Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Reusachtige kloven — Kan evolutie ze overbruggen?

Reusachtige kloven — Kan evolutie ze overbruggen?

Hoofdstuk 6

Reusachtige kloven — Kan evolutie ze overbruggen?

1. Wat wordt over hiaten in het fossielenverslag opgemerkt?

FOSSIELEN verschaffen tastbare bewijzen van de verschillende levensvormen die lang voor de komst van de mens bestonden. Maar ze hebben niet de verwachte ondersteuning opgeleverd voor wat de evolutietheorie zegt over de wijze waarop het leven is ontstaan of hoe daarna nieuwe levensvormen tot bestaan zijn gekomen. Francis Hitching zegt over het gebrek aan fossiele overgangsvormen om de biologische hiaten te overbruggen: „Het merkwaardige is dat er een vaste lijn in de fossiele hiaten te herkennen is: de fossielen ontbreken op alle belangrijke plaatsen.”1

2. Hoe vormen fossielen van vissen een voorbeeld van deze hiaten?

2 De belangrijke plaatsen waarnaar hij hier verwijst, zijn de hiaten tussen de hoofdafdelingen van het dierenrijk. Een voorbeeld hiervan is dat men denkt dat vissen uit de ongewervelden, dieren zonder wervelkolom, zijn geëvolueerd. „Vissen duiken in het fossielenverslag op,” zegt Hitching, „schijnbaar uit het niets: mysterieus, plotseling, volledig gevormd.”2 De zoöloog N. J. Berrill zegt over zijn eigen evolutionistische uitleg hoe de vis tot ontstaan is gekomen: „In zekere zin is dit verhaal science fiction.”3

3. Hoe wordt het ontstaan van de hoofdafdelingen van het dierenrijk door de evolutietheorie beschreven?

3 De evolutietheorie gaat uit van de veronderstelling dat vissen amfibieën werden, sommige amfibieën werden reptielen, uit de reptielen ontstonden zowel zoogdieren als vogels, en uiteindelijk werden sommige zoogdieren mensen. In het voorgaande hoofdstuk is aangetoond dat het fossielenverslag deze beweringen niet ondersteunt. In dit hoofdstuk zullen wij ons concentreren op de grootte van de vermeende overgangsstappen. Denkt u, terwijl u verder leest, eens na over de waarschijnlijkheid dat zulke veranderingen spontaan, door het ongeleide toeval, plaatsvinden.

De kloof tussen vissen en amfibieën

4, 5. Wat zijn enkele grote verschillen tussen vissen en amfibieën?

4 Het was de wervelkolom die de vissen onderscheidde van de ongewervelden. Deze wervelkolom zou belangrijke veranderingen moeten ondergaan om de wervelkolom van een amfibie te worden, van een dier dus dat zowel in het water als op het land kan leven. Er moest een bekken aan worden toegevoegd, maar er zijn geen fossiele vissen bekend waaraan te zien is hoe het bekken van amfibieën zich heeft ontwikkeld. In het geval van sommige amfibieën, zoals kikkers en padden, moest de gehele wervelkolom onherkenbaar veranderen. Ook de schedelbeenderen verschillen. Bovendien vereist de evolutie dat bij de vorming van amfibieën de vinnen van de vis zouden veranderen in ledematen met gewrichten en tenen, met in samenhang daarmee grote veranderingen in spieren en zenuwen. Kieuwen moesten in longen veranderen. Bij vissen wordt het bloed door een hart met twee kamers rondgepompt, maar bij amfibieën door een hart met drie kamers.

5 Om de kloof tussen vissen en amfibieën te overbruggen, moest het gehoor een radicale verandering ondergaan. Over het algemeen vangen vissen geluid op via hun lichaam, maar de meeste padden en kikkers hebben een trommelvlies. De tong moest ook veranderen. Geen enkele vis heeft een uitsteekbare tong, maar amfibieën zoals bijvoorbeeld de pad hebben die wel. Amfibieën kunnen bovendien met hun ogen knipperen, aangezien ze een vlies bezitten dat ze over hun ogen kunnen laten glijden om ze schoon te houden.

6. Welke dieren had men als schakels tussen vissen en amfibieën beschouwd, en waarom zijn ze dat niet?

6 Er zijn ijverige pogingen gedaan om de amfibieën in verband te brengen met de een of andere vis als voorouder, maar zonder succes. De longvis was een favoriete kandidaat, omdat hij behalve kieuwen ook een zwemblaas heeft, die hij kan gebruiken om te ademen wanneer hij zich tijdelijk niet in het water bevindt. In het boek The Fishes wordt gezegd: „Het is verleidelijk te denken dat ze op de een of andere manier rechtstreeks verband zouden kunnen houden met de amfibieën waaruit de op het land levende gewervelde dieren zijn voortgekomen. Maar dat is niet het geval; ze vormen een volkomen aparte groep.”4 David Attenborough diskwalificeert zowel de longvis als de coelacanth „omdat de beenderen van hun schedel zozeer verschillen van die van de eerste fossiele amfibieën, dat de een niet van de ander afgeleid kan worden”.5

De kloof tussen amfibieën en reptielen

7. Wat is voor een overgang van amfibieën naar reptielen een van de moeilijkst te verklaren problemen?

7 Pogingen om de kloof tussen amfibieën en reptielen te overbruggen, leveren weer andere ernstige problemen op. Een van de grootste moeilijkheden is de oorsprong van het hardschalige ei. Dieren die er vóór de reptielen waren, legden hun zachte, geleiachtige eieren in het water, waar ze uitwendig werden bevrucht. Reptielen leven op het land en leggen hun eieren op het land, maar het zich ontwikkelende embryo in het ei moet zich toch in een waterig milieu bevinden. Het hardschalige ei was het antwoord. Maar het vereiste tevens een grote verandering in het bevruchtingsproces: Het vroeg om inwendige bevruchting, voordat het ei door een schaal wordt omgeven. Om dit te bewerkstelligen waren nieuwe geslachtsorganen nodig, een nieuw paringsgedrag en nieuwe instincten — en dit alles vormt een reusachtige kloof tussen amfibieën en reptielen.

8, 9. Welke verdere voorzieningen zijn noodzakelijk in verband met het hardschalige ei?

8 Dat het ei door een schaal werd omgeven, vroeg om verdere opmerkelijke veranderingen. Deze moesten het mogelijk maken dat zich daarbinnen een reptiel zou kunnen ontwikkelen en dat het dier zich uiteindelijk uit de schaal zou kunnen bevrijden. Er zijn bijvoorbeeld binnen de schaal verschillende membranen en zakken nodig, zoals het amnion. Dit bevat de vloeistof waarin het embryo groeit. In het boek The Reptiles wordt een ander membraan beschreven, dat het allantoïs wordt genoemd: „In het allantoïs worden afvalstoffen van het embryo opgevangen en opgeslagen; het doet dus dienst als een soort blaas. Het bevat ook bloedvaten die zuurstof opnemen welke via de schaal binnenkomt, en die deze zuurstof naar het embryo leiden.”6

9 Ook andere hierbij betrokken ingewikkelde verschillen zijn niet door de evolutietheorie verklaard. Embryo’s in de eieren van vissen en amfibieën lozen hun afvalstoffen in de vorm van oplosbaar ureum in het omringende water. Maar ureum binnen de hardschalige eieren van reptielen zou dodelijk zijn voor het embryo. In het hardschalige ei is dus een belangrijke chemische verandering tot stand gebracht: de afvalstoffen, onoplosbaar urinezuur, worden in het allantoïs opgeslagen. Bedenk ook dit eens: de eidooier bestaat uit voedsel voor het groeiende reptieleëmbryo, waardoor het zich volledig kan ontwikkelen voordat het uit de schaal kruipt — dit in tegenstelling tot amfibieën, die niet in de volwassen vorm uit het ei komen. En om uit de schaal te komen heeft het embryo als onderscheidend kenmerk een eitand, met behulp waarvan het zich uit zijn gevangenis bevrijdt.

10. Welke klacht werd door een evolutionist geuit?

10 Er is nog veel meer nodig om de kloof tussen amfibieën en reptielen te overbruggen, maar de hier genoemde voorbeelden tonen al aan dat de vele ingewikkelde veranderingen die daartoe vereist zijn, eenvoudig niet aan ongeleid toeval toegeschreven kunnen worden. Geen wonder dat de evolutionist Archie Carr klaagde: „Een van de frustrerende kenmerken van het fossielenverslag van de geschiedenis der gewervelden is, dat het zo weinig laat zien van de evolutie van reptielen in hun vroegste dagen, toen het hardschalige ei zich ontwikkelde.”7

De kloof tussen reptielen en vogels

11, 12. Wat is een belangrijk verschil tussen reptielen en vogels, en hoe trachten sommigen dit raadsel op te lossen?

11 Reptielen zijn koudbloedige dieren, hetgeen betekent dat hun lichaamstemperatuur op en neer gaat met de temperatuur van hun omgeving. Vogels zijn daarentegen warmbloedig; hun lichaam behoudt een betrekkelijk constante inwendige temperatuur, ongeacht de omgevingstemperatuur. Om het raadsel op te lossen hoe warmbloedige vogels uit koudbloedige reptielen zijn ontstaan, zeggen sommige evolutionisten nu dat enkele dinosauriërs (die tot de reptielen behoorden) warmbloedig waren. Maar de algemene zienswijze is nog steeds zoals Robert Jastrow opmerkt: „Dinosauriërs waren, net als alle reptielen, koudbloedige dieren.”8

12 Lecomte du Noüy, de Franse evolutionist, zei met betrekking tot het denkbeeld dat warmbloedige vogels uit koudbloedige reptielen zijn ontstaan: „Dit is nog steeds een van de grootste raadsels der evolutie.” Hij gaf ook toe dat vogels „alle onbevredigende kenmerken van absolute schepping” bezitten9 — onbevredigend, wel te verstaan, voor de evolutietheorie.

13. Wat doen vogels om hun eieren uit te broeden?

13 Hoewel het waar is dat zowel reptielen als vogels eieren leggen, moeten alleen vogels hun eieren uitbroeden. Ze zijn erop gebouwd. Vele vogels hebben een broedvlek op hun borst — een plek waar geen veren groeien en waar zich een netwerk van bloedvaten bevindt om warmte voor de eieren te leveren. Sommige vogels hebben geen broedvlek, maar plukken de veren uit hun borst. Dat vogels hun eieren uitbroeden, vereiste ook dat de evolutie hen van nieuwe instincten zou voorzien — voor het bouwen van het nest, voor het uitbroeden van de eieren en voor het voeden van de jongen — zeer onzelfzuchtige, altruïstische, zorgzame gedragingen waarbij bekwaamheid, hard werk en vrijwillige blootstelling aan gevaar betrokken zijn. Dit alles vormt een reusachtige kloof tussen reptielen en vogels. Maar er is nog veel meer.

14. Welke ingewikkelde opbouw van veren maakt het ongeloofwaardig dat ze uit de schubben van een reptiel zouden zijn ontstaan?

14 Veren zijn een uniek kenmerk van vogels. Men veronderstelt dat deze verbazingwekkende structuren gewoon toevallig uit de schubben van het reptiel zijn voortgekomen. Aan weerszijden van de veerschacht bevinden zich rijen baarden. Elke baard bezit vele baardjes, en elk baardje heeft honderden haakjes. Uit een microscopisch onderzoek van één duiveveer kwam naar voren dat ze „ettelijke honderdduizenden baardjes en miljoenen haakjes” had.10 Deze haakjes houden alle delen van de veer bijeen om een glad oppervlak of een gladde „vlag” te krijgen. Niets overtreft de veer als draagvlak in de lucht, en als isolatiemateriaal wordt ze door slechts weinig substanties geëvenaard. Een vogel ter grootte van een zwaan heeft ongeveer 25.000 veren.

15. Hoe verzorgen vogels hun veren?

15 Wanneer de baarden van deze veren van elkaar zijn losgeraakt, worden ze met de snavel gekamd. De snavel oefent druk uit terwijl de baarden erdoorheen gaan, en de haakjes aan de baardjes grijpen weer in elkaar als de klauwtjes van een ritssluiting. De meeste vogels hebben aan de basis van de staart een vetklier waaruit ze vet halen om elke veer te verzorgen. Sommige vogels hebben geen vetklier, maar in plaats daarvan hebben ze speciale veren die aan de toppen gaan rafelen, zodat ze een fijn, talkachtig poeder produceren om hun veren in goede staat te houden. En het verenkleed wordt gewoonlijk eens per jaar vernieuwd door de rui.

16. Wat zei een evolutionist over de oorsprong van veren?

16 Beschouw, met deze kennis omtrent de veer, nu eens de volgende, nogal verbazingwekkende poging om de ontwikkeling ervan te verklaren: „Hoe is dit structurele wonder geëvolueerd? Er is niet veel verbeeldingskracht voor nodig om een veer als een gewijzigde schub te zien, in wezen gelijk aan de schub van een reptiel — een vrij lange schub die losjes was bevestigd, en waarvan de uiteinden gingen rafelen en zich uitspreidden, totdat ze evolueerde tot de zeer complexe structuur die ze thans is.”11 Maar bent u van mening dat zo’n verklaring echt wetenschappelijk is? Of lijkt het meer op science fiction?

17. Hoe verschillen de beenderen van een vogel van die van een reptiel?

17 Overdenk verder eens hoe de vogel gebouwd is om te vliegen. De beenderen van de vogel zijn dun en hol, in tegenstelling tot de massieve beenderen van het reptiel. Toch is er kracht nodig om te vliegen, en dus bevinden zich binnen in de beenderen van de vogel stutten, gelijkend op de spanten binnen in een vliegtuigvleugel. Dit ontwerp van de beenderen dient nog een doel: Het helpt nog een exclusief wonder van vogels te verklaren — hun ademhalingsstelsel.

18. Waardoor worden vogels geholpen koel te blijven op lange vluchten?

18 De gespierde vleugels waarmee de vogel uren of zelfs dagen achtereen vliegt, produceren veel warmte, maar zonder zweetklieren te bezitten die voor afkoeling zouden kunnen zorgen, kan de vogel dit probleem toch oplossen — hij heeft een luchtgekoelde „motor”. Een stelsel van luchtzakjes reikt tot in bijna elk belangrijke deel van het lichaam, zelfs tot in de holle beenderen, en door deze inwendige luchtcirculatie wordt lichaamswarmte afgestaan. Dank zij deze luchtzakjes onttrekken vogels tevens op een veel efficiëntere manier dan enig ander gewerveld dier zuurstof aan de lucht. Hoe gaat dit in zijn werk?

19. Hoe kunnen vogels in ijle lucht ademen?

19 Bij reptielen en zoogdieren nemen de longen lucht op en staan die weer af, net als blaasbalgen die zich afwisselend vullen en legen. Maar bij vogels gaat er een voortdurende stroom verse lucht door de longen, zowel tijdens het inademen als tijdens het uitademen. Eenvoudig gezegd werkt het stelsel als volgt: Wanneer de vogel inademt, gaat de lucht naar bepaalde luchtzakjes; deze dienen als blaasbalg om de lucht in de longen te blazen. Vanuit de longen gaat de lucht naar andere luchtzakjes en verlaat vervolgens het lichaam. Dit betekent dat er voortdurend een stroom verse lucht in één richting door de longen gaat, zoals water dat door een spons vloeit. Het bloed in de haarvaten van de longen stroomt echter in tegengestelde richting. Deze tegenstroom van de lucht ten opzichte van het bloed maakt het ademhalingsstelsel van de vogel zo buitengewoon. Dank zij dit stelsel kunnen vogels ademhalen in de ijle lucht op grote hoogten, wanneer ze tijdens hun trek van duizenden kilometers dagen achtereen op zo’n 6000 meter vliegen.

20. Welke andere kenmerken verbreden de kloof tussen vogels en reptielen?

20 Er zijn nog meer kenmerken die de kloof tussen vogels en reptielen verbreden. Een daarvan is het gezichtsvermogen. De arend heeft ogen die als een telescoop werken, terwijl anderzijds het woudzangertje ogen heeft die als een vergrootglas werken. Vogels hebben meer lichtgevoelige cellen in hun ogen dan enig ander levend wezen. Ook de poten van vogels zijn anders. Wanneer vogels op een tak gaan zitten om te rusten of slapen, sluiten hun tenen door middel van pezen automatisch rond de tak. En ze hebben slechts vier tenen in plaats van de vijf die reptielen bezitten. Bovendien hebben ze geen stembanden, maar een syrinx waaruit melodieuze klanken, zoals die van de nachtegaal of de spotvogel, voortkomen. Bedenk ook dat reptielen een hart met drie kamers hebben; het hart van een vogel heeft vier kamers. Ook de snavel onderscheidt de vogels van de reptielen: snavels die als notekraker dienst doen, snavels die voedsel uit modderig water filtreren, snavels die gaten in bomen hameren, de snavel van de kruisbek, waarmee hij denneappels openbreekt — het lijkt een eindeloze verscheidenheid. En toch zegt men dat de snavel, die van zo’n gespecialiseerd ontwerp getuigt, bij toeval is geëvolueerd uit de neus van een reptiel! Vindt u dat een geloofwaardige uitleg?

21. Waarom komt Archaeopteryx er niet voor in aanmerking een schakel tussen reptielen en vogels te zijn?

21 Eens geloofden evolutionisten dat Archaeopteryx, wat „oude vleugel” of „oude vogel” betekent, een schakel was tussen reptielen en vogels. Maar nu zijn velen niet meer die mening toegedaan. De fossiele overblijfselen van dit dier onthullen dat het volmaakt gevormde veren had aan aërodynamische vleugels waarmee het kon vliegen. De beenderen van zijn vleugels en poten waren dun en hol. Zijn veronderstelde reptielachtige kenmerken worden ook thans bij vogels aangetroffen. En hij was geen voorganger van de vogels, want in gesteenten uit dezelfde periode als die van Archaeopteryx zijn ook fossielen van andere vogels gevonden.12

De kloof tussen reptielen en zoogdieren

22. Welk verschil tussen reptielen en zoogdieren wordt alleen al door de naam „zoogdier” te kennen gegeven?

22 Grote verschillen veroorzaken een brede kloof tussen reptielen en zoogdieren. Alleen al de naam „zoogdier” wijst op één groot verschil: de aanwezigheid van klieren die melk produceren voor het zogen van de jongen, die levend worden geboren. Theodosius Dobzhansky suggereerde dat deze melkklieren „wellicht veranderde zweetklieren zijn”.13 Maar reptielen hebben zelfs geen zweetklieren. Bovendien staan zweetklieren afvalprodukten af, geen voedsel. En in tegenstelling tot reptielebaby’s hebben de jongen van zoogdieren zowel het instinct als de spieren om melk bij hun moeder te drinken.

23, 24. Welke andere kenmerken bezitten zoogdieren die reptielen niet hebben?

23 Zoogdieren bezitten nog andere kenmerken die niet bij reptielen worden aangetroffen. Zoogdiermoeders hebben een zeer ingewikkelde placenta voor de voeding en ontwikkeling van hun ongeboren jong. Reptielen niet. Reptielen bezitten geen middenrif, dat de borstholte van de buikholte scheidt, maar zoogdieren wel. Het orgaan van Corti in de oren van zoogdieren vindt men niet in de oren van reptielen. Dit kleine ingewikkelde orgaan heeft 20.000 haarcellen en 30.000 zenuwuiteinden. Zoogdieren hebben een constante lichaamstemperatuur, reptielen niet.

24 Zoogdieren hebben ook drie beenderen in hun oren, terwijl reptielen er slechts één hebben. Waar zijn die twee „extra” beenderen vandaan gekomen? De evolutietheorie tracht het als volgt uit te leggen: Reptielen hebben op zijn minst vier beenderen in de onderkaak, terwijl zoogdieren er slechts één hebben; toen reptielen zoogdieren werden, moet er dus een verschuiving van beenderen hebben plaatsgevonden; enkele beenderen uit de onderkaak van het reptiel verhuisden naar het middenoor van het zoogdier, zodat daar nu drie beenderen waren, en in dit proces bleef er slechts één voor de onderkaak van het zoogdier over. Het probleem met deze redenatie is echter dat er helemaal geen fossiel bewijsmateriaal is om dit te ondersteunen. Het is veeleer een hoopvolle gissing.

25. Welke verschillen zijn er nog meer tussen reptiel en zoogdier?

25 Nog een probleem in verband met beenderen: De poten van reptielen zitten zijdelings aan het lichaam vast, zodat de buik zich op of dicht bij de grond bevindt. Maar bij zoogdieren bevinden de poten zich onder het lichaam en heffen het van de grond op. Dobzhansky zei over dit verschil: „Voor deze verandering, hoe gering ze ook mag schijnen, zijn uitgebreide wijzigingen van skelet en spierstelsel noodzakelijk geweest.” Vervolgens erkende hij nog een groot verschil tussen reptielen en zoogdieren: „Zoogdieren hebben hun tanden veel verder ontwikkeld. In plaats van de eenvoudige spitse tanden van het reptiel, bestaat er bij zoogdieren een grote verscheidenheid aan tanden en kiezen, die geschikt zijn voor het afbijten, vastgrijpen, doorboren, afsnijden, vermorzelen of vermalen van voedsel.”14

26. Hoe zou de evolutie zich ten aanzien van de afscheiding van afvalstoffen in achterwaartse richting hebben moeten bewegen?

26 Eén laatste punt: Bij de veronderstelde evolutie van amfibie tot reptiel hebben wij opgemerkt dat de afgescheiden afvalprodukten waren veranderd van ureum in urinezuur. Maar toen reptielen zoogdieren werden, gebeurde het tegenovergestelde. Zoogdieren keerden terug tot de manier waarop amfibieën hun afvalstoffen afscheiden, namelijk als ureum. De evolutie ging dus in feite terug — iets wat ze volgens de theorie niet behoort te doen.

De allergrootste kloof

27. Wat zou volgens een evolutionist een ’tragische vergissing’ zijn?

27 Fysiek gezien, voldoet de mens aan de algemene definitie van een zoogdier. Een evolutionist zei echter: „Men zou geen tragischer vergissing kunnen begaan dan de mens als ’louter een dier’ te beschouwen. De mens is uniek; vele kenmerken doen hem verschillen van alle andere dieren, kenmerken zoals spraak, traditie, cultuur, en een buitengewoon lange periode van groei en ouderlijke zorg.”15

28. Hoe onderscheiden de hersenen van de mens hem van de dieren?

28 Wat de mens van alle andere levende wezens op aarde onderscheidt, zijn de hersenen. De informatie die in de ongeveer 100 miljard neuronen van de menselijke hersenen is opgeslagen, zou zo’n 20 miljoen boekdelen kunnen vullen! Abstract denken en spraak onderscheiden de mens van elk dier, en het vermogen om zijn toenemende kennis op te tekenen, is een van de opmerkelijkste kenmerken van de mens. Het gebruik van deze kennis heeft hem in staat gesteld alle andere levende wezens op aarde te overtreffen — zelfs een reis naar de maan te maken. Het is werkelijk waar wat een geleerde zei, namelijk dat de hersenen van de mens „anders en oneindig veel ingewikkelder zijn dan al het andere wat zich in het bekende universum bevindt”.16

29. Wat maakt de kloof tussen mens en dier tot de allergrootste?

29 Een kenmerk dat de kloof tussen mens en dier tot de allergrootste maakt, is het feit dat de mens morele en geestelijke waarden kent, die voortspruiten uit eigenschappen zoals liefde, gerechtigheid, wijsheid, macht en barmhartigheid. Hiernaar wordt in het boek Genesis verwezen wanneer daar staat dat de mens is gemaakt ’naar het beeld en de gelijkenis van God’. En deze kloof tussen mens en dier is de allergrootste. — Genesis 1:26.

30. Wat zegt het fossielenverslag in werkelijkheid?

30 Er bestaan derhalve enorme verschillen tussen de hoofdafdelingen van het leven. Ze worden van elkaar gescheiden door vele nieuwe structuren, geprogrammeerde instincten en eigenschappen. Is het redelijk te denken dat deze verschillen door ongeleide toevallige gebeurtenissen ontstaan kunnen zijn? Zoals wij hebben gezien, wordt die opvatting niet door fossiele bewijzen ondersteund. Er kunnen geen fossielen worden gevonden om de hiaten te overbruggen. Hoyle en Wickramasinghe zeggen dan ook: „Tussenvormen ontbreken in het fossielenverslag. Wij begrijpen nu waarom: in wezen omdat er geen tussenvormen waren.”17 Voor degenen die hun oren niet hebben toegesloten, zegt het fossielenverslag: „Afzonderlijke schepping.”

[Studievragen]

[Inzet op blz. 72]

Geen enkel fossiel van een vis laat zien hoe het bekken van amfibieën zich heeft ontwikkeld

[Inzet op blz. 81]

„Men zou geen tragischer vergissing kunnen begaan dan de mens als ’louter een dier’ te beschouwen”

[Kader/Illustraties op blz. 73]

Er zijn geen schakels tussen de hoofdafdelingen van het leven. Een geleerde zei: „De fossielen ontbreken op alle belangrijke plaatsen”

[Illustraties]

Elk vermenigvuldigt zich „naar zijn soort”

Vis

Amfibie

Reptiel

Vogel

Zoogdier

Mens

[Kader/Illustraties op blz. 76]

Evolutionisten zeggen: „Er is niet veel verbeeldingskracht voor nodig om een veer als een gewijzigde schub [van een reptiel] te zien.” De feiten tonen iets anders

[Illustraties]

Papegaai

Paradijsvogel

Pauw

[Diagram]

Schacht

Baarden

Baardjes

Haakjes

[Illustratie op blz. 71]

„Vissen duiken in het fossielenverslag op, schijnbaar uit het niets”

[Illustraties op blz. 72]

De wervelkolom van een vis verschilt veel van die van een kikker

[Illustratie op blz. 75]

Vogels bezitten „alle onbevredigende kenmerken van absolute schepping”

[Illustraties op blz. 78]

Het oog van de arend functioneert als een telescoop, dat van het woudzangertje als een vergrootglas

[Illustratie op blz. 79]

Archaeopteryx is geen schakel tussen reptielen en vogels

[Illustratie op blz. 80]

De jongen van zoogdieren worden levend geboren en drinken melk bij hun moeder

[Illustraties op blz. 82]

„Tussenvormen ontbreken in het fossielenverslag . . . omdat er geen tussenvormen waren”

Vis

Amfibie

Reptiel

Vogel

Zoogdier

Mens

[Diagram/Illustraties op blz. 74]

Geleiachtige eieren van amfibieën hebben geen schaal

Eieren van reptielen hebben een schaal als bescherming

[Diagram]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Dwarsdoorsnede van een hardschalig ei

schaal

eiwit

chorion

dooier

amnion

allantoïs

embryo

luchtkamer

schaalvlies