Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Wees niet bang voor de Assyriër

Wees niet bang voor de Assyriër

Hoofdstuk twaalf

Wees niet bang voor de Assyriër

Jesaja 10:5-34

1, 2. (a) Waarom had Jona, menselijk gezien, ogenschijnlijk alle reden om ervoor terug te schrikken zijn opdracht om tot de Assyriërs te prediken te aanvaarden? (b) Hoe reageerden de Ninevieten op Jona’s boodschap?

IN HET midden van de negende eeuw v.G.T. waagde de Hebreeuwse profeet Jona, de zoon van Amittai, zich in Nineve, de hoofdstad van het Assyrische Rijk. Hij moest een gewichtige boodschap overbrengen. Jehovah had tegen hem gezegd: „Sta op, ga naar Nineve, de grote stad, en kondig tegen haar af dat hun slechtheid voor mijn aangezicht is opgestegen.” — Jona 1:2, 3.

2 Toen Jona zijn opdracht kreeg, nam hij aanvankelijk de wijk in tegenovergestelde richting, naar Tarsis. Menselijk gezien had Jona reden om voor zijn opdracht terug te schrikken. De Assyriërs waren een wreed volk. Merk eens op hoe een Assyrische monarch zijn vijanden behandelde: „Ik sneed de hofbeambten . . . de ledematen af. . . . Veel gevangenen uit hun midden verbrandde ik met vuur, en velen nam ik levend gevangen. Enkelen van hen sneed ik de handen en de vingers af, en van anderen sneed ik de neus . . . af.” Toch hadden de Ninevieten berouw van hun zonden toen Jona uiteindelijk Jehovah’s boodschap overbracht, en Jehovah spaarde de stad destijds. — Jona 3:3-10; Mattheüs 12:41.

Jehovah pakt „de roede”

3. Hoe verschilt de reactie van de Israëlieten op de waarschuwingen die Jehovah’s profeten overbrengen van die van de Ninevieten?

3 Reageren de Israëlieten, tot wie Jona ook predikte, gunstig? (2 Koningen 14:25) Nee. Zij keren de zuivere aanbidding de rug toe. Zij gaan zich zelfs „voor heel het heerleger van de hemel neerbuigen en Baäl dienen”. Bovendien „gingen [zij] ermee voort hun zonen en hun dochters door het vuur te laten gaan en waarzeggerij te beoefenen en voortekens te zoeken, en zij bleven zich verkopen om te doen wat kwaad was in de ogen van Jehovah, om hem te krenken” (2 Koningen 17:16, 17). In tegenstelling tot de Ninevieten geeft Israël geen gehoor aan de waarschuwing van de profeten die Jehovah stuurt. Dus besluit Jehovah krachtiger maatregelen te nemen.

4, 5. (a) Wat wordt met „de Assyriër” bedoeld, en hoe zal Jehovah hem als „roede” gebruiken? (b) Wanneer valt Samaria?

4 Na Jona’s bezoek aan Nineve neemt de Assyrische agressiviteit een tijdlang af. * Maar in het begin van de achtste eeuw v.G.T. laat Assyrië zich opnieuw gelden als militaire macht en Jehovah gebruikt Assyrië op een verbazingwekkende manier. De profeet Jesaja brengt een waarschuwing van Jehovah aan het noordelijke koninkrijk Israël over: „Ha, de Assyriër, de roede voor mijn toorn, en de stok die in hun hand is voor mijn openlijke veroordeling! Tegen een afvallige natie zal ik hem zenden, en tegen het volk van mijn verbolgenheid zal ik hem bevel geven, om veel buit te nemen en om veel roofgoed te nemen en om het tot een plaats van vertrapping te maken gelijk het leem der straten.” — Jesaja 10:5, 6.

5 Wat een vernedering voor de Israëlieten! God gebruikt een heidense natie — „de Assyriër” — als „roede” om hen te straffen. In 742 v.G.T. slaat de Assyrische koning Salmaneser V het beleg voor Samaria, de hoofdstad van de afvallige natie Israël. Vanaf zijn strategische locatie op een zo’n negentig meter hoge heuvel weet Samaria de vijand bijna drie jaar af te weren. Maar geen enkele menselijke strategie kan Gods voornemen verijdelen. In 740 v.G.T. valt Samaria, vertrapt onder Assyrische voeten. — 2 Koningen 18:10.

6. In welke zin gaat de Assyriër verder dan Jehovah’s bedoeling is?

6 Hoewel de Assyriërs door Jehovah worden gebruikt om zijn volk een lesje te leren, erkennen zijzelf Jehovah niet. Daarom zegt hij vervolgens: „Hoewel [de Assyriër] misschien niet zo is, zal hij zich geneigd voelen; hoewel zijn hart misschien niet zo is, zal hij snode plannen beramen, want te verdelgen is in zijn hart en om natiën af te snijden, niet weinig” (Jesaja 10:7). Het is Jehovah’s bedoeling dat de Assyriër een werktuig in de goddelijke hand is. Maar de Assyriër voelt zich geneigd iets anders te zijn. Zijn hart zet hem ertoe aan iets grootsers te beramen — de verovering van de destijds bekende wereld!

7. (a) Verklaar de uitdrukking „Zijn niet mijn vorsten tevens koningen?” (b) Waarvan moeten zij die thans Jehovah verloochenen nota nemen?

7 Veel van de niet-Israëlitische steden die de Assyriër veroverd heeft, werden voorheen door koningen geregeerd. Deze voormalige koningen moeten zich nu als vazalvorsten aan de koning van Assyrië onderwerpen, zodat hij met recht kan pochen: „Zijn niet mijn vorsten tevens koningen?” (Jesaja 10:8) De valse goden van belangrijke steden van de naties konden hun aanbidders niet voor de ondergang behoeden. De goden die door de inwoners van Samaria worden aanbeden, zoals Baäl, Molech en de gouden kalveren, zullen die stad niet beschermen. Omdat Samaria Jehovah heeft verloochend, heeft het niet het recht van hem te verwachten dat hij zal ingrijpen. Laat iedereen in deze tijd die Jehovah verloochent nota nemen van Samaria’s lot! De Assyriër kan met reden over Samaria en de andere steden die hij veroverd heeft, pochen: „Is Kalno niet net als Karkemis? Is Hamath niet net als Arpad? Is Samaria niet net als Damaskus?” (Jesaja 10:9) Voor de Assyriër zijn ze allemaal gelijk — oorlogsbuit!

8, 9. Waarom gaat de Assyriër te ver als hij zijn oog op Jeruzalem laat vallen?

8 De Assyriër gaat echter te ver met zijn gepoch. Hij zegt: „Telkens wanneer mijn hand gereikt heeft aan de koninkrijken van de god die niets waard is, wiens gehouwen beelden meer zijn dan die te Jeruzalem en te Samaria — zal het niet zijn dat ik, net zoals ik gedaan zal hebben aan Samaria en aan haar goden die niets waard zijn, evenzo aan Jeruzalem en aan haar afgoden zal doen?” (Jesaja 10:10, 11) De reeds door de Assyriër verslagen koninkrijken bezaten veel meer afgoden dan Jeruzalem of zelfs Samaria. ’Wat’, zo redeneert hij, ’kan mij ervan weerhouden met Jeruzalem te doen wat ik met Samaria heb gedaan?’

9 De snoever! Jehovah zal niet toestaan dat hij Jeruzalem inneemt. Het is waar dat Juda geen smetteloze reputatie heeft op het gebied van trouw aan de ware aanbidding (2 Koningen 16:7-9; 2 Kronieken 28:24). Jehovah heeft gewaarschuwd dat Juda wegens zijn ontrouw zwaar getroffen zal worden tijdens de Assyrische inval. Maar Jeruzalem zal standhouden (Jesaja 1:7, 8). Wanneer de Assyrische inval plaatsvindt, is Hizkia koning in Jeruzalem. Hizkia is niet zoals zijn vader, Achaz. In de allereerste maand van zijn regering opent Hizkia zelfs de tempeldeuren weer en herstelt hij de zuivere aanbidding! — 2 Kronieken 29:3-5.

10. Wat belooft Jehovah met betrekking tot de Assyriër?

10 Assyriës voorgenomen aanval op Jeruzalem heeft dus niet Jehovah’s goedkeuring. Jehovah belooft afrekening te houden met die onbeschaamde wereldmacht: „Het moet geschieden dat wanneer Jehovah al zijn werk op de berg Sion en in Jeruzalem voleindigt, ik afrekening zal houden voor de vrucht van de onbeschaamdheid van het hart van de koning van Assyrië en voor de eigendunk van de hovaardigheid van zijn ogen.” — Jesaja 10:12.

Op naar Juda en Jeruzalem!

11. Waarom denkt de Assyriër dat Jeruzalem een gemakkelijke prooi zal zijn?

11 Acht jaar nadat in 740 v.G.T. het noordelijke koninkrijk is gevallen, trekt een nieuwe Assyrische monarch, Sanherib, tegen Jeruzalem op. Jesaja geeft een dichterlijke beschrijving van Sanheribs verwaande plan: „Ik zal de grenzen der volken verwijderen, en de door hen opgehoopte goederen zal ik stellig plunderen, en ik zal, net als een machtige, de inwoners neerwerpen. En net alsof het een nest is, zal mijn hand aan het vermogen der volken reiken; en net als wanneer men verlaten eieren bijeenraapt, wil ik voor mij zelfs heel de aarde bijeenrapen, en er zal stellig niemand zijn die met zijn vleugels slaat of zijn snavel opendoet of piept” (Jesaja 10:13, 14). Sanherib redeneert dat andere steden zijn gevallen en Samaria er niet meer is en Jeruzalem dus een gemakkelijke prooi zal zijn! Misschien zal de stad wat tegenstribbelen, maar haar inwoners zullen snel het onderspit delven en hun vermogen weggepakt zien worden als eieren uit een verlaten nest.

12. Wat is volgens Jehovah de juiste kijk in verband met het gepoch van de Assyriër?

12 Maar Sanherib vergeet iets. Het afvallige Samaria verdiende de straf die het kreeg. Jeruzalem echter is onder koning Hizkia opnieuw een bolwerk van zuivere aanbidding geworden. Iedereen die aan Jeruzalem wil komen, zal met Jehovah te maken krijgen! Verontwaardigd vraagt Jesaja: „Zal de bijl zich verheffen boven degene die ermee hakt, of de zaag zich grootmaken boven degene die haar heen en weer beweegt, alsof de staf degenen die hem opheffen heen en weer bewoog, alsof de stok hem ophief die geen hout is?” (Jesaja 10:15) Het Assyrische Rijk is slechts een werktuig in Jehovah’s hand, ongeveer zoals een bijl, een zaag, een staf of een stok gebruikt zou worden door een houthakker, een houtzager of een herder. Hoe durft de roede zich nu groot te maken boven degene die haar gebruikt!

13. Identificeer en vertel wat er gebeurt met (a) de „vetgemesten”; (b) ’het onkruid en de doornstruiken’; (c) „de heerlijkheid van zijn woud”.

13 Wat zal er met de Assyriër gebeuren? De ware Heer, Jehovah der legerscharen, [zal] over zijn vetgemesten een wegterende ziekte blijven zenden, en onder zijn heerlijkheid zal een brand blijven wegbranden als de brand van een vuur. En Israëls Licht moet een vuur worden, en zijn Heilige een vlam; en het moet oplaaien en op één dag zijn onkruid en zijn doornbossen verteren. En de heerlijkheid van zijn woud en van zijn boomgaard zal Hij tot een eind brengen, ja, van de ziel af tot zelfs het vlees toe, en het moet worden als het wegteren van iemand die ziekelijk is. En de rest van de bomen van zijn woud — die zullen dusdanig in aantal worden dat zelfs een knaap ze zal kunnen opschrijven” (Jesaja 10:16-19). Ja, Jehovah zal die Assyrische „roede” tot de juiste proporties terugbrengen! De „vetgemesten” van het Assyrische leger, zijn krachtig gebouwde soldaten, zullen getroffen worden door „een wegterende ziekte”. Zij zullen er niet zo sterk meer uitzien! Zijn grondtroepen zullen, als waren ze niet meer dan onkruid en doornbossen, verbrand worden door Israëls Licht, Jehovah God. En „de heerlijkheid van zijn woud”, zijn officieren, zullen het leven laten. Nadat Jehovah met de Assyriër heeft afgerekend, zullen er zo weinig officieren over zijn dat zelfs een knaap ze op zijn vingers zal kunnen tellen! — Zie ook Jesaja 10:33, 34.

14. Beschrijf de vorderingen van de Assyriër op Juda’s grondgebied in 732 v.G.T.

14 Toch moeten de joden die in 732 v.G.T. in Jeruzalem wonen het wel moeilijk te geloven vinden dat de Assyriër verslagen zal worden. Het reusachtige Assyrische leger rukt onverbiddelijk op. Luister eens naar de lijst van Judese steden die zijn gevallen: „Hij heeft Ajath overvallen . . . Migron . . . Michmas . . . Geba . . . Rama . . . Gibea van Saul . . . Gallim . . . Laïsja . . . Anathoth . . . Madmena . . . Gebim . . . Nob” (Jesaja 10:28-32a). * Ten slotte bereiken de invallers Lachis, slechts vijftig kilometer van Jeruzalem. Weldra bedreigt een groot Assyrisch leger de stad. „Hij zwaait dreigend met zijn hand naar de berg van de dochter van Sion, de heuvel van Jeruzalem” (Jesaja 10:32b). Wat kan de Assyriër tot staan brengen?

15, 16. (a) Waarom heeft koning Hizkia een sterk geloof nodig? (b) Welke basis is er voor Hizkia’s geloof dat Jehovah hem te hulp zal komen?

15 In zijn paleis in de stad wordt koning Hizkia ongerust. Hij scheurt zijn kleren en bedekt zich met een zak (Jesaja 37:1). Hij stuurt mannen naar de profeet Jesaja met het verzoek Jehovah ten behoeve van Juda te raadplegen. Zij komen al snel terug met Jehovah’s antwoord: „Wees niet bevreesd . . . Ik zal deze stad stellig verdedigen” (Jesaja 37:6, 35). Maar de Assyriërs uiten dreigementen en zijn uiterst zelfverzekerd.

16 Geloof — dat heeft koning Hizkia nodig om door deze crisis heen te komen. Geloof is „de duidelijke demonstratie van werkelijkheden die echter niet worden gezien” (Hebreeën 11:1). Het houdt in dat men verder kijkt dan wat zich op het eerste gezicht voordoet. Maar geloof is gebaseerd op kennis. Hizkia herinnert zich waarschijnlijk dat Jehovah al enige tijd geleden deze vertroostende woorden heeft gesproken: „Wees niet bevreesd, o mijn volk dat in Sion woont, wegens de Assyriër . . . Want nog een zeer korte tijd — en de openlijke veroordeling zal tot een einde zijn gekomen, en mijn toorn, wanneer zij wegteren. En Jehovah der legerscharen zal stellig een zweep tegen hem zwaaien zoals bij het verslaan van Midian bij de rots Oreb; en zijn staf zal zijn over de zee, en hij zal hem stellig opheffen zoals hij in het geval van Egypte heeft gedaan” (Jesaja 10:24-26). * Ja, Gods volk heeft al eerder in moeilijke situaties verkeerd. Hizkia’s voorouders schenen machteloos tegenover het Egyptische leger bij de Rode Zee. Ook Gideon stond eeuwen voordien tegenover een ontstellende overmacht toen Midian en Amalek Israël binnenvielen. Toch redde Jehovah zijn volk bij die twee gelegenheden. — Exodus 14:7-9, 13, 28; Rechters 6:33; 7:21, 22.

17. Hoe wordt het Assyrische juk ’te gronde gericht’, en waarom?

17 Zal Jehovah nogmaals doen wat hij bij die vorige gelegenheden deed? Ja. Jehovah belooft: „Het moet geschieden op die dag dat zijn vracht van uw schouder zal wijken, en zijn juk van uw hals, en het juk zal stellig te gronde worden gericht wegens de olie” (Jesaja 10:27). Het Assyrische juk zal van de schouder en de hals van Gods verbondsvolk worden getild. Het juk zal zelfs „te gronde worden gericht” — en of het te gronde wordt gericht! In één nacht doodt de engel van Jehovah 185.000 Assyriërs. Het gevaar is geweken en de Assyriërs verlaten voor altijd Juda’s grondgebied (2 Koningen 19:35, 36). Waarom? „Wegens de olie.” Dat kan duiden op de olie die gebruikt werd om Hizkia tot koning in de geslachtslijn van David te zalven. Zo vervult Jehovah zijn belofte: „Ik zal deze stad stellig verdedigen om haar te redden, ter wille van mij en ter wille van mijn knecht David.” — 2 Koningen 19:34.

18. (a) Heeft Jesaja’s profetie meer dan één vervulling? Licht dat toe. (b) Welke hedendaagse organisatie is als het oude Samaria?

18 Het in dit hoofdstuk besproken verslag van Jesaja gaat over gebeurtenissen die zich ruim 2700 jaar geleden in Juda hebben afgespeeld. Maar die gebeurtenissen zijn in deze tijd nog bijzonder relevant (Romeinen 15:4). Wil dat zeggen dat de hoofdrolspelers in dit spannende verhaal — de inwoners van Samaria en Jeruzalem en ook de Assyriërs — hedendaagse tegenhangers hebben? Ja zeker. Net als het afgodische Samaria beweert de christenheid Jehovah te aanbidden, maar ze is door en door afvallig. In An Essay on the Development of Christian Doctrine erkent de rooms-katholieke John Henry kardinaal Newman dat dingen die de christenheid al eeuwenlang gebruikt, zoals wierook, kaarsen, wijwater, priestergewaden en beelden, „alle van heidense oorsprong zijn”. Net zomin als Samaria’s afgoderij Jehovah welgevallig was, behaagt nu de heidens geworden aanbidding van de christenheid hem.

19. Waarvoor is de christenheid gewaarschuwd, en door wie?

19 Jarenlang hebben Jehovah’s Getuigen de christenheid gewaarschuwd voor Jehovah’s misnoegen. In 1955 bijvoorbeeld werd wereldwijd de openbare toespraak „Christenheid of Christendom — Welke is ’het licht der wereld’?” gehouden. In de lezing werd onverbloemd uitgelegd hoe de christenheid van de ware christelijke leer en leefwijze was afgedwaald. Daarna werden exemplaren van deze krachtige lezing aan geestelijken in veel landen gestuurd. Als organisatie heeft de christenheid de waarschuwing in de wind geslagen. Ze laat Jehovah geen andere keus dan haar met een „roede” streng te onderrichten.

20. (a) Wat zal als de hedendaagse Assyriër fungeren, en hoe zal het gebruikt worden als roede? (b) In welke mate zal de christenheid getuchtigd worden?

20 Wie zal door Jehovah gebruikt worden om de weerspannige christenheid streng te onderrichten? Het antwoord vinden wij in hoofdstuk 17 van Openbaring. Daar maken wij kennis met een hoer, „Babylon de Grote”, die alle valse godsdiensten van de wereld afbeeldt, de christenheid inbegrepen. De hoer berijdt een scharlakengekleurd wild beest dat zeven koppen en tien horens heeft (Openbaring 17:3, 5, 7-12). Het wilde beest stelt de organisatie der Verenigde Naties voor. * Net zoals de Assyriër uit de oudheid Samaria verwoestte, zal het scharlakengekleurde wilde beest ’de hoer haten en haar woest en naakt maken; het zal haar vleesdelen opeten en haar geheel met vuur verbranden’ (Openbaring 17:16). Zo zal de hedendaagse Assyriër (bij de VN aangesloten naties) de christenheid een zware slag toebrengen en haar volkomen vermorzelen.

21, 22. Wie zal het wilde beest ertoe aanzetten Gods volk aan te vallen?

21 Zullen Jehovah’s getrouwe Getuigen samen met Babylon de Grote omkomen? Nee. Over hen is God niet misnoegd. De zuivere aanbidding zal voortbestaan. Maar het wilde beest dat Babylon de Grote vernietigt, werpt ook een hebzuchtige blik in de richting van Jehovah’s volk. Daarmee volvoert het beest niet Gods gedachte maar de gedachte van iemand anders. Van wie? Van Satan de Duivel.

22 Jehovah stelt Satans aanmatigende plan aan de kaak: „Het moet op die dag geschieden dat er dingen in uw [Satans] hart zullen opkomen en gij zult stellig een schadelijk plan bedenken; en gij moet zeggen: ’Ik zal . . . komen over degenen die rust genieten, die in zekerheid wonen, allen wonend zonder [beschermende] muur . . . Het zal zijn om een grote buit te behalen en veel te plunderen’” (Ezechiël 38:10-12). Satan zal redeneren: ’Ja, waarom zou ik de naties niet aanzetten tot een aanval op Jehovah’s Getuigen? Zij zijn kwetsbaar, onbeschermd, hebben geen politieke invloed. Zij zullen geen verzet bieden. Als eieren uit een onbeschermd nest — zo gemakkelijk zullen zij te pakken zijn!’

23. Waarom zal de hedendaagse Assyriër Gods volk niet kunnen aandoen wat hij de christenheid aandoet?

23 Maar pas op, naties! Weet goed dat aan Jehovah’s volk komen betekent, met God zelf te maken krijgen! Jehovah houdt van zijn volk en hij zal voor hen strijden, net zo zeker als hij in de dagen van Hizkia voor Jeruzalem heeft gestreden. Wanneer de hedendaagse Assyriër Jehovah’s dienstknechten tracht te verdelgen, zal hij in werkelijkheid tegen Jehovah God en het Lam, Jezus Christus, strijden. Dat is een strijd die de Assyriër niet kan winnen. „Het Lam zal hen overwinnen,” zegt de bijbel, „omdat hij Heer der heren en Koning der koningen is” (Openbaring 17:14; vergelijk Mattheüs 25:40). Net als de Assyriër uit de oudheid zal het scharlakengekleurde wilde beest ’de vernietiging tegemoet gaan’. Het zal niet meer gevreesd worden. — Openbaring 17:11.

24. (a) Waartoe zijn ware christenen vastbesloten ter voorbereiding op de toekomst? (b) Hoe kijkt Jesaja verder vooruit? (Zie het  kader op bladzijde 155.)

24 Ware christenen kunnen de toekomst onbevreesd tegemoet zien als zij hun band met Jehovah sterk houden en als zij het doen van zijn wil tot hun voornaamste zorg in het leven maken (Mattheüs 6:33). Dan behoeven zij ’niets kwaads te vrezen’ (Psalm 23:4). Met hun ogen des geloofs zullen zij Gods machtige arm omhooggeheven zien, niet om hen te straffen, maar om hen te beschermen tegen zijn vijanden. En hun oren zullen deze geruststellende woorden horen: „Wees niet bevreesd.” — Jesaja 10:24.

[Voetnoten]

^ ¶14 Ter wille van de duidelijkheid wordt Jesaja 10:28-32 vóór Jesaja 10:20-27 besproken.

^ ¶16 Zie voor een bespreking van Jesaja 10:20-23Jesaja kijkt verder vooruit” op blz. 155.

^ ¶20 Aanvullende informatie over de identiteit van de hoer en het scharlakengekleurde wilde beest is te vinden in de hoofdstukken 34 en 35 van het boek De Openbaring — Haar grootse climax is nabij!, uitgegeven door het Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap.

[Studievragen]

[Kader/Illustraties op blz. 155, 156]

 JESAJA KIJKT VERDER VOORUIT

Jesaja 10:20-23

In hoofdstuk 10 van Jesaja ligt het accent in de eerste plaats op de manier waarop Jehovah de Assyrische inval zal gebruiken om het oordeel aan Israël te voltrekken en op zijn belofte Jeruzalem te verdedigen. Omdat de verzen 20 tot en met 23 midden in deze profetie staan, kunnen ze beschouwd worden als een tekstgedeelte dat een algemene vervulling in dezelfde periode heeft. (Vergelijk Jesaja 1:7-9.) Maar uit de bewoordingen blijkt dat deze verzen meer specifiek van toepassing zijn op latere periodes waarin ook Jeruzalem rekenschap zou moeten afleggen van de zonden van zijn inwoners.

Koning Achaz probeert zich zekerheid te verschaffen door zich tot Assyrië te wenden om hulp. De profeet Jesaja voorzegt dat in een toekomstige tijd de overlevenden van het huis van Israël nooit weer zo’n zinloze weg zullen bewandelen. Volgens Jesaja 10:20 zullen zij „steunen op Jehovah, de Heilige Israëls, in waarachtigheid”. Vers 21 laat echter zien dat slechts een klein aantal dat zal doen: „Slechts een overblijfsel zal terugkeren.” Dit doet ons denken aan Jesaja’s zoon Schear-Jaschub, die een teken is in Israël en wiens naam „Slechts een overblijfsel zal terugkeren” betekent (Jesaja 7:3). Vers 22 van hoofdstuk 10 waarschuwt voor een komende „verdelging” waartoe besloten is. Zo’n verdelging zal rechtvaardig zijn omdat ze een verdiende straf voor een weerspannig volk is. Als gevolg daarvan zal van een volkrijke natie die „als de zandkorrels der zee” is, slechts een overblijfsel terugkeren. Vers 23 waarschuwt dat deze komende verdelging het hele land zal treffen. Deze keer zal Jeruzalem niet gespaard worden.

Deze verzen geven goed weer wat er in 607 v.G.T. gebeurde toen Jehovah het Babylonische Rijk als zijn „roede” gebruikte. Het hele land, Jeruzalem inbegrepen, werd door de invaller ingenomen. De joden werden als ballingen naar Babylon gevoerd, waar zij zeventig jaar bleven. Daarna echter keerden sommigen — al was het dan „slechts een overblijfsel” — terug om de ware aanbidding in Jeruzalem te herstellen.

De profetie in Jesaja 10:20-23 had een verdere vervulling in de eerste eeuw, zoals Romeinen 9:27, 28 laat zien. (Vergelijk Jesaja 1:9; Romeinen 9:29.) Paulus legt uit dat er in de eerste eeuw G.T. in geestelijke zin een „overblijfsel” van joden tot Jehovah ’terugkeerde’, aangezien een klein aantal getrouwe joden volgelingen van Jezus Christus werd en Jehovah „met geest en waarheid” ging aanbidden (Johannes 4:24). Bij hen sloten zich later gelovige heidenen aan, zodat er een geestelijke natie ontstond, „het Israël Gods” (Galaten 6:16). Die keer gingen de woorden van Jesaja 10:20 in vervulling: „nooit meer” keerde een aan Jehovah opgedragen natie zich van hem af om bij menselijke bronnen steun te zoeken.

[Illustratie op blz. 147]

Sanherib redeneert dat de naties bijeenrapen net zo gemakkelijk is als eieren rapen uit een nest