Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Een profeet van God brengt licht voor de mensheid

Een profeet van God brengt licht voor de mensheid

Hoofdstuk een

Een profeet van God brengt licht voor de mensheid

1, 2. Welke huidige omstandigheden zijn voor velen reden tot grote bezorgdheid?

WIJ leven in een tijdperk waarin vrijwel alles binnen het bereik van de mens lijkt te liggen. Ruimtevaart, computertechnologie, genetische manipulatie en andere wetenschappelijke vindingen hebben nieuwe mogelijkheden geopend voor de mensheid, en daarmee de hoop op een beter leven gebracht — misschien zelfs een langer leven.

2 Hebt u dankzij die ontwikkelingen de sloten van uw deuren kunnen halen? Is de oorlogsdreiging erdoor verdwenen? Zijn ziekten erdoor genezen of is het verdriet een beminde in de dood te verliezen erdoor weggenomen? Bepaald niet! De menselijke vooruitgang, hoe opmerkelijk die ook mag zijn, is beperkt. „Wij weten nu hoe wij naar de maan kunnen reizen, steeds krachtiger siliciumchips kunnen maken en menselijke genen kunnen transplanteren”, aldus een rapport van het Worldwatch Institute. „Maar wij zijn er nog niet in geslaagd een miljard mensen schoon water te verschaffen, het verloren gaan van duizenden soorten te vertragen of in onze energiebehoeften te voorzien zonder de atmosfeer te destabiliseren.” Het is begrijpelijk dat velen de toekomst met bezorgdheid tegemoet zien, in onzekerheid waar troost en hoop te zoeken.

3. Welke situatie heerste er in de achtste eeuw v.G.T. in Juda?

3 De huidige situatie komt overeen met die waarin Gods volk in de achtste eeuw v.G.T. verkeerde. In die tijd gaf God zijn dienstknecht Jesaja opdracht de inwoners van Juda een boodschap van troost te brengen, en troost was precies wat zij nodig hadden. Ontstellende gebeurtenissen schokten de natie. Het wrede Assyrische Rijk zou weldra het land bedreigen en velen doodsangsten bezorgen. Tot wie kon Gods volk zich voor redding wenden? De naam Jehovah lag hun op de lippen, maar zij verkozen hun vertrouwen op mensen te stellen. — 2 Koningen 16:7; 18:21.

Licht in de duisternis

4. Welke tweeledige boodschap moest Jesaja verkondigen?

4 Als gevolg van Juda’s opstandige handelwijze zou Jeruzalem verwoest worden en de inwoners van Juda zouden in ballingschap naar Babylon worden gevoerd. Ja, er waren donkere tijden op komst. Jehovah gaf zijn profeet Jesaja opdracht deze rampzalige periode te voorzeggen, maar Hij gelastte hem ook, goed nieuws te verkondigen. Na een ballingschap van zeventig jaar zouden de joden uit Babylon bevrijd worden! Een vreugdevol overblijfsel zou naar Sion terugkeren en het voorrecht genieten daar de ware aanbidding te herstellen. Met deze blijde boodschap liet Jehovah via zijn profeet licht schijnen in de duisternis.

5. Waarom onthulde Jehovah zijn voornemens zo ver van tevoren?

5 Juda werd pas ruim een eeuw nadat Jesaja zijn profetieën had opgetekend ontvolkt. Waarom onthulde Jehovah zijn voornemens dan zo ver van tevoren? Zouden degenen die Jesaja’s uitspraken persoonlijk hadden gehoord tegen de tijd dat de profetieën in vervulling gingen niet al lang dood zijn? Dat is zo. Maar dankzij Jehovah’s openbaringen aan Jesaja zouden degenen die tijdens Jeruzalems verwoesting in 607 v.G.T. leefden, Jesaja’s profetische boodschappen op schrift hebben. Dat zou het onweerlegbare bewijs leveren dat Jehovah Degene is „die van het begin af de afloop vertelt, en van oudsher de dingen die niet gedaan zijn”. — Jesaja 46:10; 55:10, 11.

6. In welke opzichten zoal is Jehovah superieur aan alle menselijke voorspellers?

6 Alleen Jehovah kan daar met recht aanspraak op maken. Een mens zou misschien in staat zijn de nabije toekomst te voorspellen op basis van zijn inzicht in het heersende politieke of sociale klimaat. Maar alleen Jehovah kan met absolute zekerheid voorzien wat er op een gegeven moment zal gebeuren, zelfs in de verre toekomst. Hij kan ook zijn dienstknechten in staat stellen gebeurtenissen lang voordat ze plaatsvinden te voorzeggen. De bijbel verklaart: „De Soevereine Heer Jehovah zal niets doen tenzij hij zijn vertrouwelijke aangelegenheid heeft geopenbaard aan zijn knechten, de profeten.” — Amos 3:7.

Hoeveel „Jesaja’s”?

7. Hoe hebben veel geleerden het auteurschap van Jesaja in twijfel getrokken, en waarom?

7 Het profetische aspect is een van de dingen die er voor veel geleerden aanleiding toe zijn geweest het auteurschap van Jesaja in twijfel te trekken. Deze critici houden vol dat het tweede deel van het boek door iemand geschreven moet zijn die in de zesde eeuw v.G.T. leefde, hetzij tijdens of na de Babylonische ballingschap. Volgens hen zijn de profetieën over Juda’s ontvolking na hun vervulling geschreven en waren het dus helemaal geen voorzeggingen. Deze critici merken ook op dat na hoofdstuk 40 de bewoordingen in het boek Jesaja klinken alsof Babylon de overheersende mogendheid is en de Israëlieten daar in ballingschap zijn. En dus redeneren zij dat degene die het tweede deel van Jesaja heeft geschreven, dat in die tijd gedaan moet hebben — in de zesde eeuw v.G.T. Is er een deugdelijke basis voor die redenatie? Absoluut niet!

8. Wanneer begon het scepticisme tegenover het auteurschap van Jesaja, en hoe heeft het zich verbreid?

8 Het was pas in de twaalfde eeuw G.T. dat het auteurschap van Jesaja in twijfel werd getrokken. Dat gebeurde door de joodse commentator Abraham Ibn Ezra. „In zijn commentaar op Jesaja”, aldus de Encyclopaedia Judaica, „verklaart [Abraham Ibn Ezra] dat de tweede helft, vanaf hoofdstuk 40, het werk was van een profeet die tijdens de Babylonische Ballingschap en in de vroege periode van de Terugkeer naar Sion heeft geleefd.” In de achttiende en negentiende eeuw zijn Ibn Ezra’s denkbeelden door een aantal geleerden overgenomen, onder wie Johann Christoph Döderlein, een Duitse theoloog die zijn exegetische werk over Jesaja publiceerde in 1775, met een tweede editie in 1789. In de New Century Bible Commentary wordt opgemerkt: „Met uitzondering van de conservatiefste geleerden aanvaarden allen nu de door Döderlein geopperde hypothese . . . dat de profetieën in de hoofdstukken 40–66 van het boek Jesaja niet de woorden zijn van de profeet Jesaja uit de achtste eeuw maar dat ze uit een latere tijd stammen.”

9. (a) Hoe is men het boek Jesaja gaan opsplitsen? (b) Hoe vat een bijbelcommentator de controverse rond Jesaja’s auteurschap samen?

9 Maar vervolgens rezen er nog meer twijfels ten aanzien van het auteurschap van het boek Jesaja. Uit de theorie over een tweede Jesaja — of Deuterojesaja — vloeide het idee voort dat er mogelijk een derde schrijver bij betrokken is geweest. * Vervolgens werd het boek Jesaja verder opgesplitst: de ene geleerde schrijft de hoofdstukken 15 en 16 aan een onbekende profeet toe, terwijl de andere het auteurschap van de hoofdstukken 23 tot en met 27 in twijfel trekt. Weer een ander zegt dat Jesaja de woorden in de hoofdstukken 34 en 35 niet opgetekend kan hebben. Waarom niet? Omdat het materiaal veel lijkt op wat in de hoofdstukken 40 tot en met 66 staat, die reeds aan iemand anders dan de achtste-eeuwse Jesaja waren toegeschreven! De bijbelcommentator Charles C. Torrey vat het resultaat van dit redenatieproces kort en bondig samen. „De eens grote ’Profeet van de Ballingschap’”, zo zegt hij, „is geslonken tot een zeer onbeduidend personage en is nagenoeg bedolven geraakt onder een massa gehusselde fragmenten.” Maar niet alle geleerden zijn het eens met die opsplitsing van het boek Jesaja.

Bewijzen voor één schrijver

10. Geef een voorbeeld van het consequente gebruik van uitdrukkingen als bewijs dat het boek Jesaja één schrijver heeft gehad.

10 Er zijn krachtige redenen om vol te houden dat het boek Jesaja het werk van slechts één schrijver is. Eén bewijsvoering heeft te maken met het consequente gebruik van uitdrukkingen. Zo wordt de zinsnede „de Heilige Israëls” twaalfmaal aangetroffen in Jesaja hoofdstuk 1 tot en met 39 en dertienmaal in Jesaja hoofdstuk 40 tot en met 66, terwijl deze aanduiding voor Jehovah slechts zesmaal in de rest van de Hebreeuwse Geschriften voorkomt. Het herhaaldelijk gebruiken van deze verder zelden gebezigde uitdrukking pleit ervoor dat Jesaja één schrijver heeft gehad.

11. Welke overeenkomsten bestaan er tussen de hoofdstukken 1 tot en met 39 en de hoofdstukken 40 tot en met 66 van Jesaja?

11 Er zijn meer overeenkomsten tussen Jesaja hoofdstuk 1 tot en met 39 en hoofdstuk 40 tot en met 66. In beide gedeelten worden veelvuldig dezelfde kenmerkende stijlfiguren gebruikt, zoals een vrouw met barensweeën en een „weg” of een „hoofdweg”. * Er wordt ook herhaaldelijk gesproken over „Sion”, een term die 29 maal in de hoofdstukken 1 tot en met 39 wordt gebruikt en 18 maal in de hoofdstukken 40 tot en met 66. In feite wordt Sion in Jesaja vaker genoemd dan in enig ander bijbelboek! Zulke bewijzen, aldus The International Standard Bible Encyclopedia, „verlenen het boek een geheel eigen karakter, dat moeilijk te verklaren zou zijn” als het boek door twee, drie of meer auteurs geschreven was.

12, 13. Hoe blijkt uit de christelijke Griekse Geschriften dat het boek Jesaja het werk van één schrijver was?

12 Het krachtigste bewijs dat het boek Jesaja slechts één auteur heeft gehad, wordt aangetroffen in de geïnspireerde christelijke Griekse Geschriften. Daaruit blijkt duidelijk dat de eerste-eeuwse christenen geloofden dat het boek Jesaja het werk van één schrijver was. Lukas bijvoorbeeld vertelt van een Ethiopische functionaris die materiaal las dat nu in Jesaja hoofdstuk 53 staat, juist het gedeelte dat hedendaagse critici aan Deuterojesaja toeschrijven. Lukas zegt echter dat de Ethiopiër „hardop de profeet Jesaja las”. — Handelingen 8:26-28.

13 Neem vervolgens de evangelieschrijver Mattheüs, die uitlegt hoe met de bediening van Johannes de Doper de profetische woorden in vervulling gingen die wij nu in Jesaja 40:3 aantreffen. Aan wie schrijft Mattheüs de profetie toe? Aan een onbekende Deuterojesaja? Nee, hij identificeert de schrijver eenvoudig als „de profeet Jesaja” * (Mattheüs 3:1-3). Bij een andere gelegenheid las Jezus uit een boekrol de woorden die wij nu in Jesaja 61:1, 2 vinden. Lukas vermeldt in zijn verslag daarover: ’De boekrol van de profeet Jesaja werd hem aangereikt’ (Lukas 4:17). In zijn brief aan de Romeinen verwijst Paulus naar zowel het eerste als het tweede deel van Jesaja, zonder er echter ooit op te zinspelen dat de schrijver iemand anders zou zijn dan dezelfde persoon, Jesaja (Romeinen 10:16, 20; 15:12). Het is duidelijk dat de eerste-eeuwse christenen niet geloofden dat het boek Jesaja het werk van twee, drie of meer auteurs was.

14. Hoe werpen de Dode-Zeerollen licht op de kwestie van Jesaja’s auteurschap?

14 Sta ook eens stil bij het getuigenis van de Dode-Zeerollen — oude documenten waarvan er veel van vóór Jezus’ tijd dateren. Eén handschrift van Jesaja, bekend als de Jesajarol, dateert uit de tweede eeuw v.G.T. en weerlegt de beweringen van critici dat een Deuterojesaja het schrijven bij hoofdstuk 40 heeft overgenomen. Hoe dan wel? In dat oude document begint wat wij nu als hoofdstuk 40 kennen op de laatste regel van een kolom en wordt de eerste zin voltooid in de volgende kolom. De afschrijver was zich duidelijk niet bewust van enige vermeende verandering van schrijver of van de omstandigheid dat er bij dat punt een ander gedeelte begon.

15. Wat zegt de eerste-eeuwse joodse historicus Flavius Josephus met betrekking tot Jesaja’s profetieën over Cyrus?

15 Beschouw tot slot het getuigenis van de eerste-eeuwse joodse historicus Flavius Josephus. Hij geeft niet alleen te kennen dat de profetieën in Jesaja over Cyrus in de achtste eeuw v.G.T. werden geschreven, maar zegt ook dat Cyrus op de hoogte was van deze profetieën. „Cyrus wist dit”, schrijft Josephus, „omdat hij het boek had gelezen dat Jesaja tweehonderdtien jaar eerder had nagelaten.” Volgens Josephus kan het feit dat Cyrus van deze profetieën af wist zelfs hebben bijgedragen tot zijn bereidheid om de joden naar hun eigen land terug te sturen, want Josephus schrijft dat Cyrus werd „bevangen door een vurig verlangen en een grote eerzucht om te doen wat er geschreven stond”. — De Oude Geschiedenis van de Joden, Boek XI, hoofdstuk 1, paragraaf 2.

16. Wat valt er te zeggen over het argument van critici dat Babylon in het tweede deel van Jesaja als de overheersende mogendheid wordt aangeduid?

16 Zoals eerder vermeld wijzen veel critici erop dat vanaf Jesaja hoofdstuk 40 Babylon wordt aangeduid als de overheersende mogendheid en over de Israëlieten wordt gesproken alsof zij reeds in ballingschap zijn. Zou dat er niet op duiden dat de schrijver in de zesde eeuw v.G.T. leefde? Niet per se, want het is een feit dat Babylon al voor hoofdstuk 40 van Jesaja soms wordt aangeduid als de heersende wereldmacht. In Jesaja 13:19 bijvoorbeeld wordt Babylon „het sieraad der koninkrijken” genoemd of, zoals de Leidse Vertaling het weergeeft, „de keur der koninkrijken”. Deze woorden zijn duidelijk profetisch, daar Babylon pas ruim een eeuw later een wereldmacht werd. De „oplossing” van één criticus voor dit zogenaamde probleem is, Jesaja 13 gewoon af te doen als het werk van een andere schrijver! In werkelijkheid echter is over toekomstige gebeurtenissen spreken alsof ze al hebben plaatsgevonden, iets wat in bijbelse profetieën veel voorkomt. Deze literaire vorm onderstreept doeltreffend de zekerheid van de vervulling van een profetie (Openbaring 21:5, 6). Echt, alleen de God van ware profetie kan de uitspraak doen: „Nieuwe dingen kondig ik aan. Nog voordat ze uitspruiten, doe ik ze ulieden horen.” — Jesaja 42:9.

Een boek met betrouwbare profetieën

17. Hoe valt de verandering in stijl vanaf Jesaja hoofdstuk 40 te verklaren?

17 Tot welke conclusie voert het bewijsmateriaal ons dus? Dat het boek Jesaja het werk is van één geïnspireerde schrijver. Het hele boek is door de eeuwen heen doorgegeven als één werk, niet als twee of meer werken. Weliswaar zullen sommigen zeggen dat de stijl van Jesaja’s boek enigszins verandert vanaf hoofdstuk 40, maar bedenk dat Jesaja niet minder dan 46 jaar als Gods profeet heeft gediend. Het is te verwachten dat in de loop van die tijd de inhoud van zijn boodschap, en daarmee zijn manier om zijn boodschap te verwoorden, zou veranderen. Jesaja’s opdracht van God behelsde niet alleen het bekendmaken van ernstige waarschuwende oordeelsboodschappen. Hij moest ook Jehovah’s woorden „Troost, troost mijn volk” overbrengen (Jesaja 40:1). Gods verbondsvolk zou werkelijk troost putten uit zijn belofte dat de joden, na zeventig jaar ballingschap, naar hun eigen land terug zouden keren.

18. Wat is een thema in het boek Jesaja dat in deze publicatie aan de orde zal komen?

18 De vrijlating van de joden uit de Babylonische ballingschap is het thema van veel van de hoofdstukken van Jesaja die in dit boek worden besproken. * Zoals wij zullen zien, hebben een aantal van deze profetieën een hedendaagse vervulling. Daarnaast treffen wij in het boek Jesaja ontroerende profetieën aan die in het leven — en de dood — van Gods eniggeboren Zoon in vervulling zijn gegaan. Een studie van de uitermate belangrijke profetieën in het boek Jesaja zal Gods dienstknechten en anderen overal op aarde ongetwijfeld tot voordeel strekken. Deze profetieën zijn beslist licht voor de hele mensheid.

[Voetnoten]

^ ¶9 De hypothetische derde schrijver, zogenaamd verantwoordelijk voor de hoofdstukken 56 tot en met 66, wordt door geleerden aangeduid als Tritojesaja.

^ ¶13 In de parallelle verslagen gebruiken Markus, Lukas en Johannes dezelfde of een overeenkomstige zinsnede. — Markus 1:2; Lukas 3:4; Johannes 1:23.

^ ¶18 De eerste veertig hoofdstukken van Jesaja worden besproken in Jesaja’s profetie — Licht voor de hele mensheid I, uitgegeven door het Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap.

[Studievragen]

[Kader op blz. 9]

Bewijzen uit een diachronische analyse

Diachronische studies — die de subtiele veranderingen traceren die zich in de loop van vele jaren in een taal voordoen — verschaffen verdere bewijzen dat het boek Jesaja het werk van één schrijver is. Als een deel van Jesaja in de achtste eeuw v.G.T. geschreven zou zijn en een ander deel 200 jaar later, zouden er verschillen moeten zijn in het soort Hebreeuws dat in de beide delen wordt gebruikt. Maar volgens een in de Westminster Theological Journal gepubliceerde studie „vormen de uit een diachronische analyse voortvloeiende aanwijzingen een overduidelijke ondersteuning voor een pre-exilische datum voor Jesaja 40–66”. De auteur van de studie concludeert: „Indien kritische bijbelgeleerden erbij blijven dat Jesaja in de exilische of postexilische periode gedateerd moet worden, dan doen zij dat in weerwil van gegevens uit de diachronische analyse die het tegendeel bewijzen.”

[Illustratie op blz. 11]

Gedeelte van de Dode-Zeerol van Jesaja. Het einde van hoofdstuk 39 staat aangegeven met een pijltje

[Illustraties op blz. 12, 13]

Zo’n 200 jaar van tevoren voorzegt Jesaja bevrijding voor de joden