Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

„Heft eenstemmig een vreugdegeroep aan”!

„Heft eenstemmig een vreugdegeroep aan”!

Hoofdstuk dertien

„Heft eenstemmig een vreugdegeroep aan”!

Jesaja 52:1-12

1. Waarom zijn de profetische woorden van Jesaja hoofdstuk 52 een bron van vreugde, en welke twee vervullingen hebben ze?

BEVRIJDING! Kan een volk in gevangenschap een vreugdevoller vooruitzicht hebben? Daar bevrijding en herstel een van de hoofdthema’s in het boek Jesaja is, hoeft het ons niet te verbazen dat, de Psalmen daargelaten, dit bijbelboek meer uitingen van vreugde bevat dan enig ander bijbelboek. Jesaja hoofdstuk 52 in het bijzonder geeft Gods volk reden tot verheuging. Die profetische woorden gaan in 537 v.G.T. ten aanzien van Jeruzalem in vervulling. En ze hebben een grotere vervulling in verband met „het Jeruzalem dat boven is”, Jehovah’s hemelse organisatie van geestelijke schepselen, die soms wordt aangeduid als een moeder en als een echtgenote. — Galaten 4:26; Openbaring 12:1.

„Doe uw sterkte aan, o Sion!”

2. Wanneer ontwaakt Sion, en hoe gebeurt dat?

2 Jehovah roept zijn geliefde stad, Sion, bij monde van Jesaja toe: „Ontwaak, ontwaak, doe uw sterkte aan, o Sion! Doe uw mooie gewaden aan, o Jeruzalem, de heilige stad! Want in het vervolg zal er geen onbesnedene en onreine meer in u komen. Schud het stof van u af, sta op, zet u neer, o Jeruzalem. Maak voor uzelf de banden om uw hals los, o gevangen dochter van Sion” (Jesaja 52:1, 2). Omdat haar inwoners Jehovah’s toorn hebben gewekt, heeft Jeruzalem zeventig jaar woest gelegen (2 Koningen 24:4; 2 Kronieken 36:15-21; Jeremia 25:8-11; Daniël 9:2). Nu is het tijd dat ze ontwaakt uit haar lange periode van inactiviteit en de mooie gewaden van vrijheid aantrekt. Jehovah heeft het hart van Cyrus ertoe bewogen de „gevangen dochter van Sion” te bevrijden, zodat de voormalige inwoners van Jeruzalem en hun nakomelingen Babylon kunnen verlaten, naar Jeruzalem kunnen terugkeren en de ware aanbidding kunnen herstellen. Geen onbesnedenen en onreinen mogen in Jeruzalem worden aangetroffen. — Ezra 1:1-4.

3. Waarom kan de gemeente van gezalfde christenen de „dochter van Sion” worden genoemd, en in welke zin worden zij bevrijd?

3 Deze woorden van Jesaja gaan ook ten aanzien van de christelijke gemeente in vervulling. De gemeente van gezalfde christenen kan als de hedendaagse „dochter van Sion” aangeduid worden omdat „het Jeruzalem dat boven is” hun moeder is. * Eenmaal bevrijd van heidense leerstellingen en afvallige doctrines moeten de gezalfden een reine positie bij Jehovah behouden, nee, niet door een besnijdenis van het vlees, maar door de besnijdenis van hun hart (Jeremia 31:33; Romeinen 2:25-29). Dit houdt onder meer in dat zij geestelijk, mentaal en moreel rein blijven tegenover Jehovah. — 1 Korinthiërs 7:19; Efeziërs 2:3.

4. Welke ervaringen van de aardse vertegenwoordigers van „het Jeruzalem dat boven is”, weerspiegelen, hoewel het Jehovah nooit ongehoorzaam is geweest, die van de inwoners van het oude Jeruzalem?

4 Het is waar dat „het Jeruzalem dat boven is” Jehovah nooit ongehoorzaam is geweest. Maar tijdens de Eerste Wereldoorlog overtraden haar vertegenwoordigers op aarde — gezalfde christenen — ongewild Jehovah’s wet doordat zij geen juist begrip hadden van de ware christelijke neutraliteit. Zij verloren Gods gunst en raakten in geestelijke gevangenschap aan „Babylon de Grote”, het wereldrijk van valse religie (Openbaring 17:5). Hun toestand van slavernij bereikte in juni 1918 een hoogtepunt toen acht leden van de staf van het Wachttorengenootschap gevangen werden gezet op valse beschuldigingen, waaronder samenzwering. Op dat punt kwam er vrijwel een eind aan de georganiseerde prediking van het goede nieuws. Maar in 1919 klonk er een doordringende oproep tot geestelijke waakzaamheid. De gezalfde christenen begonnen zich vollediger van de morele en geestelijke onreinheid van Babylon de Grote te ontdoen. Zij stonden op uit het stof der gevangenschap, en „het Jeruzalem dat boven is” kreeg de luister van een „heilige stad” waar geestelijke onreinheid niet wordt toegelaten.

5. Waarom heeft Jehovah het volste recht om zijn volk terug te kopen zonder hun overweldigers schadeloosstelling te geven?

5 Zowel in 537 v.G.T. als in 1919 G.T. had Jehovah het volste recht om zijn volk te bevrijden. Jesaja legt uit: „Dit heeft Jehovah gezegd: ’Om niet werdt gijlieden verkocht, en zonder geld zult gij teruggekocht worden’” (Jesaja 52:3). Noch het oude Babylon noch Babylon de Grote betaalde iets toen ze zich Gods verbondsvolk als slaven toe-eigenden. Daar er geen geldelijke transactie plaatsvond, was Jehovah nog steeds de wettige Eigenaar van zijn volk. Had hij het gevoel moeten hebben iemand iets schuldig te zijn? Natuurlijk niet. In beide gevallen had Jehovah het recht zijn aanbidders terug te kopen zonder hun veroveraars enige schadeloosstelling te geven. — Jesaja 45:13.

6. Op welke lessen uit de geschiedenis sloegen Jehovah’s vijanden geen acht?

6 Jehovah’s vijanden hadden geen enkele lering uit de geschiedenis getrokken. Wij lezen: „Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: ’Naar Egypte daalde mijn volk aanvankelijk af, om daar als vreemdeling te vertoeven; en zonder reden heeft Assyrië van zijn kant het onderdrukt’” (Jesaja 52:4). Farao van Egypte had de Israëlieten, die waren uitgenodigd om als gasten in zijn land te verblijven, in slavernij gebracht. Maar Jehovah verdronk Farao en zijn leger in de Rode Zee (Exodus 1:11-14; 14:27, 28). Toen koning Sanherib van Assyrië Jeruzalem bedreigde, sloeg Jehovah’s engel 185.000 soldaten van de koning neer (Jesaja 37:33-37). Evenzo kan noch het oude Babylon noch Babylon de Grote ontkomen aan de consequenties van het onderdrukken van Gods volk.

’Mijn volk zal mijn naam kennen’

7. Welk effect heeft de ballingschap van Jehovah’s volk op zijn naam gehad?

7 Dat Jehovah’s volk in ballingschap verkeert, is van invloed op zijn naam, zoals de profetie laat zien: „’En nu, wat voor belang heb ik hier?’ is de uitspraak van Jehovah. ’Want mijn volk werd om niet weggenomen. Ja, zij die over hen heersten, bleven jammeren’, is de uitspraak van Jehovah, ’en voortdurend, de gehele dag, werd mijn naam met minachting bejegend. Om die reden zal mijn volk mijn naam kennen, ja, om die reden op die dag, omdat ik het ben die spreekt. Zie! Ik ben het’” (Jesaja 52:5, 6). Wat voor belang heeft Jehovah bij de situatie? Wat gaat het hem aan dat Israël in Babylon in slavernij verkeert? Jehovah moet handelend optreden omdat Babylon zijn volk gevankelijk heeft weggevoerd en zich triomfantelijk over hen heeft uitgelaten. Die grootspraak heeft ertoe geleid dat Babylon Jehovah’s naam minachtend heeft bejegend (Ezechiël 36:20, 21). Het heeft niet ingezien dat de troosteloze toestand van Jeruzalem te wijten is aan Jehovah’s misnoegen over zijn volk. In plaats daarvan heeft Babylon de slavernij van de joden beschouwd als een bewijs voor de zwakheid van hun God. De Babylonische mederegent Belsazar bespot Jehovah zelfs door op een feest ter ere van Babylonische goden vaten uit Zijn tempel te gebruiken. — Daniël 5:1-4.

8. Hoe is Jehovah’s naam sinds de dood van de apostelen bejegend?

8 Hoe is dit alles van toepassing op „het Jeruzalem dat boven is”? Gezegd kan worden dat vanaf de tijd dat de afval wortel schoot onder belijdende christenen, ’de naam van God wegens die mensen onder de naties gelasterd werd’ (Romeinen 2:24; Handelingen 20:29, 30). De joden gingen trouwens uit bijgeloof het gebruik van de goddelijke naam uiteindelijk schuwen. Kort na de dood van de apostelen volgden afvallige christenen hun voorbeeld en stopten met het gebruik van Gods persoonlijke naam. De afval resulteerde in de ontwikkeling van de christenheid, een belangrijk onderdeel van Babylon de Grote (2 Thessalonicenzen 2:3, 7; Openbaring 17:5). De ongebreidelde immoraliteit en schaamteloze bloedschuld van de christenheid hebben Jehovah’s naam in diskrediet gebracht. — 2 Petrus 2:1, 2.

9, 10. Welk grondiger begrip van Jehovah’s maatstaven en naam heeft Gods hedendaagse verbondsvolk verworven?

9 Toen de Grotere Cyrus, Jezus Christus, in 1919 Gods verbondsvolk uit hun gevangenschap aan Babylon de Grote bevrijdde, kwamen zij tot een grondiger begrip van Jehovah’s vereisten. Zij hadden zich reeds gereinigd van veel leerstellingen van de christenheid die hun wortels hebben in het voorchristelijke heidendom, zoals de Drie-eenheid, de onsterfelijkheid van de ziel en eeuwige pijniging in een brandende hel. Nu gingen zij aan de slag om zich van elk spoor van Babylonische invloed te ontdoen. Zij gingen ook beseffen hoe belangrijk het is strikt neutraal te blijven in de politieke kwesties van deze wereld. Zij wilden zich zelfs zuiveren van elke bloedschuld die sommigen op zich geladen konden hebben.

10 De hedendaagse dienstknechten van God kregen ook een grondiger begrip van het belang van Jehovah’s naam. In 1931 namen zij de naam Jehovah’s Getuigen aan, waarmee zij publiekelijk te kennen gaven dat zij voor Jehovah en zijn naam waren. Bovendien hebben Jehovah’s Getuigen met de publicatie van de New World Translation sinds 1950 de goddelijke naam zijn juiste plaats in de bijbel teruggegeven. Ja, zij zijn Jehovah’s naam naar waarde gaan schatten en maken die tot de einden der aarde bekend.

„Degene die goed nieuws brengt”

11. Waarom is de uitroep „Uw God is koning geworden!” passend met betrekking tot de gebeurtenissen in 537 v.G.T.?

11 Nu wordt onze aandacht opnieuw op Sion gevestigd, in de tijd dat ze nog in haar troosteloze toestand verkeert. Er nadert een boodschapper met goed nieuws: „Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten van degene die goed nieuws brengt, die vrede verkondigt, die goed nieuws brengt van iets beters, die redding verkondigt, die tot Sion zegt: ’Uw God is koning geworden!’” (Jesaja 52:7) Hoe kan er in 537 v.G.T. gezegd worden dat Sions God Koning is geworden? Is Jehovah niet altijd Koning geweest? Hij is zelfs de „Koning der eeuwigheid”! (Openbaring 15:3) Maar de uitroep „Uw God is koning geworden!” is passend omdat Babylons val en de koninklijke proclamatie dat de tempel in Jeruzalem herbouwd en de zuivere aanbidding daar hersteld zal worden, een nieuwe manifestatie van Jehovah’s koningschap vormen. — Psalm 97:1.

12. Wie heeft het voorbeeld gegeven wat ’het brengen van goed nieuws’ betreft, en hoe?

12 In Jesaja’s tijd werd geen individu of groep individuen geïdentificeerd als „degene die goed nieuws brengt”. Tegenwoordig is de identiteit van de brenger van goed nieuws echter bekend. Jezus Christus is Jehovah’s grootste boodschapper van vrede. Toen hij op aarde was, predikte hij het goede nieuws dat er bevrijding zou komen van alle gevolgen van de van Adam geërfde zonde, met inbegrip van ziekte en dood (Mattheüs 9:35). Jezus gaf het voorbeeld door dit goede nieuws van iets beters vol ijver te verkondigen; hij greep elke gelegenheid aan om mensen over het koninkrijk Gods te onderwijzen (Mattheüs 5:1, 2; Markus 6:34; Lukas 19:1-10; Johannes 4:5-26). En zijn discipelen volgden zijn voorbeeld.

13. (a) Hoe geeft de apostel Paulus een ruimere betekenis aan de uitdrukking „Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten van degene die goed nieuws brengt”? (b) Waarom kan er gezegd worden dat de voeten van de boodschappers „lieflijk” zijn?

13 In zijn brief aan de Romeinen citeert de apostel Paulus Jesaja 52:7 om het belang van de prediking van het goede nieuws te beklemtonen. Hij stelt een reeks tot nadenken stemmende vragen, zoals: ’Hoe zullen mensen horen zonder dat iemand predikt?’ Dan zegt hij: „Zoals er staat geschreven: ’Hoe lieflijk zijn de voeten van hen die goed nieuws over goede dingen bekendmaken!’” (Romeinen 10:14, 15) Zo breidt Paulus de toepassing van Jesaja 52:7 uit door het meervoudige „hen” te gebruiken in plaats van het enkelvoudige „degene die” dat in de oorspronkelijke tekst van Jesaja staat. Alle christenen zijn in navolging van Jezus Christus boodschappers van het goede nieuws van vrede. In welk opzicht zijn hun voeten „lieflijk”? Zoals Jesaja het zegt, is het alsof de bode Jeruzalem nadert vanuit de nabijgelegen bergen van Juda. Van ver is het onmogelijk de voeten van de boodschapper te zien. De nadruk ligt hier echter op de boodschapper, waarbij de voeten de boodschapper zelf vertegenwoordigen. Net zoals Jezus en zijn discipelen een prachtige aanblik vormden voor zachtmoedigen in de eerste eeuw, zijn de hedendaagse Getuigen een welkome aanblik voor de nederigen die acht slaan op de levensreddende boodschap van goed nieuws.

14. Hoe is Jehovah in moderne tijden Koning geworden, en sinds wanneer is dit aan de mensheid bekendgemaakt?

14 Sinds wanneer in moderne tijden is de roep „Uw God is koning geworden!” gehoord? Sinds 1919. In dat jaar hield J. F. Rutherford, de toenmalige president van het Wachttorengenootschap, op een congres in Cedar Point (Ohio, VS) een bezielende lezing met als titel „Toespraak tot de medewerkers”. In de lezing, gebaseerd op Jesaja 52:7 en Openbaring 15:2, werden alle aanwezigen aangemoedigd het predikingswerk te gaan verrichten. Zo begonnen er ’lieflijke voeten’ op „de bergen” te verschijnen. De gezalfde christenen als eersten en later ook hun metgezellen uit de „andere schapen” trokken er vol ijver op uit om het goede nieuws te prediken dat Jehovah Koning geworden was (Johannes 10:16). Hoe was Jehovah Koning geworden? In 1914 gaf hij opnieuw uiting aan zijn koningschap toen hij zijn Zoon, Jezus Christus, als Koning installeerde in het pas opgerichte hemelse koninkrijk. En Jehovah gaf nogmaals uiting aan zijn koningschap in 1919 toen hij „het Israël Gods” uit Babylon de Grote bevrijdde. — Galaten 6:16; Psalm 47:8; Openbaring 11:15, 17; 19:6.

„Uw eigen wachters hebben hun stem verheven”

15. Wie zijn de „wachters” die in 537 v.G.T. hun stem verheffen?

15 Lokt de roep „Uw God is koning geworden!” een reactie uit? Ja. Jesaja schrijft: „Luister! Uw eigen wachters hebben hun stem verheven. Eenstemmig blijven zij het vreugdevol uitroepen; want oog in oog zullen zij zien wanneer Jehovah Sion terugbrengt” (Jesaja 52:8). Er staan in 537 v.G.T. geen letterlijke wachters in Jeruzalem geposteerd om de eerste terugkerende ballingen welkom te heten. De stad heeft zeventig jaar woest gelegen (Jeremia 25:11, 12). De „wachters” die hun stem verheffen, moeten dus de Israëlieten zijn die het eerst het nieuws over Sions herstel horen en die de verantwoordelijkheid krijgen voor het doorgeven van het nieuws aan de overigen van Sions kinderen. Wanneer de wachters in 539 v.G.T. zien dat Jehovah Babylon in handen van Cyrus geeft, heerst er in hun geest geen twijfel dat Jehovah zijn volk aan het bevrijden is. Samen met degenen die op hun roep reageren, blijven de wachters het vreugdevol, eenstemmig uitroepen om anderen het goede nieuws te laten horen.

16. Wie zien de wachters „oog in oog”, en in welke zin?

16 Er komt een nauwe, persoonlijke band tussen de waakzame wachters en Jehovah tot stand; zij zien hem als het ware „oog in oog” of van aangezicht tot aangezicht (Numeri 14:14). Hun nauwe contact met Jehovah en met elkaar beklemtoont hun eendracht en de vreugdevolle aard van hun boodschap. — 1 Korinthiërs 1:10.

17, 18. (a) Hoe heeft de hedendaagse wachterklasse haar stem verheven? (b) In welke zin heeft de wachterklasse het eenstemmig uitgeroepen?

17 In de hedendaagse vervulling verheft de wachterklasse, „de getrouwe en beleidvolle slaaf”, haar stem niet alleen tot degenen die zich reeds in Gods zichtbare organisatie bevinden maar ook tot buitenstaanders (Mattheüs 24:45-47). In 1919 werd er een oproep gedaan om de overgeblevenen van de gezalfden bijeen te brengen, en in 1922 werd de oproep op het congres in Cedar Point geïntensiveerd met de aansporing: „Verkondigt, verkondigt, verkondigt de Koning en zijn koninkrijk.” Sinds 1935 is de aandacht gericht op het bijeenbrengen van „een grote schare” van met schapen te vergelijken mensen (Openbaring 7:9, 10). De afgelopen jaren heeft de aankondiging van Jehovah’s koningschap nog intensiever plaatsgevonden. Hoe? In het jaar 2000 vertelden zo’n zes miljoen personen over Jehovah’s koningschap in ruim 230 landen en gebieden. Verder laat De Wachttoren, het voornaamste instrument van de wachterklasse, de vreugdevolle boodschap in meer dan 130 talen horen.

18 Het meedoen aan zo’n verenigend werk vergt nederigheid en broederlijke liefde. Wil de roep effectief zijn, dan moeten alle betrokkenen dezelfde boodschap prediken, met Jehovah’s naam, zijn losprijsvoorziening, zijn wijsheid, zijn liefde en zijn koninkrijk als thema’s. Doordat christenen overal ter wereld schouder aan schouder werken, wordt hun persoonlijke band met Jehovah gesterkt, zodat zij de blijde tijdingen eenstemmig kunnen laten weerklinken.

19. (a) Hoe worden de „verwoeste plaatsen van Jeruzalem” vrolijk? (b) In welke zin heeft Jehovah „zijn heilige arm ontbloot”?

19 Nu Gods volk het vol vreugde uitroept, ziet zelfs de plaats waar zij wonen er vrolijk uit. De profetie vervolgt: „Wordt vrolijk, heft eenstemmig een vreugdegeroep aan, gij verwoeste plaatsen van Jeruzalem, want Jehovah heeft zijn volk getroost; hij heeft Jeruzalem teruggekocht. Jehovah heeft zijn heilige arm ontbloot voor de ogen van alle natiën; en alle einden der aarde moeten de redding van onze God zien” (Jesaja 52:9, 10). Met de komst van degenen die uit Babylon terugkeren, bieden de treurig uitziende plaatsen van het verwoeste Jeruzalem een vrolijke aanblik omdat Jehovah’s zuivere aanbidding nu hersteld kan worden (Jesaja 35:1, 2). Het is duidelijk dat Jehovah hier de hand in heeft. Hij heeft „zijn heilige arm ontbloot”, bij wijze van spreken de handen uit de mouwen gestoken om zich toe te leggen op het redden van zijn volk. — Ezra 1:2, 3.

20. Waartoe heeft het geleid en zal het nog leiden dat Jehovah in moderne tijden zijn heilige arm ontbloot?

20 In deze „laatste dagen” heeft Jehovah zijn heilige arm ontbloot om het gezalfde overblijfsel, de „twee getuigen” uit het boek Openbaring, weer tot leven te brengen (2 Timotheüs 3:1; Openbaring 11:3, 7-13). Sinds 1919 zijn zij in een geestelijk paradijs gebracht, de geestelijke toestand die zij nu delen met miljoenen van hun metgezellen, de andere schapen. Ten slotte zal Jehovah zijn heilige arm ontbloten om zijn volk in „Har–Magedon” redding te brengen (Openbaring 16:14, 16). Dan ’moeten alle einden der aarde de redding van onze God zien’.

Een dringend vereiste

21. (a) Wat wordt er verlangd van hen die ’het gerei van Jehovah dragen’? (b) Waarom hebben de joden die uit Babylon vertrekken geen reden om in paniek te raken?

21 Zij die Babylon verlaten om naar Jeruzalem terug te keren, moeten aan een vereiste voldoen. Jesaja schrijft: „Vertrekt, vertrekt, gaat uit vandaar, raakt niets onreins aan; gaat uit haar midden vandaan, houdt u rein, gij die het gerei van Jehovah draagt. Want niet in paniek zult gijlieden uittrekken, en niet in vlucht zult gij heengaan. Want Jehovah zal zelfs voor u uit gaan, en de God van Israël zal uw achterhoede zijn” (Jesaja 52:11, 12). De vertrekkende Israëlieten moeten alles in Babylon achterlaten wat met Babylons valse aanbidding bezoedeld is. Omdat zij het gerei van Jehovah dragen dat uit de tempel in Jeruzalem afkomstig is, moeten zij rein zijn, niet alleen uiterlijk, ceremonieel rein, maar in de eerste plaats rein van hart (2 Koningen 24:11-13; Ezra 1:7). Bovendien gaat Jehovah voor hen uit, dus hoeven zij niet in paniek te raken, of hard te rennen alsof zij op de hielen gezeten worden door bloeddorstige achtervolgers. De God van Israël is hun achterhoede. — Ezra 8:21-23.

22. Hoe beklemtoont Paulus de noodzaak van reinheid onder gezalfde christenen?

22 Jesaja’s woorden over het bewaren van reinheid hebben een grotere vervulling ten aanzien van de nakomelingen van „het Jeruzalem dat boven is”. Toen Paulus de christenen in Korinthe vermaande niet onder een ongelijk juk te komen met ongelovigen, citeerde hij de woorden van Jesaja 52:11: „’Gaat daarom uit hun midden vandaan en scheidt u af’, zegt Jehovah, ’en raakt het onreine niet langer aan’” (2 Korinthiërs 6:14-17). Net als de Israëlieten die zich uit Babylon huiswaarts begaven, moeten christenen de Babylonische valse aanbidding uit de weg gaan.

23. Op welke manieren streven hedendaagse dienstknechten van Jehovah ernaar zich rein te houden?

23 Dit gold vooral voor de gezalfde volgelingen van Jezus Christus die in 1919 Babylon de Grote ontvluchtten. Zij reinigden zich geleidelijk van alle sporen van valse aanbidding (Jesaja 8:19, 20; Romeinen 15:4). Zij werden zich ook steeds meer bewust van het belang van morele reinheid. Hoewel Jehovah’s Getuigen altijd hoge morele maatstaven hebben gehad, bevatte De Wachttoren in 1952 artikelen waarin de noodzaak werd beklemtoond immorele personen streng te onderrichten om de gemeente rein te houden. Zulke disciplinaire stappen helpen ook de overtreder zelf om de noodzaak van oprecht berouw in te zien. — 1 Korinthiërs 5:6, 7, 9-13; 2 Korinthiërs 7:8-10; 2 Johannes 10, 11.

24. (a) Wat is „het gerei van Jehovah” in moderne tijden? (b) Waarom zijn hedendaagse christenen ervan overtuigd dat Jehovah zowel voor hen uit zal blijven gaan als hun achterhoede zal zijn?

24 De gezalfde christenen zijn evenals de grote schare andere schapen vastbesloten niets aan te raken dat geestelijk onrein is. Hun gezuiverde, gereinigde toestand kwalificeert hen als dragers van „het gerei van Jehovah” — de kostbare voorzieningen die God treft voor heilige dienst in de van-huis-tot-huisbediening en het bijbelstudiewerk en andere vormen van christelijke activiteit. Als Gods hedendaagse volk zijn reine positie bewaart, kan het ervan overtuigd zijn dat Jehovah zowel voor hen uit zal blijven gaan als hun achterhoede zal zijn. Als Gods reine volk hebben zij redenen te over om ’eenstemmig een vreugdegeroep aan te heffen’!

[Voetnoot]

^ ¶3 Zie hoofdstuk 15 van dit boek voor een uitgebreidere bespreking van de relatie tussen „het Jeruzalem dat boven is” en haar aardse, gezalfde kinderen.

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 183]

Sion zal uit gevangenschap bevrijd worden

[Illustratie op blz. 186]

Vanaf 1919 zijn er weer ’lieflijke voeten’ op „de bergen” verschenen

[Illustratie op blz. 189]

Jehovah’s Getuigen spreken eenstemmig

[Illustratie op blz. 192]

Zij die ’het gerei van Jehovah dragen’, moeten moreel en geestelijk rein zijn