Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Instinct — Vóór de geboorte geprogrammeerde wijsheid

Instinct — Vóór de geboorte geprogrammeerde wijsheid

Hoofdstuk 13

Instinct — Vóór de geboorte geprogrammeerde wijsheid

1. Wat zei Darwin over instinct?

„VELE instincten zijn zo wonderlijk dat de lezer waarschijnlijk zal denken dat het ontstaan ervan een onoverkomelijk probleem vormt voor mijn theorie”, schreef Darwin. Hij was blijkbaar van mening dat instinct een onoplosbare moeilijkheid vormde, want zijn volgende zin luidde: „Ik wil vooropstellen dat ik geen uitspraken wil doen over de oorsprong van geestelijke vermogens, net zo min als over die van het leven zelf.”1

2. Hoe denken sommige geleerden thans over instinct?

2 Met het verklaren van instinct zijn de geleerden nog niets verder gekomen dan Darwin in zijn tijd. Eén evolutionist zegt: „Het is gewoon een feit dat het genetische mechanisme niet het geringste spoor vertoont van een vermogen om specifieke gedragspatronen door te geven. . . . Wanneer wij ons afvragen hoe elk instinctief gedragspatroon eigenlijk is ontstaan en erfelijk werd vastgelegd, krijgen wij geen antwoord.”2

3, 4. Wat heeft één boek te zeggen over de wijze waarop het trekinstinct is ontstaan, en waarom schiet deze uitleg te kort?

3 Toch heeft een wijdverspreid boek over vogels in tegenstelling tot Darwin en andere evolutionisten niet de minste moeite met het verklaren van een van de raadselachtigste instincten — het instinct dat met de vogeltrek te maken heeft. Het zegt: „Er bestaat geen twijfel over dat het een evolutieproces is geweest: vogels die uit een warm klimaat afkomstig waren, hebben zich waarschijnlijk buiten hun gebied verspreid op zoek naar voedsel.”3

4 Kan zo’n simplistisch antwoord de verklaring vormen voor de verbazingwekkende prestaties van vele trekvogels? Geleerden weten dat zulke zwerftochten en aangeleerde gedragspatronen niet in de genetische code worden opgenomen en dus niet door het nageslacht worden geërfd. Men geeft toe dat de trek een instinctieve aangelegenheid is en „onafhankelijk van vroegere ervaringen”.4 Beschouw eens een paar voorbeelden.

Ontzagwekkende prestaties van trekvogels

5. Welke trek maakt de Noordse stern tot lange-afstandskampioen, en welke vraag is door een geleerde opgeworpen?

5 De lange-afstandskampioenen zijn de Noordse sternen. Ze broeden in het verre Noorden binnen de poolcirkel, en aan het einde van de zomer vliegen ze zuidwaarts om de Antarctische zomer door te brengen op het pakijs bij de zuidpool. Soms vliegen ze het hele vasteland van Antarctica rond voordat ze weer koers zetten naar het noorden en naar het noordpoolgebied terugkeren. Op die manier voltooien ze een jaarlijkse trektocht van ruim 35.000 kilometer. In beide poolstreken zijn rijke voedselvoorraden aanwezig, en dus stelt een geleerde de vraag: „Hoe hebben ze ooit het bestaan van die voedselbronnen zo ver uit elkaar ontdekt?”5 De evolutie heeft geen antwoord.

6, 7. Wat lijkt vreemd in verband met de trek van de zwartkopzanger, en welke vragen doen ons de enorme omvang van zijn prestatie beseffen?

6 Even onverklaarbaar voor de evolutie is de trek van de zwartkopzanger. Het is een klein vogeltje dat slechts 20 gram weegt. Toch reist hij in het najaar van Alaska naar de oostkust van Canada of New England, propt zich vol met voedsel, slaat vet op en wacht dan op een koufront. Wanneer dat arriveert, vertrekt het vogeltje. Zijn uiteindelijke bestemming is Zuid-Amerika, maar hij vliegt eerst richting Afrika. Boven de Atlantische Oceaan, op een hoogte van 6000 meter, laat hij zich door een daar heersende wind naar Zuid-Amerika meevoeren.

7 Hoe weet de zwartkopzanger dat hij op het koufront moet wachten, en dat dat goed weer en wind mee betekent? Hoe weet hij dat hij steeds hoger moet gaan vliegen, waar de lucht ijl en koud is en 50 procent minder zuurstof bevat? Hoe weet hij dat alleen op die hoogte de wind waait die hem naar Zuid-Amerika zal voeren? Hoe weet hij dat hij in de richting van Afrika moet vliegen ter compensatie van het feit dat deze wind hem in zuidwestelijke richting drijft? De zwartkopzanger heeft geen bewuste kennis van dit alles. Op deze 3900 kilometer lange reis over zee, zonder enig herkenningspunt, drie of vier dagen en nachten achtereen, wordt hij slechts door zijn instinct geleid.

8. Welke prestaties in verband met de trek worden hier nog meer genoemd?

8 Ooievaars verblijven ’s zomers in Europa, maar vliegen zo’n 13.000 kilometer om in Zuid-Afrika te overwinteren. Amerikaanse goudplevieren reizen van de arctische toendra naar de pampa’s in Argentinië. Bepaalde plevierachtigen trekken nog eens 1600 kilometer voorbij de pampa’s naar de punt van Zuid-Amerika. Tahitiaanse wulpen vliegen 9600 kilometer boven de oceaan, van Alaska naar Tahiti en andere eilanden. In een veel kortere vlucht, maar net zo opmerkelijk gezien zijn afmeting, vliegt het ongeveer 3 gram wegende robijnkeeltje (een kolibrie) op zijn trektocht van 960 kilometer dwars over de Golf van Mexico, waarbij hij 25 uur lang 75 maal per seconde met zijn vleugeltjes slaat. Meer dan zes miljoen vleugelslagen achtereen!

9. (a) Waaruit blijkt dat het vermogen om te trekken niet is aangeleerd, maar vóór de geboorte geprogrammeerd moet zijn? (b) Welke experimenten met een Noordse pijlstormvogel en met postduiven tonen aan dat deze vogels bedreven navigators zijn?

9 Vele trekvluchten worden door jonge vogels de eerste keer ondernomen zonder dat de volwassen vogels erbij zijn. Jonge langstaartkoekoeken van Nieuw-Zeeland reizen 6400 kilometer naar eilanden in de Grote Oceaan en voegen zich daar bij hun ouders die al eerder waren vertrokken. Noordse pijlstormvogels trekken van Wales naar Brazilië en laten hun jongen achter, die dan volgen zodra ze kunnen vliegen. Eén pijlstormvogel volbracht de reis in 16 dagen, een gemiddelde van 740 kilometer per dag. Een andere pijlstormvogel werd van Wales naar Boston gebracht, ver weg van zijn normale trekroute. Toch keerde hij in 12 1/2 dag naar zijn nest in Wales terug, een reis van ruim 5100 kilometer. Postduiven die 1000 kilometer in welke richting dan ook worden weggebracht, keren in één dag naar hun hok terug.

10. Uit welk experiment bleek het navigatievermogen van de Adéliepinguïns?

10 Een laatste voorbeeld nog: vogels die niet vliegen maar lopen en zwemmen — de Adéliepinguïns. Wanneer ze 1900 kilometer van hun kolonie werden verwijderd en weer werden vrijgelaten, oriënteerden ze zich snel en gingen niet direct terug naar hun eigen kolonie waaruit ze waren weggehaald, maar zetten regelrecht koers naar de open zee op zoek naar voedsel. Vanuit de zee keerden ze ten slotte terug naar de kolonie. De bijna volkomen donkere winters brengen ze op zee door. Maar hoe kunnen de pinguïns zich tijdens de donkere winter oriënteren? Niemand weet het.

11. Wat is noodzakelijk, willen vogels zulke verbazingwekkende prestaties op het gebied van de navigatie kunnen leveren?

11 Hoe leveren vogels deze staaltjes van navigatie? Uit experimenten blijkt dat ze wellicht gebruik maken van de zon en de sterren. Ze schijnen een inwendige klok te bezitten waarmee ze corrigeren voor de beweging van deze hemellichamen. Maar als de lucht nu bewolkt is? Op zijn minst enkele vogels hebben een ingebouwd magnetisch kompas dat ze dan gebruiken. Maar er is meer nodig dan een kompasrichting. Ze hebben een „landkaart” in hun hersenen nodig, met zowel het vertrekpunt als de bestemming erop. En op de landkaart moet de route aangegeven zijn, aangezien deze maar zelden een rechte lijn vormt. Maar niets van dit alles heeft nut als ze niet weten waar ze zich op de kaart bevinden! De pijlstormvogel moest weten waar hij was toen hij in Boston werd losgelaten, om te weten in welke richting Wales lag. De postduif moest weten waar men hem heen had gebracht, voordat hij de weg naar zijn hok kon bepalen.

12. (a) Wat zei Jeremia over de vogeltrek, wanneer zei hij het, en waarom is dit opmerkelijk? (b) Waarom zullen wij wellicht nooit alle details omtrent de trek weten?

12 Nog in de middeleeuwen werd het feit dat vogels op grote schaal trekken, door velen in twijfel getrokken, maar de bijbel sprak er al in de zesde eeuw v.G.T. over: „De ooievaar in de lucht weet de tijd voor de trek, de duif en de gierzwaluw en de draaihals weten de tijd van terugkeer.” Men is inmiddels veel te weten gekomen, maar veel blijft nog een mysterie. Of u het nu prettig vindt of niet, wat de bijbel zegt is waar: „Hij heeft de mens een besef van het verleden en de toekomst gegeven, maar niet het vermogen om Gods werk van het begin tot het eind te doorgronden.” — Jeremia 8:7; Prediker 3:11, The New English Bible.

Andere navigators

13. Wat zijn behalve vogels nog enkele andere dieren die trekken?

13 Kariboes in Alaska trekken ’s winters zo’n 1300 kilometer naar het zuiden. Veel walvissen reizen wel 10.000 kilometer vanuit het noordpoolgebied en weer terug. Pelsrobben trekken heen en weer tussen de Pribilov Eilanden en zuidelijk Californië, gebieden die 4800 kilometer uit elkaar liggen. Zeeschildpadden navigeren tussen de Braziliaanse kust en het kleine eilandje Ascension, zo’n 2250 kilometer verderop in de Atlantische Oceaan. Sommige krabben trekken wel 240 kilometer over de oceaanbodem. Zalmen verlaten de rivier waar ze zijn geboren en brengen een paar jaar in de oceaan door, maar keren dan weer over een afstand van honderden kilometers terug naar hun geboorterivier. Jonge palingen die in de Sargasso Zee, een deel van de Atlantische Oceaan, zijn geboren, brengen het grootste deel van hun leven in de zoetwaterrivieren in de Verenigde Staten en Europa door, maar keren naar de Sargasso Zee terug om kuit te schieten.

14. Wat is er verbazingwekkend aan de trek van monarchvlinders, en welk mysterie is onopgelost?

14 Monarchvlinders verlaten Canada in het najaar, en vele overwinteren in Californië of Mexico. Sommige vluchten zijn langer dan 3200 kilometer. Eén monarchvlinder legde in één dag 130 kilometer af. Ze strijken neer op beschut staande bomen — in dezelfde bosjes, zelfs op dezelfde bomen, jaar na jaar. Maar het zijn niet dezelfde vlinders! Op hun terugreis in de lente leggen ze eitjes op de zijdeplanten. De nieuwe vlinders die op die manier worden voortgebracht, zetten de trek naar het noorden voort, en de daaropvolgende herfst maken ze dezelfde 3200 kilometer lange reis naar het zuiden als hun ouders hebben gedaan, en strijken op dezelfde bomen neer. Het boek The Story of Pollination zegt: „De vlinders die in het najaar naar het zuiden trekken, zijn jonge exemplaren die de overwinteringsplaatsen nooit eerder hebben gezien. Wat hen in staat stelt ze te vinden, is nog steeds een van die ongrijpbare mysteries van de Natuur.”6

15. Welk ene woord verklaart de wijsheid van dieren?

15 Niet alleen de trek getuigt van instinctieve wijsheid. Dit laat zich gemakkelijk met een paar voorbeelden bewijzen.

Hoe kunnen miljoenen blinde termieten hun werkzaamheden coördineren om hun ingewikkelde nest te bouwen en van air-conditioning te voorzien? Instinct.

Hoe kent een bepaald nachtvlindertje de diverse stappen om kruisbestuiving op de yuccabloem toe te passen, waarbij zowel nieuwe yuccamotten als nieuwe yuccaplanten ontstaan? Instinct.

Hoe kan de spin die in zijn „duikerklok” onder water leeft, weten dat hij wanneer de zuurstof op is een gat in zijn klok moet maken, de verbruikte lucht moet laten ontsnappen, het gat moet dichten en een nieuwe voorraad verse lucht moet gaan halen? Instinct.

Hoe weet de kever die bekendstaat als de mimosaschorsringer dat hij zijn eitjes onder de schors van een mimosatak moet leggen, en daarna ongeveer 30 centimeter in de richting van de stam de schors helemaal rondom moet afknagen zodat de tak afsterft, omdat zijn eitjes in levend hout niet uitkomen? Instinct.

Hoe weet de baby-kangoeroe, bij zijn geboorte ongeveer zo groot als een boon en blind en onontwikkeld, dat hij zich om in leven te blijven op zijn eentje door de vacht van zijn moeder omhoog moet worstelen naar haar buik, in haar buidel moet kruipen, en zich daar aan een van haar tepels moet vasthechten? Instinct.

Hoe vertelt een dansende bij aan andere bijen waar nectar te vinden is, hoeveel er is, hoe ver de vindplaats is, in welke richting, en om welke bloemsoort het gaat? Instinct.

16. Wat vereist al de wijsheid die achter diergedrag schuilt?

16 Met dergelijke vragen zouden wij door kunnen gaan en een heel boek kunnen vullen, en alle vragen zouden hetzelfde antwoord hebben: „Ze zijn instinctief wijs” (Spreuken 30:24). „Hoe was het mogelijk”, vraagt een onderzoeker zich af, „dat zo’n ingewikkelde instinctieve kennis zich kon ontwikkelen en aan opeenvolgende generaties kon worden doorgegeven?”7 Mensen kunnen het niet verklaren. Het kan niet aan evolutie worden toegeschreven. Maar zo’n intelligentie vereist nog steeds een intelligente bron. Zo’n wijsheid vraagt nog steeds om een wijze bron. Ze vraagt om een intelligente, wijze Schepper.

17. Welke evolutionistische redenering kan men beter vermijden?

17 Toch worden al die bewijzen ten gunste van schepping door vele evolutionisten automatisch afgewezen met de woorden dat dit geen zaak voor wetenschappelijke beschouwing is. Laat deze kortzichtige benadering u er niet van weerhouden alle bewijzen te overwegen. In het volgende hoofdstuk wordt nog meer bewijsmateriaal aangevoerd.

[Studievragen]

[Inzet op blz. 160]

Darwin: ’Ik wil geen uitspraken doen over de oorsprong van geestelijke vermogens’

[Inzet op blz. 160]

Op de vraag hoe instinct is ontstaan en erfelijk werd, „krijgen wij geen antwoord”

[Inzet op blz. 167]

„Ze zijn instinctief wijs”

[Kader/Illustraties op blz. 164, 165]

Nestbouw en instinct

„Er bestaat geen enkele aanwijzing”, zegt wetenschappelijk schrijver G. R. Taylor met betrekking tot het genetische mechanisme, „dat het een specifiek soort gedragsprogramma, zoals bijvoorbeeld de opeenvolgende handelingen die bij nestbouw betrokken zijn, kan doorgeven.”a Toch wordt de instinctieve wijsheid in verband met nestbouw doorgegeven, niet onderwezen. Beschouw eens een paar voorbeelden.

Neushoornvogels in Afrika en Azië. Het vrouwtje voert klei aan en metselt de opening van een holte in een boom zo ver dicht dat ze zich nog maar net naar binnen kan wringen. Het mannetje brengt haar nog meer modder en ze sluit de opening totdat er nog maar een spleet over is. Via deze spleet voedert het mannetje haar en de jongen die er naderhand zijn. Wanneer het mannetje niet genoeg voedsel meer kan aanvoeren, breekt het vrouwtje uit, en nu wordt de opening door de jongen gesloten, waarna beide ouders ze voedsel komen brengen. Verscheidene weken later breken de jongen het muurtje af en verlaten het nest. Tussen twee haakjes, is het geen bewijs van doelgericht ontwerp dat het vrouwtje, terwijl ze gevangenzit en niet kan vliegen, volledig in de rui gaat en een nieuw verenkleed krijgt?

Gierzwaluwen. Eén soort maakt zijn nest van speeksel. Voordat het broedseizoen begint, zwellen de speekselklieren op en produceren een taaie, slijmerige afscheiding. Tegelijkertijd krijgen de vogels ook de instinctieve wijsheid om te weten wat ze ermee moeten doen. Ze smeren het tegen een rotswand, voegen er, wanneer het hard is geworden, meer lagen aan toe en hebben ten slotte een komvormig nest. Een andere soort gierzwaluw maakt een nest dat niet groter is dan een dessertlepel, lijmt het op een palmblad en lijmt vervolgens de eitjes in het nest.

Keizerspinguïns dragen een ingebouwd nest. In de Antarctische winter legt het vrouwtje een ei en gaat voor twee of drie maanden weg om te vissen. Het mannetje legt het ei op zijn voeten, die rijk aan bloedvaten zijn, en drapeert er een brede broedplooi overheen die van zijn buik naar beneden hangt. De moeder vergeet vader en baby echter niet. Al gauw nadat het ei is uitgekomen, keert de moeder terug met een maag vol voedsel dat ze voor hen uitbraakt. Dan gaat het mannetje weg om te vissen en neemt moeder de baby op haar voeten en drapeert er haar broedplooi overheen.

De wevervogels in Afrika gebruiken grassen en andere vezels om hun hangende nest te maken. Instinctief gebruiken ze een verscheidenheid aan weefpatronen en verschillende soorten knopen. Sociaal levende wevervogels bouwen een soort flats. Ze maken in sterke boomtakken een rieten dak met een diameter van 4,5 meter, en aan de onderkant daarvan hangen vele paartjes hun nest. Uiteindelijk komen er soms wel meer dan honderd nesten onder dat ene dak te hangen.

De Indische snijdervogel in het zuiden van Azië maakt draad van katoen- of schorsvezels en spinrag, waarbij hij korte stukjes ineendraait om een langere draad te krijgen. Met zijn snavel prikt hij gaatjes langs de randen van een groot blad. Dan trekt hij, terwijl hij zijn snavel als naald gebruikt, met de draad de twee randen van het blad naar elkaar toe, zoals wij met een veter een schoen dichtrijgen. Wanneer hij aan het eind van de draad komt, legt hij er een knoop in om hem vast te zetten, of hij draait er een nieuw stuk aan en naait verder. Op deze manier verandert de snijdervogel het grote blad in een soort kom, en daarin maakt hij dan zijn nest.

De buidelmees gebruikt voor zijn hangende nest behalve grassen ook wollige vezels, zodat zijn werkstuk veel weg heeft van vilt. De basisstructuur van het nest ontstaat door lange grasvezels heen en weer te weven. De vogel duwt de einden van de vezels met zijn bek door het weefsel. Dan neemt hij de kortere vezels van wollig materiaal en duwt die in het weefsel. De werkwijze lijkt wel iets op de techniek van Oosterse tapijtwevers. Deze nesten zijn zo sterk en zacht dat ze wel als beurzen of zelfs pantoffels voor kinderen zijn gebruikt.

De hoornkoet bouwt zijn nest gewoonlijk op een klein vlak eilandje. In zijn woongebied is dit soort eilandjes echter heel zeldzaam en daarom maakt de hoornkoet zijn eigen eiland! Hij kiest zich een geschikte plek in het water en begint er stenen heen te dragen in zijn bek. De stenen worden in het 60 tot 90 centimeter diepe water opgestapeld totdat er een eilandje ontstaat. De basis hiervan kan wel een diameter van 4 meter hebben en de stapel stenen weegt soms wel een ton. Op dit eilandje van stenen brengt de hoornkoet dan plantaardig materiaal waarvan hij zijn grote nest bouwt.

[Illustraties op blz. 161]

De Noordse stern maakt ieder jaar een trektocht van ruim 35.000 kilometer

Hoe weet deze zwartkopzanger met hersenen ter grootte van een erwt zo veel over het weer en over navigatie?

[Illustraties op blz. 162]

Tijdens de trek slaat het robijnkeeltje 25 uur lang 75 maal per seconde met zijn vleugels

Omdat ze geboren zijn met een „landkaart” in hun hersenen, weten trekvogels waar ze zich bevinden en waar ze heen gaan

[Illustratie op blz. 163]

Pinguïns kunnen maandenlang in bijna volkomen duisternis op zee blijven en vervolgens feilloos naar hun kolonie terugkeren

[Illustraties op blz. 166]

Na hun 3200 kilometer lange reis naar het zuiden rusten de monarchvlinders in hun overwinteringsplaats