Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Jehovah zegent zuivere aanbidding

Jehovah zegent zuivere aanbidding

Hoofdstuk zevenentwintig

Jehovah zegent zuivere aanbidding

Jesaja 66:1-14

1. Welke thema’s krijgen in het laatste hoofdstuk van Jesaja speciale aandacht, en welke vragen worden er beantwoord?

IN HET laatste hoofdstuk van Jesaja worden enkele van de hoofdthema’s van dit profetische boek tot een indrukwekkend hoogtepunt gebracht en worden een aantal belangrijke vragen beantwoord. Tot de thema’s die speciale aandacht krijgen, behoren Jehovah’s verhevenheid, zijn afschuw van huichelarij, zijn vastbeslotenheid de goddelozen te straffen en zijn liefde en zorg voor de getrouwen. Bovendien worden de volgende vragen beantwoord: Wat onderscheidt ware aanbidding van valse? Hoe kunnen wij er zeker van zijn dat Jehovah vergelding zal brengen over huichelaars die voorgeven heilig te zijn terwijl zij Gods volk onderdrukken? En hoe zal Jehovah degenen zegenen die hem trouw blijven?

De sleutel tot zuivere aanbidding

2. Welke uitspraak doet Jehovah over zijn verhevenheid, en wat houdt deze uitspraak niet in?

2 Om te beginnen beklemtoont de profetie Jehovah’s verhevenheid: „Dit heeft Jehovah gezegd: ’De hemel is mijn troon en de aarde mijn voetbank. Waar is dan het huis dat gijlieden mij kunt bouwen, en waar is dan de plaats, mij tot rustplaats?’” (Jesaja 66:1) Sommigen zijn van mening dat de profeet de joden ontraadt de tempel voor Jehovah te herbouwen wanneer de natie in haar eigen land terug is. Maar dat is niet zo; Jehovah zelf zal opdracht geven de tempel te herbouwen (Ezra 1:1-6; Jesaja 60:13; Haggaï 1:7, 8). Wat betekent deze passage dan wel?

3. Waarom is het terecht dat de aarde als Jehovah’s „voetbank” wordt aangeduid?

3 Laten wij eerst eens beschouwen waarom de aarde als Jehovah’s „voetbank” wordt aangeduid. Dat is geen kleinerende term. Van alle miljarden hemellichamen in het heelal krijgt alleen de aarde deze speciale benaming. Onze planeet zal voor altijd een unieke plaats innemen, want hier heeft Jehovah’s eniggeboren Zoon de losprijs betaald, en hier zal Jehovah zijn soevereiniteit rechtvaardigen door middel van het Messiaanse koninkrijk. Het is dus zeer terecht dat de aarde Jehovah’s voetbank wordt genoemd! Een koning zou zo’n voetbank kunnen gebruiken om zijn verheven troon te bestijgen, waarna ze hem als rustplaats voor zijn voeten zou kunnen dienen.

4. (a) Waarom kan geen enkel gebouw op aarde een rustplaats voor Jehovah God zijn? (b) Wat wordt bedoeld met de zinsnede „al deze dingen”, en wat moeten wij concluderen ten aanzien van de aanbidding van Jehovah?

4 Een koning zou uiteraard niet op zijn voetbank zetelen, net zomin als Jehovah op aarde verblijf houdt. Zelfs de uitgestrekte letterlijke hemelen kunnen hem immers niet bevatten? Nog veel minder zou enig gebouw op aarde Jehovah kunnen herbergen om hem letterlijk tot woning te dienen (1 Koningen 8:27). Jehovah’s troon en zijn rustplaats bevinden zich in het geestenrijk; dat is de betekenis van de term „de hemel” die in Jesaja 66:1 wordt gebruikt. Het volgende vers maakt dat punt volkomen duidelijk: „’Al deze dingen nu heeft mijn eigen hand gemaakt, zodat al deze zijn ontstaan’, is de uitspraak van Jehovah” (Jesaja 66:2a). Wij kunnen Jehovah als het ware met een breed gebaar „al deze dingen” zien aanwijzen — alles in de hemel en op aarde (Jesaja 40:26; Openbaring 10:6). Als de Grootse Schepper van heel het universum verdient hij meer dan louter een aan hem gewijd gebouw. Hij verdient meer dan louter een formele vorm van aanbidding.

5. Hoe tonen wij dat wij ’ellendig en verslagen van geest’ zijn?

5 Wat voor aanbidding is passend voor de Universele Soeverein? Hijzelf vertelt ons: „Op deze dan zal ik zien, op de ellendige en de verslagene van geest en die voor mijn woord beeft” (Jesaja 66:2b). Ja, onontbeerlijk voor zuivere aanbidding is een juiste hartentoestand bij de aanbidder (Openbaring 4:11). De aanbidder van Jehovah moet ’ellendig en verslagen van geest’ zijn. Wil dit zeggen dat Jehovah wil dat wij ongelukkig zijn? Nee, hij is „de gelukkige God” en hij wil dat ook zijn aanbidders vreugde kennen (1 Timotheüs 1:11; Filippenzen 4:4). Wij zondigen echter allemaal veelvuldig en wij mogen niet licht over onze zonden denken. Wij moeten ons er ’ellendig’ onder voelen, verdrietig dat wij niet aan Jehovah’s rechtvaardige maatstaven voldoen (Psalm 51:17). Wij moeten tonen dat wij ’verslagen van geest’ zijn door berouw te hebben, tegen onze zondige neigingen te vechten en Jehovah om vergeving te bidden. — Lukas 11:4; 1 Johannes 1:8-10.

6. In welke zin moeten ware aanbidders ’beven voor Gods woord’?

6 Bovendien laat Jehovah zijn ogen rusten op wie ’beven voor zijn woord’. Wil dit zeggen dat hij wil dat wij iedere keer dat wij zijn uitspraken lezen sidderen van angst? Nee, hij wil veeleer dat wij ontzag en eerbied hebben voor wat hij zegt. Wij zoeken oprecht zijn raad en gebruiken die als richtlijn bij alle aangelegenheden van het leven (Psalm 119:105). Wij zouden ook kunnen ’beven’ in de zin dat wij alleen al de gedachte vrezen God ongehoorzaam te zijn, zijn waarheid te bezoedelen met menselijke overleveringen of er lichtvaardig mee om te gaan. Zo’n nederige instelling is onontbeerlijk voor zuivere aanbidding — maar helaas is ze een zeldzaamheid in de huidige wereld.

Jehovah haat huichelachtige aanbidding

7, 8. Hoe beziet Jehovah formele aanbidding door religieuze huichelaars?

7 Als Jesaja zijn gedachten over zijn tijdgenoten laat gaan, is hij zich er terdege van bewust dat er maar weinig zijn met de instelling die Jehovah in zijn aanbidders zoekt. Om die reden verdient het afvallige Jeruzalem het komende oordeel. Let eens op hoe Jehovah de aanbidding beziet die in Jeruzalem plaatsvindt: „Wie de stier slacht, is als iemand die een man neerslaat. Wie het schaap ten slachtoffer brengt, is als iemand die een hond de nek breekt. Wie een gave offert — zwijnebloed! Wie een gedachtenisoffer van geurige hars aanbiedt, is als iemand die een zegen uitspreekt met magische woorden. Zij zijn ook degenen die hun eigen wegen hebben verkozen, en in hun walgelijkheden heeft hun ziel zelf behagen geschept.” — Jesaja 66:3.

8 Deze woorden herinneren ons aan Jehovah’s woorden die in het eerste hoofdstuk van Jesaja opgetekend staan. Jehovah vertelde zijn eigenzinnige volk daar dat hun formele daden van aanbidding niet alleen niet vermochten hem te behagen maar feitelijk zijn rechtvaardige toorn nog heviger maakten omdat de aanbidders huichelachtig waren (Jesaja 1:11-17). Evenzo vergelijkt Jehovah hun offers nu met gruwelijke misdaden. Als zij een kostbare stier offeren, zal dat Jehovah net zomin gunstig stemmen als wanneer zij een mens zouden vermoorden! Andere slachtoffers worden vergeleken met het offeren van een hond of een zwijn, dieren die onder de Mozaïsche wet onrein zijn en zeker ongeschikt als offer (Leviticus 11:7, 27). Laat Jehovah toe dat zulke religieuze huichelarij ongestraft blijft?

9. Hoe hebben de meeste joden gereageerd op vermaningen van Jehovah bij monde van Jesaja, en wat zal het onvermijdelijke gevolg zijn?

9 Jehovah zegt nu: „Ikzelf zal op mijn beurt manieren kiezen om hen slecht te behandelen, en de dingen die hun schrik aanjagen, zal ik over hen brengen; omdat ik geroepen heb, maar niemand antwoordde, ik gesproken heb, maar er geen waren die luisterden; en zij bleven doen wat kwaad was in mijn ogen en verkozen datgene waarin ik geen behagen schepte” (Jesaja 66:4). Jesaja is ongetwijfeld in staat deze woorden vol stellige overtuiging uit te spreken. Jarenlang is hij Jehovah’s instrument geweest, heeft hij tot Zijn volk „geroepen” en „gesproken”. De profeet weet maar al te goed dat er globaal genomen niemand heeft geluisterd. Omdat zij het slechte zijn blijven doen, is vergelding onontkoombaar. Jehovah zal inderdaad hun straf uitkiezen en schrikaanjagende gebeurtenissen over zijn afvallige volk brengen.

10. Wat vertellen Jehovah’s bemoeienissen met Juda ons over zijn mening over de christenheid?

10 De hedendaagse christenheid heeft eveneens dingen beoefend waarin Jehovah geen behagen schept. De afgoderij viert hoogtij in haar kerken, onschriftuurlijke filosofieën en tradities worden opgehemeld vanaf haar kansels, en door haar streven naar politieke macht is ze steeds dieper in een geestelijk overspelige relatie met de naties van de wereld verwikkeld geraakt (Markus 7:13; Openbaring 18:4, 5, 9). Zoals het geval was met het oude Jeruzalem komt de verdiende vergelding voor de christenheid — iets wat ’schrikaanjagend’ is — onverbiddelijk over haar. Een van de redenen voor haar onvermijdelijke straf is de manier waarop ze Gods volk heeft behandeld.

11. (a) Wat maakt de zonde van de afvalligen in Jesaja’s tijd nog groter? (b) In welke zin sluiten Jesaja’s tijdgenoten getrouwen uit ’wegens Gods naam’?

11 Jesaja vervolgt: „Hoort het woord van Jehovah, gij die voor zijn woord beeft: ’Uw broeders die u haten, die u uitsluiten wegens mijn naam, hebben gezegd: „Moge Jehovah verheerlijkt worden!” Hij moet ook met verheuging van uw zijde verschijnen, en zij zijn degenen die beschaamd gemaakt zullen worden’” (Jesaja 66:5). Op Jesaja’s „broeders”, zijn eigen landgenoten, rust de van God ontvangen verantwoordelijkheid Jehovah God te vertegenwoordigen en zich aan zijn soevereiniteit te onderwerpen. Dat zij daarin in gebreke blijven, is beslist een grove zonde. Maar wat hun zonde nog groter maakt, is dat zij mensen haten die getrouw en nederig zijn, zoals Jesaja. Deze afvalligen haten de getrouwen en sluiten hen uit omdat zij Jehovah God waarheidsgetrouw vertegenwoordigen. In die zin gebeurt de uitsluiting ’wegens Gods naam’. Tegelijkertijd beweren deze valse dienstknechten van Jehovah hem te vertegenwoordigen en gebruiken zij vroom godsdienstig klinkende gezegden als „Moge Jehovah verheerlijkt worden!” *

12. Wat zijn enkele voorbeelden van vervolging van getrouwe dienstknechten van Jehovah door religieuze huichelaars?

12 De haat die de valse religie de aanhangers van de zuivere aanbidding toedraagt, is niets nieuws maar vormt een verdere vervulling van de profetie in Genesis 3:15, waar een langdurige vijandschap tussen Satans zaad en het Zaad van Gods vrouw werd voorzegd. Jezus vertelde zijn gezalfde volgelingen in de eerste eeuw dat ook zij door hun landgenoten onderdrukt zouden worden — uitgesloten uit de synagogen en tot de dood toe vervolgd (Johannes 16:2). En hoe is het wat dat betreft in deze tijd? Aan het begin van „de laatste dagen” besefte Gods volk dat er een soortgelijke vervolging in het verschiet lag (2 Timotheüs 3:1). In 1914 citeerde The Watch Tower Jesaja 66:5 en merkte op: „Bijna alle vervolgingen die over Gods volk zijn gekomen, zijn van belijdende christenen gekomen.” In hetzelfde artikel werd ook gezegd: „Zij zouden in onze tijd best eens tot het uiterste kunnen gaan — om ons maatschappelijk kapot te maken, om ons als ecclesia lam te leggen, misschien om ons letterlijk te doden.” Hoe waar zijn die woorden gebleken! Niet lang nadat ze gepubliceerd waren, bereikte de door geestelijken aangestichte vervolging een climax tijdens de Eerste Wereldoorlog. Maar de christenheid werd beschaamd gemaakt, precies zoals was voorzegd. Hoe?

Een snel en plotseling herstel

13. Wat is in de oorspronkelijke vervulling het „geluid van gedruis uit de stad”?

13 Jesaja profeteert: „Er is een geluid van gedruis uit de stad, een geluid uit de tempel! Het is het geluid van Jehovah, die zijn vijanden het verdiende loon betaalt” (Jesaja 66:6). In de oorspronkelijke vervulling van deze woorden wordt met „de stad” gedoeld op Jeruzalem, waar Jehovah’s tempel staat. Het „geluid van gedruis” duidt op het oorlogstumult dat in de stad wordt gehoord wanneer de binnenvallende Babylonische legers in 607 v.G.T. tot de aanval overgaan. Maar hoe staat het met de vervulling in moderne tijden?

14. (a) Wat voorzei Maleachi over Jehovah’s komst tot Zijn tempel? (b) Wat was volgens Ezechiëls profetie het resultaat toen Jehovah tot zijn tempel kwam? (c) Wanneer hebben Jehovah en Jezus de geestelijke tempel geïnspecteerd, en welk gevolg heeft dit gehad voor degenen die beweerden de zuivere aanbidding te vertegenwoordigen?

14 Deze woorden in Jesaja komen overeen met twee andere profetische uitspraken, opgetekend in Ezechiël 43:4, 6-9 en Maleachi 3:1-5. Zowel Ezechiël als Maleachi voorzegt een tijd waarin Jehovah God tot zijn tempel komt. Uit Maleachi’s profetie blijkt dat Jehovah komt om zijn huis van zuivere aanbidding te inspecteren en om als Louteraar op te treden en degenen die hem slecht vertegenwoordigen te verwerpen. Ezechiëls visioen beschrijft hoe Jehovah de tempel binnengaat en eist dat alle sporen van immoraliteit en afgoderij worden weggedaan. * In de moderne vervulling van deze profetieën deed zich in 1918 een belangrijke geestelijke ontwikkeling voor in verband met Jehovah’s aanbidding. Jehovah en Jezus inspecteerden kennelijk al degenen die beweerden de zuivere aanbidding te vertegenwoordigen. Die inspectie leidde tot de definitieve verstoting van de verdorven christenheid. Voor Christus’ gezalfde volgelingen betekende de inspectie een korte periode van loutering gevolgd door een snel geestelijk herstel in 1919. — 1 Petrus 4:17.

15. Welke geboorte wordt voorzegd, en hoe gaat dit in 537 v.G.T. in vervulling?

15 Dit herstel wordt treffend in de volgende verzen van Jesaja geschilderd: „Voordat zij weeën kreeg, heeft zij gebaard. Voordat er barensweeën over haar konden komen, werd zij zelfs van een mannelijk kind verlost. Wie heeft zo iets gehoord? Wie heeft dergelijke dingen gezien? Zal een land op één dag met weeën worden voortgebracht? Of zal een natie in één keer geboren worden? Want Sion heeft zowel weeën gekregen als haar zonen gebaard” (Jesaja 66:7, 8). Voor de verbannen joden in Babylon krijgen deze woorden een opwindende eerste vervulling. Sion, of Jeruzalem, wordt opnieuw afgebeeld als een barende vrouw, maar wat een bijzondere bevalling! Het gaat zo snel, zo plotseling, dat het gebeurt voordat de barensweeën kunnen beginnen! Dat is een passend beeld. De wedergeboorte van Gods volk als afzonderlijke natie in 537 v.G.T. gaat zo snel en plotseling dat het een wonder lijkt. Vanaf de tijd dat Cyrus de joden uit hun ballingschap bevrijdt is het slechts een kwestie van maanden totdat een getrouw overblijfsel terug is in hun eigen land! Wat een contrast met de gebeurtenissen die voorafgingen aan de oorspronkelijke geboorte van de natie Israël! In 537 v.G.T. is het niet nodig een koppige monarch om vrijheid te verzoeken, is het niet nodig voor een vijandelijk leger te vluchten en is het niet nodig veertig jaar in de wildernis te verblijven.

16. Wat beeldt Sion in de hedendaagse vervulling van Jesaja 66:7, 8 af, en hoe heeft haar nageslacht een wedergeboorte ondergaan?

16 In de hedendaagse vervulling beeldt Sion Jehovah’s hemelse „vrouw” af, zijn hemelse organisatie van geestelijke schepselen. In 1919 verheugde deze „vrouw” zich over de geboorte van haar gezalfde zonen op aarde als een georganiseerd volk, „een natie”. Die wedergeboorte vond snel en plotseling plaats. * Binnen enkele maanden veranderde de toestand van de gezalfden als groep van een met de dood te vergelijken inactiviteit in bruisend actief leven in hun „land”, het hun door God gegeven domein van geestelijke activiteit (Openbaring 11:8-12). Tegen de herfst van 1919 kondigden zij zelfs de publicatie aan van een nieuw tijdschrift als aanvulling op The Watch Tower. Die nieuwe publicatie, die The Golden Age (nu Awake!) heette, was een bewijs dat Gods volk opnieuw tot leven gebracht en voor dienst georganiseerd was.

17. Hoe verzekert Jehovah zijn volk dat niets hem ervan kan weerhouden zijn voornemen met betrekking tot het geestelijke Israël te volvoeren?

17 Geen enkele kracht in het heelal kon deze geestelijke wedergeboorte verhinderen. Dat wordt in het volgende vers met zoveel woorden gezegd: „’Wat mij aangaat, zal ik het doorbreken veroorzaken en niet doen baren?’ zegt Jehovah. ’Of doe ik baren en veroorzaak in werkelijkheid een toesluiting?’ heeft uw God gezegd” (Jesaja 66:9). Net zoals het geboorteproces onvermijdelijk is als het eenmaal is begonnen, was ook de wedergeboorte van het geestelijke Israël toen ze eenmaal begonnen was niet te stoppen. Er was wel tegenstand, en er zal waarschijnlijk in de toekomst meer tegenstand komen, maar alleen Jehovah kan dat wat hij begint een halt toeroepen, en dat doet hij nooit! Maar hoe behandelt Jehovah zijn met nieuw leven bezielde volk?

Jehovah’s tedere zorg

18, 19. (a) Welke ontroerende illustratie gebruikt Jehovah, en hoe is die van toepassing op zijn verbannen volk? (b) Hoe is het gezalfde overblijfsel in deze tijd liefdevol gevoed en verzorgd?

18 De volgende vier verzen schilderen een ontroerend beeld van Jehovah’s tedere zorg. Eerst zegt Jesaja: „Verheugt u met Jeruzalem en weest blij met haar, gij allen die haar liefhebt. Weest in hoge mate uitbundig verheugd met haar, gij allen die over haar blijft treuren; omdat gij zult zuigen en stellig verzadigd zult worden van de borst der volledige vertroosting door haar; omdat gij met kleine teugjes zult drinken en heerlijke verrukking zult ondervinden van de tepel van haar heerlijkheid” (Jesaja 66:10, 11). Jehovah gebruikt hier de illustratie van een vrouw die haar baby de borst geeft. Wanneer een baby honger krijgt, huilt hij onophoudelijk. Maar wanneer hij aan de borst van zijn moeder wordt gelegd om gevoed te worden, maakt zijn verdriet plaats voor gelukkige tevredenheid en verzadiging. Op soortgelijke wijze zal het overblijfsel van getrouwe joden in Babylon snel van een toestand van rouw in een staat van geluk en tevredenheid gebracht worden wanneer de tijd van vrijlating en herstel aanbreekt. Zij zullen blij zijn. Jeruzalems luister zal vernieuwd worden daar het herbouwd en weer bewoond wordt. En de luister van de stad zal zich vervolgens tot haar trouwe inwoners uitstrekken. Zij zullen opnieuw geestelijk gevoed worden door bemiddeling van een actieve priesterschap. — Ezechiël 44:15, 23.

19 Ook het geestelijke Israël werd na het herstel in 1919 met voeding in overvloed gezegend. Sindsdien is er een gestage toevloed van geestelijk voedsel geweest via „de getrouwe en beleidvolle slaaf” (Mattheüs 24:45-47). Het is inderdaad een tijd van vertroosting en vreugde geweest voor het gezalfde overblijfsel. Maar er zijn nog meer zegeningen gevolgd.

20. Hoe is Jeruzalem gezegend met „een overstromende stortbeek”, zowel in de oudheid als in deze tijd?

20 De profetie vervolgt: „Dit heeft Jehovah gezegd: ’Ziet, ik doe haar vrede toestromen net als een rivier en de heerlijkheid der natiën net als een overstromende stortbeek, en gij zult stellig zuigen. Op de zijde zult gij gedragen worden en op de knieën zult gij getroeteld worden’” (Jesaja 66:12). Hier wordt het beeld van borstvoeding gecombineerd met het beeld van een overvloedige toevloed van zegeningen — „een rivier” en „een overstromende stortbeek”. Jeruzalem zal niet alleen gezegend worden met overvloedige, van Jehovah afkomstige vrede, maar ook met „de heerlijkheid der natiën”, die naar Gods volk stroomt en het zegent. Dit betekent dat mensen uit de naties naar Jehovah’s volk zullen stromen (Haggaï 2:7). In de vervulling in de oudheid sloten zich inderdaad een aantal mensen uit verscheidene naties bij Israël aan en werden joodse proselieten. Maar in onze tijd heeft zich een veel grotere vervulling voorgedaan toen „een grote schare . . . uit alle natiën en stammen en volken en talen” — werkelijk een overstromende stortbeek van mensen — zich aansloot bij het overblijfsel van geestelijke joden. — Openbaring 7:9; Zacharia 8:23.

21. Wat voor troost wordt op een aanschouwelijke manier voorzegd?

21 Jesaja 66:12 spreekt ook over uitingen van moederliefde — het troetelen van een kind op de knieën en het dragen ervan op de zijde. In het volgende vers wordt een soortgelijke gedachte onder woorden gebracht met een interessante verschuiving in het perspectief. „Zoals een man die door zijn eigen moeder voortdurend getroost wordt, zo zal ikzelf ulieden voortdurend troosten; en in het geval van Jeruzalem zult gij getroost worden” (Jesaja 66:13). Het kind is nu „een man”, een volwassene. Maar zijn moeder heeft haar verlangen om hem in tijd van narigheid te troosten niet verloren.

22. Hoe laat Jehovah de tederheid en kracht van zijn liefde uitkomen?

22 Op deze aantrekkelijke manier illustreert Jehovah de kracht en tederheid van zijn liefde voor zijn volk. Zelfs de sterkste moederliefde is slechts een zwakke afspiegeling van Jehovah’s innige liefde voor zijn getrouwe volk (Jesaja 49:15). Wat uiterst belangrijk is het dat alle christenen deze eigenschap van hun hemelse Vader weerspiegelen! De apostel Paulus deed dat en liet zo een voortreffelijk voorbeeld na voor ouderlingen in de christelijke gemeente (1 Thessalonicenzen 2:7). Jezus zei dat broederlijke liefde het voornaamste kenmerk zou zijn van zijn volgelingen. — Johannes 13:34, 35.

23. Beschrijf de gelukkige toestand van Jehovah’s herstelde volk.

23 Jehovah geeft met daden uiting aan zijn liefde. Hij vervolgt dan ook: „Gij zult het stellig zien en uw hart zal zich ongetwijfeld uitbundig verheugen, en uw beenderen, die zullen uitspruiten net als het malse gras. En de hand van Jehovah zal stellig aan zijn knechten bekendgemaakt worden, maar hij zal zijn vijanden werkelijk openlijk veroordelen” (Jesaja 66:14). Een hebraïcus veronderstelt dat de uitdrukking „gij zult het stellig zien” inhoudt dat waar de terugkerende ballingen ook kijken in hun herstelde land, „hun oog een en al vreugde ziet”. Zij zullen zich inderdaad uitbundig verheugen; woorden zullen tekortschieten om hun ontroering te beschrijven dat zij in hun eigen dierbare land terug zijn. Zij zullen zich verjongd voelen, alsof hun botten weer sterk worden, vol nieuwe kracht als gras in het voorjaar. Iedereen zal weten dat deze gezegende toestand niet bewerkstelligd is door menselijke inspanningen maar door „de hand van Jehovah”.

24. (a) Tot welke conclusie komen wij wanneer wij bij gebeurtenissen stilstaan die Jehovah’s volk in deze tijd raken? (b) Wat moet ons vaste besluit zijn?

24 Zijn wij ons ervan bewust dat de hand van Jehovah onder zijn hedendaagse volk aan het werk is? Geen mens had mogelijkerwijs het herstel van de zuivere aanbidding tot stand kunnen brengen, of kunnen bewerkstelligen dat er zich bij het getrouwe overblijfsel in hun geestelijke land een stroom van miljoenen waardevolle mensen uit alle naties aansloot. Alleen Jehovah God kan zulke dingen doen. Deze uitingen van Jehovah’s liefde geven ons reden tot innige vreugde. Laten wij zijn liefde nooit als iets vanzelfsprekends beschouwen. Laten wij blijven ’beven voor zijn woord’. Mag het ons vaste besluit zijn naar bijbelse beginselen te leven en behagen te vinden in het dienen van Jehovah.

[Voetnoten]

^ ¶11 Tegenwoordig weigeren velen in de christenheid Jehovah’s persoonlijke naam te gebruiken; zij hebben die zelfs uit menige bijbelvertaling verwijderd. Sommigen drijven de spot met Gods volk omdat het zijn persoonlijke naam gebruikt. Niettemin maken velen van hen een vroom gebruik van de uitdrukking „Hallelujah”, die „Looft Jah” betekent.

^ ¶14 De uitdrukking „de lijken van hun koningen”, die in Ezechiël 43:7, 9 wordt gebruikt, duidt op afgoden. Jeruzalems weerspannige leiders en inwoners hadden Gods tempel met afgoden verontreinigd en ze in feite tot koningen gemaakt.

^ ¶16 De hier voorzegde geboorte is niet dezelfde als in Openbaring 12:1, 2, 5 wordt beschreven. In dat hoofdstuk van Openbaring beeldt de „zoon, een mannelijk kind,” het Messiaanse koninkrijk af, dat in 1914 ging functioneren. De „vrouw” uit beide profetieën is echter dezelfde.

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 395]

’Al deze dingen heeft mijn eigen hand gemaakt’

[Illustratie op blz. 402]

Jehovah zal Sion „de heerlijkheid der natiën” doen toestromen