Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

„Een tijd van goede wil”

„Een tijd van goede wil”

Hoofdstuk tien

„Een tijd van goede wil”

Jesaja 49:1-26

1, 2. (a) Welke zegen genoot Jesaja? (b) Op wie slaan de profetische woorden in de eerste helft van Jesaja hoofdstuk 49?

AL LANG genieten alle getrouwe mensen Gods goedkeuring en bescherming. Maar Jehovah schenkt zijn goede wil niet zomaar. Iemand moet voor zo’n onvergelijkelijke zegen in aanmerking komen. Jesaja was zo iemand. Hij genoot Gods gunst en werd door Jehovah gebruikt als instrument om anderen Zijn wil kenbaar te maken. Een voorbeeld daarvan staat in de eerste helft van hoofdstuk 49 van Jesaja’s profetie opgetekend.

2 Deze woorden zijn profetisch tot het zaad van Abraham gericht. In de eerste vervulling is dat zaad de natie Israël, afstammelingen van Abraham. Maar veel van de taal is duidelijk van toepassing op het langverwachte Zaad van Abraham, de beloofde Messias. De geïnspireerde woorden zijn ook van toepassing op de geestelijke broeders van de Messias, die deel gaan uitmaken van het geestelijke zaad van Abraham en van „het Israël Gods” (Galaten 3:7, 16, 29; 6:16). In het bijzonder beschrijft dit gedeelte van Jesaja’s profetie de speciale band die er tussen Jehovah en zijn geliefde Zoon, Jezus Christus, bestaat. — Jesaja 49:26.

Door Jehovah aangesteld en beschermd

3, 4. (a) Welke steun geniet de Messias? (b) Tegen wie spreekt de Messias?

3 De Messias geniet Gods goede wil of goedkeuring. Jehovah geeft hem de autoriteit en de geloofsbrieven die nodig zijn om zijn missie te volbrengen. Terecht zegt de toekomstige Messias dan ook: „Luistert naar mij, o gij eilanden, en schenkt aandacht, gij nationale groepen ver weg. Jehovah zelf heeft mij zelfs van de buik af geroepen. Van de inwendige delen van mijn moeder af heeft hij mijn naam vermeld.” — Jesaja 49:1.

4 De Messias richt zijn opmerkingen hier tot volken van „ver weg”. Hoewel de Messias aan het joodse volk is beloofd, zal zijn bediening alle naties tot zegen strekken (Mattheüs 25:31-33). De „eilanden” en de „nationale groepen”, die niet in een verbondsverhouding met Jehovah staan, moeten niettemin acht slaan op Israëls Messias omdat hij gezonden wordt om de hele mensheid redding te brengen.

5. Hoe wordt de Messias nog voordat hij als mens geboren wordt, genoemd?

5 De profetie zegt dat Jehovah de Messias een naam zal geven voordat hij als mens geboren wordt (Mattheüs 1:21; Lukas 1:31). Lang voor zijn geboorte wordt Jezus „Wonderbaar Raadgever, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst” genoemd (Jesaja 9:6). Immanuël, vermoedelijk de naam van een zoon van Jesaja, blijkt ook een profetische naam van de Messias te zijn (Jesaja 7:14; Mattheüs 1:21-23). Zelfs de naam waaronder de Messias bekend zal komen te staan — Jezus — wordt vóór zijn geboorte voorzegd (Lukas 1:30, 31). Die naam komt van het Hebreeuwse woord dat „Jehovah is redding” betekent. Het is duidelijk dat Jezus geen Christus is die zichzelf als zodanig heeft opgeworpen.

6. In welk opzicht is de mond van de Messias als een scherp zwaard, en hoe wordt hij verborgen of weggestoken?

6 De profetische woorden van de Messias gaan verder: „En hij ging ertoe over mijn mond als een scherp zwaard te maken. In de schaduw van zijn hand heeft hij mij verborgen. En geleidelijk maakte hij mij tot een gepolijste pijl. Hij stak mij weg in zijn eigen koker” (Jesaja 49:2). Wanneer voor Jehovah’s Messias in 29 G.T. de tijd aanbreekt om met zijn aardse bediening te beginnen, blijken Jezus’ woorden en daden inderdaad als scherpe, gepolijste wapens te zijn, in staat om in het hart van zijn luisteraars door te dringen (Lukas 4:31, 32). Zijn woorden en daden roepen de gramschap op van Jehovah’s grote vijand, Satan, en zijn werktuigen. Vanaf de tijd dat Jezus geboren wordt, probeert Satan hem van het leven te beroven, maar Jezus is als een pijl weggestoken in Jehovah’s eigen koker. * Hij kan vol vertrouwen op de bescherming van zijn Vader rekenen (Psalm 91:1; Lukas 1:35). Te bestemder tijd geeft Jezus zijn leven ten behoeve van de mensheid. Maar de tijd zal komen dat hij er als een machtige hemelse krijger op uit zal trekken, in andere zin bewapend, met een scherp zwaard dat uit zijn mond te voorschijn komt. Bij die gelegenheid vertegenwoordigt het scherpe zwaard Jezus’ autoriteit om oordelen over Jehovah’s vijanden te vellen en ze te voltrekken. — Openbaring 1:16.

De inspanningen van Gods knecht zijn niet tevergeefs

7. Op wie worden Jehovah’s woorden in Jesaja 49:3 van toepassing gebracht, en waarom?

7 Nu spreekt Jehovah deze profetische woorden: „Gij zijt mijn knecht, o Israël, gij, in wie ik mijn luister tentoon zal spreiden” (Jesaja 49:3). Jehovah noemt de natie Israël zijn knecht (Jesaja 41:8). Maar Jezus Christus is Gods Knecht bij uitstek (Handelingen 3:13). Geen van Gods schepselen kan Jehovah’s „luister” beter weerspiegelen dan Jezus. Hoewel deze woorden letterlijk tot Israël gericht zijn, zijn ze dan ook in feite van toepassing op Jezus. — Johannes 14:9; Kolossenzen 1:15.

8. Hoe reageert het eigen volk van de Messias op hem, maar van wie verwacht de Messias een beoordeling van zijn succes?

8 Is het echter niet zo dat Jezus door de meesten van zijn eigen volk wordt veracht en verworpen? Ja. Globaal genomen aanvaardt de natie Israël Jezus niet als Gods gezalfde Knecht (Johannes 1:11). Alles wat Jezus tijdens zijn verblijf op aarde tot stand brengt, zou zijn tijdgenoten van weinig waarde kunnen toeschijnen, onbeduidend zelfs. Op deze ogenschijnlijke mislukking van zijn bediening wordt vervolgens door de Messias gezinspeeld: „Het is voor niets dat ik mij heb afgemat. Voor onwerkelijkheid en ijdelheid heb ik mijn eigen kracht verbruikt” (Jesaja 49:4a). Deze uitspraken worden niet gedaan omdat de Messias ontmoedigd is. Lees maar wat hij vervolgens zegt: „Waarlijk, mijn recht is bij Jehovah, en mijn loon bij mijn God” (Jesaja 49:4b). Het succes van de Messias zal niet door mensen maar door God beoordeeld worden.

9, 10. (a) Wat is Jehovah’s opdracht voor de Messias, en welke resultaten boekt hij? (b) Welke aanmoediging kunnen hedendaagse christenen uit de ervaringen van de Messias putten?

9 Jezus is voornamelijk geïnteresseerd in Gods goedkeuring of goede wil. In de profetie zegt de Messias: Nu heeft Jehovah, die mij van de buik af formeerde als een knecht die hem toebehoort, gezegd dat ik Jakob tot hem dien terug te brengen, opdat Israël zelf tot hèm vergaderd wordt. En ik zal verheerlijkt worden in de ogen van Jehovah, en mijn eigen God zal mijn sterkte zijn geworden” (Jesaja 49:5). De Messias komt om het hart van de zonen van Israël terug te brengen tot hun hemelse Vader. Bij de meesten krijgt hij geen gehoor, maar bij sommigen wel. Zijn echte loon is echter bij Jehovah God. Zijn succes wordt niet in menselijke termen afgemeten maar naar Jehovah’s eigen maatstaven.

10 In deze tijd kunnen Jezus’ volgelingen soms het gevoel hebben dat zij voor niets zwoegen. In sommige landen kunnen de resultaten van hun bediening onbeduidend lijken in vergelijking met de hoeveelheid werk en moeite die erin gestoken wordt. Toch volharden zij, aangemoedigd door Jezus’ voorbeeld. Zij putten ook kracht uit de woorden van de apostel Paulus, die schreef: „Dientengevolge, mijn geliefde broeders, wordt standvastig, onwrikbaar, altijd volop te doen hebbend in het werk van de Heer, wetend dat uw arbeid niet tevergeefs is in verband met de Heer.” — 1 Korinthiërs 15:58.

„Een licht der natiën”

11, 12. Hoe is de Messias „een licht der natiën” geweest?

11 In Jesaja’s profetie moedigt Jehovah de Messias aan door hem eraan te herinneren dat Gods Knecht zijn geen „onbeduidende zaak” is. Jezus moet ’de stammen van Jakob oprichten en zelfs de beveiligden van Israël terugbrengen’. Daarnaast legt Jehovah uit: „Ik heb u ook tot een licht der natiën gegeven, opdat mijn redding moge reiken tot het uiteinde der aarde” (Jesaja 49:6). Hoe verlicht Jezus volken „tot het uiteinde der aarde” wanneer zijn aardse bediening tot Israël beperkt is?

12 Het bijbelverslag maakt duidelijk dat Gods „licht der natiën” niet uitgedoofd werd bij Jezus’ vertrek van het aardse toneel. Ongeveer vijftien jaar na Jezus’ dood citeerden de zendelingen Paulus en Barnabas de profetie in Jesaja 49:6 en brachten die van toepassing op Jezus’ discipelen, zijn geestelijke broeders. Zij legden uit: „Jehovah [heeft] ons in de volgende woorden het gebod opgelegd: ’Ik heb u aangesteld als een licht der natiën, opdat gij tot aan het uiteinde der aarde tot redding zoudt zijn’” (Handelingen 13:47). Voor zijn eigen dood maakte Paulus mee dat het goede nieuws van redding niet alleen beschikbaar kwam voor de joden maar voor „heel de schepping die onder de hemel is” (Kolossenzen 1:6, 23). In deze tijd zetten de overgeblevenen van Christus’ gezalfde broeders dit werk voort. Gesteund door „een grote schare” van miljoenen mensen dienen zij wereldwijd als „een licht der natiën”, in ruim 230 landen. — Openbaring 7:9.

13, 14. (a) Op welke reactie op het predikingswerk zijn de Messias en zijn volgelingen gestuit? (b) Welke keer in de omstandigheden heeft er plaatsgevonden?

13 Jehovah is inderdaad de kracht gebleken achter zijn Knecht de Messias, de gezalfde broeders van de Messias, en al degenen van de grote schare die, samen met hen, de prediking van het goede nieuws voortzetten. Het is waar dat zijn discipelen, net als Jezus, met verachting en tegenstand te kampen hebben gekregen (Johannes 15:20). Maar op zijn bestemde tijd brengt Jehovah altijd een keer in de omstandigheden om zijn loyale dienstknechten te redden en te belonen. Betreffende de Messias, die „in de ziel veracht” en „door de natie verfoeid” wordt, belooft Jehovah: „Koningen zullen het zien en stellig opstaan, en vorsten, en zij zullen zich neerbuigen, wegens Jehovah, die getrouw is, de Heilige Israëls, die u verkiest.” — Jesaja 49:7.

14 Later schreef de apostel Paulus aan de christenen in Filippi over deze voorzegde keer in de omstandigheden. Hij beschreef Jezus als iemand die vernederd was aan een martelpaal maar vervolgens door God werd verhoogd. Jehovah schonk zijn Knecht „een superieure positie” en gaf „hem goedgunstig de naam . . . die boven elke andere naam is, zodat in de naam van Jezus elke knie zich zou buigen” (Filippenzen 2:8-11). Christus’ trouwe volgelingen zijn gewaarschuwd dat ook zij vervolgd zullen worden. Maar net als de Messias zijn zij verzekerd van Jehovah’s goede wil. — Mattheüs 5:10-12; 24:9-13; Markus 10:29, 30.

Nu in het bijzonder is het de tijd van aanvaarding”

15. Welke speciale „tijd” wordt in Jesaja’s profetie genoemd, en wat ligt daarin opgesloten?

15 Jesaja’s profetie vervolgt met een uitspraak van grote betekenis. Jehovah zegt tegen de Messias: „In een tijd van goede wil heb ik u geantwoord, en op een dag van redding heb ik u geholpen; en ik bleef u beveiligen, opdat ik u tot een verbond voor het volk zou kunnen geven” (Jesaja 49:8a). Een soortgelijke profetie staat opgetekend in Psalm 69:13-18. Ook de psalmist heeft het over „een tijd van goede wil”, waarvoor hij de uitdrukking „een tijd van aanvaarding” gebruikt. Deze termen impliceren een op bijzondere wijze beschikbaar komen van Jehovah’s goede wil en bescherming maar alleen tijdens een specifieke periode van beperkte duur.

16. Wat was Jehovah’s tijd van goede wil voor het Israël uit de oudheid?

16 Wanneer was die tijd van goede wil? In de oorspronkelijke omlijsting maakten de woorden deel uit van een herstellingsprofetie en voorzegden ze de terugkeer van de joden uit ballingschap. De natie Israël maakte een tijd van goede wil mee toen ze in staat was „het land weer te herstellen” en haar „woest en verlaten liggende erfelijke bezittingen” weer in bezit te nemen (Jesaja 49:8b). Zij waren niet langer „gevangenen” in Babylon. Tijdens hun thuisreis zorgde Jehovah ervoor dat zij niet ’hongerden’ of ’dorstten’ en geen „verschroeiende hitte of zon” hen trof. Verstrooide Israëlieten trokken in grote aantallen „van verre . . ., uit het noorden en uit het westen,” terug naar hun eigen land (Jesaja 49:9-12). Ondanks deze eerste spectaculaire vervulling laat de bijbel zien dat deze profetie verdere toepassingen heeft.

17, 18. Welke tijd van goede wil stelde Jehovah in de eerste eeuw vast?

17 Allereerst verkondigden de engelen ter gelegenheid van Jezus’ geboorte vrede en Gods goede wil of gunst tegenover mensen (Lukas 2:13, 14). Deze goede wil werd niet aan mensen in het algemeen aangeboden maar alleen aan hen die geloof oefenden in Jezus. Later las Jezus in het openbaar de profetie uit Jesaja 61:1, 2 voor en bracht die op zichzelf van toepassing als de verkondiger van „Jehovah’s jaar van aanvaarding” (Lukas 4:17-21). De apostel Paulus schreef dat Christus „in de dagen van zijn vlees” Jehovah’s bijzondere bescherming genoot (Hebreeën 5:7-9). Deze tijd van goede wil heeft dus betrekking op Gods gunst op Jezus tijdens zijn leven als mens.

18 Deze profetie heeft echter nog een verdere toepassing. Na de woorden van Jesaja over de tijd van goede wil geciteerd te hebben, zei Paulus vervolgens: „Ziet! Nu in het bijzonder is het de tijd van aanvaarding. Ziet! Nu is het de dag van redding” (2 Korinthiërs 6:2). Paulus schreef deze woorden 22 jaar na Jezus’ dood. Kennelijk verlengde Jehovah bij de geboorte van de christelijke gemeente met Pinksteren 33 G.T. zijn jaar van goede wil zodat ook Christus’ gezalfde volgelingen eronder vielen.

19. Hoe kunnen hedendaagse christenen voordeel trekken van Jehovah’s tijd van goede wil?

19 Hoe staat het met Jezus’ hedendaagse volgelingen die niet als erfgenamen van Gods hemelse koninkrijk gezalfd zijn? Kunnen degenen met een aardse hoop voordeel trekken van deze tijd van aanvaarding? Ja. Het bijbelboek Openbaring maakt duidelijk dat dit een tijd van goede wil van Jehovah’s zijde is tegenover de grote schare die „uit de grote verdrukking” zal komen om zich in leven op een paradijselijke aarde te verheugen (Openbaring 7:13-17). Alle christenen kunnen dus voordeel trekken van deze beperkte periode waarin Jehovah zijn goede wil aanbiedt aan onvolmaakte mensen.

20. Op welke manier kunnen christenen het vermijden het doel van Jehovah’s onverdiende goedheid te missen?

20 De apostel Paulus liet de bekendmaking van Jehovah’s tijd van aanvaarding voorafgaan door een waarschuwing. Hij verzocht christenen dringend „de onverdiende goedheid van God niet te aanvaarden en dan het doel ervan te missen” (2 Korinthiërs 6:1). Christenen grijpen bijgevolg elke gelegenheid aan om God te behagen en zijn wil te doen (Efeziërs 5:15, 16). Zij doen er goed aan gehoor te geven aan Paulus’ vermaning: „Past op, broeders, dat er zich in niemand van u ooit een goddeloos, ongelovig hart ontwikkelt, doordat hij zich terugtrekt van de levende God, maar blijft elkaar elke dag, zolang het ’Heden’ genoemd kan worden, vermanen, opdat niemand van u wordt verhard door de bedrieglijke kracht der zonde.” — Hebreeën 3:12, 13.

21. Met welke vreugdevolle vermelding eindigt het eerste deel van Jesaja hoofdstuk 49?

21 Aan het eind van de profetische uitingen over en weer van Jehovah en zijn Messias vermeldt Jesaja vol vreugde: „Heft een vreugdekreet aan, gij hemelen, en wees blij, gij aarde. Dat de bergen vrolijk worden met vreugdegeroep. Want Jehovah heeft zijn volk getroost, en zijn ellendigen betoont hij medelijden” (Jesaja 49:13). Wat een schitterende woorden van troost voor de Israëlieten uit de oudheid en voor Jehovah’s grote Knecht, Jezus Christus, maar ook voor Jehovah’s gezalfde dienstknechten en hun metgezellen uit de „andere schapen” in deze tijd! — Johannes 10:16.

Jehovah vergeet zijn volk niet

22. Hoe beklemtoont Jehovah dat hij zijn volk nooit zal vergeten?

22 Jesaja gaat nu verder met het weergeven van Jehovah’s formele uitspraken. Hij voorzegt dat de verbannen Israëlieten geneigd zullen zijn het moe te worden en de hoop te verliezen. Jesaja zegt: „Sion bleef zeggen: ’Jehovah heeft mij verlaten, en Jehovah zelf heeft mij vergeten’” (Jesaja 49:14). Is dat waar? Heeft Jehovah zijn volk in de steek gelaten en vergeten? Fungerend als Jehovah’s woordvoerder vervolgt Jesaja: „Kan een vrouw haar zuigeling vergeten, zodat zij geen medelijden zou gevoelen voor de zoon van haar buik? Zelfs deze vrouwen kunnen vergeten, maar ík zal u niet vergeten” (Jesaja 49:15). Wat een liefdevolle reactie van Jehovah! Gods liefde voor zijn volk is groter dan die van een moeder voor haar kind. Hij denkt constant aan zijn loyalen. Hij is met zijn gedachten bij hen alsof hun namen in zijn handen gegrift staan: „Zie! In mijn handpalmen heb ik u gegrift. Uw muren zijn steeds vóór mij.” — Jesaja 49:16.

23. Hoe moedigde Paulus christenen aan erop te vertrouwen dat Jehovah hen niet zou vergeten?

23 In zijn brief aan de Galaten spoorde de apostel Paulus christenen aan: „Laten wij het . . . niet opgeven te doen wat voortreffelijk is, want te zijner tijd zullen wij oogsten indien wij het niet moe worden” (Galaten 6:9). Aan de Hebreeën schreef hij de aanmoedigende woorden: „God is niet onrechtvaardig, zodat hij uw werk en de liefde die gij voor zijn naam hebt getoond . . . zou vergeten” (Hebreeën 6:10). Laten wij nooit het gevoel hebben dat Jehovah zijn volk vergeten is. Net als het Sion uit de oudheid hebben christenen alle reden om zich te verheugen en geduldig op Jehovah te wachten. Hij houdt zich onwrikbaar aan zijn verbondsbepalingen en beloften.

24. Op welke manier zal Sion hersteld worden, en welke vragen zal ze stellen?

24 Bij monde van Jesaja biedt Jehovah nog meer troost. Zij die Sion „omverwerpen”, hetzij de Babyloniërs of de afvallige joden, vormen niet langer een bedreiging. Sions „zonen”, verbannen joden die Jehovah loyaal blijven, „hebben zich gehaast”. Zij zullen worden „bijeengebracht”. Na zich naar Jeruzalem teruggehaast te hebben, zullen de gerepatrieerde joden een sieraad voor hun hoofdstad zijn, net zoals „een bruid” met „sieraden” bekleed is (Jesaja 49:17, 18). Sions plaatsen zijn ’verwoest’. Wij kunnen ons haar verbazing voorstellen wanneer ze plotseling zo veel inwoners heeft dat haar woonruimte te klein lijkt. (Lees Jesaja 49:19, 20.) Uiteraard vraagt ze waar al die kinderen vandaan komen: „Gij zult stellig in uw hart zeggen: ’Wie is vader van dezen voor mij geworden, daar ik een vrouw ben beroofd van kinderen en onvruchtbaar, verbannen en gevangengenomen? Wat dezen aangaat, wie heeft hen grootgebracht? Zie! Ikzelf was alleen achtergelaten. Dezen — waar zijn zij geweest?’” (Jesaja 49:21) Wat een gelukkige situatie voor het voorheen onvruchtbare Sion!

25. Welk herstel ervoer het geestelijke Israël in moderne tijden?

25 Deze woorden hebben een moderne vervulling. In de moeilijke jaren van de Eerste Wereldoorlog maakte het geestelijke Israël een periode van narigheid en gevangenschap mee. Maar het werd hersteld en kwam in een geestelijk paradijs te verkeren (Jesaja 35:1-10). Zoals de eens verwoeste stad die Jesaja beschreef, was het verrukt — bij wijze van spreken — dat het krioelde van de vreugdevolle, actieve aanbidders van Jehovah.

„Een signaal voor de volken”

26. Welke leiding verschaft Jehovah zijn bevrijde volk?

26 In profetische zin voert Jehovah Jesaja nu mee naar de tijd dat Zijn volk uit Babylon bevrijd zal zijn. Zullen zij enige goddelijke leiding ontvangen? Jehovah antwoordt: „Zie! Ik zal mijn hand zelfs tot de natiën opheffen, en voor de volken zal ik mijn signaal omhoogheffen. En zij zullen uw zonen aan de boezem naar u brengen, en op de schouder zullen zij uw eigen dochters dragen” (Jesaja 49:22). In de oorspronkelijke vervulling wordt Jeruzalem, voorheen de regeringszetel en de plaats van Jehovah’s tempel, Jehovah’s „signaal”. Zelfs prominenten en machtigen van andere naties, zoals „koningen” en „vorstinnen”, helpen de Israëlieten op hun terugreis daarheen (Jesaja 49:23a). De Perzische koningen Cyrus en Artaxerxes Longimanus en hun hofhouding blijken tot deze helpers te behoren (Ezra 5:13; 7:11-26). En Jesaja’s woorden hebben een verdere toepassing.

27. (a) Naar welk „signaal” zullen de volken in de grotere vervulling stromen? (b) Wat zal het resultaat zijn wanneer alle naties gedwongen worden voor de heerschappij van de Messias te buigen?

27 Jesaja 11:10 spreekt over „een signaal voor de volken”. De apostel Paulus bracht deze woorden op Christus Jezus van toepassing (Romeinen 15:8-12). In de grotere vervulling zijn Jezus en zijn met de geest gezalfde mederegeerders dan ook Jehovah’s „signaal” waar de volken heen stromen (Openbaring 14:1). Te zijner tijd zullen alle volken der aarde — zelfs de huidige heersende klassen — voor de heerschappij van de Messias moeten buigen (Psalm 2:10, 11; Daniël 2:44). Het resultaat? Jehovah zegt: „Gij zult moeten weten dat ik Jehovah ben, dat wie op mij hopen, niet beschaamd zullen worden.” — Jesaja 49:23b.

„Thans is onze redding dichterbij”

28. (a) Met welke woorden verzekert Jehovah zijn volk opnieuw dat het vrijgelaten zal worden? (b) Waartoe voelt Jehovah zich nog steeds verplicht met betrekking tot zijn volk?

28 Enkele van de ballingen in Babylon vragen zich misschien af: ’Is het werkelijk mogelijk dat Israël vrijgelaten zal worden?’ Jehovah houdt daar rekening mee als hij vraagt: „Kunnen degenen die reeds genomen zijn, wel aan een sterke man zelf ontnomen worden, of kan de gevangenenschaar van de tiran wel ontkomen?” (Jesaja 49:24) Het antwoord luidt ja. Jehovah verzekert hun: „Zelfs de gevangenenschaar van de sterke man zal weggenomen worden, en zij die reeds door de tiran zelf genomen zijn, zullen ontkomen” (Jesaja 49:25a). Wat een troostrijke verzekering! Bovendien gaat Jehovah’s goede wil tegenover zijn volk vergezeld van een stellige verklaring waarin hij zich verplicht om hen te beschermen. In niet mis te verstane bewoordingen zegt hij: „Met een ieder die met u twist, zal ikzelf twisten, en uw eigen zonen zal ikzelf redden” (Jesaja 49:25b). Daartoe voelt hij zich nog steeds verplicht. Zoals in Zacharia 2:8 opgetekend staat, zegt Jehovah tegen zijn volk: „Wie u aanraakt, raakt mijn oogappel aan.” Het is waar dat wij ons nu in een periode van goede wil verheugen waarin volken overal op aarde in de gelegenheid zijn naar het geestelijke Sion te stromen. Maar aan die periode van goede wil zal een eind komen.

29. Welk akelige vooruitzicht wacht degenen die weigeren Jehovah te gehoorzamen?

29 Wat zal er gebeuren met degenen die koppig weigeren Jehovah te gehoorzamen en die zelfs zijn aanbidders vervolgen? Hij zegt: „Ik wil hen die u slecht behandelen, hun eigen vlees doen eten; en als van de zoete wijn zullen zij dronken worden van hun eigen bloed” (Jesaja 49:26a). Een akelig vooruitzicht! Zulke koppige tegenstanders hebben geen toekomst van lange duur. Zij zullen vernietigd worden. Jehovah zal dus als een Redder beschouwd worden omdat hij zijn volk redt en omdat hij hun vijanden vernietigt. „Alle vlees zal moeten weten dat ik, Jehovah, uw Redder en uw Terugkoper ben, de Machtige van Jakob.” — Jesaja 49:26b.

30. Welke reddingsdaden heeft Jehovah ten behoeve van zijn volk verricht, en wat zal hij nog doen?

30 Die woorden waren voor het eerst van toepassing toen Jehovah Cyrus gebruikte om Zijn volk uit de Babylonische ballingschap te bevrijden. Ze waren evenzeer van toepassing in 1919, toen Jehovah zijn op de troon geplaatste Zoon, Jezus Christus, gebruikte om Zijn volk uit geestelijke slavernij te bevrijden. Daarom worden in de bijbel Jehovah en Jezus allebei als redders aangeduid (Titus 2:11-13; 3:4-6). Jehovah is onze Redder, en Jezus, de Messias, is zijn „Voornaamste Gevolmachtigde” (Handelingen 5:31). Ja, Gods reddingsdaden door bemiddeling van Jezus Christus zijn schitterend. Door middel van het goede nieuws bevrijdt Jehovah rechtgeaarde mensen uit de slavernij aan valse religie. Via het loskoopoffer bevrijdt hij hen uit de slavernij aan zonde en dood. In 1919 bevrijdde hij Jezus’ broeders uit hun geestelijke slavernij. En in de snel naderbij komende oorlog van Armageddon zal hij een grote schare getrouwe mensen behoeden voor de vernietiging die over zondaars zal komen.

31. Hoe moeten christenen reageren op het voorrecht Gods goede wil deelachtig te zijn?

31 Wat een voorrecht is het dus, Gods goede wil deelachtig te zijn! Laten wij allen deze tijd van aanvaarding verstandig gebruiken. En laten wij handelen in overeenstemming met de dringendheid van onze tijd, acht slaand op Paulus’ woorden aan de Romeinen: „Gij [weet] de gelegen tijd . . ., dat het uur reeds is aangebroken waarop gij uit de slaap dient te ontwaken, want thans is onze redding dichterbij dan toen wij gelovigen werden. De nacht is ver gevorderd; de dag is nabij gekomen. Laten wij daarom de werken die tot de duisternis behoren, afleggen en de wapenen van het licht aandoen. Laten wij betamelijk wandelen, zoals overdag, niet in brasserijen en drinkgelagen, niet in ongeoorloofde gemeenschap en losbandig gedrag, niet in twist en jaloezie. Maar doet de Heer Jezus Christus aan en maakt niet van tevoren plannen voor de begeerten van het vlees.” — Romeinen 13:11-14.

32. Waarvan is Gods volk verzekerd?

32 Jehovah zal degenen die zijn raad opvolgen gunst blijven betonen. Hij zal hun de sterkte en bekwaamheden verschaffen die nodig zijn om de prediking van het goede nieuws te volbrengen (2 Korinthiërs 4:7). Jehovah zal zijn dienstknechten gebruiken zoals hij hun Leider, Jezus, gebruikt. Hij zal hun mond „als een scherp zwaard” maken, zodat zij het hart van de zachtmoedigen met de boodschap van het goede nieuws zullen bereiken (Mattheüs 28:19, 20). Hij zal zijn volk beschermen „in de schaduw van zijn hand”. Als „een gepolijste pijl” zullen zij weggestoken worden „in zijn eigen koker”. Ja, Jehovah zal zijn volk niet verstoten! — Psalm 94:14; Jesaja 49:2, 15.

[Voetnoot]

^ ¶6 „Daar Satan ongetwijfeld wist dat Jezus de Zoon van God was en degene over wie was geprofeteerd dat hij hem in de kop zou vermorzelen (Ge 3:15), deed hij alles wat hij kon om Jezus uit de weg te ruimen. De engel Gabriël zei echter tot Maria, toen hij aankondigde dat zij een zoon, Jezus, zou ontvangen: ’Heilige geest zal over u komen en kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen. Daarom ook zal hetgeen wordt geboren, heilig, Gods Zoon, worden genoemd’ (Lu 1:35). Jehovah beschermde zijn Zoon. De pogingen om Jezus als klein kind te doden, mislukten.” — Inzicht in de Schrift, Deel 2, blz. 809, 810, uitgegeven door het Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap.

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 139]

De Messias is als „een gepolijste pijl” in Jehovah’s pijlkoker

[Illustratie op blz. 141]

De Messias is „een licht der natiën” geweest

[Illustratie op blz. 147]

Gods liefde voor zijn volk is groter dan die van een moeder voor haar kind