Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Jehovah is Koning

Jehovah is Koning

Hoofdstuk twintig

Jehovah is Koning

Jesaja 24:1-23

1, 2. (a) Wie zullen Jehovah’s gramschap voelen? (b) Zal Juda vrijgesteld zijn van straf, en hoe weten wij dat?

BABYLON, Filistea, Moab, Syrië, Ethiopië, Egypte, Edom, Tyrus, Assyrië — allemaal zullen ze Jehovah’s gramschap voelen. Jesaja heeft de rampen voorzegd die deze vijandige naties en steden zullen treffen. Hoe staat het echter met Juda? Zullen de inwoners van Juda vrijgesteld zijn van straf voor hun zondige wegen? Het historische verslag beantwoordt die vraag met een nadrukkelijk nee!

2 Beschouw eens wat er gebeurde met Samaria, de hoofdstad van het tienstammenrijk Israël. Die natie hield zich niet aan haar verbond met God. Ze hield zich niet verre van de onzedelijke praktijken van de naties rondom. In plaats daarvan bleven de inwoners van Samaria „slechte dingen doen om Jehovah te krenken . . . Daarom werd Jehovah zeer vertoornd op Israël, zodat hij hen van voor zijn aangezicht verwijderde.” Israël werd met geweld uit zijn land verwijderd en ging „van zijn eigen grond in ballingschap naar Assyrië” (2 Koningen 17:9-12, 16-18, 23; Hosea 4:12-14). Wat Israël overkwam, voorspelt weinig goeds voor het zusterkoninkrijk Juda.

Jesaja voorzegt de ondergang van Juda

3. (a) Waarom verstoot Jehovah het tweestammenrijk Juda? (b) Waartoe is Jehovah vastbesloten?

3 Enkele koningen van Juda waren getrouw, maar de meeste niet. Zelfs onder een getrouwe koning als Jotham keerde het volk de valse aanbidding niet geheel en al de rug toe (2 Koningen 15:32-35). De goddeloosheid van Juda bereikt een hoogtepunt tijdens de regering van de bloeddorstige koning Manasse, die volgens de joodse overlevering de getrouwe profeet Jesaja vermoordt door hem in stukken te laten zagen. (Vergelijk Hebreeën 11:37.) Deze goddeloze koning „bleef Juda en de inwoners van Jeruzalem verleiden om nog erger te doen dan de natiën die Jehovah van voor het aangezicht van de zonen van Israël verdelgd had” (2 Kronieken 33:9). Onder Manasses regering wordt het land nog sterker verontreinigd dan toen de Kanaänieten het er voor het zeggen hadden. Vandaar dat Jehovah verklaart: „Zie, ik breng een rampspoed over Jeruzalem en Juda, waarvan ieder die het hoort, de beide oren zullen tuiten. . . . Ik zal Jeruzalem eenvoudig schoonvegen net zoals men de schotel zonder handvat schoonveegt, die men schoonveegt en ondersteboven keert. En ik zal het overblijfsel van mijn erfdeel waarlijk verstoten en hen in de hand van hun vijanden geven, en zij zullen eenvoudig tot roofgoed en plundering worden voor al hun vijanden, omdat zij gedaan hebben wat kwaad was in mijn ogen en mij voortdurend krenkten.” — 2 Koningen 21:11-15.

4. Wat zal Jehovah met Juda doen, en hoe gaat deze profetie in vervulling?

4 Als een schotel die ondersteboven wordt gekeerd, waardoor de hele inhoud eruit valt, zal het land van zijn menselijke bewoners worden ontdaan. Deze komende verwoesting van Juda en Jeruzalem is opnieuw het onderwerp van een profetie door Jesaja. Hij begint als volgt: „Zie! Jehovah maakt het land leeg en verwoest het, en hij heeft de oppervlakte ervan omgekeerd en zijn bewoners verstrooid” (Jesaja 24:1). Deze profetie gaat in vervulling wanneer Jeruzalem en zijn tempel verwoest worden door de binnenvallende Babylonische legers onder koning Nebukadnezar en de inwoners van Juda worden gedecimeerd door het zwaard, hongersnood en pestilentie. De meeste joodse overlevenden worden gevankelijk naar Babylon gevoerd en de weinige die achterblijven, vluchten naar Egypte. Zo wordt het land Juda geruïneerd en totaal ontvolkt. Er zijn zelfs geen huisdieren meer. Het verlaten land wordt een wildernis met troosteloze ruïnes, waar slechts wilde dieren en vogels huizen.

5. Zal ook maar iemand vrijgesteld zijn van Jehovah’s oordeel? Leg dat uit.

5 Zal ook maar iemand in Juda tijdens het komende oordeel een voorkeursbehandeling krijgen? Jesaja antwoordt: „Het moet hetzelfde worden voor het volk als voor de priester, hetzelfde voor de knecht als voor zijn meester, hetzelfde voor de dienstmaagd als voor haar meesteres, hetzelfde voor de koper als voor de verkoper, hetzelfde voor de uitlener als voor de lener, hetzelfde voor de rentenemer als voor degene die de rente betaalt. Zonder mankeren zal het land leeggemaakt worden, en zonder mankeren zal het uitgeplunderd worden, want Jehovah zelf heeft dit woord gesproken” (Jesaja 24:2, 3). Rijkdom en voorrechten van tempeldienst zullen niets uitmaken. Er zullen geen uitzonderingen worden gemaakt. Het land is zo verdorven dat iedereen die in leven blijft — priesters, knechten en meesters, kopers en verkopers — in ballingschap moet gaan.

6. Waarom neemt Jehovah zijn zegen van het land weg?

6 Om elk misverstand te voorkomen, beschrijft Jesaja de totaliteit van deze komende ramp en legt hij de reden ervoor uit: „Het land is gaan treuren, is vervallen. Het produktieve land is verwelkt, is vervallen. De hogen van het volk des lands zijn verwelkt. En het land zelf is bezoedeld onder zijn bewoners, want zij hebben de wetten overtreden, het voorschrift veranderd, het voor onbepaalde tijd durende verbond verbroken. Daarom heeft de vloek zelf het land verteerd, en de bewoners ervan worden voor schuldig gehouden. Daarom zijn de bewoners van het land in aantal verminderd, en zeer weinig sterfelijke mensen zijn er overgebleven” (Jesaja 24:4-6). Toen de Israëlieten het land Kanaän kregen, bleek het „een land vloeiende van melk en honing” te zijn (Deuteronomium 27:3). Toch bleven zij afhankelijk van Jehovah’s zegen. Als zij zich trouw aan zijn inzettingen en geboden hielden, zou het land „zijn opbrengst geven”, maar zouden zij zijn wetten en geboden negeren, dan zouden hun inspanningen om het land te bewerken „voor niets” geweest zijn en zou de aarde ’haar opbrengst niet geven’ (Leviticus 26:3-5, 14, 15, 20). Jehovah’s vloek zou ’het land verteren’ (Deuteronomium 28:15-20, 38-42, 62, 63). Die vloek staat Juda nu onvermijdelijk te wachten.

7. Hoe zou het Wetsverbond een zegen voor de Israëlieten zijn?

7 Zo’n 800 jaar voor Jesaja’s tijd gingen de Israëlieten graag een verbondsverhouding met Jehovah aan en stemden zij ermee in daaraan trouw te blijven (Exodus 24:3-8). De voorwaarden van dat Wetsverbond hielden in dat als zij Jehovah’s geboden gehoorzaamden, zij zijn rijke zegen zouden ervaren, maar zouden zij het verbond overtreden, dan zouden zij zijn zegen verliezen en door hun vijanden gevangen worden genomen (Exodus 19:5, 6; Deuteronomium 28:1-68). Dit Wetsverbond, gegeven via Mozes, zou een onbepaalde, niet aangegeven tijd van kracht blijven. Het zou de Israëlieten behoeden totdat de Messias verscheen. — Galaten 3:19, 24.

8. (a) Hoe hebben de Israëlieten „de wetten overtreden” en „het voorschrift veranderd”? (b) In welke opzichten zijn „de hogen” de eersten die ’verwelken’?

8 De Israëlieten hebben echter „het voor onbepaalde tijd durende verbond verbroken”. Zij hebben de van God afkomstige wetten overtreden, ze genegeerd. Zij hebben „het voorschrift veranderd”, zijn afgeweken van de verordeningen die Jehovah hun gegeven heeft (Exodus 22:25; Ezechiël 22:12). Daarom zal de bevolking uit het land verwijderd worden. Er zal bij het komende oordeel geen barmhartigheid betoond worden. Tot de eersten die ’verwelken’ omdat Jehovah zijn bescherming en gunst wegneemt, zullen „de hogen”, de adel, behoren. Als vervulling daarvan maken, als de verwoesting van Jeruzalem naderbij komt, eerst de Egyptenaren en dan de Babyloniërs de Judese koningen tot hun vazallen. Later behoren koning Jojachin en andere leden van de koninklijke familie tot de eersten die als ballingen naar Babylon worden gevoerd. — 2 Kronieken 36:4, 9, 10.

Verheuging verlaat het land

9, 10. (a) Welke rol spelen landbouw en veeteelt in Israël? (b) Wat wil het zeggen dat ieder ’onder zijn eigen wijnstok en vijgenboom zit’?

9 De natie Israël is een agrarische samenleving. Vanaf de tijd dat de Israëlieten het Beloofde Land binnentrokken, hebben zij zich toegelegd op het verbouwen van gewassen en de veehouderij. Landbouw en veeteelt nemen dan ook in de wetgeving die Israël heeft gekregen een belangrijke plaats in. Elk zevende jaar is er een verplichte sabbatsrust voor het land opdat de grond zijn vruchtbaarheid terug kan krijgen (Exodus 23:10, 11; Leviticus 25:3-7). De drie jaarlijkse feesten die de natie moet vieren, vallen samen met bepaalde landbouwseizoenen. — Exodus 23:14-16.

10 Overal in het land wordt wijn verbouwd. De Schrift vermeldt wijn, een product van de wijnstok, als een gave van God die „het hart van de sterfelijke mens verheugt” (Psalm 104:15). Dat ieder ’onder zijn eigen wijnstok en vijgenboom zit’, duidt op voorspoed, vrede en zekerheid onder Gods rechtvaardige regering (1 Koningen 4:25; Micha 4:4). Een goed wijnjaar wordt als een zegen beschouwd en is reden tot gezang en verheuging (Rechters 9:27; Jeremia 25:30). Het tegenovergestelde is ook waar. Wanneer de wijnstokken verwelken of geen druiven dragen en de wijngaarden woest komen te liggen en met doornstruiken overwoekerd raken, is dat een teken dat Jehovah zijn zegen heeft weggenomen — een zeer zorglijke tijd.

11, 12. (a) Hoe illustreert Jesaja de toestanden die zullen voortvloeien uit Jehovah’s oordeel? (b) Welke akelige vooruitzichten beschrijft Jesaja?

11 Met recht gebruikt Jesaja dan ook wijngaarden en hun producten om de toestanden te illustreren die ontstaan doordat Jehovah zijn zegen van het land wegneemt: De nieuwe wijn is gaan treuren, de wijnstok is verwelkt, allen die vrolijk van hart waren, zijn gaan zuchten. De uitbundige vreugde der tamboerijnen heeft opgehouden, het rumoer der uitgelatenen is gestaakt, de uitbundige vreugde der harp heeft opgehouden. Het is zonder lied dat zij wijn drinken; de bedwelmende drank wordt bitter voor degenen die hem drinken. De verlaten stad is verbroken; elk huis is toegesloten, zodat men er niet kan binnengaan. Er is geschreeuw in de straten wegens het gemis van wijn. Alle verheuging is verdwenen; de uitbundige vreugde van het land is geweken. In de stad is een ontzettende toestand achtergelaten; de poort is verbrijzeld tot louter een hoop puin.” — Jesaja 24:7-12.

12 De tamboerijn en de harp zijn aangename instrumenten die gebruikt worden om Jehovah te loven en uiting te geven aan blijdschap (2 Kronieken 29:25; Psalm 81:2). Hun muziek zal niet gehoord worden in de tijd dat God hen straft. Er zullen geen vreugdevolle druivenoogsten zijn. Er zullen geen blijde geluiden klinken in de verlaten ruïnes van Jeruzalem, waar de poort „is verbrijzeld tot louter een hoop puin” en de huizen zijn „toegesloten”, zodat niemand er kan binnengaan. Wat een akelige vooruitzichten voor bewoners van een land dat van nature zo vruchtbaar is geweest!

Een overblijfsel ’heft een vreugdegeroep aan’

13, 14. (a) Hoe luiden Jehovah’s wetten met betrekking tot de oogst? (b) Hoe gebruikt Jesaja de oogstwetten om te illustreren dat sommigen Jehovah’s oordeel zullen overleven? (c) Waarvan kunnen getrouwe Judeeërs zeker zijn, ook al komen er donkere tijden van beproeving?

13 Om olijven te oogsten slaan de Israëlieten met stokken tegen de bomen zodat de vruchten loslaten. Volgens Gods Wet is het hun verboden de grote takken van de bomen af te zoeken om de resterende olijven te verzamelen. Evenmin mogen zij de resterende druiven inzamelen na hun wijngaarden geoogst te hebben. De restanten van de oogst moeten voor de armen — „voor de inwonende vreemdeling, voor de vaderloze jongen en voor de weduwe” — achterblijven ter nalezing (Deuteronomium 24:19-21). Jesaja maakt gebruik van deze bekende wetten om het vertroostende feit te illustreren dat er overlevenden zullen zijn van Jehovah’s komende oordeel: „Zo zal het worden in het midden van het land, onder de volken, gelijk het afslaan van de olijfboom, gelijk de nalezing, wanneer de druivenoogst tot een eind is gekomen. Zijzelf zullen hun stem verheffen, zij zullen een vreugdegeroep aanheffen. In de superioriteit van Jehovah zullen zij stellig jubelen vanaf de zee. Daarom moeten zij in de streek van het licht Jehovah verheerlijken, op de eilanden der zee de naam van Jehovah, de God van Israël. Van het uiteinde van het land zijn er melodieën die wij hebben gehoord: ’Sieraad voor de Rechtvaardige!’” — Jesaja 24:13-16a.

14 Net zoals er na de oogst wat vruchten aan de boom of wijnstok overblijven, zullen er na Jehovah’s oordeelsvoltrekking enkelen overgebleven zijn — „de nalezing, wanneer de druivenoogst tot een eind is gekomen”. Zoals in vers 6 staat opgetekend, heeft de profeet al over hen gesproken toen hij zei: „Zeer weinig sterfelijke mensen zijn er overgebleven.” Maar met hoe weinig zij ook zijn, er moeten overlevenden van de verwoesting van Jeruzalem en Juda zijn, en later zal er een overblijfsel uit ballingschap terugkeren om het land opnieuw te bevolken (Jesaja 4:2, 3; 14:1-5). Hoewel rechtgeaarden donkere tijden van beproeving zullen meemaken, kunnen zij er zeker van zijn dat er bevrijding en vreugde in het verschiet ligt. De overlevenden zullen zien hoe Jehovah’s profetische woord zich ontvouwt en zullen beseffen dat Jesaja een ware profeet van God is geweest. Zij zullen vol blijdschap getuige zijn van de vervulling van de herstellingsprofetieën. Waarheen zij ook verstrooid zijn — of het nu op de eilanden van de Middellandse Zee in het westen, in Babylon in „de streek van het licht” (de zonsopgang of het oosten) of op enige andere afgelegen plek is — zij zullen God loven omdat zij behouden zijn gebleven, en zij zullen zingen: „Sieraad voor de Rechtvaardige!”

Geen ontkoming aan Jehovah’s oordeel

15, 16. (a) Hoe voelt Jesaja zich als hij hoort wat er met zijn volk zal gebeuren? (b) Wat zal de ontrouwe bewoners van het land overkomen?

15 Nu is het echter nog te vroeg om te juichen. Jesaja voert zijn tijdgenoten terug naar het heden met de woorden: „Maar ik zeg: ’Voor mij is er magerheid, voor mij is er magerheid! Wee mij! De verraders hebben verraderlijk gehandeld. Zelfs met verraad hebben de verraders verraderlijk gehandeld.’ Angst en de groeve en de valstrik zijn over u, gij bewoner van het land. En het moet geschieden dat al wie vlucht voor het geluid van dat wat angst verwekt, in de groeve zal vallen, en al wie uit het binnenste van de groeve opklimt, in de valstrik gevangen zal worden. Want zelfs de sluizen daarboven zullen werkelijk geopend worden en de grondvesten van het land zullen schudden. Het land is absoluut opengebarsten, het land is absoluut heen en weer geschud, het land is absoluut aan het wankelen gebracht. Het land beweegt zich absoluut onvast als een dronken man, en het heeft heen en weer gewiegeld als een uitkijkhut. En zijn overtreding heeft er zwaar op gedrukt, en het moet vallen, zodat het niet weer zal opstaan.” — Jesaja 24:16b-20.

16 Jesaja is diepbedroefd om wat zijn volk zal overkomen. De stand van zaken rondom hem roept gevoelens van misselijkheid en smart op. Er zijn veel verraders, die de bewoners van het land angst aanjagen. Wanneer Jehovah zijn bescherming wegneemt, zullen ontrouwe inwoners van Juda dag en nacht doodsangsten uitstaan. Zij zullen hun leven niet zeker zijn. Er zal geen ontkomen zijn aan de ramp die hen zal treffen omdat zij Jehovah’s geboden hebben overtreden en geen acht hebben geslagen op goddelijke wijsheid (Spreuken 1:24-27). De rampspoed zal komen, ook al trachten verraders in het land het volk ervan te overtuigen dat alles goed zal komen en gebruiken zij leugen en bedrog om hen de weg naar de vernietiging op te voeren (Jeremia 27:9-15). Vijanden van buiten zullen binnenvallen en hen plunderen en hen gevankelijk wegvoeren. Dit alles stemt Jesaja erg verdrietig.

17. (a) Waarom zal ontkoming onmogelijk zijn? (b) Wat zal er met het land gebeuren als Jehovah’s oordeelskracht uit de hemel vrijkomt?

17 Maar de profeet kan niet anders dan verklaren dat er geen ontkoming zal zijn. Waar mensen ook heen trachten te vluchten, zij zullen gevangen worden. Sommigen zullen misschien aan één ramp ontsnappen maar door een andere overvallen worden — er zal geen zekerheid zijn. Het zal hun net zo vergaan als een opgejaagd dier dat uit een valkuil weet te blijven maar dan in een strik belandt. (Vergelijk Amos 5:18, 19.) Jehovah’s oordeelskracht zal uit de hemel vrijkomen en zal het land op zijn grondvesten doen schudden. Als een dronken man waggelt en valt het land, zwaar van schuld en niet in staat weer op te staan (Amos 5:2). Jehovah’s oordeel is definitief. Totale verwoesting en ondergang zullen het land treffen.

Jehovah zal in heerlijkheid regeren

18, 19. (a) Waarop kan „het leger der hoogte” slaan, en hoe worden zij „in de kerker” bijeengedreven? (b) Hoe wordt er waarschijnlijk „na een overvloed van dagen” aandacht geschonken aan „het leger der hoogte”? (c) Hoe schenkt Jehovah aandacht aan „de koningen des aardbodems”?

18 Jesaja’s profetie krijgt nu een grotere reikwijdte, want ze richt zich op de ultieme verwezenlijking van Jehovah’s voornemen: „Het moet geschieden op die dag, dat Jehovah zijn aandacht zal richten op het leger der hoogte in de hoogte, en op de koningen des aardbodems op de aardbodem. En zij zullen stellig bijeengedreven worden zoals men gevangenen in de kuil bijeendrijft, en opgesloten worden in de kerker; en na een overvloed van dagen zal er aandacht aan hen worden geschonken. En de volle maan is schaamrood geworden en de gloeiende zon is beschaamd geworden, want Jehovah der legerscharen is koning geworden op de berg Sion en in Jeruzalem en ten aanschouwen van zijn oudere mannen met heerlijkheid.” — Jesaja 24:21-23.

19 „Het leger der hoogte” kan slaan op de demonische „wereldheersers van deze duisternis, . . . de goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten” (Efeziërs 6:12). Die hebben een krachtige invloed op de wereldmachten gehad (Daniël 10:13, 20; 1 Johannes 5:19). Het is hun streven mensen van Jehovah en zijn zuivere aanbidding af te keren. Wat slagen zij er goed in Israël ertoe te verleiden de verdorven praktijken van de naties rondom hen na te volgen, waardoor zij Gods oordeel verdienen! Maar Satan en zijn demonen moeten zich tegenover God verantwoorden wanneer hij ten slotte zijn aandacht richt op hen en op de heersers op aarde, „de koningen des aardbodems op de aardbodem”, die zij ertoe hebben weten te brengen zich tegen God te keren en zijn wetten te overtreden (Openbaring 16:13, 14). In symbolische taal zegt Jesaja dat zij bijeengedreven zullen worden en ’opgesloten in de kerker’. „Na een overvloed van dagen”, misschien wanneer Satan en zijn demonen (maar niet „de koningen des aardbodems op de aardbodem”) aan het einde van Jezus Christus’ duizendjarige regering tijdelijk worden losgelaten, zal God de definitieve straf over hen brengen die zij verdienen. — Openbaring 20:3, 7-10.

20. Hoe en wanneer is Jehovah zowel in oude als in moderne tijden „koning geworden”?

20 Dit deel van Jesaja’s profetie verzekerde de joden dus van iets schitterends. Op Jehovah’s bestemde tijd zou hij de val van het oude Babylon bewerken en de joden in hun eigen land herstellen. Wanneer hij in 537 v.G.T. op die manier zijn macht en soevereiniteit ten behoeve van zijn volk tentoonspreidt, zou beslist tegen hen gezegd kunnen worden: „Uw God is koning geworden!” (Jesaja 52:7) In moderne tijden is Jehovah in 1914 „koning geworden” toen hij Jezus Christus als Koning in Zijn hemelse koninkrijk installeerde (Psalm 96:10). In 1919 is hij eveneens „koning geworden” toen hij de macht van zijn koningschap toonde door het geestelijke Israël uit knechtschap aan Babylon de Grote te bevrijden.

21. (a) Hoe zal ’de volle maan schaamrood en de gloeiende zon beschaamd worden’? (b) Welke krachtige roep zal zijn grootste vervulling hebben?

21 Jehovah zal opnieuw ’koning worden’ wanneer hij een eind maakt aan Babylon de Grote en de rest van dit goddeloze samenstel van dingen (Zacharia 14:9; Openbaring 19:1, 2, 19-21). Daarna zal Jehovah’s Koninkrijksheerschappij zo luisterrijk zijn dat noch de schijnende volle maan ’s nachts noch de gloeiende zon op het middaguur ze in heerlijkheid zal evenaren. (Vergelijk Openbaring 22:5.) Ze zullen zich als het ware schamen om zich met de glorierijke Jehovah der legerscharen te vergelijken. Jehovah zal het oppergezag voeren. Zijn almacht en heerlijkheid zullen voor iedereen duidelijk zijn (Openbaring 4:8-11; 5:13, 14). Wat een geweldig vooruitzicht! Dan zal de roep uit Psalm 97:1 overal op aarde weerklinken in de grootste vervulling ervan: „Jehovah zelf is koning geworden! Laat de aarde blij zijn. Laten de vele eilanden zich verheugen.”

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 262]

Muziek en verheuging zullen niet meer in het land gehoord worden

[Illustratie op blz. 265]

Sommigen zullen Jehovah’s oordeel overleven, net zoals er na de oogst vruchten aan een boom blijven zitten

[Illustratie op blz. 267]

Jesaja is diepbedroefd om wat zijn volk zal overkomen

[Illustratie op blz. 269]

Noch de zon noch de maan zal Jehovah in heerlijkheid evenaren