Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Jehovah verhoogt zijn Messiaanse knecht

Jehovah verhoogt zijn Messiaanse knecht

Hoofdstuk veertien

Jehovah verhoogt zijn Messiaanse knecht

Jesaja 52:13–53:12

1, 2. (a) Illustreer de situatie waarvoor veel joden in het begin van de eerste eeuw G.T. stonden. (b) Welke voorziening had Jehovah getroffen om getrouwe joden te helpen de Messias te herkennen?

LATEN wij ons eens voorstellen dat wij een belangrijke hoogwaardigheidsbekleder zullen ontmoeten. De tijd en de plaats van onze ontmoeting staan vast. Maar er is een probleem: wij weten niet hoe hij eruitziet, en hij zal onopvallend reizen, zonder ophef. Hoe herkennen wij hem? Het zou schelen als wij een gedetailleerde beschrijving van hem hadden.

2 In het begin van de eerste eeuw G.T. stonden veel joden voor zo’n situatie. Zij verwachtten de Messias — de belangrijkste mens die ooit zou leven (Daniël 9:24-27; Lukas 3:15). Maar waaraan zouden getrouwe joden hem herkennen? Jehovah had door bemiddeling van de Hebreeuwse profeten een gedetailleerde beschrijving gegeven van gebeurtenissen rond de Messias, zodat mensen met onderscheidingsvermogen in staat zouden zijn hem onmiskenbaar te identificeren.

3. Welke beschrijving van de Messias wordt in Jesaja 52:13–53:12 gegeven?

3 Misschien schildert wel geen van de Hebreeuwse profetieën over de Messias een duidelijker beeld dan de profetie in Jesaja 52:13–53:12. Ruim 700 jaar van tevoren gaf Jesaja een beschrijving die niet het uiterlijk van de Messias betrof maar details die veelzeggender waren — het doel van zijn lijden en de manier waarop hij leed en bijzonderheden over zijn dood, begrafenis en verhoging. Een beschouwing van deze profetie en de vervulling ervan zal ons hart verwarmen en ons geloof versterken.

„Mijn knecht” — Wie is hij?

4. Welke meningen over de identiteit van de „knecht” hebben sommige joodse geleerden geopperd, maar waarom stroken die niet met Jesaja’s profetie?

4 Jesaja heeft zojuist over de vrijlating van de joden uit hun ballingschap in Babylon verteld. Nu tekent hij Jehovah’s woorden op over een veel grootsere gebeurtenis die in het verschiet ligt: „Ziet! Mijn knecht zal met inzicht handelen. Hij zal een hoge positie bekleden en zal stellig verheven en zeer verhoogd worden” (Jesaja 52:13). Wie is deze „knecht” precies? In de loop van de eeuwen hebben joodse geleerden verschillende meningen geopperd. Sommigen beweerden dat hij de hele natie Israël tijdens de Babylonische ballingschap voorstelde. Maar die uitleg strookt niet met de profetie. Gods Knecht lijdt vrijwillig. Hoewel hij onschuldig is, lijdt hij om de zonden van anderen. Dat geldt beslist niet voor de joodse natie, die in ballingschap ging wegens haar zondige handelwijze (2 Koningen 21:11-15; Jeremia 25:8-11). Anderen beweerden dat de Knecht de vrome elite in Israël voorstelde en dat die ten behoeve van zondige Israëlieten leed. Maar in tijden van nood in Israël was er geen specifieke groep die voor een andere leed.

5. (a) Op wie hebben enkele joodse geleerden Jesaja’s profetie van toepassing gebracht? (Zie voetnoot.) (b) Welke duidelijke identificatie van de Knecht wordt in het bijbelboek Handelingen gegeven?

5 Voor de komst van het christendom en tot op zekere hoogte in de eerste eeuwen van de gewone tijdrekening brachten enkele joodse geleerden deze profetie wel degelijk op de Messias van toepassing. Dat dit de juiste toepassing is, blijkt uit de christelijke Griekse Geschriften. Het boek Handelingen bericht dat toen de Ethiopische eunuch zei dat hij de identiteit van de Knecht uit Jesaja’s profetie niet kende, Filippus ’hem het goede nieuws omtrent Jezus bekendmaakte’ (Handelingen 8:26-40; Jesaja 53:7, 8). Ook andere bijbelboeken identificeren Jezus Christus als de Messiaanse knecht uit Jesaja’s profetie. * Bij onze bespreking van deze profetie zullen wij de onbetwistbare parallellen zien tussen degene die door Jehovah „mijn knecht” wordt genoemd en Jezus van Nazareth.

6. Hoe geeft Jesaja’s profetie te kennen dat de Messias de goddelijke wil met succes zal volbrengen?

6 De profetie begint met de vermelding van het uiteindelijke succes van de Messias bij het volbrengen van de goddelijke wil. Het woord „knecht” duidt erop dat hij zich aan Gods wil zal onderwerpen, zoals een knecht dat doet aan de wil van zijn meester. Daarbij zal hij „met inzicht handelen”. Inzicht is het vermogen om een situatie te doorzien. Met inzicht handelen betekent discreet en beleidvol handelen. Over het Hebreeuwse werkwoord dat hier wordt gebruikt, zegt een naslagwerk: „Centraal staat de gedachte aan behoedzaam en wijs handelen. Hij die wijs handelt, zal succes boeken.” Dat de Messias inderdaad succesvol zal zijn, blijkt uit de woorden in de profetie dat hij „verheven en zeer verhoogd” zal worden.

7. Hoe handelde Jezus Christus „met inzicht”, en hoe werd hij „verheven en zeer verhoogd”?

7 Jezus handelde inderdaad „met inzicht”; hij gaf blijk van inzicht in de bijbelprofetieën die op hem van toepassing waren en liet zich erdoor leiden om de wil van zijn Vader te doen (Johannes 17:4; 19:30). Met welk resultaat? Na Jezus’ opstanding en hemelvaart „heeft God hem . . . tot een superieure positie verhoogd en hem goedgunstig de naam gegeven die boven elke andere naam is” (Filippenzen 2:9; Handelingen 2:34-36). In 1914 werd de verheerlijkte Jezus vervolgens nog hoger verheven. Jehovah verhoogde hem tot de troon van het Messiaanse koninkrijk (Openbaring 12:1-5). Ja, hij werd „verheven en zeer verhoogd”.

’Star van ontzetting over hem’

8, 9. Hoe zullen de aardse heersers reageren wanneer de verhoogde Jezus komt om het oordeel te voltrekken, en waarom?

8 Hoe zullen de naties en hun heersers reageren op de verhoogde Messias? Als wij even de opmerking tussen gedachtestreepjes in het tweede deel van vers 14 overslaan, luidt de profetie: „In de mate dat velen star zijn geweest van ontzetting over hem . . . zal hij insgelijks vele natiën ontstellen. Om hem zullen koningen hun mond sluiten, want wat hun niet was verhaald, zullen zij werkelijk zien, en op wat zij niet hadden gehoord, moeten zij hun aandacht richten” (Jesaja 52:14a, 15). Met deze woorden beschrijft Jesaja niet het eerste verschijnen van de Messias maar zijn laatste confrontatie met aardse heersers.

9 Wanneer de verhoogde Jezus komt om het oordeel aan dit goddeloze samenstel van dingen te voltrekken, zullen de aardse heersers ’star zijn van ontzetting over hem’. Weliswaar zullen de menselijke heersers de verheerlijkte Jezus niet letterlijk zien, maar zij zullen wel de zichtbare blijken van zijn macht als hemels Strijder voor Jehovah zien (Mattheüs 24:30). Zij zullen zich gedwongen zien hun aandacht te richten op wat zij niet hebben horen verhalen door religieuze leiders — dat Jezus de Voltrekker van Gods oordelen is! De verhoogde Knecht met wie zij geconfronteerd zullen worden, zal op een manier handelen die zij niet verwachten.

10, 11. In welke zin kan er gezegd worden dat Jezus in de eerste eeuw misvormd werd, en hoe is dat in deze tijd gebeurd?

10 Volgens de opmerking tussen gedachtestreepjes in vers 14 zegt Jesaja: „Zozeer was de misvorming met betrekking tot zijn uiterlijk, meer dan die van enige andere man, en met betrekking tot zijn statige gestalte, meer dan die van de mensenzonen” (Jesaja 52:14b). Was Jezus in enig opzicht lichamelijk misvormd? Nee. Hoewel de bijbel geen bijzonderheden vermeldt over Jezus’ uiterlijk, had de volmaakte Zoon van God ongetwijfeld een aangenaam voorkomen en gezicht. Jesaja’s woorden hebben kennelijk betrekking op de vernedering die Jezus onderging. Hij stelde de religieuze leiders van zijn tijd onverschrokken aan de kaak als huichelaars, leugenaars en moordenaars; en zij reageerden daarop met beschimpingen aan zijn adres (1 Petrus 2:22, 23). Zij beschuldigden hem ervan een wetsovertreder, een godslasteraar, een bedrieger en een opruier tegen Rome te zijn. Zo schilderden deze valse beschuldigers een volkomen misvormd beeld van Jezus.

11 In deze tijd wordt Jezus nog steeds verkeerd voorgesteld. De meeste mensen stellen zich Jezus voor als een baby in een kribbe of als een tragische, aan een kruis genagelde figuur met een van pijn vertrokken gezicht onder een doornenkroon. De geestelijken van de christenheid hebben zulke denkbeelden bevorderd. Zij hebben Jezus niet voorgesteld als de machtige hemelse Koning tegenover wie de naties zich zullen moeten verantwoorden. Wanneer menselijke heersers in de nabije toekomst tegenover de verhoogde Jezus komen te staan, zullen zij te maken hebben met een Messias die „alle autoriteit in de hemel en op aarde” heeft! — Mattheüs 28:18.

Wie zal geloof stellen in dit goede nieuws?

12. Welke intrigerende vragen roepen de woorden in Jesaja 53:1 op?

12 Na zijn beschrijving van de verbazingwekkende transformatie van de Messias — van ’misvormd’ tot „zeer verhoogd” — vraagt Jesaja: „Wie heeft geloof gesteld in hetgeen door ons is gehoord? En wat de arm van Jehovah betreft, aan wie is die geopenbaard?” (Jesaja 53:1) Deze woorden van Jesaja roepen intrigerende vragen op: Zal deze profetie in vervulling gaan? Zal „de arm van Jehovah”, die zijn vermogen om macht uit te oefenen voorstelt, zich openbaren en deze woorden verwezenlijken?

13. Hoe maakte Paulus duidelijk dat Jesaja’s profetie in Jezus werd vervuld, en hoe werd daarop gereageerd?

13 Het antwoord is onmiskenbaar ja! In zijn brief aan de Romeinen citeert Paulus Jesaja’s woorden om duidelijk te maken dat de profetie die Jesaja hoorde en optekende, in Jezus bewaarheid werd. De verheerlijking van Jezus na zijn lijden op aarde was goed nieuws. „Toch”, aldus Paulus met betrekking tot de ongelovige joden, „hebben zij niet allen het goede nieuws gehoorzaamd. Want Jesaja zegt: ’Jehovah, wie heeft geloof gesteld in hetgeen hij van ons heeft gehoord?’ Zo volgt dus het geloof op hetgeen wordt gehoord. En hetgeen wordt gehoord, is op zijn beurt door middel van het woord omtrent Christus” (Romeinen 10:16, 17). Helaas stelden weinig mensen in Paulus’ tijd geloof in het goede nieuws over Gods Knecht. Hoe kwam dat?

14, 15. Tegen welke achtergrond zal de Messias op het aardse toneel verschijnen?

14 De profetie legt de Israëlieten vervolgens uit wat de redenen zijn voor de vragen die in vers 1 staan en licht zo toe waarom velen de Messias niet zullen aanvaarden: „Hij zal opschieten als een loot voor [het] aangezicht [van een waarnemer], en als een wortel uit een waterloos land. Geen statige gestalte heeft hij, noch enige pracht; en wanneer wij hem zullen zien, is het uiterlijk niet zodanig dat wij hem zouden begeren” (Jesaja 53:2). Hier zien wij de achtergrond waartegen de Messias op het aardse toneel zal verschijnen. Hij zal een nederig begin hebben, en in de ogen van waarnemers zal het onwaarschijnlijk zijn dat hij iets wordt. Bovendien zal hij als niets dan een loot zijn, een tere uitloper, die groeit op de stam of tak van een boom. Hij zal ook als een van water afhankelijke wortel in droge, weinig belovende grond zijn. En hij zal niet met koninklijke pracht en praal komen — niet met vorstelijke gewaden of fonkelende diademen. In plaats daarvan zal zijn begin eenvoudig en pretentieloos zijn.

15 Wat een treffende beschrijving van Jezus’ nederige begin als mens! De joodse maagd Maria baarde hem in een stal in een stadje dat Bethlehem heette * (Lukas 2:7; Johannes 7:42). Maria en haar man, Jozef, waren arm. Een dag of veertig na Jezus’ geboorte brachten zij het zondeoffer dat in het geval van de armen was toegestaan, „een paar tortelduiven of twee jonge duiven” (Lukas 2:24; Leviticus 12:6-8). Mettertijd vestigden Maria en Jozef zich in Nazareth, waar Jezus opgroeide in een groot gezin, vermoedelijk in bescheiden omstandigheden. — Mattheüs 13:55, 56.

16. In welke zin had Jezus geen „statige gestalte” of „pracht”?

16 Het leek erop dat Jezus als mens zijn wortels niet in de juiste grond had (Johannes 1:46; 7:41, 52). Hoewel hij een volmaakt mens was en een nakomeling van koning David, verleenden zijn nederige omstandigheden hem geen „statige gestalte” of „pracht” — niet in de ogen althans van degenen die bij de Messias een indrukwekkender achtergrond verwachtten. Op instigatie van de joodse religieuze leiders negeerden velen hem en verachtten hem zelfs. Op het laatst zagen de menigten niets begeerlijks in de volmaakte Zoon van God. — Mattheüs 27:11-26.

’Veracht en door de mensen gemeden’

17. (a) Wat begint Jesaja te beschrijven, en waarom schrijft hij in de verleden tijd? (b) Door wie werd Jezus „veracht” en „gemeden”, en hoe kwam dat tot uiting?

17 Jesaja begint nu in detail te beschrijven hoe de Messias beschouwd en behandeld zal worden: „Hij was veracht en werd door de mensen gemeden, een man bestemd voor smarten en om vertrouwd te zijn met ziekte. En het was alsof men het aangezicht voor ons verborg. Hij was veracht, en wij achtten hem als van geen belang” (Jesaja 53:3). In de overtuiging dat zijn woorden uit zullen komen, schrijft Jesaja in de verleden tijd, alsof ze reeds vervuld zijn. Werd Jezus Christus werkelijk door de mensen veracht en gemeden? Beslist! Zelfingenomen religieuze leiders en hun volgelingen bezagen hem als de verachtelijkste mens die er was. Zij noemden hem een vriend van belastinginners en hoeren (Lukas 7:34, 37-39). Zij spuwden hem in het gezicht. Zij gaven hem vuistslagen en beschimpten hem. Zij bespotten en hoonden hem (Mattheüs 26:67). Onder invloed van deze vijanden van de waarheid ’namen de zijnen Jezus niet tot zich’. — Johannes 1:10, 11.

18. Hoe was Jezus, die nooit ziek was, „een man bestemd voor smarten en om vertrouwd te zijn met ziekte”?

18 Als volmaakt mens werd Jezus niet ziek. Toch was hij „een man bestemd voor smarten en om vertrouwd te zijn met ziekte”. Die smarten en ziekten waren niet de zijne. Jezus kwam uit de hemel in een zieke wereld. Hij leefde te midden van lijden en pijn, maar hij vermeed degenen die lichamelijk of geestelijk ziek waren niet. Net als een zorgzaam arts raakte hij zeer vertrouwd met het lijden van de mensen in zijn omgeving. Bovendien kon hij doen waartoe geen enkele gewone menselijke arts in staat is. — Lukas 5:27-32.

19. Wiens gezicht werd ’verborgen’, en hoe demonstreerden Jezus’ vijanden dat zij ’hem als van geen belang achtten’?

19 Toch beschouwden Jezus’ vijanden hem als ziekelijk en weigerden zij hem welwillend te behandelen. Zijn gezicht werd voor het oog ’verborgen’, maar niet omdat hij zijn gezicht voor anderen verborg. De Katholieke Bijbel gebruikt in Jesaja 53:3 de zinsnede „iemand van wien men de ogen afkeert”. Jezus’ tegenstanders vonden hem zo walglijk dat zij zich in feite van hem afkeerden alsof hij te weerzinwekkend was om naar te kijken. Zij berekenden zijn waarde op niet meer dan de prijs van een slaaf (Exodus 21:32; Mattheüs 26:14-16). Zij hadden voor hem minder achting dan voor de moordenaar Barabbas (Lukas 23:18-25). Hadden zij hun lage dunk van Jezus nog duidelijker kunnen demonstreren?

20. Welke troost bieden Jesaja’s woorden Jehovah’s volk in deze tijd?

20 Jehovah’s hedendaagse dienstknechten kunnen veel troost putten uit Jesaja’s woorden. Het komt voor dat tegenstanders getrouwe aanbidders van Jehovah verachten of hen als nietswaardig behandelen. Maar wat, net als in het geval van Jezus, werkelijk telt, is hoe waardevol Jehovah God ons vindt. Want ook al ’achtten mensen Jezus als van geen belang’, dat veranderde stellig niets aan zijn grote waarde in Gods ogen!

„Doorstoken om onze overtreding”

21, 22. (a) Wat droeg en torste de Messias ten behoeve van anderen? (b) Hoe beschouwden velen de Messias, en wat was het toppunt van zijn lijden?

21 Waarom moest de Messias lijden en sterven? Jesaja legt uit: „Waarlijk, ònze ziekten heeft híj gedragen; en wat onze smarten betreft, hij heeft ze getorst. Maar wíj beschouwden hem als geplaagd, door God geslagen en gekweld. Maar hij werd doorstoken om onze overtreding; hij werd verbrijzeld om onze dwalingen. De tuchtiging bedoeld voor onze vrede was op hem, en wegens zijn wonden is er voor ons genezing gekomen. Als schapen hebben wij allen rondgedoold; wij hebben ons ieder naar onze eigen weg gekeerd; en Jehovah zelf heeft hem de dwaling van ons allen doen ontmoeten.” — Jesaja 53:4-6.

22 De Messias droeg de ziekten van anderen en torste hun smarten. Hij tilde bij wijze van spreken hun lasten op, legde ze op zijn eigen schouders en droeg ze. En omdat ziekte en smart gevolgen zijn van de zondige toestand van de mensheid, droeg de Messias de zonden van anderen. Velen begrepen de reden voor zijn lijden niet en dachten dat God hem strafte, hem plaagde met een walglijke ziekte. * Als toppunt van zijn lijden werd de Messias doorstoken, verbrijzeld en verwond — krachtige woorden die duiden op een gewelddadige en pijnlijke dood. Maar zijn dood heeft verzoenende kracht en verschaft de basis voor genezing van degenen die in dwaling en zonde ronddolen; zij worden erdoor geholpen vrede met God te vinden.

23. Op welke manier droeg Jezus het lijden van anderen?

23 Hoe droeg Jezus het lijden van anderen? Het Evangelie van Mattheüs citeert Jesaja 53:4 als het zegt: „Men [bracht] vele door demonen bezetenen bij hem; en met een woord wierp hij de geesten uit, en hij genas allen die er slecht aan toe waren, opdat vervuld zou worden hetgeen door bemiddeling van de profeet Jesaja was gesproken, toen hij zei: ’Hijzelf heeft onze ziekten op zich genomen en onze kwalen gedragen’” (Mattheüs 8:16, 17). Door degenen te genezen die met diverse ziekten naar hem toe kwamen, nam Jezus in feite hun lijden op zich. En zulke genezingen gingen ten koste van zijn levenskracht (Lukas 8:43-48). Zijn vermogen om allerlei kwalen te genezen — lichamelijke en geestelijke — bewees dat hij de autoriteit bezat om mensen van zonde te reinigen. — Mattheüs 9:2-8.

24. (a) Waarom scheen het velen toe dat Jezus door God werd „geplaagd”? (b) Waarom leed en stierf Jezus?

24 Toch scheen het velen toe dat Jezus door God „geplaagd” werd. Per slot van rekening leed hij op instigatie van gerespecteerde religieuze leiders. Bedenk echter dat hij niet leed wegens eventuele eigen zonden. „Christus heeft voor u geleden,” zegt Petrus, „u een model nalatend opdat gij nauwkeurig in zijn voetstappen zoudt treden. Hij heeft geen zonde begaan, noch werd er bedrog in zijn mond gevonden. Hijzelf heeft in zijn eigen lichaam onze zonden gedragen aan de paal, opdat het voor ons met de zonden afgedaan zou zijn en wij voor rechtvaardigheid zouden leven. En ’door zijn striemen zijt gij gezond gemaakt’” (1 Petrus 2:21, 22, 24). Eens doolden wij allemaal in zonde, „verdwaald als schapen” (1 Petrus 2:25). Maar door bemiddeling van Jezus voorzag Jehovah in verlossing uit onze zondige toestand. Hij liet Jezus onze dwaling „ontmoeten”, zodat die op hem zou rusten. De zondeloze Jezus onderging bereidwillig de straf voor onze zonden. Door onverdiend een schandelijke dood aan een paal te ondergaan, maakte hij het voor ons mogelijk met God verzoend te worden.

„Hij liet zich kwellen”

25. Hoe weten wij dat de Messias gewillig leed en stierf?

25 Was de Messias bereid te lijden en te sterven? Jesaja zegt: „Hij kreeg het zwaar te verduren, en hij liet zich kwellen; toch placht hij zijn mond niet open te doen. Hij werd net als een schaap ter slachting geleid; en als een ooi die voor haar scheerders stom is geworden, placht ook hij zijn mond niet open te doen” (Jesaja 53:7). Op de laatste avond van zijn leven had Jezus „meer dan twaalf legioenen engelen” kunnen laten aanrukken om hem te hulp te komen. Maar hij zei: „Hoe zouden in dat geval de Schriften worden vervuld, dat het aldus moet geschieden?” (Mattheüs 26:53, 54) In plaats daarvan bood „het Lam Gods” geen verzet (Johannes 1:29). Toen de overpriesters en de oudere mannen hem voor Pilatus vals beschuldigden, ’gaf Jezus geen enkel antwoord’ (Mattheüs 27:11-14). Hij wilde niets zeggen dat het volbrengen van Gods wil voor hem zou belemmeren. Jezus was bereid als een offerlam te sterven, in de volle wetenschap dat zijn dood gehoorzame mensen zou verlossen van zonde, ziekte en dood.

26. Waaraan legden Jezus’ tegenstanders een „beperking” op?

26 Jesaja geeft nu meer details over het lijden en de vernedering van de Messias. De profeet schrijft: „Vanwege beperking en gericht werd hij weggenomen; en wie zal zich ook maar met de bijzonderheden van zijn geslacht bezighouden? Want hij werd afgesneden uit het land der levenden. Wegens de overtreding van mijn volk kreeg hij de slag te verduren” (Jesaja 53:8). Toen Jezus ten slotte door zijn vijanden werd weggevoerd, legden deze religieuze tegenstanders een „beperking” op aan de manier waarop zij hem behandelden. Niet dat zij zich ervan weerhielden uiting te geven aan hun haat, maar zij beperkten het recht, lieten het achterwege. De Griekse Septuaginta gebruikt in de weergave van Jesaja 53:8 „vernedering” in plaats van „beperking”. Jezus’ vijanden vernederden hem door hem de eerlijke behandeling waarop zelfs een gewone misdadiger recht had te onthouden. De berechting van Jezus was een aanfluiting van het recht. Hoe dat zo?

27. Welke regels negeerden de joodse religieuze leiders toen zij Jezus berechtten, en op welke manieren overtraden zij Gods Wet?

27 In hun vastbeslotenheid zich van Jezus te ontdoen, overtraden de joodse religieuze leiders hun eigen regels. Volgens de overlevering mocht het Sanhedrin bij een halsmisdaad alleen rechtspreken in de zaal van gehouwen stenen op het tempelterrein, niet in het huis van de hogepriester. Een dergelijke rechtszitting moest overdag plaatsvinden, niet na zonsondergang. En werd bij een halsmisdaad de verdachte schuldig bevonden, dan moest het vonnis de dag na het slot van de rechtszitting uitgesproken worden. Er konden dus geen rechtszittingen worden gehouden op de dag voor een sabbat of een feestdag. Al deze regels werden in het geval van Jezus’ proces genegeerd (Mattheüs 26:57-68). Erger nog, de religieuze leiders overtraden op flagrante wijze Gods Wet bij de behandeling van de zaak. Zij namen bijvoorbeeld hun toevlucht tot omkoping om Jezus te vangen (Deuteronomium 16:19; Lukas 22:2-6). Zij luisterden naar valse getuigen (Exodus 20:16; Markus 14:55, 56). En zij spanden samen om een moordenaar vrij te laten, waardoor zij bloedschuld over zichzelf en hun land brachten (Numeri 35:31-34; Deuteronomium 19:11-13; Lukas 23:16-25). Er vond dus geen „gericht”, geen eerlijk proces plaats waarbij men tot een juiste, onpartijdige uitspraak kwam.

28. Wat namen Jezus’ vijanden niet in aanmerking?

28 Stelden Jezus’ vijanden een onderzoek in naar de ware identiteit van de man die voor hen terechtstond? Jesaja stelt een soortgelijke vraag: „Wie zal zich ook maar met de bijzonderheden van zijn geslacht bezighouden?” Het woord „geslacht” kan slaan op iemands afkomst of achtergrond. Toen Jezus voor het Sanhedrin terechtstond, namen de leden ervan niet in aanmerking wat zijn achtergrond was — dat hij aan de vereisten voor de beloofde Messias voldeed. In plaats daarvan beschuldigden zij hem van godslastering en oordeelden dat hij de doodstraf verdiende (Markus 14:64). Later bezweek de Romeinse stadhouder Pontius Pilatus voor de druk en veroordeelde Jezus tot de martelpaal (Lukas 23:13-25). Zo werd Jezus, op slechts 33 1/2-​jarige leeftijd, in de bloei van zijn leven, „afgesneden”.

29. Hoe kwam het dat Jezus’ begrafenis „bij de goddelozen” en „bij de rijke klasse” was?

29 Over de dood en de begrafenis van de Messias schrijft Jesaja vervolgens: „Hij zal zijn grafstede zelfs bij de goddelozen stellen, en bij de rijke klasse in zijn dood, ondanks het feit dat hij geen geweld had gepleegd en er geen bedrog in zijn mond was” (Jesaja 53:9). Hoe was Jezus in zijn dood en begrafenis zowel bij de goddelozen als bij de rijken? Op 14 Nisan 33 G.T. stierf hij aan de terechtstellingspaal buiten de muren van Jeruzalem. Omdat hij tussen twee boosdoeners aan de paal was gehangen, was zijn grafstede in zekere zin bij de goddelozen (Lukas 23:33). Maar na Jezus’ dood verzamelde Jozef, een rijk man uit Arimathea, de moed om Pilatus te vragen hem toe te staan Jezus’ lichaam van de paal te halen en het te begraven. Samen met Nikodemus maakte Jozef het lichaam gereed voor de begrafenis en legde het vervolgens in een pas uitgehouwen graf dat zijn eigendom was (Mattheüs 27:57-60; Johannes 19:38-42). Jezus’ grafstede was dus ook bij de rijke klasse.

’Jehovah schepte er behagen in hem te verbrijzelen’

30. In welke zin behaagde het Jehovah Jezus te verbrijzelen?

30 Vervolgens zegt Jesaja iets opzienbarends: „Het was Jehovah die er behagen in schepte hem te verbrijzelen; hij maakte hem ziek. Indien gij zijn ziel tot een schuldoffer zult stellen, zal hij zijn nageslacht zien, zal hij zijn dagen verlengen, en in zijn hand zal hetgeen het welbehagen van Jehovah is, gelukken. Wegens de moeite van zijn ziel zal hij zien, hij zal verzadigd worden. Door middel van zijn kennis zal de rechtvaardige, mijn knecht, velen in een rechtvaardige positie brengen; en hun dwalingen zal hijzelf torsen” (Jesaja 53:10, 11). Hoe was het mogelijk dat Jehovah er behagen in schepte deze getrouwe knecht verbrijzeld te zien? Het is duidelijk dat Jehovah niet zelf zijn geliefde Zoon lijden berokkende. Jezus’ vijanden waren ten volle verantwoordelijk voor wat zij hem aandeden. Maar Jehovah liet die wrede behandeling door hen toe (Johannes 19:11). Waarom? Het zal beslist pijnlijk geweest zijn voor de God van empathie en teder mededogen, zijn onschuldige Zoon te zien lijden (Jesaja 63:9; Lukas 1:77, 78). Jehovah was volstrekt niet boos op Jezus. Niettemin schepte Jehovah behagen in de bereidheid van zijn Zoon om te lijden wegens alle zegeningen die eruit voort zouden vloeien.

31. (a) Op welke manier stelde Jehovah Jezus’ ziel tot „een schuldoffer”? (b) Wat moet Jezus na alle narigheid die hij als mens heeft meegemaakt, bijzonder veel voldoening schenken?

31 Om te beginnen stelde Jehovah Jezus’ ziel tot „een schuldoffer”. Toen Jezus naar de hemel terugkeerde, ging hij Jehovah’s tegenwoordigheid dan ook binnen met de verdienste van zijn geofferde mensenleven als schuldoffer, en Jehovah aanvaardde het graag ten behoeve van de hele mensheid (Hebreeën 9:24; 10:5-14). Door middel van zijn schuldoffer verwierf Jezus „nageslacht”. Als „Eeuwige Vader” kan hij leven — eeuwig leven — geven aan hen die geloof oefenen in zijn vergoten bloed (Jesaja 9:6). Wat een voldoening moet het Jezus schenken om na alle narigheid die hij als menselijke ziel heeft meegemaakt, het vooruitzicht te hebben de mensheid van zonde en dood te bevrijden! Natuurlijk moet het hem nog meer voldoening schenken te weten dat zijn rechtschapenheid zijn hemelse Vader een antwoord heeft verschaft op het gehoon van Zijn Tegenstander, Satan de Duivel. — Spreuken 27:11.

32. Door middel van welke „kennis” brengt Jezus „velen in een rechtvaardige positie”, en wie krijgen deze positie?

32 Een andere zegen die uit Jezus’ dood voortvloeit, is dat hij „velen in een rechtvaardige positie” brengt, nu al. Hij doet dat, aldus Jesaja, „door middel van zijn kennis”. Kennelijk gaat het hier om kennis die Jezus heeft verworven door mens te worden en onrechtvaardig lijden te ondergaan wegens zijn gehoorzaamheid aan God (Hebreeën 4:15). Omdat Jezus ten dode toe heeft geleden, kon hij in het slachtoffer voorzien dat nodig was om anderen te helpen een rechtvaardige positie te verwerven. Wie krijgen deze rechtvaardige positie? In de eerste plaats zijn gezalfde volgelingen. Omdat zij geloof oefenen in Jezus’ slachtoffer, verklaart Jehovah hen rechtvaardig met het doel hen aan te nemen als zonen en hen tot mede-erfgenamen met Jezus te maken (Romeinen 5:19; 8:16, 17). Verder oefent „een grote schare” van de „andere schapen” geloof in Jezus’ vergoten bloed en geniet een rechtvaardige positie met het doel vrienden van God te zijn en Armageddon te overleven. — Openbaring 7:9; 16:14, 16; Johannes 10:16; Jakobus 2:23, 25.

33, 34. (a) Wat voor hartverwarmends komen wij over Jehovah te weten? (b) Wie zijn „de velen” onder wie de Messiaanse knecht „een deel” krijgt?

33 Tot slot beschrijft Jesaja de triomfen van de Messias: „Om die reden zal ik hem een deel geven onder de velen, en met de machtigen zal hij de buit verdelen, ten gevolge van het feit dat hij zijn ziel zelfs in de dood heeft uitgestort en onder de overtreders werd geteld; en hijzelf droeg van velen de zonde, en voor de overtreders ging hij bemiddelen.” — Jesaja 53:12.

34 De slotwoorden van dit deel van Jesaja’s profetie leren ons iets hartverwarmends over Jehovah: Hij heeft grote waardering voor degenen die hem loyaal blijven. Dat blijkt uit de belofte dat hij de Messiaanse knecht „een deel [zal] geven onder de velen”. Deze woorden zijn blijkbaar ontleend aan het gebruik de oorlogsbuit te verdelen. Jehovah waardeert de loyaliteit van ’de vele’ getrouwen uit oude tijden, onder wie Noach, Abraham en Job, en hij heeft voor hen „een deel” gereserveerd in zijn komende nieuwe wereld (Hebreeën 11:13-16). Evenzo zal hij een deel schenken aan zijn Messiaanse knecht. Ja, Jehovah zal zijn rechtschapenheid niet onbeloond laten. Ook wij kunnen er zeker van zijn dat Jehovah ’ons werk en de liefde die wij voor zijn naam tonen niet zal vergeten’. — Hebreeën 6:10.

35. Wie zijn „de machtigen” met wie Jezus de buit deelt, en wat is de buit?

35 Gods Knecht zal ook oorlogsbuit verwerven door de overwinning op zijn vijanden. Hij zal deze buit delen met „de machtigen”. Wie zijn „de machtigen” in de vervulling? Het zijn de eerste discipelen van Jezus die de wereld overwinnen zoals hij — de 144.000 burgers van „het Israël Gods” (Galaten 6:16; Johannes 16:33; Openbaring 3:21; 14:1). Wat is dan de buit? Kennelijk omvat die de „gaven in mensen” die Jezus als het ware aan Satans macht ontrukt en aan de christelijke gemeente geeft (Efeziërs 4:8-12). De 144.000 „machtigen” krijgen ook een deel van een andere buit. Vanwege hun overwinning op de wereld ontnemen zij Satan elke grond om God te honen. Door hun onverbrekelijke toewijding aan Jehovah wordt hij verhoogd, wat zijn hart verheugt.

36. Was Jezus zich ervan bewust dat hij de profetie over Gods Knecht vervulde? Leg dat uit.

36 Jezus was zich ervan bewust dat hij de profetie over Gods Knecht vervulde. Op de avond van zijn arrestatie citeerde hij de woorden die in Jesaja 53:12 opgetekend staan en bracht die op zichzelf van toepassing: „Ik zeg u dat dit wat geschreven staat, in mij volbracht moet worden, namelijk: ’En hij werd onder de wettelozen gerekend.’ Want dat wat mij aangaat, is zich aan het voltrekken” (Lukas 22:36, 37). Droevig genoeg werd Jezus inderdaad behandeld als een wetteloze. Hij werd terechtgesteld als een wetsovertreder, tussen twee rovers aan een paal gehangen (Markus 15:27). Toch droeg hij deze smaad gewillig, zich volkomen bewust van het feit dat hij voor ons tussenbeide kwam. Hij stond in feite tussen de zondaars en de slag van de doodstraf, en hij ving de klap zelf op.

37. (a) Tot welke identificatie stelt het historische verslag van Jezus’ leven en dood ons in staat? (b) Waarom moeten wij Jehovah God en zijn verhoogde Knecht, Jezus Christus, dankbaar zijn?

37 Het historische verslag van Jezus’ leven en dood stelt ons in staat Jezus Christus onmiskenbaar te identificeren als de Messiaanse knecht uit Jesaja’s profetie. Wat dankbaar moeten wij zijn dat Jehovah bereid was zijn geliefde Zoon de profetische rol van de Knecht te laten vervullen, hem te laten lijden en sterven opdat wij verlost zouden worden van zonde en dood! Jehovah heeft op die manier van grote liefde voor ons blijk gegeven. Romeinen 5:8 zegt: „God beveelt zijn eigen liefde jegens ons hierin aan, dat Christus voor ons is gestorven terwijl wij nog zondaars waren.” Wat dankbaar moeten wij ook Jezus Christus zijn, de verhoogde Knecht, die bereidwillig zijn ziel heeft uitgestort in de dood!

[Voetnoten]

^ ¶5 De targoem van Jonathan ben Uzziël (eerste eeuw G.T.), in de vertaling van J. F. Stenning, zegt in zijn weergave van Jesaja 52:13: „Zie, mijn knecht, de Gezalfde (of: de Messias), zal gedijen.” En de Babylonische talmoed (ca. derde eeuw G.T.) zegt: „De Messias — hoe luidt zijn naam? . . . [die] van het huis van Rabbi [zeggen: De zieke], daar er wordt gezegd: ’Hij heeft stellig onze ziekten gedragen.’” — Sanhedrin 98b; Jesaja 53:4.

^ ¶15 De profeet Micha beschreef Bethlehem als „te klein . . . om onder de duizenden van Juda gerekend te worden” (Micha 5:2). Toch viel het kleine Bethlehem de uitzonderlijke eer te beurt de stad te zijn waarin de Messias werd geboren.

^ ¶22 Het Hebreeuwse woord dat met „geplaagd” is vertaald, wordt ook gebruikt in verband met melaatsheid (2 Koningen 15:5). Volgens bepaalde geleerden ontleenden sommige joden aan Jesaja 53:4 het denkbeeld dat de Messias een melaatse zou zijn. De Babylonische talmoed brengt dit vers van toepassing op de Messias en noemt hem „de melaatse geleerde”. De katholieke Professorenbijbel, die de Latijnse Vulgaat volgt, heeft hier de zinsnede: „Wij hielden hem voor een melaatsche.”

[Studievragen]

[Tabel op blz. 212]

JEHOVAH’S KNECHT

Hoe Jezus de rol vervulde

PROFETIE

GEBEURTENIS

VERVULLING

Jes. 52:13

Verheven en verhoogd

Hand. 2:34-36; Fil. 2:8-11; 1 Petr. 3:22

Jes. 52:14

In verkeerd daglicht gesteld en in diskrediet gebracht

Matth. 11:19; 27:39-44, 63, 64; Joh. 8:48; 10:20

Jes. 52:15

Ontstelde veel naties

Matth. 24:30; 2 Thess. 1:6-10; Openb. 1:7

Jes. 53:1

Geen geloof in hem gesteld

Joh. 12:37, 38; Rom. 10:11, 16, 17

Jes. 53:2

Menselijk begin eenvoudig en pretentieloos

Luk. 2:7; Joh. 1:46

Jes. 53:3

Veracht en verworpen

Matth. 26:67; Luk. 23:18-25; Joh. 1:10, 11

Jes. 53:4

Droeg onze ziekten

Matth. 8:16, 17; Luk. 8:43-48

Jes. 53:5

Doorstoken

Joh. 19:34

Jes. 53:6

Leed voor de dwalingen van anderen

1 Petr. 2:21-25

Jes. 53:7

Zweeg en beklaagde zich niet tegenover beschuldigers

Matth. 27:11-14; Mark. 14:60, 61; Hand. 8:32, 35

Jes. 53:8

Onrechtvaardig berecht en veroordeeld

Matth. 26:57-68; 27:1, 2, 11-26; Joh. 18:12-14, 19-24, 28-40

Jes. 53:9

Begraven bij de rijken

Matth. 27:57-60; Joh. 19:38-42

Jes. 53:10

Ziel tot een schuldoffer gesteld

Hebr. 9:24; 10:5-14

Jes. 53:11

Maakte het voor velen mogelijk een rechtvaardige positie te verwerven

Rom. 5:18, 19; 1 Petr. 2:24; Openb. 7:14

Jes. 53:12

Onder de zondaars gerekend

Matth. 26:55, 56; 27:38; Luk. 22:36, 37

[Illustratie op blz. 203]

’Hij werd door de mensen veracht’

[Illustratie op blz. 206]

’Hij placht zijn mond niet open te doen’

[Verantwoording]

Detail van „Ecce Homo” door Antonio Ciseri

[Illustratie op blz. 211]

’Hij heeft zijn ziel uitgestort in de dood’