ook voor mensen in deze tijd! Zeer velen van hen weigeren naar Jehovah’s Getuigen te luisteren als zij het goede nieuws van het komende koninkrijk Gods prediken.

17. Waarop doelt Jesaja met de vraag „Hoe lang?”?

17 Jesaja maakt zich zorgen: „Hierop zei ik: ’Hoe lang, o Jehovah?’ Toen zei hij: ’Totdat de steden werkelijk tot puinhopen instorten, om zonder inwoner te zijn, en de huizen zonder aardse mens zijn, en de grond zelf geruïneerd is tot een woestenij; en Jehovah de aardse mensen werkelijk ver verwijdert, en de verlaten toestand inderdaad zeer uitgestrekt wordt in het midden van het land’” (Jesaja 6:11, 12). Met de vraag „Hoe lang?” vraagt Jesaja niet hoe lang hij zal moeten blijven prediken tot een apathisch volk. Nee, hij maakt zich zorgen over het volk en vraagt hoe lang hun jammerlijke geestelijke toestand zal voortduren en hoe lang Jehovah’s naam op aarde onteerd zal worden. (Zie Psalm 74:9-11.) Hoe lang zal het volk dus nog doof en blind zijn?

18. Tot wanneer zal de jammerlijke geestelijke toestand van het volk voortduren, en zal Jesaja de complete vervulling van de profetie nog meemaken?

18 Helaas blijkt uit Jehovah’s antwoord dat de jammerlijke geestelijke toestand van het volk zal voortduren totdat de in zijn verbond uiteengezette consequenties van ongehoorzaamheid aan God ten volle werkelijkheid worden (Leviticus 26:21-33; Deuteronomium 28:49-68). De natie zal te gronde gaan, het volk zal gedeporteerd worden en het land zal woest komen te liggen. Jesaja zal de verwoesting van Jeruzalem en zijn tempel door het Babylonische leger in 607 v.G.T. niet meer meemaken, hoewel hij ruim veertig jaar zal profeteren, tijdens de regering van koning Uzzia’s achterkleinzoon Hizkia nog. Jesaja zal zich echter getrouw van zijn opdracht blijven kwijten totdat hij overlijdt, ruim honderd jaar voordat die nationale ramp zich voltrekt.

19. Welke verzekering geeft God Jesaja ondanks het feit dat de natie als een boom geveld zal worden?

19 De verwoesting waardoor Juda ’geruïneerd raakt tot een woestenij’ zal komen, dat staat vast, maar de situatie is niet hopeloos (2 Koningen 25:1-26). Jehovah verzekert Jesaja: „Er zal nog een tiende in zijn, en het moet wederom iets ter verbranding worden, gelijk een grote boom en gelijk een statige boom waarin, wanneer ze worden omgehakt, een tronk is; een heilig zaad zal de tronk ervan zijn” (Jesaja 6:13). Ja, „een tiende . . . een heilig zaad” zal er overblijven, net als de tronk of stomp van een statige boom die geveld wordt. Deze verzekering is ongetwijfeld een troost voor Jesaja — er zal in zijn volk een heilig overblijfsel worden aangetroffen. Hoewel de natie nogmaals verbrand zal worden, zoals een grote boom die wordt omgehakt voor brandstof, zal er een zeer belangrijke stomp van de symbolische boom Israël overblijven. Het zal een zaad of nageslacht zijn dat heilig is voor Jehovah. Na verloop van tijd zal hij weer uitlopen en de boom zal opnieuw gaan groeien. — Vergelijk Job 14:7-9; Daniël 4:26.

20. Hoe ging het laatste deel van Jesaja’s profetie in eerste instantie in vervulling?

20 Zijn de woorden van de profetie uitgekomen? Ja. Zeventig jaar nadat het land Juda woest was gelegd, keerde er een godvrezend overblijfsel uit de ballingschap in Babylon terug. Zij herbouwden de tempel en de stad en herstelden de ware aanbidding in het land. Dit herstel van de joden in het hun door God gegeven vaderland maakte een tweede vervulling mogelijk van deze profetie die Jehovah aan Jesaja gaf. Welke zou dat zijn? — Ezra 1:1-4.

Andere vervullingen

21-23. (a) In wie werd Jesaja’s profetie in de eerste eeuw vervuld, en hoe? (b) Wie waren in de eerste eeuw het ’heilige zaad’, en hoe bleef het behouden?

21 Jesaja’s profetische taak voorschaduwde het werk dat de Messias, Jezus Christus, zo’n 800 jaar later zou doen (Jesaja 8:18; 61:1, 2; Lukas 4:16-21; Hebreeën 2:13, 14). Hoewel Jezus groter was dan Jesaja, was hij al even bereid om zich door zijn hemelse Vader te laten zenden. Hij zei: „Zie! Ik ben gekomen om uw wil te doen.” — Hebreeën 10:5-9; Psalm 40:6-8.

22 Net als Jesaja kweet Jezus zich getrouw van het werk dat hij toegewezen had gekregen en de reactie erop was dezelfde. De joden in Jezus’ tijd waren evenmin bereid de boodschap te aanvaarden als degenen tot wie de profeet Jesaja predikte (Jesaja 1:4). Het gebruik van illustraties was kenmerkend voor Jezus’ bediening. Dat was voor zijn discipelen aanleiding tot de vraag: „Waarom spreekt gij tot hen door middel van illustraties?” Jezus’ antwoord luidde: „U is het gegeven de heilige geheimen van het koninkrijk der hemelen te begrijpen, maar hun is het niet gegeven. Daarom spreek ik tot hen door middel van illustraties, omdat zij, ofschoon zij kijken, tevergeefs kijken, en ofschoon zij horen, tevergeefs horen, noch de betekenis ervan begrijpen; en ten aanzien van hen gaat de profetie van Jesaja in vervulling, welke luidt: ’Door te horen, zult gij horen, maar geenszins de betekenis ervan begrijpen, en door te kijken, zult gij kijken, maar geenszins zien. Want het hart van dit volk is onontvankelijk geworden, en met hun oren hebben zij gehoord zonder te reageren, en hun ogen hebben zij gesloten, opdat zij nimmer met hun ogen zouden zien en met hun oren horen en met hun hart de betekenis ervan begrijpen en terugkeren, en ik hen gezond zou maken.’” — Mattheüs 13:10, 11, 13-15; Markus 4:10-12; Lukas 8:9, 10.

23 Door een aanhaling te doen uit Jesaja maakte Jezus duidelijk dat de profetie een vervulling in zijn tijd had. Het volk in zijn geheel had een hartentoestand zoals die van de joden in Jesaja’s dagen. Zij hielden zich blind en doof voor zijn boodschap en gingen eveneens ten onder (Mattheüs 23:35-38; 24:1, 2). Dat gebeurde toen de Romeinse strijdkrachten onder generaal Titus in 70 G.T. tegen Jeruzalem optrokken en de stad en haar tempel met de grond gelijkmaakten. Sommigen echter hadden naar Jezus geluisterd en waren zijn discipelen geworden. Jezus prees hen „gelukkig” (Mattheüs 13:16-23, 51). Hij had hun gezegd dat wanneer zij „Jeruzalem door legerkampen ingesloten” zouden zien, zij ’naar de bergen moesten vluchten’ (Lukas 21:20-22). Zo werd het ’heilige zaad’ gered dat geloof had geoefend en tot een geestelijke natie, „het Israël Gods”, was gevormd. *Galaten 6:16.

24. Welke toepassing gaf Paulus van Jesaja’s profetie, en waarop duidt dit?

24 Omstreeks 60 G.T. bevond de apostel Paulus zich onder huisarrest in Rome. Daar organiseerde hij een bijeenkomst met zowel „de voornaamste mannen der joden” als anderen en gaf hun een „grondig getuigenis . . . betreffende het koninkrijk Gods”. Toen velen zijn boodschap niet wilden aanvaarden, legde Paulus uit dat daarmee Jesaja’s profetie in vervulling ging (Handelingen 28:17-27; Jesaja 6:9, 10). Jezus’ discipelen kweten zich dus van een opdracht die vergelijkbaar was met die van Jesaja.

25. Wat hebben hedendaagse Getuigen van God onderscheiden, en hoe reageren zij?

25 Evenzo onderscheiden Jehovah’s Getuigen in deze tijd dat Jehovah God in zijn heilige tempel is (Maleachi 3:1). Net als Jesaja zeggen zij: „Hier ben ik! Zend mij.” Vol ijver laten zij de waarschuwingsboodschap over het naderende einde van dit goddeloze samenstel van dingen horen. Maar zoals Jezus te kennen gaf, openen betrekkelijk weinig mensen hun ogen en oren om te zien en te horen en gered te worden (Mattheüs 7:13, 14). Degenen die hun hart neigen tot luisteren en „genezing voor zichzelf verkrijgen”, zijn beslist gelukkig te prijzen! — Jesaja 6:8, 10.

[Voetnoot]

^ ¶23 In 66 G.T. omsingelden Romeinse strijdkrachten onder Cestius Gallus, naar aanleiding van een joodse opstand, Jeruzalem en drongen de stad binnen tot aan de tempelmuren. Vervolgens trokken ze zich terug, waardoor Jezus’ discipelen in staat waren naar de bergen van Perea te vluchten voordat de Romeinen in 70 G.T. terugkwamen.

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 94]

„Hier ben ik! Zend mij.”

[Illustratie op blz. 97]

’Totdat de steden tot puinhopen instorten, om zonder inwoner te zijn’