Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

De onvruchtbare vrouw verheugt zich

De onvruchtbare vrouw verheugt zich

Hoofdstuk vijftien

De onvruchtbare vrouw verheugt zich

Jesaja 54:1-17

1. Waarom wilde Sara heel graag kinderen krijgen, en wat maakte zij op dat gebied mee?

SARA wilde heel graag kinderen krijgen. Helaas was zij onvruchtbaar en dat deed haar veel verdriet. In haar tijd werd onvruchtbaarheid als een schande beschouwd, maar dat was niet de enige reden voor Sara’s smart. Zij wilde dolgraag Gods belofte aan haar man in vervulling zien gaan. Abraham zou een zaad verwekken dat een zegen zou zijn voor alle families der aarde (Genesis 12:1-3). Tientallen jaren nadat God die belofte had gedaan, was er echter nog geen kind. Sara werd oud en bleef kinderloos. Zij kan zich soms afgevraagd hebben of haar hoop ijdel was geweest. Maar op een goede dag veranderde haar wanhoop in vreugde!

2. Waarom moet de in Jesaja hoofdstuk 54 opgetekende profetie onze belangstelling hebben?

2 Sara’s verdrietige situatie helpt ons de profetie te begrijpen die in Jesaja hoofdstuk 54 staat. Daar wordt Jeruzalem toegesproken alsof ze een onvruchtbare vrouw is die de grote vreugde van het hebben van veel kinderen leert kennen. Door zijn volk uit de oudheid collectief als zijn vrouw af te schilderen, toont Jehovah zijn tedere gevoelens voor hen. Bovendien helpt dit hoofdstuk van Jesaja ons een zeer belangrijk aspect te ontraadselen van wat de bijbel een ’heilig geheim’ noemt (Romeinen 16:25, 26). De identiteit van de „vrouw” en haar in deze profetie voorzegde belevenissen werpen een belangrijk licht op de zuivere aanbidding in deze tijd.

De „vrouw” geïdentificeerd

3. Waarom zal de onvruchtbare „vrouw” reden hebben om zich te verheugen?

3 Hoofdstuk 54 begint opgewekt: „’Hef een vreugdegeroep aan, gij onvruchtbare vrouw die niet gebaard hebt! Word vrolijk met vreugdegeroep en jubel, gij die geen barensweeën hebt gehad, want de zonen van de eenzame zijn talrijker dan de zonen van de vrouw met een echtgenoot-eigenaar’, heeft Jehovah gezegd” (Jesaja 54:1). Wat opgewonden moet Jesaja zijn bij het uitspreken van deze woorden! En wat een troost zal de vervulling ervan de joden die in Babylon in ballingschap verkeren, brengen! Jeruzalem zal op dat moment nog woest en verlaten liggen. Menselijk bezien zal de hoop nihil lijken dat ze ooit weer bevolkt zal worden, net zoals een onvruchtbare vrouw normaal gesproken niet mag hopen op hoge leeftijd nog kinderen te krijgen. Maar deze „vrouw” wacht in de toekomst een grote zegen — ze zal vruchtbaar worden. Jeruzalem zal buiten zichzelf zijn van vreugde. Het zal in haar weer gonzen van de „zonen” oftewel inwoners.

4. (a) Hoe helpt de apostel Paulus ons te beseffen dat Jesaja hoofdstuk 54 een grotere vervulling moet hebben dan die in 537 v.G.T.? (b) Wat is „het Jeruzalem dat boven is”?

4 Jesaja weet het misschien niet, maar zijn profetie zal meer dan één vervulling hebben. De apostel Paulus doet een aanhaling uit Jesaja hoofdstuk 54 en legt uit dat de „vrouw” iets veel belangrijkers betekent dan de aardse stad Jeruzalem. Hij schrijft: „Het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is onze moeder” (Galaten 4:26). Wat is dit „Jeruzalem dat boven is”? Duidelijk niet de stad Jeruzalem in het Beloofde Land. Die stad is aards en bevindt zich niet „boven” in de hemelse gewesten. „Het Jeruzalem dat boven is” is Gods hemelse „vrouw”, zijn organisatie van machtige geestelijke schepselen.

5. Wie wordt in het symbolische drama dat in Galaten 4:22-31 wordt geschetst, afgebeeld door (a) Abraham? (b) Sara? (c) Isaäk? (d) Hagar? (e) Ismaël?

5 Maar hoe kan Jehovah twee symbolische vrouwen hebben — een hemelse en een aardse? Is dat strijdig met elkaar? Beslist niet. De apostel Paulus maakt duidelijk dat het antwoord gelegen is in het profetische beeld dat Abrahams gezin vormt (Galaten 4:22-31; zie „Abrahams gezin — Een profetisch beeld”, op blz. 218). Sara, „de vrije vrouw” en Abrahams echtgenote, beeldt Jehovah’s met een vrouw vergeleken organisatie van geestelijke schepselen af. Hagar, een slavin en Abrahams bijvrouw, beeldt het aardse Jeruzalem af.

6. In welke zin heeft Gods hemelse organisatie een lange periode van onvruchtbaarheid doorgemaakt?

6 Met die achtergrond beginnen wij de diepe betekenis van Jesaja 54:1 in te zien. Na tientallen jaren onvruchtbaar te zijn geweest, baarde Sara Isaäk toen zij negentig jaar was. In dezelfde zin heeft Jehovah’s hemelse organisatie een lange periode van onvruchtbaarheid doorgemaakt. Destijds in Eden beloofde Jehovah dat zijn „vrouw” het „zaad” zou voortbrengen (Genesis 3:15). Ruim 2000 jaar later sloot Jehovah zijn verbond met Abraham betreffende het Zaad der belofte. Maar Gods hemelse „vrouw” moest heel wat eeuwen langer wachten voordat ze dat Zaad voortbracht. Toch kwam de tijd dat de kinderen van deze eens „onvruchtbare vrouw” talrijker waren dan die van het vleselijke Israël. De illustratie van de onvruchtbare vrouw helpt ons te begrijpen waarom de engelen zo graag getuige wilden zijn van de komst van het voorzegde Zaad (1 Petrus 1:12). Wanneer gebeurde dat uiteindelijk?

7. Wanneer had „het Jeruzalem dat boven is”, zoals in Jesaja 54:1 werd voorzegd, reden om zich te verheugen, en vanwaar dat antwoord?

7 Jezus’ geboorte als menselijk kind was beslist een reden tot vreugde onder de engelen (Lukas 2:9-14). Maar dat was niet de gebeurtenis die in Jesaja 54:1 voorzegd werd. Pas toen Jezus in 29 G.T. door de heilige geest werd verwekt, werd hij een geestelijke zoon van „het Jeruzalem dat boven is”, in het openbaar door God zelf erkend als zijn „Zoon, de geliefde” (Markus 1:10, 11; Hebreeën 1:5; 5:4, 5). Toen had Gods hemelse „vrouw” reden om zich te verheugen, als een vervulling van Jesaja 54:1. Eindelijk had ze het beloofde Zaad, de Messias, voortgebracht! Haar eeuwenlange onvruchtbaarheid was voorbij. Daarmee was haar vreugde echter nog niet ten einde.

Talrijke zonen voor de onvruchtbare vrouw

8. Waarom had Gods hemelse „vrouw” reden om zich te verheugen nadat zij het beloofde Zaad had voortgebracht?

8 Na Jezus’ dood en daaropvolgende opstanding verheugde Gods hemelse „vrouw” zich dat ze deze lievelingszoon terugkreeg als „de eerstgeborene uit de doden” (Kolossenzen 1:18). Daarna begon ze meer geestelijke zonen voort te brengen. Met Pinksteren 33 G.T. werden zo’n 120 van Jezus’ volgelingen gezalfd met heilige geest en daardoor aangenomen als Christus’ mede-erfgenamen. Later die dag kwamen er nog eens 3000 bij (Johannes 1:12; Handelingen 1:13-15; 2:1-4, 41; Romeinen 8:14-16). Deze groep zonen bleef groeien. In de eerste eeuwen van de afval van de christenheid vertraagde de groei; hun aantal nam nog maar druppelsgewijs toe. Maar daar zou in de twintigste eeuw verandering in komen.

9, 10. Wat zou de opdracht om ’de plaats van de tent wijder te maken’ betekenen voor een in een tent wonende vrouw in oude tijden, en waarom is dat een vreugdevolle tijd voor haar?

9 Jesaja profeteert vervolgens over een periode van opmerkelijke groei: „Maak de plaats van uw tent wijder. En laat men de tentkleden van uw grootse tabernakel uitspannen. Houd niet terug. Verleng uw tentkoorden en maak die tentpinnen van u sterk. Want naar rechts en naar links zult gij uitbreken, en uw eigen nageslacht zal zelfs natiën in bezit nemen, en zij zullen zelfs de woest en verlaten liggende steden bewonen. Wees niet bevreesd, want gij zult niet beschaamd worden; en voel u niet te schande gemaakt, want gij zult niet teleurgesteld worden. Want gij zult zelfs de schaamte van uw jeugdtijd vergeten, en de smaad van uw voortdurende weduwschap zult gij niet meer gedenken.” — Jesaja 54:2-4.

10 Hier wordt Jeruzalem toegesproken alsof ze een vrouw en moeder is die in tenten woont, net als Sara. Wanneer zo’n moeder gezegend wordt met een groeiend gezin, is de tijd aangebroken dat ze haar onderkomen moet vergroten. Ze moet voor grotere tentkleden en langere koorden zorgen en de tentpinnen op hun nieuwe plek vastzetten. Dat is plezierig werk voor haar, en in zo’n drukke tijd kan ze makkelijk de jaren vergeten dat ze zich zorgelijk heeft afgevraagd of ze ooit kinderen zou krijgen om de geslachtslijn voort te zetten.

11. (a) Hoe werd Gods hemelse „vrouw” in 1914 gezegend? (Zie voetnoot.) (b) Welke zegen is de gezalfden op aarde vanaf 1919 ten deel gevallen?

11 Het aardse Jeruzalem werd na de Babylonische ballingschap met een dergelijke tijd van vernieuwing gezegend. „Het Jeruzalem dat boven is” is in nog grotere mate gezegend. * Vooral sinds 1919 floreerde haar gezalfde „nageslacht” in hun pas herstelde geestelijke toestand (Jesaja 61:4; 66:8). Zij ’namen naties in bezit’ in de zin dat zij naar veel landen trokken om al degenen te vinden die zich bij hun geestelijke familie wilden aansluiten. Als gevolg daarvan groeide het aantal bijeengebrachte gezalfde zonen explosief. Hun definitieve aantal van 144.000 bleek halverwege de jaren ’30 bereikt te zijn (Openbaring 14:3). Van toen af lag de nadruk van het predikingswerk niet langer op het bijeenbrengen van de gezalfden. Maar de expansie hield niet bij de gezalfden op.

12. Wie, naast de gezalfden, zijn sinds de jaren ’30 in de christelijke gemeente bijeengebracht?

12 Jezus zelf voorzei dat hij naast zijn „kleine kudde” gezalfde broeders nog „andere schapen” zou hebben die in de schaapskooi van de ware christenen gebracht moesten worden (Lukas 12:32; Johannes 10:16). Hoewel deze getrouwe metgezellen van de gezalfden niet tot de gezalfde zonen van „het Jeruzalem dat boven is” behoren, vervullen zij een belangrijke en al lang voorzegde rol (Zacharia 8:23). Vanaf de jaren ’30 tot nu toe is er een „grote schare” van hen bijeengebracht, resulterend in een ongekende groei van de christelijke gemeente (Openbaring 7:9, 10). Tegenwoordig telt die grote schare miljoenen personen. Al die expansie heeft een dringende behoefte geschapen aan meer Koninkrijkszalen, congreshallen en bijkantoorcomplexen. Jesaja’s woorden lijken steeds passender. Wat een voorrecht betrokken te zijn bij die voorzegde expansie!

Een moeder die om haar nageslacht geeft

13, 14. (a) Welke ogenschijnlijke moeilijkheid doet zich voor in verband met enkele van de tot Gods hemelse „vrouw” gerichte uitdrukkingen? (b) Wat leren wij uit Gods illustratieve gebruik van gezinsrelaties?

13 Wij hebben gezien dat in de grotere vervulling de „vrouw” uit de profetie Jehovah’s hemelse organisatie voorstelt. Maar na Jesaja 54:4 gelezen te hebben, vragen wij ons misschien af hoe die organisatie van geestelijke schepselen ooit met schaamte of smaad te kampen heeft gehad. In de volgende verzen staat dat Gods „vrouw” zal worden verworpen, gekweld en aangevallen. Ze zal zelfs Gods verontwaardiging wekken. Hoe kunnen zulke dingen gezegd worden van een organisatie van volmaakte geestelijke schepselen die nooit gezondigd hebben? Het antwoord is gelegen in het wezen van een gezin.

14 Jehovah gebruikt gezinsrelaties — man en vrouw, moeder en kinderen — om diepe geestelijke waarheden over te brengen, want zulke symbolen zeggen mensen veel. Ongeacht de omvang of kwaliteit van onze eigen gezinservaringen hebben wij er waarschijnlijk een idee van hoe een goed huwelijk of een goede ouder-kindrelatie moet zijn. Op wat een welsprekende manier leert Jehovah ons dus dat hij een hartelijke, innige en vertrouwelijke band heeft met zijn formidabele menigten geestelijke dienstknechten! En op wat een indrukwekkende manier leert hij ons dat zijn hemelse organisatie om haar met de geest gezalfde nageslacht op aarde geeft! Wanneer de menselijke dienstknechten lijden, lijden ook de getrouwe hemelse dienstknechten, „het Jeruzalem dat boven is”. In dezelfde geest zei Jezus: „Voor zover gij het voor een van de geringsten van deze broeders van mij hebt gedaan, hebt gij het voor mij gedaan.” — Mattheüs 25:40.

15, 16. Wat is de eerste vervulling van Jesaja 54:5, 6, en wat is de grotere vervulling?

15 Het is dan ook niet verwonderlijk dat veel van wat tegen Jehovah’s hemelse „vrouw” wordt gezegd, de ervaringen weergeeft van haar kinderen op aarde. Beschouw deze woorden eens: „’Uw Grote Maker is uw echtgenoot-eigenaar, Jehovah der legerscharen is zijn naam; en de Heilige Israëls is uw Terugkoper. De God van de gehele aarde zal hij worden genoemd. Want Jehovah heeft u geroepen alsof gij een vrouw waart die geheel verlaten en bedroefd van geest was, en als een vrouw uit de jeugdtijd die toen verworpen werd’, heeft uw God gezegd.” — Jesaja 54:5, 6.

16 Wie is de vrouw die hier toegesproken wordt? In de eerste vervulling is het Jeruzalem, dat Gods volk vertegenwoordigt. Tijdens hun zeventigjarige ballingschap in Babylon zullen zij zich voelen alsof Jehovah hen verworpen en geheel verlaten heeft. In de grotere vervulling slaan de woorden op „het Jeruzalem dat boven is” en haar ervaring — de uiteindelijke voortbrenging van het „zaad” als vervulling van Genesis 3:15.

Kortstondig streng onderricht, eeuwige zegeningen

17. (a) Hoe zal het aardse Jeruzalem „een vloed” van goddelijke verontwaardiging over zich heen krijgen? (b) Welke „vloed” kregen de zonen van „het Jeruzalem dat boven is” over zich heen?

17 De profetie vervolgt: „’Voor een klein ogenblik heb ik u geheel verlaten, maar met grote barmhartigheden zal ik u bijeenbrengen. In een vloed van verontwaardiging heb ik mijn aangezicht slechts een ogenblik voor u verborgen, maar met liefderijke goedheid tot onbepaalde tijd wil ik u barmhartig zijn’, heeft uw Terugkoper, Jehovah, gezegd” (Jesaja 54:7, 8). Het aardse Jeruzalem wordt overspoeld door „een vloed” van Gods verontwaardiging wanneer de Babylonische strijdkrachten haar in 607 v.G.T. aanvallen. De zeventig jaar van haar ballingschap kunnen een lange tijd lijken, maar zulke beproevingen duren „slechts een ogenblik” vergeleken bij de eeuwige zegeningen die in het verschiet liggen voor degenen die goed op het strenge onderricht reageren. In dezelfde zin voelden de gezalfde zonen van „het Jeruzalem dat boven is” zich als het ware overspoeld door „een vloed” van goddelijke gramschap toen Jehovah toeliet dat zij op instigatie van Babylon de Grote door politieke elementen werden aangevallen. Maar wat kort leek die disciplinaire maatregel later, afgezet tegen het tijdperk van de geestelijke zegeningen die sinds 1919 zijn gevolgd!

18. Welk belangrijke beginsel valt te bespeuren met betrekking tot Jehovah’s gramschap tegen zijn volk, en hoe zou dit ons persoonlijk kunnen beïnvloeden?

18 In deze verzen komt nog een andere grote waarheid tot uiting — Gods gramschap is van voorbijgaande aard, maar zijn barmhartigheid duurt eeuwig. Zijn toorn woedt tegen kwaaddoen, maar is altijd beheerst, altijd zinvol. En als wij Jehovah’s strenge onderricht aanvaarden, duurt zijn toorn „slechts een ogenblik” en luwt dan. Daarvoor in de plaats komen zijn „grote barmhartigheden” — zijn vergeving en zijn liefderijke goedheid. Die duren „tot onbepaalde tijd”. Wanneer wij een zonde begaan, dienen wij dus nooit te aarzelen berouw te tonen en ernaar te streven het goed te maken met God. Is de zonde van ernstige aard, dan dienen wij onmiddellijk naar de gemeenteouderlingen toe te gaan (Jakobus 5:14). Het is waar dat er streng onderricht nodig kan zijn, en dat kan een moeilijke tijd betekenen (Hebreeën 12:11). Maar die zal kort zijn in vergelijking met de eeuwige zegeningen die voortvloeien uit het ontvangen van Jehovah’s vergeving!

19, 20. (a) Wat is het regenboogverbond, en waarom is het van betekenis voor de ballingen in Babylon? (b) Welke verzekering biedt het „vredesverbond” gezalfde christenen in deze tijd?

19 Jehovah geeft zijn volk nu een troostrijke geruststelling: „’Dit is mij net als de dagen van Noach. Juist zoals ik gezworen heb dat de wateren van Noach stellig niet meer over de aarde zullen gaan, zo heb ik gezworen dat ik niet verontwaardigd op u wil worden en u niet wil bestraffen. Want de bergen mogen dan wijken en de heuvels wankelen, maar mijn liefderijke goedheid zal van u niet wijken, noch ook mijn vredesverbond wankelen’, heeft Jehovah, die u barmhartig is, gezegd” (Jesaja 54:9, 10). Na de zondvloed sloot God een verbond — soms het regenboogverbond genoemd — met Noach en elke andere levende ziel. Jehovah beloofde dat hij geen vernietiging meer over de aarde zou brengen door een wereldomvattende vloed (Genesis 9:8-17). Wat betekent dat voor Jesaja en zijn volk?

20 Het is een troost te weten dat de straf die zij moeten ondergaan — de zeventigjarige ballingschap in Babylon — slechts eenmalig zal zijn. Wanneer die voorbij is, zal het niet nogmaals gebeuren. Daarna zal Gods „vredesverbond” van kracht zijn. Het Hebreeuwse woord voor „vrede” behelst niet alleen afwezigheid van oorlog maar ook welzijn in elk opzicht. Van Gods kant is dit verbond blijvend. Eerder zullen de heuvels en bergen verdwijnen dan dat er een eind komt aan zijn liefderijke goedheid tegenover zijn getrouwe volk. Helaas zal zijn aardse natie zich ten slotte niet aan haar kant van het verbond houden en haar eigen vrede verstoren door de Messias te verwerpen. De zonen van „het Jeruzalem dat boven is” verging het echter veel beter. Toen hun moeilijke periode van streng onderricht eenmaal voorbij was, waren zij verzekerd van goddelijke bescherming.

De geestelijke veiligheid van Gods volk

21, 22. (a) Waarom wordt over „het Jeruzalem dat boven is” gezegd dat ze gekweld en door stormen heen en weer geslingerd wordt? (b) Wat zou de gezegende toestand van Gods hemelse „vrouw” te kennen geven betreffende haar „nageslacht” op aarde?

21 Jehovah voorzegt vervolgens veiligheid voor zijn getrouwe volk: „O gekwelde vrouw, door stormen heen en weer geslingerd, ongetroost, zie, ik leg met harde mortel uw stenen, en ik wil uw fundament leggen met saffieren. En ik wil uw kantelen van robijnen maken en uw poorten van vurige, fonkelende stenen, en al uw grenzen van verrukkelijke stenen. En al uw zonen zullen door Jehovah onderwezen personen zijn, en de vrede van uw zonen zal overvloedig zijn. Gij zult stevig bevestigd blijken te zijn in louter rechtvaardigheid. Gij zult verre zijn van onderdrukking — want gij zult niemand vrezen — en van iets schrikaanjagends, want het zal niet tot u genaken. Mocht iemand soms aanvallen, het zal niet op bevel van mij zijn. Al wie u aanvalt, zal zelfs om uwentwil vallen.” — Jesaja 54:11-15.

22 Uiteraard is Jehovah’s „vrouw” in het geestenrijk nooit rechtstreeks gekweld of door stormen heen en weer geslingerd. Maar ze leed toen haar gezalfde „nageslacht” op aarde leed, vooral toen het zich in de periode 1918/19 in geestelijke gevangenschap bevond. En wanneer, omgekeerd, de hemelse „vrouw” wordt verhoogd, weerspiegelt dat een soortgelijke toestand onder haar nageslacht. Sta dan nu eens stil bij de gloedvolle beschrijving van „het Jeruzalem dat boven is”. De edelstenen op de poorten, de kostbare „harde mortel”, de fundamenten en zelfs de grenzen wijzen, zoals een naslagwerk opmerkt, op „schoonheid, luister, zuiverheid, kracht en stevigheid”. Waardoor zouden gezalfde christenen in zo’n veilige en gezegende toestand komen te verkeren?

23. (a) Welk effect heeft het op gezalfde christenen in de laatste dagen gehad dat zij „door Jehovah onderwezen” worden? (b) In welke zin is Gods volk gezegend met „grenzen van verrukkelijke stenen”?

23 Vers 13 van Jesaja hoofdstuk 54 verschaft de sleutel — allen zullen „door Jehovah onderwezen” worden. Jezus zelf bracht de woorden van dit vers op zijn gezalfde volgelingen van toepassing (Johannes 6:45). De profeet Daniël voorzei dat in deze „tijd van het einde” de gezalfden gezegend zouden worden met een overvloed aan ware kennis en geestelijk inzicht (Daniël 12:3, 4). Dat inzicht heeft hen in staat gesteld aan de spits te staan van de grootste onderwijscampagne aller tijden, waarbij overal op aarde goddelijk onderwijs wordt gegeven (Mattheüs 24:14). Tegelijkertijd heeft dat inzicht hen geholpen het verschil te zien tussen ware en valse religie. Jesaja 54:12 maakt melding van „grenzen van verrukkelijke stenen”. Sinds 1919 heeft Jehovah de gezalfden een steeds duidelijker begrip geschonken van de grenzen — de geestelijke scheidslijnen — waardoor zij worden afgescheiden van valse religie en de goddeloze elementen van de wereld (Ezechiël 44:23; Johannes 17:14; Jakobus 1:27). Op die manier worden zij afgezonderd als Gods eigen volk. — 1 Petrus 2:9.

24. Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat wij door Jehovah onderwezen worden?

24 Ieder van ons doet er dan ook goed aan zich af te vragen: ’Word ik door Jehovah onderwezen?’ Wij ontvangen dat onderwijs niet automatisch maar moeten er moeite voor doen. Als wij Gods Woord geregeld lezen en erover mediteren en als wij ons laten onderrichten door de op de bijbel gebaseerde lectuur te lezen die „de getrouwe en beleidvolle slaaf” uitgeeft en door ons voor te bereiden op christelijke vergaderingen en die bij te wonen, zullen wij inderdaad door Jehovah onderwezen worden (Mattheüs 24:45-47). Indien wij het geleerde in praktijk proberen te brengen en geestelijk wakker en waakzaam blijven, zal het goddelijke onderwijs ons onderscheiden van de mensen in deze godloze wereld (1 Petrus 5:8, 9). Beter nog, het zal ons helpen ’tot God te naderen’. — Jakobus 1:22-25; 4:8.

25. Wat betekent Gods belofte van vrede voor zijn volk in moderne tijden?

25 Jesaja’s profetie laat ook zien dat de gezalfden met overvloedige vrede worden gezegend. Wil dat zeggen dat zij nooit aangevallen worden? Nee, maar God geeft de verzekering dat hij nooit opdracht zal geven tot zulke aanvallen en evenmin zal toelaten dat ze slagen. Wij lezen: „’Zie! Ikzelf heb de handwerksman geschapen, die het houtskoolvuur aanblaast en een wapen als zijn werk te voorschijn brengt. Ikzelf heb ook de verderver geschapen voor te gronde richtend werk. Geen enkel wapen dat tegen u gesmeed zal worden, zal succes hebben, en elke tong die tegen u zal opstaan in het gericht, zult gij veroordelen. Dit is de erfelijke bezitting van de knechten van Jehovah, en hun rechtvaardigheid is van mijnentwege’, is de uitspraak van Jehovah.” — Jesaja 54:16, 17.

26. Waarom is het geruststellend te weten dat Jehovah de Schepper van de hele mensheid is?

26 Voor de tweede keer in dit hoofdstuk van Jesaja herinnert Jehovah zijn dienstknechten eraan dat hij de Schepper is. Eerder vertelt hij zijn symbolische vrouw dat hij haar „Grote Maker” is. Nu zegt hij dat hij de Schepper van de hele mensheid is. Vers 16 beschrijft een metaalbewerker die bij het vervaardigen van zijn vernietigingswapens zijn houtskoolvuur aanblaast, en een krijgsman, een ’verderver voor te gronde richtend werk’. Zulke mannen zouden voor hun medemensen een schrikaanjagend beeld kunnen vormen, maar hoe kunnen zij mogelijkerwijs hopen tegen hun eigen Schepper stand te houden? Zelfs wanneer in deze tijd de invloedrijkste machten van deze wereld Jehovah’s volk aanvallen, zullen ze dus geen kans op uiteindelijk succes hebben. Hoe is dat mogelijk?

27, 28. Waarvan kunnen wij in deze woelige tijden zeker zijn, en hoe weten wij dat Satans aanvallen op ons vruchteloos zullen blijken?

27 De tijd is voorbij voor een rampzalige aanval op Gods volk en op hun aanbidding met geest en waarheid (Johannes 4:23, 24). Jehovah heeft Babylon de Grote toegestaan één aanval te doen die tijdelijk succesvol bleek. Voor korte tijd zag „het Jeruzalem dat boven is” hoe haar nageslacht bijna tot zwijgen werd gebracht toen het predikingswerk op aarde vrijwel tot stilstand kwam. Dat zou nooit weer gebeuren! Nu verheugt ze zich over haar zonen, want zij zijn, in geestelijke zin, onoverwinnelijk (Johannes 16:33; 1 Johannes 5:4). O, er zijn aanvalswapens tegen hen gesmeed, en er zullen er nog meer komen (Openbaring 12:17). Maar die hebben geen succes gehad en zullen dat niet hebben. Satan bezit geen enkel wapen dat het geloof en de vurige ijver van de gezalfden en hun metgezellen teniet kan doen. Die geestelijke vrede is „de erfelijke bezitting van de knechten van Jehovah” en niemand kan die hun dus met geweld ontnemen. — Psalm 118:6; Romeinen 8:38, 39.

28 Nee, niets dat Satans wereld kan doen, zal ooit een eind maken aan het werk en de constante reine aanbidding van God door zijn toegewijde dienstknechten. Het gezalfde nageslacht van „het Jeruzalem dat boven is” heeft veel troost geput uit die verzekering. Hetzelfde geldt voor leden van de grote schare. Hoe meer wij te weten komen over Jehovah’s hemelse organisatie en haar bemoeienissen met zijn aanbidders op aarde, des te sterker zal ons geloof zijn. Zolang ons geloof sterk is, zullen Satans wapens niets blijken te vermogen in de strijd tegen ons!

[Voetnoot]

^ ¶11 Volgens Openbaring 12:1-17 werd Gods „vrouw” zeer gezegend doordat zij een bijzonder belangrijk „nageslacht” baarde — geen individuele geestelijke zoon maar het Messiaanse koninkrijk in de hemel. Die geboorte vond in 1914 plaats. (Zie De Openbaring — Haar grootse climax is nabij!, blz. 177-186.) Jesaja’s profetie richt zich op de vreugde die ze voelt als gevolg van Gods zegen op haar gezalfde zonen op aarde.

[Studievragen]

[Kader op blz. 218, 219]

Abrahams gezin — Een profetisch beeld

De apostel Paulus heeft uitgelegd dat Abrahams gezin dient als een symbolisch drama, een profetisch beeld van Jehovah’s relatie met zijn hemelse organisatie en met de aardse natie Israël onder het Mozaïsche wetsverbond. — Galaten 4:22-31.

Abraham, het gezinshoofd, stelt Jehovah God voor. Abrahams bereidheid om zijn beminde zoon Isaäk te offeren, schaduwt Jehovah’s bereidheid af om zijn eigen geliefde Zoon te offeren als een slachtoffer voor de zonden van de mensheid. — Genesis 22:1-13; Johannes 3:16.

Sara beeldt Gods hemelse „vrouw” af, zijn organisatie van geestelijke wezens. Die hemelse organisatie wordt treffend aangeduid als Jehovah’s vrouw, want ze heeft een innige band met Jehovah, onderwerpt zich aan zijn leiding en verleent alle medewerking bij het vervullen van zijn voornemens. Ze wordt ook „het Jeruzalem dat boven is” genoemd (Galaten 4:26). Dezelfde „vrouw” wordt in Genesis 3:15 genoemd en ze wordt in een visioen afgebeeld in Openbaring 12:1-6, 13-17.

Isaäk is een afschaduwing van het geestelijke Zaad van Gods vrouw. Dat is in de eerste plaats Jezus Christus. Maar het zaad is ook Christus’ gezalfde broeders gaan omvatten, die als geestelijke zonen worden aangenomen en mede-erfgenamen met Christus worden. — Romeinen 8:15-17; Galaten 3:16, 29.

Hagar, Abrahams bijvrouw, was een slavin. Zij is een treffende afbeelding van het aardse Jeruzalem, waar het Mozaïsche wetsstelsel van kracht was, dat allen die zich eraan wilden houden als slaven van zonde en dood aan de kaak stelde. Paulus zei dat ’Hagar Sinaï betekent, een berg in Arabië’, omdat daar het Wetsverbond tot stand was gekomen. — Galaten 3:10, 13; 4:25.

Ismaël, Hagars zoon, beeldt de joden uit de eerste eeuw af, de zonen van Jeruzalem die nog in slavernij waren aan de Mozaïsche wet. Zoals Ismaël Isaäk vervolgde, zo vervolgden die joden de christenen, die gezalfde zonen waren van de figuurlijke Sara, „het Jeruzalem dat boven is”. En net zoals Abraham Hagar en Ismaël wegstuurde, verstootte Jehovah uiteindelijk Jeruzalem en haar weerspannige zonen. — Mattheüs 23:37, 38.

[Illustratie op blz. 220]

Na zijn doop werd Jezus met heilige geest gezalfd en begon de belangrijkste vervulling van Jesaja 54:1

[Illustratie op blz. 225]

Jehovah verborg „slechts een ogenblik” zijn gezicht voor Jeruzalem

[Illustraties op blz. 231]

Kunnen de krijgsman en de metaalbewerker standhouden tegen hun Schepper?