Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Profetische woorden van troost die ons aangaan

Profetische woorden van troost die ons aangaan

Hoofdstuk twee

Profetische woorden van troost die ons aangaan

Jesaja 41:1-29

1. Waarom moet onze belangstelling uitgaan naar de profetie van Jesaja?

JESAJA schreef het boek dat zijn naam draagt bijna 3000 jaar geleden, maar het is van reële waarde voor ons in deze tijd. Wij kunnen uitermate belangrijke beginselen leren uit de historische gebeurtenissen die hij heeft opgetekend. En wij kunnen ons geloof opbouwen door een studie van de profetieën die hij in Jehovah’s naam heeft vastgelegd. Ja, Jesaja was een profeet van de levende God. Jehovah inspireerde hem tot het van tevoren optekenen van geschiedenis — tot het weergeven van gebeurtenissen voordat ze plaatsvonden. Jehovah heeft op die manier bewezen dat hij de toekomst zowel voorspellen als vormen kan. Na het bestuderen van het boek Jesaja zijn ware christenen ervan overtuigd dat Jehovah al wat hij beloofd heeft, zal verwezenlijken.

2. Hoe was de situatie in Jeruzalem toen Jesaja zijn profetische boek optekende, en welke verandering zou zich voordoen?

2 Tegen de tijd dat Jesaja het schrijven van zijn profetie had voltooid, had Jeruzalem de Assyrische dreiging overleefd. De tempel stond er nog en de inwoners wijdden zich aan hun dagelijkse bezigheden zoals zij dat eigenlijk al honderden jaren hadden gedaan. Maar die situatie zou veranderen. Er zou een tijd komen waarin de rijkdom van de joodse koningen naar Babylon gevoerd zou worden en jonge joden hofbeambten in die stad zouden zijn * (Jesaja 39:6, 7). Dat zou ruim honderd jaar later gebeuren. — 2 Koningen 24:12-17; Daniël 1:19.

3. Welke boodschap staat in Jesaja hoofdstuk 41?

3 Gods boodschap bij monde van Jesaja is echter niet louter een oordeelsboodschap. Hoofdstuk 40 van zijn boek begint met het woord „Troost”. * De joden zouden troost putten uit de verzekering dat zij of hun kinderen naar hun eigen land zouden kunnen terugkeren. In hoofdstuk 41 wordt die vertroostende boodschap vervolgd en voorzegd dat Jehovah een machtige koning zou verwekken om de goddelijke wil te verwezenlijken. Het bevat geruststellende woorden en moedigt aan tot vertrouwen op God. Het stelt ook de valse goden waarin mensen van de naties vertrouwen stellen als machteloos aan de kaak. In dat alles zit veel geloofversterkends, bedoeld voor Jesaja’s tijd maar niet minder voor de onze.

Jehovah daagt de naties uit

4. Met welke woorden daagt Jehovah de naties uit?

4 Jehovah zegt bij monde van zijn profeet: „Hoort mij zwijgend aan, gij eilanden; en laten nationale groepen zelf nieuwe kracht verkrijgen. Laten ze toetreden. Laten ze in die tijd spreken. Laten wij samen ten geríchte naderen” (Jesaja 41:1). Met deze woorden daagt Jehovah de naties uit die zijn volk vijandig gezind zijn. Laten zij zich voor hem opstellen en zich opmaken om te spreken! Zoals later zal blijken eist Jehovah, als was hij een rechter bij een rechtbank, dat deze naties bewijzen aanvoeren dat hun afgoden werkelijk goden zijn. Kunnen deze goden reddingsdaden voor hun aanbidders of oordeelsvoltrekkingen aan hun vijanden voorzeggen? En zo ja, kunnen ze dergelijke profetieën dan in vervulling laten gaan? Het antwoord is nee. Alleen Jehovah kan dat.

5. Leg uit hoe Jesaja’s profetieën meer dan één vervulling hebben.

5 Laten wij bij het beschouwen van Jesaja’s profetie in gedachte houden dat zijn woorden, zoals zo veel bijbelprofetieën, meer dan één vervulling hebben. In 607 v.G.T. zal Juda in ballingschap worden gevoerd naar Babylon. Jesaja’s profetie onthult echter dat Jehovah de daar gevangen gehouden Israëlieten zal bevrijden. Dat gebeurt in 537 v.G.T. Die bevrijding had een parallel in het begin van de twintigste eeuw. Tijdens de Eerste Wereldoorlog maakten Jehovah’s gezalfde dienstknechten op aarde een periode van verdrukking door. In 1918 kwam onder druk van Satans wereld — gaande gemaakt door de christenheid als het toonaangevende deel van Babylon de Grote — de georganiseerde prediking van het goede nieuws nagenoeg tot stilstand (Openbaring 11:5-10). Enkele verantwoordelijke functionarissen van het Wachttorengenootschap belandden op verzonnen beschuldigingen in de gevangenis. Het leek erop dat de wereld had gezegevierd in haar strijd tegen Gods dienstknechten. Maar toen bewerkstelligde Jehovah, zoals destijds in 537 v.G.T. was gebeurd, onverwacht hun bevrijding. In 1919 werden de gevangengezette bestuurders vrijgelaten en later werden de tegen hen ingebrachte beschuldigingen ingetrokken. Een congres in Cedar Point (Ohio, VS) in september 1919 gaf Jehovah’s dienstknechten nieuwe kracht om de prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk te hervatten (Openbaring 11:11, 12). Van toen af aan is de omvang van dat predikingswerk opmerkelijk toegenomen. Bovendien zullen veel van Jesaja’s woorden een schitterende vervulling krijgen in het komende aardse paradijs. Jesaja’s woorden van lang geleden gaan bijgevolg alle huidige naties en volken aan.

Een bevrijder opgeroepen

6. Hoe beschrijft de profeet een toekomstige veroveraar?

6 Bij monde van Jesaja voorzegt Jehovah een veroveraar die Gods volk uit Babylon zal redden en tevens het oordeel aan hun vijanden zal voltrekken. Jehovah vraagt: „Wie heeft iemand verwekt van de opgang der zon? Wie ging er in rechtvaardigheid toe over hem tot Zijn voeten te roepen, de natiën voor zijn aangezicht te geven en hem vervolgens zelfs koningen te laten onderwerpen? Wie bleef hen als stof aan zijn zwaard geven, zodat zij met zijn boog als louter stoppels zijn voortgedreven? Wie bleef hen achtervolgen, bleef vredig voortschrijden op zijn voeten over het pad waarlangs hij aanvankelijk niet was gekomen? Wie heeft er gehandeld en heeft dit gedaan, de geslachten roepend van de aanvang af? Ik, Jehovah, de Eerste; en bij de laatsten ben ik dezelfde.” — Jesaja 41:2-4.

7. Wie is de komende veroveraar, en wat brengt hij tot stand?

7 Wie is het die van de opgang der zon verwekt zal worden, uit oostelijke streken? De landen Medo-Perzië en Elam liggen ten oosten van Babylon. Daar komt Cyrus de Pers vandaan marcheren, vergezeld van zijn machtige legers (Jesaja 41:25; 44:28; 45:1-4, 13; 46:11). Hoewel Cyrus geen aanbidder van Jehovah is, handelt hij in harmonie met de wil van Jehovah, de rechtvaardige God. Cyrus onderwerpt koningen, die als stof vóór hem worden uiteengedreven. Uit op veroveringen trekt hij „vredig” of veilig over paden die normaal niet betreden worden en overwint alle obstakels. In het jaar 539 v.G.T. bereikt Cyrus de machtige stad Babylon en brengt die ten val, met als gevolg dat Gods volk wordt bevrijd opdat het naar Jeruzalem kan terugkeren om de zuivere aanbidding te herstellen. — Ezra 1:1-7. *

8. Wat kan alleen Jehovah doen?

8 Zo voorzegt Jehovah bij monde van Jesaja de opkomst van Cyrus lang voordat die koning geboren wordt. Alleen de ware God kan iets dergelijks nauwkeurig profeteren. Jehovah heeft zijn weerga niet onder de valse goden van de naties. Met reden verklaart Jehovah: „Aan niemand anders zal ik mijn eigen heerlijkheid geven.” Alleen Jehovah kan met recht zeggen: „Ik ben de eerste en ik ben de laatste, en buiten mij is er geen God.” — Jesaja 42:8; 44:6, 7.

Bevreesde volken vertrouwen op afgoden

9-11. Hoe reageren de naties op de opmars van Cyrus?

9 Jesaja beschrijft nu hoe de naties op deze toekomstige veroveraar reageren: De eilanden zagen het en werden met vrees vervuld. Ja, de uiteinden der aarde werden bevangen door beving. Zij naderden en bleven komen. Zij gingen ieder hun metgezel helpen, en de een zei dan tot zijn broeder: ’Wees sterk.’ Zo sterkte dan de kunsthandwerker de metaalbewerker, degene die met de smidshamer gladmaakt hem die op het aambeeld slaat, van het soldeersel zeggend: ’Het is goed.’ Ten slotte bevestigde men het met spijkers, opdat het niet aan het wankelen gebracht zou kunnen worden.” — Jesaja 41:5-7.

10 Jehovah kijkt zo’n 200 jaar in de toekomst en overziet het wereldtoneel. Machtige legers onder Cyrus vorderen snel, zegevierend over al wat tegenstand biedt. Volken — zelfs de bewoners van de eilanden, van de verst verwijderde streken — beven bij zijn nadering. Bevreesd verenigen zij zich om zich teweer te stellen tegen degene die Jehovah uit het oosten heeft geroepen om het oordeel te voltrekken. Zij proberen elkaar aan te moedigen met de woorden: „Wees sterk.”

11 Handwerkslieden slaan de handen ineen bij het vervaardigen van afgoden om het volk te bevrijden. Een timmerman maakt een houten vorm en moedigt vervolgens de goudsmid aan om die te bekleden met metaal, goud misschien. Een beeldhouwer hamert het metaal glad en hecht zijn goedkeuring aan het soldeerwerk. Mogelijk wordt met enig sarcasme melding gemaakt van het vastzetten van het beeld met spijkers opdat het niet wankelt of zwak blijkt te zijn, zoals de afgod Dagon, die voor de ark van Jehovah omviel. — 1 Samuël 5:4.

Vrees niet!

12. Hoe stelt Jehovah Israël gerust?

12 Nu richt Jehovah zijn aandacht op zijn volk. In tegenstelling tot de naties, die op levenloze afgoden vertrouwen, behoeven zij die op de ware God vertrouwen nooit bevreesd te zijn. Aan het begin van Jehovah’s geruststelling herinnert hij eraan dat Israël het nageslacht is van zijn vriend Abraham. In een passage vol tederheid brengt Jesaja Jehovah’s woorden over: „Gij, o Israël, zijt mijn knecht, gij, o Jakob, die ik verkozen heb, het zaad van mijn vriend Abraham; gij, die ik gegrepen heb van de uiteinden der aarde, en gij, die ik geroepen heb zelfs uit haar afgelegen streken. En daarom heb ik tot u gezegd: ’Gij zijt mijn knecht; ik heb u verkozen, en ik heb u niet verworpen. Wees niet bevreesd, want ik ben met u. Blik niet rond, want ik ben uw God. Ik wil u sterken. Ik wil u werkelijk helpen. Ik wil u werkelijk stevig vasthouden met mijn rechterhand van rechtvaardigheid.’” — Jesaja 41:8-10.

13. Waarom zullen Jehovah’s woorden vertroostend zijn voor de joden in ballingschap?

13 Wat vertroostend zullen deze woorden zijn voor de getrouwe joden die in een vreemd land gevangen worden gehouden! Wat aanmoedigend zal het zijn Jehovah hen „mijn knecht” te horen noemen terwijl zij ballingen zijn, knechten van de koning van Babylon! (2 Kronieken 36:20) Hoewel Jehovah hen streng zal onderrichten wegens hun ontrouw, zal hij hen niet verwerpen. Israël behoort Jehovah toe, niet Babylon. Er zal voor Gods dienstknechten geen reden zijn om te beven bij de nadering van de zegevierende Cyrus. Jehovah zal met zijn volk zijn om hen te helpen.

14. Hoe troosten Jehovah’s woorden tot Israël Gods dienstknechten in deze tijd?

14 Die woorden hebben Gods dienstknechten tot in onze tijd toe gerustgesteld en gesterkt. In 1918 wensten zij vurig dat zij Jehovah’s wil voor hen kenden. Zij verlangden naar bevrijding uit hun toestand van geestelijke gevangenschap. In deze tijd verlangen wij vurig naar verlichting van de druk die Satan, de wereld en onze eigen onvolmaaktheid ons bezorgen. Maar wij beseffen dat Jehovah precies weet wanneer en hoe hij ten behoeve van zijn volk tot handelen moet overgaan. Net als jonge kinderen houden wij zijn machtige hand vast, in het vertrouwen dat hij ons zal helpen staande te blijven (Psalm 63:7, 8). Jehovah acht degenen die hem dienen kostbaar. Hij steunt ons in deze tijd net zoals hij zijn volk in de moeilijke periode 1918/19 heeft gesteund en net zoals hij trouwe Israëlieten zo lang geleden heeft gesteund.

15, 16. (a) Wat zal er van Israëls vijanden worden, en in welke opzichten lijkt Israël op een worm? (b) Met het oog op welke dreigende aanval zijn Jehovah’s woorden nu bijzonder bemoedigend?

15 Sta eens stil bij wat Jehovah vervolgens via Jesaja zegt: „’Zie! Allen die verhit worden tegen u, zullen beschaamd en te schande worden. De mannen die ruzie met u maken, zullen als niets worden en vergaan. Gij zult hen zoeken, maar gij zult hen niet vinden, de mannen die met u strijden. Zij zullen worden als iets wat niet bestaat en als niets, de mannen die tegen u oorlog voeren. Want ik, Jehovah uw God, grijp uw rechterhand vast, die tot u zegt: „Wees niet bevreesd. Ikzelf wil u helpen.” Wees niet bevreesd, gij worm Jakob, gij mannen van Israël. Ikzelf wil u helpen’, is de uitspraak van Jehovah, ja, uw Terugkoper, de Heilige Israëls.” — Jesaja 41:11-14.

16 Israëls vijanden zullen niet de overhand krijgen. Degenen die verhit zijn tegen Israël zullen beschaamd staan. Zij die tegen Israël strijden, zullen vergaan. Hoewel de Israëlieten in ballingschap zo zwak en weerloos lijken als een in het stof kronkelende worm, zal Jehovah hen helpen. Wat een aanmoediging is dit de hele „laatste dagen” door geweest, waarin ware christenen het voorwerp van verbeten vijandschap van zo velen in de wereld geweest zijn! (2 Timotheüs 3:1) En wat versterkend is Jehovah’s belofte gezien de dreigende aanval door Satan, die profetisch als „Gog van het land Magog” wordt aangeduid! Onder Gogs meedogenloze aanval zal Jehovah’s volk zo weerloos lijken als een worm — een volk „wonend zonder muur”, zonder „grendels en deuren” zelfs. Toch zullen zij die op Jehovah hopen niet van angst hoeven beven. De Almachtige zelf zal strijden om hen te verlossen. — Ezechiël 38:2, 11, 14-16, 21-23; 2 Korinthiërs 1:3.

Troost voor Israël

17, 18. Hoe geeft Jesaja weer dat Israël kracht wordt verleend, en van welke vervulling kunnen wij zeker zijn?

17 Jehovah blijft zijn volk troosten: „Zie! Ik heb u tot een dorsslede gemaakt, een nieuw dorswerktuig met tweesnijdende tanden. Gij zult de bergen vertreden en ze verbrijzelen; en de heuvels zult gij maken net als het kaf. Gij zult ze wannen, en een wind zelf zal ze wegvoeren, en een storm zelf zal ze in verschillende richtingen drijven. En gíj zult blij zijn in Jehovah. In de Heilige Israëls zult gij u beroemen.” — Jesaja 41:15, 16.

18 Israël zal kracht krijgen om handelend op te treden en, in geestelijke zin, zijn met bergen te vergelijken vijanden te onderwerpen. Wanneer Israël uit de ballingschap terugkeert, zal het zegevieren over vijanden die de herbouw van de tempel en van Jeruzalems muren trachten te verhinderen (Ezra 6:12; Nehemia 6:16). Jehovah’s woorden zullen echter op grote schaal in vervulling gaan ten aanzien van „het Israël Gods” (Galaten 6:16). Jezus belooft gezalfde christenen: „Hem die overwint en mijn daden tot het einde toe onderhoudt, zal ik autoriteit over de natiën geven, en hij zal de mensen weiden met een ijzeren staf, zodat zij als lemen vaten in stukken gebroken zullen worden, gelijk ook ik van mijn Vader ontvangen heb” (Openbaring 2:26, 27). De tijd zal zeker komen dat Christus’ broeders die een opstanding tot hemelse heerlijkheid hebben ontvangen, een aandeel zullen hebben aan de vernietiging van Jehovah’s vijanden. — 2 Thessalonicenzen 1:7, 8; Openbaring 20:4, 6.

19, 20. Wat schrijft Jesaja over het herstel van Israël tot een schitterend land, en hoe gaat dit in vervulling?

19 In figuurlijke taal bekrachtigt Jehovah nu zijn belofte om zijn volk bij te staan. Jesaja schrijft: De ellendigen en de armen zoeken naar water, maar het is er niet. Van dorst is zelfs hun tong verdroogd. Ikzelf, Jehovah, zal hun antwoorden. Ik, de God van Israël, zal hen niet verlaten. Op kale heuvels zal ik rivieren openen, en in het midden der valleivlakten bronnen. Ik zal de wildernis tot een rietpoel van water maken, en het waterloze land tot waterbronnen. In de wildernis zal ik de cederboom, de acacia en de mirt en de oliehoudende boom zetten. In de woestijnvlakte zal ik tegelijkertijd de jeneverboom, de es en de cipres plaatsen; opdat men ziet en weet en acht slaat en tevens inzicht heeft, dat het de hand van Jehovah is die dit heeft gedaan en de Heilige Israëls zelf het heeft geschapen.” — Jesaja 41:17-20.

20 Hoewel de verbannen Israëlieten in de hoofdstad van een welvarende wereldmacht wonen, is die voor hen als een waterloze woestijn. Zij voelen zich als David toen hij zich verborgen hield voor koning Saul. In 537 v.G.T. baant Jehovah voor hen de weg om naar Juda terug te keren en zijn tempel in Jeruzalem te herbouwen, waarmee de zuivere aanbidding wordt hersteld. Jehovah op zijn beurt zegent hen. In een latere profetie voorzegt Jesaja: „Jehovah zal Sion stellig troosten. Hij zal wis en zeker al haar verwoeste plaatsen troosten, en hij zal haar wildernis als Eden maken en haar woestijnvlakte als de tuin van Jehovah” (Jesaja 51:3). Dit gebeurt inderdaad nadat de joden naar hun eigen land zijn teruggekeerd.

21. Welk herstel heeft in moderne tijden plaatsgevonden, en wat zal er in de toekomst gebeuren?

21 Iets soortgelijks is in moderne tijden gebeurd toen de Grotere Cyrus, Christus Jezus, zijn gezalfde volgelingen uit hun geestelijke gevangenschap bevrijdde zodat zij aan het herstel van de zuivere aanbidding konden werken. Die getrouwen werden gezegend met een rijk geestelijk paradijs, een figuurlijke hof van Eden (Jesaja 11:6-9; 35:1-7). Binnenkort, wanneer God zijn vijanden vernietigt, zal de hele aarde getransformeerd worden in een letterlijk paradijs, zoals Jezus dat de boosdoener aan de paal heeft beloofd. — Lukas 23:43.

Een uitdaging aan Israëls vijanden

22. Met welke woorden daagt Jehovah de naties opnieuw uit?

22 Jehovah komt nu op zijn geschil met de naties en hun afgoden terug: „’Brengt uw geschil voor’, zegt Jehovah. ’Voert uw argumenten aan’, zegt de Koning van Jakob. ’Voert aan en vertelt ons de dingen die geschieden zullen. De eerste dingen — wat ze waren — vertelt toch, opdat wij ons hart erop kunnen toeleggen en de toekomst ervan weten. Of doet ons zelfs de toekomstige dingen horen. Vertelt de dingen die later zullen komen, opdat wij weten dat gij goden zijt. Ja, gij behoort goed of kwaad te doen, opdat wij kunnen rondblikken en het tevens zien. Ziet! Gijlieden zijt iets wat niet bestaat, en uw prestatie is niets. Iets verfoeilijks is een ieder die u verkiest’” (Jesaja 41:21-24). Zijn de goden van de naties in staat nauwkeurig te profeteren en zo te bewijzen dat ze over bovennatuurlijke kennis beschikken? Als dat zo is, moeten er beslist wat resultaten zijn, goede of slechte, om hun beweringen te staven. In feite echter kunnen afgoden niets presteren en zijn ze als iets wat niet bestaat.

23. Waarom liet Jehovah zijn profeten zo veel werk maken van het veroordelen van afgoden?

23 In onze tijd zouden sommigen zich kunnen afvragen waarom Jehovah bij monde van Jesaja en zijn medeprofeten zo veel tijd heeft besteed aan het veroordelen van de dwaasheid van afgoderij. De waardeloosheid van door mensen gemaakte afgoden kan in deze tijd in de ogen van velen voor de hand liggend zijn. Maar wanneer een vals geloof eenmaal is ingevoerd en algemeen wordt aanvaard, valt het niet mee het uit de geest van mensen die erin geloven te bannen. Veel geloofsopvattingen in onze tijd zijn even onzinnig als het geloof dat levenloze beelden echt goden zijn. Toch houden mensen aan zulke opvattingen vast in weerwil van overtuigende argumenten ertegen. Slechts door de waarheid steeds opnieuw te horen, gaan sommigen de wijsheid inzien van vertrouwen op Jehovah.

24, 25. Hoe maakt Jehovah opnieuw melding van Cyrus, en aan welke andere profetie doet dit ons denken?

24 Jehovah doelt opnieuw op Cyrus als hij zegt: „Ik heb iemand verwekt uit het noorden, en hij zal komen. Van de opgang der zon zal hij mijn naam aanroepen. En hij zal komen over regenten als waren zij leem en net als een pottenbakker die de vochtige substantie treedt” (Jesaja 41:25). * In tegenstelling tot de goden van de naties kan Jehovah dingen tot stand brengen. Wanneer God Cyrus uit het oosten laat komen, van „de opgang der zon”, zal hij zijn vermogen demonstreren om te voorspellen en dan de toekomst dusdanig te vormen dat zijn voorspelling uitkomt.

25 Deze woorden doen ons denken aan de profetische beschrijving door de apostel Johannes van koningen die in onze tijd in actie zouden komen. In Openbaring 16:12 lezen wij dat de weg gebaand zal worden „voor de koningen van de opgang der zon”. Deze koningen zijn niemand minder dan Jehovah God en Jezus Christus. Net zoals Cyrus Gods volk lang geleden bevrijdde, zullen deze veel machtiger koningen Jehovah’s vijanden verdelgen en zijn volk door de grote verdrukking heen een nieuwe wereld van rechtvaardigheid binnenleiden. — Psalm 2:8, 9; 2 Petrus 3:13; Openbaring 7:14-17.

Jehovah is de allerhoogste!

26. Welke vraag stelt Jehovah nu, en wordt die beantwoord?

26 Opnieuw wijst Jehovah op het feit dat hij alleen de ware God is. Hij vraagt: „Wie heeft iets verteld van de aanvang af, opdat wij het weten, of sinds vervlogen tijden, opdat wij kunnen zeggen: ’Hij heeft gelijk’? Werkelijk, er is niemand die iets vertelt. Werkelijk, er is niemand die doet horen. Werkelijk, er is niemand die woorden van u hoort” (Jesaja 41:26). Geen enkele afgod heeft de komst aangekondigd van een veroveraar die degenen die erop vertrouwen, zal bevrijden. Al die goden zijn levenloos; ze zeggen niets. Het zijn helemaal geen goden.

27, 28. Welke uitermate belangrijke waarheid wordt in de laatste verzen van Jesaja 41 beklemtoond, en wie alleen maken dit bekend?

27 Na deze opwindende profetische woorden van Jehovah overgebracht te hebben, wijst Jesaja nadrukkelijk op een uitermate belangrijke waarheid: „Er is een eerste, die tot Sion zegt: ’Zie! Daar zijn ze!’ en aan Jeruzalem zal ik een brenger van goed nieuws geven. En ik bleef toezien, en er was niemand; en onder dezen was er ook niemand die raad gaf. En ik bleef hun vragen, opdat zij antwoord zouden kunnen geven. Zie! Zij zijn allemaal iets wat niet bestaat. Hun werken zijn niets. Hun gegoten beelden zijn wind en onwerkelijkheid.” — Jesaja 41:27-29.

28 Jehovah is de eerste. Hij is de allerhoogste! Hij is de ware God, die de bevrijding van zijn volk aankondigt, hun goed nieuws brengt. En alleen zijn Getuigen maken zijn grootheid aan de naties bekend. Smalend veroordeelt Jehovah degenen die vertrouwen stellen in afgodenaanbidding; hij doet hun afgoden af als „wind en onwerkelijkheid”. Wat een krachtige reden om de ware God trouw te blijven! Alleen Jehovah is ons volle vertrouwen waard.

[Voetnoten]

^ ¶7 De Grotere Cyrus, die in 1919 „het Israël Gods” uit hun geestelijke gevangenschap bevrijdde, is niemand minder dan Jezus Christus, die sinds 1914 als Koning van Gods hemelse koninkrijk op de troon zit. — Galaten 6:16.

^ ¶24 Hoewel Cyrus’ vaderland ten oosten van Babylon lag, kwam hij toen hij zijn definitieve aanval op de stad deed uit het noorden, uit Klein-Azië.

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 19]

Hoewel Cyrus een heiden is, wordt hij uitverkoren om Gods werk te doen

[Illustratie op blz. 21]

De naties vertrouwen op levenloze afgoden

[Illustraties op blz. 27]

Israël zal als „een dorsslede” ’de bergen verbrijzelen’