Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Wat zegt het fossielenverslag?

Wat zegt het fossielenverslag?

Hoofdstuk 5

Wat zegt het fossielenverslag?

1. Wat zijn fossielen?

FOSSIELEN zijn de overblijfselen van oude levensvormen, die in de aardkorst bewaard zijn gebleven. Dit kunnen skeletten zijn of gedeelten ervan, zoals beenderen, tanden of schalen. Een fossiel kan ook een of ander teken zijn van de activiteit van wat eens levend was, zoals een afdruk of een spoor. Veel fossielen bestaan niet meer uit hun oorspronkelijke substantie, maar uit minerale afzettingen die erin zijn doorgedrongen en de vorm van het fossiel hebben aangenomen.

2, 3. Waarom zijn fossielen belangrijk voor de evolutietheorie?

2 Waarom zijn fossielen belangrijk voor de evolutietheorie? De geneticus G. L. Stebbins noemde een belangrijke reden: „Geen enkele bioloog heeft echt gezíen dat een nieuwe hoofdgroep van organismen door evolutie ontstond.”1 Tegenwoordig ziet men dus niet dat levensvormen op aarde tot iets anders evolueren. In plaats daarvan zijn ze volledig gevormd en onderscheiden van andere levensvormen. De geneticus Theodosius Dobzhansky merkte in dit verband op: „Het leven in al zijn verschijningsvormen is niet één enkele rij . . . door ononderbroken reeksen tussenvormen verbonden.”2 En Charles Darwin gaf toe dat „de specifiek te onderscheiden [levens]vormen, die niet met talloze overgangsvormen onmerkbaar in elkaar overgaan, een heel duidelijk probleem opleveren”.3

3 De onderscheiden variëteiten van huidige levensvormen bieden derhalve geen ondersteuning voor de evolutietheorie. Dat is de reden waarom het fossielenverslag zo belangrijk werd. Men was van mening dat althans de fossielen de bevestiging zouden verschaffen die de evolutietheorie nodig had.

Wat men moet verwachten

4-6. Indien evolutie een feit is, wat zou dan uit het fossiele bewijsmateriaal blijken?

4 Indien evolutie een feit is, dan zou uit het fossielenverslag beslist blijken dat de ene levensvorm geleidelijk in de andere was overgegaan. En dat zou zo moeten zijn, ongeacht welke variant van de evolutietheorie men aanvaardt. Zelfs geleerden die geloven in de snellere veranderingen die horen bij de theorie van het „onderbroken evenwicht”, geven toe dat de tijdsperioden waarin deze veranderingen dan zouden hebben plaatsgevonden, toch vele duizenden jaren moeten hebben geduurd. Het is dus niet redelijk te geloven dat er helemaal geen fossiele tussenschakels nodig zouden zijn.

5 Indien evolutie op feiten gebaseerd zou zijn, zou men bovendien mogen verwachten dat het fossielenverslag beginstadia van nieuwe structuren in de levensvormen zou onthullen. Er zouden op zijn minst enkele fossielen moeten zijn met zich ontwikkelende armen, benen, vleugels, ogen, en andere beenderen en organen. Er zouden bijvoorbeeld vinnen van vissen moeten zijn die veranderen in de poten van amfibieën, met voeten en tenen, en kieuwen zouden in longen moeten veranderen. Er zouden reptielen moeten zijn met voorpoten die in vleugels van een vogel veranderen, achterpoten die veranderen in poten met klauwen, schubben die in veren veranderen en een bek die in een hoornige snavel verandert.

6 In dit verband wordt in het Britse blad New Scientist over de theorie gezegd: „Ze voorspelt dat een volledig fossielenverslag zou bestaan uit afstammingslijnen van organismen die over lange tijdsperioden voortdurend geleidelijke veranderingen vertonen.”4 En zoals Darwin zelf beweerde: „Het aantal tussenvormen dat in de loop der geschiedenis bestaan heeft, moet enorm zijn.”5

7. Wat zou uit het fossielenverslag moeten blijken indien het scheppingsverslag in Genesis op feiten berust?

7 Indien daarentegen het scheppingsverslag van Genesis op feiten berust, dan zou uit het fossielenverslag niet blijken dat de ene levensvorm in de andere verandert. Het zou een weerspiegeling vormen van wat in Genesis wordt gezegd, namelijk dat elk van de verschillende soorten levensvormen zich slechts „naar zijn soort” zou voortplanten (Genesis 1:11, 12, 21, 24, 25). Indien de levensvormen door een scheppingsdaad tot bestaan zijn gekomen, dan zouden er ook geen gedeeltelijke, nog niet voltooide beenderen of organen in het fossielenverslag voorkomen. Alle fossielen zouden volledig zijn en zeer complex, zoals de thans bestaande levensvormen.

8. Indien de levensvormen geschapen zijn, wat moet dan nog meer uit het fossielenverslag blijken?

8 Als bovendien de levensvormen geschapen zouden zijn, dan zou men mogen verwachten dat ze plotseling in het fossielenverslag verschijnen, los van alles wat ervóór bestond. En als dit nu eens waar bleek te zijn, wat dan? Darwin gaf openlijk toe: „Als het inderdaad zo zou zijn, dat soms vele soorten . . . tegelijk zijn ontstaan, zou dit de doodsteek betekenen voor de theorie van de evolutie.”6

Hoe volledig is het verslag?

9. Wat zei Darwin over het bewijsmateriaal in zijn tijd?

9 Is het fossielenverslag echter volledig genoeg voor een eerlijk onderzoek van de vraag of het schepping of evolutie ondersteunt? Meer dan een eeuw geleden dacht Darwin van niet. Wat was er in zijn tijd „mis” met het fossielenverslag? Het bevatte niet de overgangsschakels die nodig waren om zijn theorie te ondersteunen. Dit bracht hem ertoe te zeggen: „Waarom zit dan niet elke geologische laag vol met zulke tussenvormen? In de geologie zijn geen voorbeelden bekend van echte geleidelijk veranderende ketens van levensvormen. Dit is wellicht het ernstigste bezwaar dat tegen de theorie kan worden ingebracht.”7

10. Van welke andere teleurstelling maakte Darwin melding?

10 Het fossielenverslag in Darwins tijd bleek op nog een andere manier teleurstellend voor hem te zijn. Hij verklaarde: „De abrupte manier waarop soms hele groepen soorten in bepaalde formaties opduiken wordt wel eens als bewijs gezien tegen de theorie van de omzetting van de ene soort in de andere.” Hij voegde eraan toe: „Een ander en ernstiger probleem is de plotselinge verschijning van soorten, behorende tot verschillende van de belangrijkste onderafdelingen van het dierenrijk, in de oudste bekende fossielen bevattende rotsen. . . . Het [blijft] zeer moeilijk, een verklaring te vinden . . . en dit kan inderdaad gelden als een argument tegen de hier uiteengezette [evolutie]denkbeelden.”8

11. Hoe trachtte Darwin de moeilijkheden te verklaren?

11 Darwin trachtte deze gigantische problemen te verklaren door het fossielenverslag aan te vallen. Hij zei: „Ik beschouw het geologische verslag als een gebrekkig bijgehouden geschiedenis van de wereld, . . . uitermate gebrekkig.”9 Hij en anderen veronderstelden dat naarmate de tijd verstreek, de ontbrekende fossiele schakels beslist gevonden zouden worden.

12. Hoe uitgebreid is het fossielenverslag thans?

12 Thans, na meer dan een eeuw van uitgebreide opgravingen, zijn er enorme aantallen fossielen naar de oppervlakte gebracht. Is het verslag nog steeds zo „gebrekkig”? In het boek Processes of Organic Evolution wordt het volgende commentaar gegeven: „Het verslag van vroegere levensvormen is thans veelomvattend en neemt voortdurend in rijkdom toe naarmate paleontologen nieuwe fossielen vinden, beschrijven en vergelijken.”10 En Porter Kier, een geleerde die verbonden is aan het Smithsonian Institution, voegt eraan toe: „Er liggen een honderd miljoen fossielen, allemaal gecatalogiseerd en geïdentificeerd, in musea over de hele wereld.”11 In A Guide to Earth History wordt dan ook verklaard: „Met de hulp van fossielen kunnen paleontologen ons thans een uitstekend beeld geven van het leven in voorbije tijden.”12

13, 14. Waarom zijn evolutionisten teleurgesteld door het toegenomen fossiele bewijsmateriaal?

13 Wat zegt het verslag thans, nadat er zo veel tijd is verstreken en er miljoenen fossielen zijn verzameld? De evolutionist Steven Stanley zegt dat deze fossielen „nieuwe en verrassende dingen omtrent onze biologische oorsprongen onthullen”.13 Het boek A View of Life, geschreven door drie evolutionisten, voegt eraan toe: „Het fossielenverslag zit vol ontwikkelingen die paleontologen niet hebben kunnen verklaren.”14 Wat is voor evolutionisten zo ’verrassend’ gebleken en wat hebben zij ’niet kunnen verklaren’?

14 Wat die geleerden in verwarring heeft gebracht, is het feit dat de grote hoeveelheid thans beschikbaar fossiel bewijsmateriaal hetzelfde onthult als in Darwins tijd: Fundamentele levensvormen verschenen plotseling en ondergingen gedurende lange tijdsperioden geen merkbare veranderingen. Er zijn nooit overgangsschakels tussen de ene belangrijke levensvorm en de andere gevonden. Wat het fossielenverslag zegt, is dus precies het tegenovergestelde van wat men verwachtte.

15. Welke conclusie trok een plantkundige op grond van zijn onderzoek van het fossielenverslag?

15 Na zelf veertig jaar research te hebben verricht, beschreef de Zweedse plantkundige Heribert Nilsson de situatie als volgt: „Het is zelfs niet mogelijk om op grond van de paleobiologische feiten een karikatuur van een evolutie te maken. Het fossiele materiaal is nu zo volledig dat . . . het ontbreken van overgangsreeksen niet aan schaarste van fossiel materiaal toegeschreven kan worden. De leemten zijn echt, ze zullen nooit worden opgevuld.”15

Leven verschijnt plotseling

16. (a) Welke verwachting wekt een geleerde in verband met het vroege fossielenverslag? (b) Voldoet het fossielenverslag aan die verwachting?

16 Laten wij het bewijsmateriaal eens wat nader beschouwen. Robert Jastrow zegt in zijn boek Red Giants and White Dwarfs: „Op een bepaald moment in de eerste miljard jaren verscheen er leven op het aardoppervlak. Langzaam, zo laat het fossielenverslag zien, klommen levende organismen op van eenvoudige naar ingewikkelder vormen.” Op grond van deze beschrijving zou men verwachten dat het fossielenverslag een langzame evolutie van de eerste „eenvoudige” levensvormen naar ingewikkelde vormen heeft bevestigd. Toch wordt in hetzelfde boek gezegd: „De kritieke eerste miljard jaren, gedurende welke het leven begon, zijn onbeschreven pagina’s in de geschiedenis van de aarde.”16

17. Zouden de eerste levensvormen ’eenvoudig’ genoemd kunnen worden?

17 En kunnen deze eerste levensvormen wel als ’eenvoudig’ worden beschreven? „Wanneer wij in de tijd teruggaan tot het tijdperk van de oudste gesteenten,” zegt Evolution From Space, „onthullen fossiele overblijfselen van oude levensvormen die in de gesteenten worden aangetroffen, geen eenvoudig begin. Alhoewel wij fossiele bacteriën en fossiele algen en microfungi graag als eenvoudig beschouwen vergeleken bij een hond of een paard, bevatten ze toch een enorme hoeveelheid genetische informatie. De biochemische complexiteit van het leven was in de tijd dat de oudste oppervlaktegesteenten van de aarde werden gevormd, reeds grotendeels aanwezig.”17

18. Bestaat er enig fossiel bewijsmateriaal waaruit blijkt dat eencellige levensvormen tot meercellige evolueerden?

18 Kan er enig bewijs gevonden worden waardoor wordt bevestigd dat vanaf dit begin eencellige organismen tot meercellige organismen evolueerden? „Het fossielenverslag bevat geen spoor van deze beginstadia in de ontwikkeling van meercellige organismen”, zegt Jastrow.18 Integendeel: „Het archief dat de rotsen hierover voor ons hebben aangelegd, bevat, afgezien van bacteriën en eencellige planten, bijzonder weinig. Maar na zo’n drie miljard jaar van onzichtbare vooruitgang, vindt een miljard jaar terug echter een belangrijke doorbraak plaats. Het eerste meercellige wezen doet zijn intrede op aarde.”19

19. Wat gebeurde er aan het begin van de periode die het Cambrium wordt genoemd?

19 Aan het begin van de periode die het Cambrium wordt genoemd, neemt het fossielenverslag derhalve een onverklaarde opzienbarende wending. Een grote verscheidenheid van volledig gevormde, ingewikkelde zeedieren, vele met een harde uitwendige schaal, verschijnt zo plotseling dat in verband met dit tijdperk vaak over een „explosie” van levensvormen wordt gesproken. In A View of Life wordt de volgende beschrijving gegeven: „Vanaf het begin van het Cambrium en gedurende ongeveer 10 miljoen jaar daarna, verschenen voor het eerst alle hoofdgroepen van skeletdelen bezittende ongewervelden in wat de meest spectaculaire toename in verscheidenheid was die ooit op onze planeet is geregistreerd.” Er verschenen slakken, sponzen, zeesterren, kreeftachtige diertjes die trilobieten worden genoemd, en vele andere ingewikkelde zeedieren. In hetzelfde boek wordt trouwens ook opgemerkt: „Sommige uitgestorven trilobieten hadden in feite ingewikkelder en doeltreffender ogen ontwikkeld dan enige thans levende geleedpotige.”20

20. Zijn er enige fossiele schakels tussen de explosie van leven tijdens het Cambrium en wat eraan voorafging?

20 Zijn er fossiele schakels tussen deze explosie van leven en wat eraan voorafging? In Darwins tijd bestonden die schakels niet. Hij gaf toe: „De vraag, waarom we dan geen lagen vinden die rijk aan fossielen zijn, uit de veronderstelde perioden voor het Cambrium, kan ik niet bevredigend beantwoorden.”21 Is de situatie in deze tijd veranderd? De paleontoloog Alfred S. Romer verwees naar Darwins woorden inzake „de abrupte manier waarop soms hele groepen soorten . . . opduiken” en schreef: „Onder deze [Cambriumperiode] bevinden zich uitgestrekte lagen afzettingen waarin men de voorouders van de Cambriumvormen zou mogen verwachten. Maar wij vinden ze niet; deze oudere lagen bevatten nagenoeg geen bewijzen van leven, en men zou redelijkerwijs kunnen zeggen dat het algemene beeld overeenkomt met de gedachte van een afzonderlijke schepping aan het begin van het Cambrium. ’De vraag, waarom we dan geen lagen vinden die rijk aan fossielen zijn, uit de veronderstelde perioden voor het Cambrium,’ zei Darwin, ’kan ik niet bevredigend beantwoorden.’ Wij kunnen dat thans evenmin”, zei Romer.22

21. Welke beweringen hebben geen stand kunnen houden, en waarom niet?

21 Sommigen beweren dat gesteenten uit het Precambrium te zeer door hitte en druk zijn veranderd om fossiele schakels te kunnen bewaren, of dat er in ondiepe zeeën geen gesteenten zijn afgezet die fossielen kunnen bevatten. „Geen van deze beweringen heeft stand kunnen houden”, zeggen de evolutionisten Salvador E. Luria, Stephen Jay Gould en Sam Singer. Zij voegen eraan toe: „Geologen hebben vele onveranderde afzettingen uit het Precambrium ontdekt, en ze bevatten geen fossielen van ingewikkelde levensvormen.”23

22. Welk commentaar gaf een biochemicus met het oog op deze feiten?

22 Deze feiten brachten de biochemicus D. B. Gower tot het volgende commentaar, zoals aangehaald door de in Kent (Engeland) verschijnende Times: „Het scheppingsverslag in Genesis en de evolutietheorie zijn niet met elkaar te rijmen. De een moet juist en de ander verkeerd zijn. Het verhaal van de fossielen was in overeenstemming met Genesis. In de oudste gesteenten troffen wij geen reeksen fossielen aan die een weergave vormden van de geleidelijke veranderingen van de primitiefste dieren tot meer ontwikkelde vormen, maar in de oudste gesteenten vonden wij veeleer een plotseling verschijnen van ontwikkelde soorten. Tussen elke twee soorten waren fossiele tussenvormen volkomen afwezig.”24

23. Wat concludeerde een zoöloog?

23 De zoöloog Harold Coffin concludeerde: „Indien een geleidelijke evolutie van eenvoudig naar ingewikkeld correct is, dan moeten de voorouders van deze volledig ontwikkelde levende wezens uit het Cambrium worden gevonden; maar ze zijn niet gevonden, en geleerden geven toe dat er weinig kans bestaat dat ze ooit worden gevonden. Op basis van louter de feiten, op basis van wat in werkelijkheid in de aarde is gevonden, is de theorie die het beste klopt, die van een plotselinge scheppingsdaad waarbij de voornaamste levensvormen tot stand kwamen.”25

Steeds weer een plotseling verschijnen, weinig verandering

24. Luidt het getuigenis van het fossielenverslag hetzelfde in lagen boven de Cambriumperiode?

24 In de lagen boven die explosie van leven tijdens het Cambrium luidt het getuigenis van het fossielenverslag steeds weer hetzelfde: Nieuwe diersoorten en nieuwe plantesoorten verschijnen plotseling, zonder verband te houden met iets wat ervóór bestond. En wanneer ze eenmaal op het toneel zijn verschenen, blijven ze bestaan zonder veel te veranderen. In The New Evolutionary Timetable wordt gezegd: „Het verslag onthult thans dat soorten meestal honderdduizend generaties lang blijven bestaan, of zelfs een miljoen of nog meer, zonder al te veel te evolueren. . . . Na hun ontstaan ondergaan de meeste soorten weinig evolutie voordat ze uitsterven.”26

25. Welke opmerkelijke stabiliteit vertonen insekten?

25 Insekten bijvoorbeeld verschenen plotseling en in overvloed in het fossielenverslag, zonder evolutionaire voorouders. Ook zijn ze zelfs tot in deze tijd niet veel veranderd. Dr. George Poinar Jr. zei over de vondst van een fossiele vlieg die als „40 miljoen jaar oud” werd bestempeld: „De interne anatomie van deze dieren komt opmerkelijk overeen met wat men thans in vliegen aantreft. De vleugels, de poten en de kop, en zelfs de cellen binnenin, zien er zeer hedendaags uit.”27 En in een verslag in The Globe and Mail van Toronto werd het volgende commentaar gegeven: „In de 40 miljoen jaar dat ze moeizaam op de evolutionaire ladder zijn omhooggeklommen, hebben ze bijna geen merkbare vooruitgang gemaakt.”28

26. Hoe vertonen planten en dieren dezelfde stabiliteit?

26 Planten vertonen een zelfde beeld. In de gesteenten zijn fossiele bladeren gevonden van vele bomen en heesters die heel weinig verschil vertonen met de bladeren van hun hedendaagse tegenhangers: de eik, de walnoot, de hickory, de druif, de magnolia, de palm en vele andere. Diersoorten volgen hetzelfde patroon. De voorouders van de thans levende soorten verschijnen plotseling in het fossielenverslag en lijken erg veel op hun nu levende tegenhangers. Er bestaan vele variaties, maar ze worden allemaal gemakkelijk geïdentificeerd als tot dezelfde „soort” behorend. Het tijdschrift Discover zegt over één zo’n voorbeeld: „De degenkrab . . . heeft 200 miljoen jaar praktisch onveranderd op aarde bestaan.”29 Ook de uitgestorven soorten hebben hetzelfde patroon gevolgd. Dinosauriërs bijvoorbeeld verschijnen plotseling in het fossielenverslag, zonder schakels met voorouders. Ze vermenigvuldigden zich op grote schaal, en stierven vervolgens uit.

27. Wat zegt een wetenschappelijke publikatie over evolutionaire „vooruitgang”?

27 In het Bulletin van Chicago’s Field Museum of Natural History wordt hierover het volgende gezegd: „Soorten verschijnen zeer plotseling in de opeenvolging, vertonen weinig of geen verandering gedurende de tijd dat ze in het verslag voorkomen, en verdwijnen dan abrupt uit het verslag. En het is niet altijd duidelijk, in feite is het zelden duidelijk dat de nakomelingen echt beter aangepast waren dan hun voorgangers. Met andere woorden: biologische vooruitgang is moeilijk te vinden.”30

Geen structuren in een overgangsfase

28. Zijn er ooit overgangsvormen van beenderen en organen gevonden?

28 Nog een moeilijkheid voor de evolutietheorie is het feit dat nergens in het fossielenverslag gedeeltelijk gevormde beenderen of organen worden gevonden die als het begin van een nieuwe eigenschap beschouwd zouden kunnen worden. Er zijn bijvoorbeeld fossielen van verschillende soorten van vliegende dieren — vogels, vleermuizen en de uitgestorven Pterodactyli. Volgens de evolutietheorie moeten ze zich uit overgangsvormen hebben ontwikkeld. Maar men heeft geen van deze overgangsvormen gevonden. Er is geen spoor van te bekennen. Bestaan er fossielen van giraffen met een nek waarvan de lengte twee derde of drie vierde bedraagt van de neklengte van thans levende giraffen? Zijn er fossielen van vogels met een snavel die zich uit een reptielenkaak aan het evolueren is? Bestaan er fossiele bewijzen dat vissen een bekken als van een amfibie ontwikkelen, of dat vinnen in poten, voeten en tenen van een amfibie veranderen? Het is een feit dat het zoeken naar dergelijke zich ontwikkelende structuren vruchteloos is gebleken.

29. Wat geven evolutionisten thans toe met betrekking tot vermeende overgangsvormen?

29 In de New Scientist werd over de evolutietheorie opgemerkt dat ze „voorspelt dat een volledig fossielenverslag zou bestaan uit afstammingslijnen van organismen die over lange tijdsperioden voortdurend een geleidelijke verandering vertonen. Maar men gaf toe: „Jammer genoeg voldoet het fossielenverslag niet aan deze verwachting, want afzonderlijke soorten van fossielen zijn zelden met elkaar verbonden door bekende tussenvormen. . . . bekende fossiele soorten blijken inderdaad niet te evolueren, zelfs niet in miljoenen jaren.”31 En de geneticus Stebbins schrijft: „Tussen geen van de grote hoofdgroepen van dieren of planten zijn overgangsvormen bekend.” Hij spreekt over „de enorme leemten die er bestaan tussen vele hoofdcategorieën van organismen”.32 „In feite”, zo wordt in The New Evolutionary Timetable toegegeven, „verschaft het fossielenverslag voor geen enkele overgang van de ene soort naar de andere overtuigend bewijsmateriaal. Bovendien zijn soorten gedurende verbazingwekkend lange tijdsperioden blijven bestaan.”33 — Wij cursiveren.

30. Wat wordt door een uitgebreide studie bevestigd?

30 Dit stemt overeen met de uitgebreide studie waarmee de Geological Society of London en de Palaeontological Association of England zich hebben beziggehouden. John N. Moore, hoogleraar in de natuurwetenschappen, zei over de resultaten: „Zo’n 120 geleerden, allen specialisten, stelden 30 hoofdstukken samen voor een monumentaal boek van meer dan 800 pagina’s, en behandelen daarin het fossielenverslag voor planten en dieren, verdeeld in ongeveer 2500 groepen. . . . Elke belangrijke vorm of soort van plant en dier blijkt een geschiedenis te hebben die losstaat en onderscheiden is van die van alle andere vormen of soorten! Groepen van zowel planten als dieren verschijnen plotseling in het fossielenverslag. . . . Walvissen, vleermuizen, paarden, primaten, olifanten, hazen, eekhoorns, enz., verschillen alle bij hun eerste verschijnen net zo veel van elkaar als thans. Er is geen spoor van een gemeenschappelijke voorouder, laat staan een schakel met een of ander reptiel, waar ze naar men veronderstelt uit zijn voortgekomen.” Moore voegde eraan toe: „In het fossielenverslag zijn geen overgangsvormen gevonden, hoogstwaarschijnlijk omdat er helemaal geen overgangsvormen in fossiele staat bestaan. Zeer waarschijnlijk zijn er nooit overgangen tussen diersoorten en/of overgangen tussen plantesoorten geweest.”34

31. Zegt het fossielenverslag thans iets anders dan in Darwins tijd?

31 Wat in Darwins tijd waar was, is thans dus nog net zo waar. Voor het bewijsmateriaal van het fossielenverslag geldt nog steeds wat de zoöloog D’Arcy Thompson enkele jaren geleden in zijn boek On Growth and Form zei: „De darwinistische evolutietheorie heeft ons niet geleerd hoe vogels van reptielen afstammen, zoogdieren van oudere viervoeters, viervoeters van vissen, noch hoe gewervelden van de ongewervelde dieren afstammen. . . . Het zoeken naar bruggen over de kloven ertussenin is voor eeuwig tevergeefs.”35

Hoe staat het met het paard?

32. Wat wordt vaak als een klassiek voorbeeld van evolutie aangevoerd?

32 Er is echter vaak gezegd dat op zijn minst het paard een klassiek voorbeeld is van een evolutie die in het fossielenverslag is terug te vinden. In The World Book Encyclopedia wordt hierover gezegd: „Paarden behoren tot de best met bewijzen gestaafde voorbeelden van evolutionaire ontwikkeling.”36 Afbeeldingen hiervan beginnen met een heel klein dier en eindigen met het grote paard zoals wij dat thans kennen. Maar wordt dit werkelijk door het fossielenverslag ondersteund?

33. Vormt het fossiele bewijsmateriaal werkelijk een ondersteuning voor de evolutie van het paard?

33 De Encyclopædia Britannica geeft het volgende commentaar: „De evolutie van het paard heeft nooit in een rechte lijn plaatsgevonden.”37 Met andere woorden: uit het fossielenverslag blijkt nergens een geleidelijke ontwikkeling van het kleine dier naar het grote paard. De evolutionist Hitching zegt over dit belangrijkste evolutionaire model: „Eens als eenvoudig en rechtstreeks afgeschilderd, is het thans zo gecompliceerd dat het aanvaarden van de ene versie in plaats van de andere meer een kwestie van geloof is dan van verstandelijke keus. Eohippus, naar men veronderstelt het vroegste paard, en volgens experts reeds lang uitgestorven en ons alleen door fossielen bekend, is wellicht springlevend en helemaal geen paard — een schuw dier ter grootte van een vos, klipdas genaamd, dat in het Afrikaanse oerwoud rondspringt.”38

34, 35. (a) Waarom wordt de plaats die Eohippus is toebedeeld, thans door sommigen in twijfel getrokken? (b) Zijn er evolutionaire voorouders gevonden van de verschillende fossiele paarden?

34 Het vergt veel van de verbeelding wanneer men de kleine Eohippus tot de voorouder van het paard maakt, vooral met het oog op wat The New Evolutionary Timetable zegt: „Er werd algemeen verondersteld dat [Eohippus] langzaam maar zeker in een meer paardachtig dier was veranderd.” Maar ondersteunen de feiten deze veronderstelling? „De fossiele soort [Eohippus] vertoont weinig blijken van evolutionaire verandering”, antwoordt het boek. Het erkent derhalve met betrekking tot het fossielenverslag: „Het verschaft ons geen volledige, gedocumenteerde geschiedenis van de paardenfamilie.”39

35 Sommige geleerden zeggen thans derhalve dat de kleine Eohippus helemaal geen grondvorm of voorouder van het paard is geweest. En elke fossiele grondvorm die in de afstammingslijn van het paard werd geplaatst, vertoonde een opmerkelijke stabiliteit, zonder overgangsvormen tussen die grondvorm en andere vermeende voorouders. Ook dient het geen verbazing te wekken dat er fossielen van paarden in verschillende afmetingen en vormen bestaan. Zelfs thans variëren paarden van heel kleine pony’s tot grote ploegpaarden. Ze zijn allemaal variëteiten binnen de paardenfamilie.

Wat het fossielenverslag in werkelijkheid zegt

36. Wat laat het fossielenverslag in werkelijkheid zien?

36 Wanneer wij het fossielenverslag laten spreken, wijst het getuigenis ervan niet in de richting van evolutie. Het wijst veeleer in de richting van schepping. Het laat zien dat vele verschillende levensvormen plotseling verschenen. Hoewel er binnen elke soort veel variaties bestonden, hadden deze geen schakels met evolutionaire voorouders, noch met de van hen verschillende levensvormen na hen. Verscheidene levensvormen bleven lange tijd zonder grote veranderingen bestaan voordat sommige ervan uitstierven, terwijl andere helemaal tot in deze tijd zijn blijven bestaan.

37. Hoe wordt dit door een evolutionist toegegeven?

37 „De evolutiegedachte kan niet worden beschouwd als een krachtige wetenschappelijke verklaring voor de aanwezigheid van de diverse levensvormen”, concludeert de evolutionist Edmund Samuel in zijn boek Order: In Life. Waarom niet? Hij voegt eraan toe: „Geen nauwkeurige analyse van de biogeografische verspreiding of van het fossielenverslag kan de evolutie rechtstreeks ondersteunen.”40

38. Tot welke conclusie zal een onpartijdige onderzoeker komen?

38 Het is duidelijk dat een onpartijdige onderzoeker tot de conclusie zal komen dat fossielen geen ondersteuning voor de evolutietheorie vormen. Anderzijds maakt het fossiele bewijsmateriaal de argumenten ten gunste van schepping veel krachtiger. De zoöloog Coffin zei hierover: „Voor wereldlijke geleerden vormen de fossielen, tekenen van het leven in het verleden, het hoogste en laatste hof van beroep, omdat het fossielenverslag de enige authentieke geschiedenis van het leven is die de wetenschap ter beschikking staat. Indien deze fossiele geschiedenis niet met de evolutietheorie overeenstemt — en wij hebben gezien dat ze dat inderdaad niet doet — wat leert ze ons dan? Ze vertelt ons dat planten en dieren in hun fundamentele vormen werden geschapen. De fundamentele feiten van het fossielenverslag ondersteunen schepping, niet evolutie.”41 De astronoom Carl Sagan gaf in zijn boek Cosmos eerlijk toe: „De fossiele vondsten konden het denkbeeld van een grote Ontwerper onderstrepen.”42

[Studievragen]

[Inzet op blz. 54]

„Geen enkele bioloog heeft echt gezíen dat een nieuwe hoofdgroep van organismen door evolutie ontstond”

[Inzet op blz. 57]

Darwin: „Als het inderdaad zo zou zijn, dat soms vele soorten . . . tegelijk zijn ontstaan, zou dit de doodsteek betekenen voor de theorie van de evolutie”

[Inzet op blz. 59]

Het fossielenverslag zegt het tegenovergestelde van wat de evolutietheorie had voorspeld

[Inzet op blz. 60]

„Fossiele overblijfselen van oude levensvormen die in de gesteenten worden aangetroffen, [onthullen] geen eenvoudig begin”

[Inzet op blz. 61]

Darwin: ’Hele groepen soorten duiken plotseling op’

[Inzet op blz. 62]

„Men zou redelijkerwijs kunnen zeggen dat het algemene beeld overeenkomt met de gedachte van een afzonderlijke schepping”

[Inzet op blz. 62]

„Fossiele tussenvormen [waren] volkomen afwezig”

[Inzet op blz. 66]

„De evolutie van het paard heeft nooit in een rechte lijn plaatsgevonden”

[Inzet op blz. 67]

„De Equus-groep, waartoe alle thans levende paarden behoren . . . verschijnt plotseling in het fossielenverslag . . . hun oorsprong wordt niet door bekende fossiele bewijzen gestaafd”b

[Inzet op blz. 70]

„De evolutiegedachte kan niet worden beschouwd als een krachtige wetenschappelijke verklaring voor de aanwezigheid van de diverse levensvormen”

[Kader op blz. 55]

De orthodoxe evolutietheorie Op grond van het

verwachtte een scheppingsmodel verwacht

fossielenverslag dat het men een fossielenverslag

volgende zou bevatten: dat het volgende bevat:

1. Een geleidelijk verschijnen 1. Een plotseling

van zeer eenvoudige verschijnen van

levensvormen ingewikkelde

levensvormen

2. Eenvoudige vormen die 2. Ingewikkelde

geleidelijk in meer levensvormen die

ingewikkelde veranderen zich ’naar hun soort’

(biologische familie)

vermenigvuldigen,

hoewel er ruimte is

voor verscheidenheid

3. Vele overgangs-„schakels” 3. Geen overgangs-„schakels”

tussen verschillende tussen verschillende

soorten biologische families

4. Beginstadia van nieuwe 4. Geen onvolledige

lichaamsstructuren, zoals lichaamsstructuren;

ledematen, beenderen, alle delen volledig

organen

[Kader/Illustratie op blz. 56]

Een boek over evolutie bevat een tekening zoals deze, met als bijschrift: „VAN VIS TOT MENS.” Het zegt dat de illustratie „laat zien hoe de beenderen in de vinnen zich ontwikkelden tot die in de arm en hand van de mens”. Het verklaart ook: „Uit gevonden fossielen konden verscheidene tussenstadia in dit evolutieproces worden gereconstrueerd.” Maar is dat wel zo?a

[Diagram]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Pols

Onderarm

Elleboog

Bovenarm

Schouder

[Kader/Illustraties op blz. 68, 69]

Wat de fossielen zeggen over . . . de oorsprong van allerlei levensvormen

Over de oorsprong van het leven:

„Driekwart van het in de aardkorst geschreven boek der eeuwen bestaat uit lege bladzijden.” — The World We Live Inc

„De eerste stappen . . . zijn niet bekend; . . . er is geen spoor van overgebleven.” — Red Giants and White Dwarfsd

Over meercellig leven:

„Hoe meercellige dieren zijn ontstaan en of dit één of meer keren gebeurd is en op één of meer manieren, blijven moeilijke vragen die . . . ’in laatste instantie eigenlijk niet te beantwoorden’ zijn.” — Sciencee

„Het fossielenverslag bevat geen spoor van deze beginstadia in de ontwikkeling van meercellige organismen.” — Red Giants and White Dwarfsf

Over het plantenrijk:

„De meeste botanici hopen dat het fossielenverslag klaarheid zal brengen. Maar . . . er is geen hulp van dien aard ontdekt. . . . Er zijn geen bewijzen van het voorgeslacht.” — The Natural History of Palmsg

Over insekten:

„Het fossielenverslag biedt geen enkele informatie over de oorsprong van insekten.” — Encyclopædia Britannicah

„Er zijn geen fossielen bekend die laten zien hoe de primitieve voorouders van de insekten eruitzagen.” — The Insectsi

Over dieren met een wervelkolom:

„Fossiele overblijfselen verschaffen echter geen informatie over de oorsprong van de gewervelden.” — Encyclopædia Britannicaj

Over vissen:

„Voor zover wij weten, was er geen ’schakel’ die dit nieuwe dier verbond met enige voorgaande levensvorm. De vis verscheen gewoon.” — Marvels & Mysteries of Our Animal Worldk

Over de overgang van vis naar amfibie:

„Hoe of waarom ze dit eigenlijk deden, zullen wij waarschijnlijk nooit weten.” — The Fishesl

Over de overgang van amfibie naar reptiel:

„Een van de frustrerende kenmerken van het fossielenverslag . . . is, dat het zo weinig laat zien van de evolutie van reptielen in hun vroegste dagen, toen het hardschalige ei zich ontwikkelde.” — The Reptilesm

Over de overgang van reptiel naar zoogdier:

„Er bestaat geen ontbrekende schakel tussen zoogdieren en reptielen.” — The Reptilesn

„Fossielen onthullen jammer genoeg heel weinig over de dieren die wij als de eerste echte zoogdieren beschouwen.” — The Mammalso

Over de overgang van reptiel naar vogel:

„De overgang van reptielen naar vogels is minder goed met bewijzen gestaafd.” — Processes of Organic Evolutionp

„Er is nog geen enkel fossiel van zo’n vogelachtig reptiel gevonden.” — The World Book Encyclopediaq

Over mensapen:

„Jammer genoeg is het fossielenverslag dat ons in staat zou stellen het ontstaan van de mensapen na te gaan, nog steeds hopeloos onvolledig.” — The Primatesr

„De hedendaagse mensapen bijvoorbeeld schijnen uit het niets opgedoken te zijn. Ze hebben geen verleden, geen fossielenverslag.” — Science Digests

Van mensaap tot mens:

„Er is geen fossiel of ander tastbaar bewijs dat de mens rechtstreeks met de mensaap verbindt.” — Science Digestt

„De menselijke familie bestaat niet uit één enkele afstammingslijn die van een mensaapachtige vorm naar onze soort leidt.” — The New Evolutionary Timetableu

[Illustratie op blz. 58]

Er zijn miljoenen fossielen gevonden, en ze bevinden zich in musea en laboratoria over de gehele wereld

[Illustraties op blz. 61]

Vroeg in de periode die het Cambrium wordt genoemd, verschijnen fossielen van de hoofdgroepen der ongewervelden in een spectaculaire „explosie” van levensvormen, zonder verbindingsschakels met evolutionaire voorouders

Spons

Trilobiet

Kwal

[Illustraties op blz. 63]

Verschillende en zeer complexe levensvormen verschijnen plotseling en volledig ontwikkeld

Paard

Eekhoorn

Vlinder

Varen

Roos

Vis

[Illustraties op blz. 64]

De evolutietheorie beweert dat vliegende dieren zijn geëvolueerd uit overgangsvormen; maar er is er niet één gevonden

Stern

Kolibrie

Arend

[Illustratie op blz. 65]

Er zijn geen fossielen gevonden van giraffen met een nek waarvan de lengte twee derde of drie vierde bedraagt van de neklengte van thans levende giraffen

[Illustraties op blz. 67]

Men zegt dat dit knaagdierachtige beest lijkt op Eohippus, de vermeende voorouder van het paard. Er zijn echter geen bewijzen dat Eohippus tot een meer paardachtig dier is geëvolueerd