Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Troost voor Gods volk

Troost voor Gods volk

Hoofdstuk twaalf

Troost voor Gods volk

Jesaja 51:1-23

1. Wat zijn de sombere vooruitzichten voor Jeruzalem en haar inwoners, maar welke hoop is er?

ZEVENTIG jaar — de normale levensduur van een mens — zo lang zal de natie Juda in Babylon in ballingschap verblijven (Psalm 90:10; Jeremia 25:11; 29:10). De meeste in ballingschap gevoerde Israëlieten zullen in Babylon oud worden en sterven. Bedenk eens hoezeer zij vernederd zullen worden door de beschimpingen en spotternijen van hun vijanden. Denk ook eens aan de smaad die op hun God, Jehovah, geworpen zal worden wanneer de stad waar hij zijn naam heeft gevestigd, zo lang woest en verlaten ligt (Nehemia 1:9; Psalm 132:13; 137:1-3). De geliefde tempel, die met Gods heerlijkheid vervuld werd toen hij door Salomo werd ingewijd, zal er niet meer zijn (2 Kronieken 7:1-3). Wat een sombere vooruitzichten! Maar Jehovah voorzegt bij monde van Jesaja een herstel (Jesaja 43:14; 44:26-28). In hoofdstuk 51 van het boek Jesaja vinden wij verdere profetieën met troost en geruststelling als thema.

2. (a) Tot wie richt Jehovah, bij monde van Jesaja, zijn boodschap van troost? (b) Hoe jagen getrouwe joden rechtvaardigheid na?

2 Tegen degenen in Juda die hun hart tot hem neigen, zegt Jehovah: „Luistert naar mij, gij die rechtvaardigheid najaagt, gij die Jehovah zoekt” (Jesaja 51:1a). ’Rechtvaardigheid najagen’ impliceert actie. Zij die ’rechtvaardigheid najagen’ zullen niet slechts beweren Gods volk te zijn. Zij zullen er ijverig naar streven rechtvaardig te zijn en in harmonie met Gods wil te leven (Psalm 34:15; Spreuken 21:21). Zij zullen op Jehovah vertrouwen als de enige Bron van rechtvaardigheid en zij zullen ’Jehovah zoeken’ (Psalm 11:7; 145:17). Niet dat zij nog niet zullen weten wie Jehovah is of hoe zij in gebed tot hem kunnen naderen, nee, zij zullen veeleer proberen nader tot hem te komen door hem te aanbidden, zich in gebed tot hem te richten en bij alles wat zij doen zijn leiding te zoeken.

3, 4. (a) Wie is „de rots” waaruit de joden zijn gehouwen, en wie is „de uitholling van de put” waaruit zij zijn gegraven? (b) Waarom zal het vertroostend voor de joden zijn aan hun voorouders te denken?

3 Maar degenen die werkelijk rechtvaardigheid najagen, zijn betrekkelijk schaars in Juda, en daardoor zouden zij moedeloos en zwaarmoedig kunnen zijn. Aan de hand van de illustratie van een steengroeve moedigt Jehovah hen aan: „Ziet naar de rots waaruit gij gehouwen zijt, en naar de uitholling van de put waaruit gij gegraven zijt. Ziet naar Abraham, uw vader, en naar Sara, die u geleidelijk met barensweeën voortbracht. Want hij was één enkele persoon toen ik hem riep, en ik ging ertoe over hem te zegenen en hem tot velen te maken” (Jesaja 51:1b, 2). „De rots” waaruit de joden zijn gehouwen, is Abraham, een historische figuur waar de natie Israël zeer trots op is (Mattheüs 3:9; Johannes 8:33, 39). Hij is de stamvader, de menselijke oorsprong, van de natie. „De uitholling van de put” is Sara, en uit haar schoot kwam Israëls voorvader Isaäk.

4 Abraham en Sara hadden hun vruchtbare jaren achter zich liggen en zij waren kinderloos. Toch beloofde Jehovah Abraham te zegenen en „hem tot velen te maken” (Genesis 17:1-6, 15-17). Doordat God hun het voortplantingsvermogen teruggaf, brachten Abraham en Sara op hoge leeftijd een kind voort en uit hem is Gods verbondsnatie ontstaan. Op die manier maakte Jehovah die ene man tot vader van een grote natie waarvan het aantal zo ontelbaar bleek te zijn als de sterren aan de hemel (Genesis 15:5; Handelingen 7:5). Als Jehovah Abraham zo uit een ver land kon laten komen en hem tot een machtige natie kon maken, kan hij stellig zijn belofte vervullen om een getrouw overblijfsel uit hun ballingschap in Babylon te bevrijden, hen terug te brengen naar hun eigen land en hen nogmaals tot een grote natie te vormen. Gods belofte aan Abraham werd vervuld; zijn belofte aan die joden in ballingschap zal ook verwezenlijkt worden.

5. (a) Wie beelden Abraham en Sara af? Leg dat uit. (b) Wie voeren in de laatste vervulling hun oorsprong terug tot „de rots”?

5 Het symbolische uithouwen in Jesaja 51:1, 2 heeft waarschijnlijk een verdere toepassing. In Deuteronomium 32:18 wordt Jehovah „de Rots” genoemd die Israël verwekte en het „voortbracht met barensweeën”. In deze laatste uitdrukking wordt het Hebreeuwse werkwoord gebruikt dat ook in Jesaja 51:2 staat in verband met het baren van Israël door Sara. Abraham is dan ook een profetische afschaduwing van Jehovah, de Grotere Abraham. Abrahams vrouw, Sara, is een passende afbeelding van Jehovah’s universele hemelse organisatie van geestelijke schepselen, in de Heilige Schrift als Gods vrouw of echtgenote voorgesteld (Genesis 3:15; Openbaring 12:1, 5). In de laatste vervulling van deze woorden van Jesaja’s profetie is de natie die uit „de rots” ontstaat „het Israël Gods”, de gemeente van met de geest gezalfde christenen, die met Pinksteren 33 G.T. werd geboren. Zoals in voorgaande hoofdstukken van dit boek is besproken, ging die natie in 1918 in Babylonische gevangenschap maar werd ze in 1919 in een toestand van geestelijke voorspoed teruggebracht. — Galaten 3:26-29; 4:28; 6:16.

6. (a) Wat staat het land Juda te wachten, en welk herstel zal nodig zijn? (b) Aan welk hedendaags herstel doet Jesaja 51:3 ons denken?

6 Jehovah’s troost voor Sion of Jeruzalem omvat meer dan slechts een belofte om een volkrijke natie voort te brengen. Wij lezen: „Jehovah zal Sion stellig troosten. Hij zal wis en zeker al haar verwoeste plaatsen troosten, en hij zal haar wildernis als Eden maken en haar woestijnvlakte als de tuin van Jehovah. Ja, uitbundige vreugde en verheuging zullen in haar gevonden worden, dankzegging en de stem van melodie” (Jesaja 51:3). In de zeventig jaar dat het land Juda woest ligt, zal het vervallen tot een wildernis, overwoekerd door braam- en doornstruiken en andere wilde vegetatie (Jesaja 64:10; Jeremia 4:26; 9:10-12). Wanneer de joden zich opnieuw in Juda vestigen, zullen zij het land dus ook moeten terugbrengen in de oude staat. Het zal veranderd worden in een Edense hof met goed bewaterde productieve velden en vruchtbare boomgaarden. Het zal zijn alsof de grond zich verheugt. In vergelijking met de desolate toestand tijdens de ballingschap zal het land een paradijs gelijk zijn. Het gezalfde overblijfsel van het Israël Gods ging in 1919 in geestelijke zin net zo’n paradijs binnen. — Jesaja 11:6-9; 35:1-7.

Redenen voor vertrouwen in Jehovah

7, 8. (a) Wat betekent Jehovah’s oproep om hem gehoor te geven? (b) Waarom is het belangrijk dat Juda acht slaat op Jehovah?

7 Jehovah vraagt opnieuw de aandacht wanneer hij zegt: „Schenkt aandacht aan mij, o mijn volk; en gij nationale groep van mij, geeft míj gehoor. Want een wet zal van mij uitgaan, en mijn rechterlijke beslissing zal ik zelfs doen rusten als een licht voor de volken. Mijn rechtvaardigheid is nabij. Mijn redding zal stellig te voorschijn treden, en mijn eigen armen zullen zelfs de volken richten. Op mij zullen zelfs de eilanden hopen, en op mijn arm zullen ze wachten.” — Jesaja 51:4, 5.

8 Jehovah’s oproep om hem gehoor te geven, betekent meer dan alleen zijn boodschap aanhoren. Het betekent aandacht schenken met de bedoeling naar het gehoorde te handelen (Psalm 49:1; 78:1). De natie moet inzien dat Jehovah de Bron van onderricht, gerechtigheid en redding is. Hij alleen is de Bron van geestelijke verlichting (2 Korinthiërs 4:6). Hij is de uiteindelijke Rechter der mensheid. De wetten en rechterlijke beslissingen die Jehovah uitvaardigt, zijn een licht voor hen die zich erdoor laten leiden. — Psalm 43:3; 119:105; Spreuken 6:23.

9. Wie behalve Gods verbondsvolk zullen voordeel trekken van Jehovah’s reddingsdaden?

9 Dit alles zal niet alleen gelden voor Gods verbondsvolk maar ook voor rechtvaardig gezinde mensen elders, op de meest afgelegen eilanden zelfs. Zij zullen niet teleurgesteld worden in hun vertrouwen in God en in zijn vermogen handelend ten behoeve van zijn getrouwe dienstknechten op te treden en hen te redden. Zijn kracht of macht, afgebeeld door zijn arm, is zeker; die kan door niemand tegengehouden worden (Jesaja 40:10; Lukas 1:51, 52). Evenzo zijn in deze tijd door de ijverige prediking van de overgebleven leden van het Israël Gods miljoenen, velen van afgelegen eilanden, ertoe gekomen zich tot Jehovah te wenden en geloof in hem te stellen.

10. (a) Welke waarheid zal koning Nebukadnezar wel moeten leren? (b) Aan welke „hemel” en „aarde” zal een eind worden gemaakt?

10 Jehovah wijst vervolgens op een waarheid die koning Nebukadnezar van Babylon zal moeten leren. Niets in de hemel of op aarde kan Jehovah verhinderen zijn wil te volbrengen (Daniël 4:34, 35). Wij lezen: „Heft uw ogen naar de hemel zelf, en ziet naar de aarde beneden. Want zelfs de hemel moet in flarden uiteenvallen net als rook, en als een kleed zal de aarde zelf verslijten, en haar bewoners zelf zullen sterven als louter een mug. Maar wat mijn redding betreft, die zal zelfs tot onbepaalde tijd blijken te zijn, en míjn rechtvaardigheid zal niet verbroken worden” (Jesaja 51:6). Hoewel het tegen het beleid van de Babylonische monarchen indruist gevangenen naar huis terug te laten keren, zal Jehovah’s redding van zijn volk niet verijdeld worden (Jesaja 14:16, 17). De Babylonische „hemel” — de heersende machten — zal verpletterend verslagen worden. De Babylonische „aarde” — de onderdanen van die heersende machten — zal geleidelijk tenietgaan. Ja, zelfs de grootste macht van die tijd kan geen stand houden tegen Jehovah’s macht of zijn reddingsdaden verhinderen.

11. Waarom is de volledige vervulling van de profetie dat er een eind zou komen aan de Babylonische „hemel” en „aarde”, aanmoedigend voor hedendaagse christenen?

11 Wat aanmoedigend is het voor hedendaagse christenen te weten dat deze profetische woorden volledig in vervulling zijn gegaan! Waarom? Omdat de apostel Petrus soortgelijke uitdrukkingen gebruikte in verband met een nog toekomstige gebeurtenis. Hij sprak over de snel naderende dag van Jehovah, „waardoor de hemelen brandend ontbonden zullen worden en de elementen, intens heet, zullen smelten!” Vervolgens zei hij: „Er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen” (2 Petrus 3:12, 13; Jesaja 34:4; Openbaring 6:12-14). Hoewel de machtige naties en hun trotse met sterren te vergelijken heersers zich niets aantrekken van Jehovah, zullen zij op zijn bestemde tijd teniet worden gedaan — net zo gemakkelijk worden verpletterd als een simpele mug (Psalm 2:1-9). Alleen Gods rechtvaardige regering zal eeuwig heersen, over een rechtvaardige mensenmaatschappij. — Daniël 2:44; Openbaring 21:1-4.

12. Waarom behoeven Gods dienstknechten niet bevreesd te zijn wanneer zij door menselijke tegenstanders worden belasterd?

12 Jehovah richt zich tot de mensen ’die rechtvaardigheid najagen’ als hij nu zegt: „Luistert naar mij, gij die rechtvaardigheid kent, het volk in welks hart mijn wet is. Weest niet bevreesd voor de smaad van sterfelijke mensen, en wordt niet met verschrikking geslagen enkel wegens hun beschimpende woorden. Want de mot zal hen opeten als waren zij een kleed, en de kleermot zal hen opeten als waren zij wol. Maar wat mijn rechtvaardigheid betreft, die zal zelfs tot onbepaalde tijd blijken te zijn, en mijn redding tot ontelbare geslachten” (Jesaja 51:7, 8). Zij die op Jehovah vertrouwen, zullen worden belasterd en gesmaad wegens hun moedige standpunt, maar dat is niet iets om bang voor te zijn. De smaders zijn niets dan sterfelijke mensen die ’opgegeten’ zullen worden zoals een wollen kledingstuk door een mot wordt opgegeten. * Net als de getrouwe joden uit de oudheid hebben ware christenen thans geen reden om hun tegenstanders, wie dan ook, te vrezen. Jehovah, de eeuwige God, is hun redding (Psalm 37:1, 2). De smaad van Gods vijanden geldt als bewijs dat Jehovah’s volk zijn geest bezit. — Mattheüs 5:11, 12; 10:24-31.

13, 14. Waar staan de termen „Rahab” en „het zeemonster” voor, en hoe wordt het „verpletterd” en „doorboord”?

13 Jesaja roept Jehovah als het ware op tot actie ten behoeve van Zijn verbannen volk als hij zegt: „Ontwaak, ontwaak, bekleed u met sterkte, o arm van Jehovah! Ontwaak als in de dagen van weleer, als in de geslachten van lang vervlogen tijden. Zijt gij het niet die Rahab hebt verpletterd, die het zeemonster hebt doorboord? Zijt gij het niet die de zee hebt drooggelegd, de wateren van de grote diepte? Die de diepten van de zee tot een weg hebt gemaakt, waarlangs de teruggekochten konden overtrekken?” — Jesaja 51:9, 10.

14 De historische voorbeelden waarover Jesaja het heeft, zijn goedgekozen. Elke Israëliet is op de hoogte van de bevrijding van de natie uit Egypte en de doortocht door de Rode Zee (Exodus 12:24-27; 14:26-31). De termen „Rahab” en „het zeemonster” duiden op Egypte onder de Farao die Israëls uittocht uit Egypte wilde verhinderen (Psalm 74:13; 87:4; Jesaja 30:7). Het oude Egypte leek op een monsterlijke slang waarvan de kop in de Nijldelta lag en het langgerekte lichaam zich honderden kilometers door het vruchtbare Nijldal uitstrekte (Ezechiël 29:3). Maar dit monster werd verpletterd toen Jehovah er de tien plagen over uitstortte. Het werd doorboord, zwaar verwond en verzwakt toen zijn leger werd vernietigd in de wateren van de Rode Zee. Ja, Jehovah toonde de macht van zijn arm bij zijn bemoeienissen met Egypte. Zal hij dan minder bereid zijn om voor zijn in Babylonische ballingschap verkerende volk te strijden?

15. (a) Wanneer en hoe zullen de droefheid en het zuchten van Sion wegvlieden? (b) Wanneer vloden de droefheid en het zuchten in moderne tijden weg voor het Israël Gods?

15 De profetie werpt vervolgens een vooruitblik op Israëls bevrijding uit Babylon: „Ja, dan zullen de losgekochten van Jehovah terugkeren, en zij moeten naar Sion komen met vreugdegeroep, en verheuging tot onbepaalde tijd zal op hun hoofd zijn. Tot uitbundige vreugde en verheuging zullen zij geraken. Droefheid en zuchten zullen stellig wegvlieden” (Jesaja 51:11). Hoe triest hun situatie in Babylon ook mag zijn, zij die Jehovah’s rechtvaardigheid zoeken, hebben heerlijke vooruitzichten. De tijd zal komen dat er geen droefheid en zuchten meer zullen zijn. Vreugdegeroep, verheuging en uitbundige vreugde zullen uit de mond van de losgekochten of verlosten gehoord worden. In de hedendaagse vervulling van die profetische woorden werd het Israël Gods in 1919 bevrijd uit Babylonische gevangenschap. Zij keerden vol vreugde tot hun geestelijke toestand terug, en die vreugde is tot op deze dag gebleven.

16. Welke prijs wordt er betaald om de joden los te kopen?

16 Wat zal de prijs zijn voor de loskoping van de joden? Jesaja’s profetie heeft al onthuld dat Jehovah „Egypte als losprijs voor u [geeft], Ethiopië en Seba voor u in de plaats” (Jesaja 43:1-4). Dat ligt nog in de toekomst. Na Babylon veroverd en de joodse ballingen vrijgelaten te hebben, zal het Perzische Rijk Egypte, Ethiopië en Seba veroveren. Die zullen in de plaats van de zielen van de Israëlieten gegeven worden. Dat strookt met het beginsel in Spreuken 21:18: „De goddeloze is een losprijs voor de rechtvaardige; en wie verraderlijk handelt, neemt de plaats in van de oprechten.”

Verdere geruststelling

17. Waarom behoeven de joden de woede van Babylon niet te vrezen?

17 Jehovah stelt zijn volk verder gerust: „Ik — ikzelf ben het die ulieden troost. Wie zijt gij dat gij bevreesd zoudt zijn voor een sterfelijk mens die zal sterven, en voor een mensenzoon die tot louter groen gras gemaakt zal worden? En dat gij Jehovah, uw Maker, zoudt vergeten, die de hemelen uitspande en de aarde grondvestte, zodat gij voortdurend, de gehele dag, in angst verkeerde wegens de woede van degene die u insloot, alsof hij het er volkomen op toelegde u in het verderf te storten? En waar is de woede van degene die u insloot?” (Jesaja 51:12, 13) Er liggen jaren van ballingschap in het verschiet. Toch is er geen reden om de woede van Babylon te vrezen. Hoewel die natie, de derde wereldmacht die in de bijbel wordt genoemd, Gods volk zal overwinnen en zal proberen ’hen in te sluiten’ of het hun onmogelijk te maken te ontsnappen, weten getrouwe joden dat Jehovah de val van Babylon door de hand van Cyrus heeft voorzegd (Jesaja 44:8, 24-28). In tegenstelling tot de Schepper — de eeuwige God, Jehovah — zullen de inwoners van Babylon vergaan als gras dat verdort onder de felle stralen van de zon in het droge jaargetijde. Waar zullen hun dreigementen en woede dan zijn? Wat onverstandig is het de mens te vrezen en Jehovah, de Maker van hemel en aarde, te vergeten!

18. Wat verzekert Jehovah zijn volk, hoewel zij een tijdlang gevangenen zullen zijn?

18 Hoewel Jehovah’s volk zich een tijdlang in gevangenschap zal bevinden, ’kromgesloten’ als het ware, zal hun bevrijding plotseling komen. Zij zullen niet in Babylon omgebracht worden of als gevangenen de hongerdood sterven — levenloos in Sjeool, de kuil, belanden (Psalm 30:3; 88:3-5). Jehovah verzekert hun: De kromgeslotene zal stellig spoedig losgelaten worden, opdat hij niet de dood ingaat in de kuil en opdat zijn brood hem niet ontbreekt.” — Jesaja 51:14.

19. Waarom kunnen getrouwe joden het volste vertrouwen hebben in Jehovah’s woorden?

19 Sion nog steeds troostend vervolgt Jehovah: „Maar ik, Jehovah, ben uw God, die de zee opzweept, opdat haar golven onstuimig worden. Jehovah der legerscharen is zijn naam. En ik zal mijn woorden in uw mond leggen, en met de schaduw van mijn hand zal ik u stellig bedekken, om de hemel te planten en de aarde te grondvesten en tot Sion te zeggen: ’Gij zijt mijn volk’” (Jesaja 51:15, 16). De bijbel maakt herhaaldelijk melding van Gods vermogen om zijn macht over de zee uit te strekken en die te beheersen (Job 26:12; Psalm 89:9; Jeremia 31:35). Hij heeft absolute controle over de natuurkrachten, zoals hij liet zien toen hij zijn volk uit Egypte bevrijdde. Wie is ook maar enigszins met „Jehovah der legerscharen” te vergelijken? — Psalm 24:10.

20. Welke „hemelen” en „aarde” zullen tot bestaan komen wanneer Jehovah Sion herstelt, en welke troostende woorden zal hij uiten?

20 De joden blijven Gods verbondsvolk en Jehovah verzekert hun dat zij terug zullen keren naar hun eigen land, om opnieuw onder zijn Wet te leven. Zij zullen daar Jeruzalem en de tempel herbouwen en hun verantwoordelijkheden weer opnemen krachtens het verbond dat hij via Mozes met hen gesloten heeft. Wanneer het land weer bevolkt begint te worden met de gerepatrieerde Israëlieten en hun huisdieren, zal er „een nieuwe aarde” tot bestaan komen. Daarover zullen „nieuwe hemelen”, een nieuw regeringsstelsel, komen te staan (Jesaja 65:17-19; Haggaï 1:1, 14). Jehovah zal opnieuw tegen Sion zeggen: „Gij zijt mijn volk.”

Een oproep tot actie

21. Welke oproep tot actie doet Jehovah?

21 Nu Jehovah Sion heeft gerustgesteld, doet hij een oproep tot actie. Sprekend alsof het eind van haar lijden reeds daar is, zegt hij: „Ontwaak, ontwaak, sta op, o Jeruzalem, gij die uit de hand van Jehovah zijn beker van woede gedronken hebt. De kelk, de beker die doet waggelen, hebt gij gedronken, leeggeslurpt” (Jesaja 51:17). Ja, Jeruzalem moet opstaan uit haar rampzalige toestand en haar vroegere positie en luister herwinnen. De tijd zal komen dat ze de symbolische beker van goddelijke vergelding tot de laatste druppel leeggedronken heeft. Er zal niets over zijn van Gods woede op haar.

22, 23. Wat zal Jeruzalem meemaken wanneer ze de beker van Jehovah’s toorn drinkt?

22 Toch zal terwijl Jeruzalem wordt gestraft, geen van haar inwoners, haar „zonen”, kunnen voorkomen wat er gebeurt (Jesaja 43:5-7; Jeremia 3:14). De profetie zegt: „Er was geen van al de zonen die zij had gebaard, die haar geleidde, en er was geen van al de zonen die zij had grootgebracht, die haar bij de hand vatte” (Jesaja 51:18). Wat een lijden zal haar door de Babyloniërs aangedaan worden! „Die twee dingen overkwamen u. Wie zal medegevoel met u hebben? Gewelddadige plundering en verbreking, en honger en zwaard! Wie zal u troosten? Uw eigen zonen zijn bezwijmd. Zij hebben neergelegen aan het boveneinde van alle straten, als het wilde schaap in het net, als degenen die vol zijn van de woede van Jehovah, de bestraffing van uw God.” — Jesaja 51:19, 20.

23 Dat arme Jeruzalem! Ze zal „gewelddadige plundering en verbreking” te verduren krijgen, evenals „honger en zwaard”. Niet in staat haar te leiden en haar op de been te houden, zullen haar „zonen” er hulpeloos bij staan, uitgemergeld, niet sterk genoeg om de Babylonische binnendringers te verjagen. Onmachtig, zwak en uitgeput zullen zij aan het boveneinde of op de hoek van de straten liggen, duidelijk zichtbaar (Klaagliederen 2:19; 4:1, 2). Zij zullen de beker van Gods woede gedronken hebben en zullen zo machteloos zijn als in een net gevangen dieren.

24, 25. (a) Wat zal Jeruzalem niet nogmaals gebeuren? (b) Wie zal na Jeruzalem aan de beurt zijn om de beker van Jehovah’s toorn te drinken?

24 Maar aan deze trieste situatie zal een eind komen. Jesaja zegt troostend: „Daarom, luister alstublieft hiernaar, o vrouw, ellendig en dronken, maar niet van wijn. Dit heeft uw Heer, Jehovah, ja, uw God, die voor zijn volk de rechtsstrijd voert, gezegd: ’Zie! Ik wil de beker die doet waggelen, uit uw hand nemen. De kelk, mijn beker van woede — gij zult die in het vervolg niet meer drinken. En ik wil hem geven in de hand van hen die u irriteren, die tot uw ziel hebben gezegd: „Buig u neer, opdat wij over u heen kunnen gaan”, zodat gij uw rug als de aarde placht te maken en als de straat voor hen die erover gingen’” (Jesaja 51:21-23). Na Jeruzalem getuchtigd te hebben, is voor Jehovah het moment daar om met mededogen te handelen en van een vergevensgezinde geest tegenover haar blijk te geven.

25 Jehovah zal zijn woede nu van Jeruzalem afwenden en die op Babylon richten. Babylon zal Jeruzalem met de grond gelijkgemaakt en vernederd hebben (Psalm 137:7-9). Maar Jeruzalem zal niet nogmaals zo’n beker aangereikt krijgen door Babylon of zijn bondgenoten. In plaats daarvan zal de beker uit Jeruzalems hand worden genomen en gegeven worden aan degenen die zich verheugd hebben over haar schande (Klaagliederen 4:21, 22). Babylon zal neervallen, stomdronken (Jeremia 51:6-8). Ondertussen zal Sion opstaan! Wat een ommekeer! Uit dat vooruitzicht kan Sion beslist troost putten. En Jehovah’s dienstknechten kunnen er zeker van zijn dat zijn naam door zijn reddingsdaden geheiligd zal worden.

[Voetnoot]

^ ¶12 De mot waarop hier wordt gedoeld is kennelijk de gewone kleermot, en dan vooral in het schadelijke larvestadium.

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 167]

Jehovah, de Grotere Abraham, is „de rots” waaruit zijn volk is „gehouwen”

[Illustratie op blz. 170]

Tegenstanders van Gods volk zullen verdwijnen, zoals een door motten opgegeten kledingstuk

[Illustratie op blz. 176, 177]

Jehovah heeft laten zien dat hij bij machte is de elementen te beheersen

[Illustratie op blz. 178]

De beker waaruit Jeruzalem gedronken zal hebben, moet aan Babylon en haar bondgenoten worden doorgegeven