Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Hoe heeft deze leer zich ontwikkeld?

Hoe heeft deze leer zich ontwikkeld?

Hoe heeft deze leer zich ontwikkeld?

OP DIT punt van onze bespreking vraagt u misschien: ’Als de Drieëenheid geen bijbelse leer is, hoe is ze dan een leerstuk van de christenheid geworden?’ Velen denken dat dit dogma op het concilie van Nicea in 325 G.T. werd geformuleerd.

Dat is echter niet helemaal correct. Het concilie van Nicea verklaarde wel dat Christus van hetzelfde wezen was als God, waardoor de grondslag voor de latere trinitarische theologie werd gelegd. Maar het dogma van de Drieëenheid werd daar niet vastgelegd, want op dat concilie werd geen gewag gemaakt van de heilige geest als de derde persoon van een drieënige Godheid.

Constantijns rol te Nicea

VELE jaren lang was er op bijbelse gronden veel tegenstand geweest tegen het zich ontwikkelende denkbeeld dat Jezus God was. In een poging het geschil te beslechten, riep de Romeinse keizer Constantijn alle bisschoppen op om in Nicea bijeen te komen. Ongeveer 300 van hen, een fractie van het totale aantal, waren werkelijk aanwezig.

Constantijn was geen christen. Naar verluidt, bekeerde hij zich later in zijn leven, maar hij werd pas op zijn sterfbed gedoopt. Henry Chadwick zegt in The Early Church over hem: „Evenals zijn vader aanbad Constantijn de Onoverwinnelijke Zon; . . . zijn bekering moet niet worden uitgelegd als een innerlijke beleving van genade . . . Ze werd door militaire doeleinden gemotiveerd. Hij heeft de christelijke leer nooit erg duidelijk begrepen, maar hij was ervan overtuigd dat de God van de christenen overwinning in de strijd schonk.”

Welke rol speelde deze ongedoopte keizer op het concilie van Nicea? In de Encyclopædia Britannica wordt verteld: „Constantijn zelf trad als voorzitter op, leidde actief de discussies en stelde . . . de doorslaggevende formule voor die in de door het concilie afgekondigde geloofsbelijdenis werd opgenomen en waarin de verhouding tussen Christus en God, namelijk dat Christus ’van hetzelfde wezen met de Vader’ was, tot uitdrukking werd gebracht . . . Geïntimideerd door de keizer ondertekenden de bisschoppen op slechts twee na de geloofsbelijdenis, velen van hen zeer tegen hun zin.”

Constantijn speelde derhalve een beslissende rol. Na twee maanden van heftige religieuze debatten kwam deze heidense politicus tussenbeide en besliste ten gunste van degenen die zeiden dat Jezus God was. Maar waarom? Stellig niet op grond van enige bijbelse overtuiging. „Constantijn had in de grond der zaak hoegenaamd geen begrip van de vraagstukken die in de Griekse theologie aan de orde waren”, zegt A Short History of Christian Doctrine. Wat hij wel begreep, was dat religieuze verdeeldheid een bedreiging voor zijn rijk vormde, en hij wilde zijn rijk een hechtere samenhang geven.

Geen van de bisschoppen te Nicea stond echter een Drieëenheid voor. Zij deden alleen uitspraak over het wezen van Jezus, maar niet over de rol van de heilige geest. Als een Drieëenheid een duidelijke bijbelse waarheid was geweest, zouden zij die dan toen niet te berde hebben moeten brengen?

Verdere ontwikkeling

NA NICEA werden de debatten over het onderwerp nog tientallen jaren voortgezet. Degenen die geloofden dat Jezus niet aan God gelijk was, kwamen zelfs een tijdlang weer in de gunst. Maar de latere keizer Theodosius stelde hen in het ongelijk. Hij verklaarde de geloofsbelijdenis van het concilie van Nicea tot de standaardbelijdenis voor zijn hele rijk en riep in 381 G.T. het concilie van Constantinopel bijeen om een expliciete formulering van het dogma te geven.

Dat concilie ging ermee akkoord om de heilige geest op een zelfde niveau te plaatsen als God en Christus. Voor de eerste maal begon de Drieëenheid van de christenheid duidelijk in het beeld te komen.

Toch werd de Drieëenheid zelfs na het concilie van Constantinopel geen algemeen aanvaarde geloofsbelijdenis. Velen verzetten zich ertegen en brachten aldus gewelddadige vervolging over zich. Pas in latere eeuwen werd de Drieëenheid in vastomlijnde geloofsbelijdenissen geformuleerd. The Encyclopedia Americana merkt op: „De volledige ontwikkeling van de Drieëenheidsleer vond plaats in het westen, in de scholastiek van de middeleeuwen, toen gepoogd werd deze leer in filosofische en psychologische termen te verklaren.”

De Athanasiaanse geloofsbelijdenis

DE DRIEËENHEID werd vollediger gedefinieerd in de Athanasiaanse geloofsbelijdenis. Athanasius was een geestelijke die te Nicea aan Constantijns zijde stond. De geloofsbelijdenis die zijn naam draagt, verklaart: „Wij [aanbidden] één God in de Drievuldigheid . . . Zo is de Vader God, de Zoon God, de Heilige Geest God; En toch zijn er niet drie goden, maar is er slechts één God.”

Welingelichte bijbelgeleerden zijn het er echter over eens dat deze geloofsbelijdenis niet door Athanasius is opgesteld. The New Encyclopædia Britannica merkt op: „Tot aan de 12de eeuw kende de Oosterse Kerk deze geloofsbelijdenis niet. Sinds de 17de eeuw zijn bijbelgeleerden het er algemeen over eens dat de Athanasiaanse Geloofsbelijdenis niet door Athanasius (die in 373 stierf) geschreven werd, maar waarschijnlijk in de 5de eeuw in Zuid-Frankrijk werd opgesteld. . . . De geloofsbelijdenis schijnt in de 6de en 7de eeuw voornamelijk invloed te hebben gehad in het zuiden van Frankrijk en Spanje. Ze werd in de 9de eeuw gebruikt in de liturgie van de kerk in Duitsland en enige tijd later in Rome.”

Er gingen vanaf de tijd van Christus dus eeuwen overheen voordat de Drieëenheidsleer in de christenheid algemeen aanvaard werd. En waardoor liet men zich bij het nemen van beslissingen in deze hele kwestie leiden? Door het Woord van God of door klerikale en politieke overwegingen? In Origin and Evolution of Religion geeft E. W. Hopkins het antwoord: „De uiteindelijke orthodoxe definitie van de drieëenheid was grotendeels een kwestie van kerkelijke diplomatie.”

Afval voorzegd

DEZE weinig fraaie ontwikkelingsgeschiedenis van de Drieëenheid strookt met wat er volgens Jezus en zijn apostelen na hun tijd zou plaatsvinden. Zij voorzeiden dat er een afval, een afdwaling, een zich afkeren van de ware aanbidding zou zijn tot aan de tijd van Christus’ wederkomst, wanneer voorafgaande aan Gods dag voor de vernietiging van dit samenstel van dingen, de ware aanbidding zou worden hersteld.

Betreffende die „dag” zei de apostel Paulus: „Die dag komt niet tenzij eerst de afval komt en de mens der wetteloosheid wordt geopenbaard” (2 Thessalonicenzen 2:3, 7). Later voorzei hij: ’Na mijn vertrek zullen er grimmige wolven bij u binnendringen, die de kudde niet zullen sparen, en uit uw eigen midden zullen mannen opstaan, die verkeerde dingen zullen verkondigen om de leerlingen mee te krijgen’ (Handelingen 20:29, 30, WV). Ook andere discipelen van Jezus schreven over deze afval en de daarbij betrokken ’wetteloze’ klasse van geestelijken. — Zie bijvoorbeeld 2 Petrus 2:1; 1 Johannes 4:1-3; Judas 3, 4.

Paulus schreef ook: „Want er komt een tijd dat de mensen de gezonde leer niet meer zullen verdragen. Zij zullen zich een menigte leraars aanschaffen naar eigen smaak, die hun naar de mond praten. En zij zullen hun oren sluiten voor de waarheid om te luisteren naar allerlei mythen.” — 2 Timotheüs 4:3, 4, WV.

Jezus zelf verklaarde wat er achter deze afval van de ware aanbidding schuilging. Hij zei dat hij goed zaad had gezaaid maar dat de vijand, Satan, daaroverheen onkruid op het veld zou zaaien. Zo verscheen gelijktijdig met de eerste halmen van de tarwe ook het onkruid. Men kon derhalve verwachten dat er tot aan de oogsttijd, wanneer Christus de zaken zou rechtzetten, een afval van het ware christendom zou zijn (Mattheüs 13:24-43). The Encyclopedia Americana merkt op: „De vierde-eeuwse Drieëenheidsleer was geen nauwkeurige weergave van de vroeg-christelijke leer betreffende het wezen van God; ze was daarentegen een afdwaling van deze leer.” Waar vond deze afdwaling dan haar oorsprong? — 1 Timotheüs 1:6.

Waardoor werd ze beïnvloed?

OVERAL in de wereld uit de oudheid, zelfs al in de tijd van Babylonië, was de aanbidding van heidense goden in groepen van drie, of triaden, in zwang. Die invloed was ook in Egypte, Griekenland en Rome duidelijk merkbaar in de eeuwen vóór Christus, gedurende zijn verblijf op aarde en in de eeuwen daarna. Na de dood van de apostelen begonnen zulke heidense geloofsovertuigingen ook in het christendom door te dringen.

De geschiedschrijver Will Durant merkte op: „Het christendom heeft het heidendom niet vernietigd; het heeft het in zich opgenomen. . . . Uit Egypte kwamen de ideeën van een goddelijke drieëenheid.” En in het boek Egyptian Religion merkt Siegfried Morenz op: „De drieëenheid nam in het denken van Egyptische theologen een voorname plaats in . . . Drie goden worden gecombineerd en beschouwd als één enkel wezen, aangesproken in het enkelvoud. In dit opzicht is er een rechtstreeks verband te zien tussen de godsdienstige invloed van de Egyptische religie en de christelijke theologie.”

In Alexandrië (Egypte) weerspiegelden kerkvaders van het eind van de derde en het begin van de vierde eeuw, zoals Athanasius, derhalve deze invloed toen zij denkbeelden formuleerden die tot de Drieëenheidsleer hebben geleid. Hun eigen invloed breidde zich uit, zodat Morenz „de Alexandrijnse theologie als de tussenschakel tussen de Egyptische religieuze erfenis en het christendom” beschouwt.

In het voorwoord van Edward Gibbons History of Christianity lezen wij: „Als het heidendom overwonnen werd door het christendom, is het evenzeer waar dat het christendom door het heidendom werd verbasterd. Het zuivere deïsme van de eerste christenen . . . werd door de Kerk van Rome veranderd in het onbevattelijke dogma van de drieëenheid. Veel van de heidense leerstukken die door de Egyptenaren waren uitgevonden en door Plato geïdealiseerd, werden aangehouden omdat men ze geloofwaardig achtte.”

A Dictionary of Religious Knowledge merkt op dat de Drieëenheid volgens velen „een verbastering is die van de heidense religies overgenomen en op het christelijke geloof geënt is”. En The Paganism in Our Christianity verklaart: „De oorsprong van de [Drieëenheid] is volkomen heidens.”

Vandaar dat James Hastings in de Encyclopædia of Religion and Ethics schreef: „In de Indiase godsdienst, e.g., treffen wij de triade van Brahmā, Shiva en Viṣṇu aan; en in de Egyptische godsdienst de triade van Osiris, Isis en Horus . . . Ook is het niet zo dat God alleen in historische godsdiensten als een Drieëenheid wordt bezien. Men denke hierbij in het bijzonder aan het neoplatonische denkbeeld van de Opperste of Hoogste Realiteit”, die „triadisch voorgesteld” wordt. Wat heeft de Griekse filosoof Plato echter met de Drieëenheid te maken?

Het platonisme

PLATO leefde naar men meent van 428 tot 347 vóór Christus. Hoewel hij niet de Drieëenheid in haar huidige vorm onderwees, effenden zijn filosofieën het pad ervoor. Later ontstonden er filosofische bewegingen die zich onder andere met triadische geloofsovertuigingen bezighielden, en deze werden door Plato’s denkbeelden betreffende God en de goddelijke natuur beïnvloed.

De Franse Nouveau Dictionnaire Universel zegt over Plato’s invloed: „De platonische drieëenheid, op zichzelf niet meer dan een herschikking van oudere drieëenheden die op vroegere volken terug te voeren zijn, blijkt de rationele filosofische drieëenheid van wezenseigenschappen te zijn waaruit de drie hypostasen of goddelijke personen zijn ontstaan die door de christelijke kerken worden geleerd. . . . De door deze Griekse filosoof gehuldigde opvatting over de goddelijke drieëenheid . . . is in alle [heidense] religies uit de oudheid terug te vinden.”

The New Schaff-Herzog Encyclopedia of Religious Knowledge toont de invloed van deze Griekse filosofie: „De leer omtrent de Logos en de Drieëenheid ontstond door Griekse Vaders, die . . . direct of indirect, sterk beïnvloed waren door de platonische filosofie . . . Dat dwalingen en verbasteringen vanuit deze bron de Kerk binnenslopen, valt niet te ontkennen.”

In The Church of the First Three Centuries staat: „De leerstelling van de Drieëenheid is geleidelijk en betrekkelijk laat ontstaan; . . . ze vond haar oorsprong in een bron die geheel vreemd is aan die van de joodse en christelijke Geschriften; . . . ze ontwikkelde zich en werd geënt in het christendom door toedoen van de Vaderen, die het christendom een platonisch karakter gaven.”

Tegen het einde van de derde eeuw G.T. werden het „christendom” en de nieuwe platonische filosofieën onafscheidelijk met elkaar verenigd. Zoals Adolf Harnack in Outlines of the History of Dogma verklaart, raakte de kerkelijke leer „stevig geworteld in de bodem van het hellenisme [het heidense Griekse denken]. Daardoor werd ze voor de overgrote meerderheid der christenen een mysterie.”

De Kerk beweerde dat haar nieuwe dogma’s gebaseerd waren op de bijbel. Maar Harnack zegt: „In werkelijkheid wettigde de Kerk in haar midden de hellenistische speculatie, de bijgelovige opvattingen en gebruiken van heidense mysterie-aanbidding.”

In A Statement of Reasons zegt Andrews Norton over de Drieëenheid: „Wij kunnen de geschiedenis van dit leerstuk nagaan en ontdekken waar het zijn oorsprong vond, niet in de christelijke openbaring, maar in de platonische filosofie . . . De Drieëenheid is geen leer van Christus en zijn Apostelen, maar een fictie van de school der latere platonisten.”

Zo kwam de door Jezus en de apostelen voorzegde afval in de vierde eeuw G.T. tot volle bloei. De ontwikkeling van de Drieëenheid was daar slechts één bewijs van. De afvallige kerken gingen ook andere heidense denkbeelden aanvaarden, zoals het hellevuur, de onsterfelijkheid van de ziel en beeldendienst. Geestelijk gesproken was het christendom de voorzegde donkere eeuwen binnengegaan, waarin het door een groeiende „mens der wetteloosheid”-klasse van geestelijken werd overheerst. — 2 Thessalonicenzen 2:3, 7.

Waarom onderwezen Gods profeten de Drieëenheid niet?

WAAROM heeft duizenden jaren lang geen van Gods profeten Zijn volk de Drieëenheid onderwezen? Zou op zijn laatst Jezus niet zijn bekwaamheid als de Grote Onderwijzer aanwenden om de Drieëenheid aan zijn volgelingen duidelijk te maken? Zou God honderden bladzijden van de Schrift inspireren en toch niets van dit onderricht gebruiken om de Drieëenheid te onderwijzen als ze de „centrale leer” van het geloof zou zijn?

Moeten christenen geloven dat God eeuwen na Christus en nadat hij het schrijven van de bijbel had geïnspireerd, de formulering zou steunen van een dogma waarmee zijn dienstknechten duizenden jaren lang onbekend waren geweest, een ’ondoorgrondelijk mysterie’ dat „voor het menselijk verstand niet te achterhalen” is en waarvan wordt toegegeven dat het een heidense achtergrond had en „grotendeels een kwestie van kerkelijke diplomatie” was?

Het getuigenis der geschiedenis spreekt voor zich: De Drieëenheidsleer is een afdwaling of een afval van de waarheid.

[Inzet op blz. 8]

’De vierde-eeuwse Drieëenheidsleer was een afdwaling van de vroeg-christelijke leer.’ — The Encyclopedia Americana

[Kader op blz. 9]

De triade van de Grote Goden”

Vele eeuwen vóór de tijd van Christus waren er triaden of drieëenheden van goden in het oude Babylonië en Assyrië. De Franse „Larousse Encyclopedia of Mythology” maakt melding van één zo’n triade in dat Mesopotamische gebied: „Het universum werd verdeeld in drie regionen, die elk het domein van een god werden. Anoes deel was de hemel. De aarde werd aan Enlil gegeven. Ea werd de heerser van de wateren. Samen vormden zij de triade van de Grote Goden.”

[Kader op blz. 12]

Hindoeïstische drieëenheid

Het boek „The Symbolism of Hindu Gods and Rituals” zegt over een hindoeïstische drieëenheid die eeuwen vóór Christus bestond: „Shiva is een van de goden van de Drieëenheid. Hij is naar verluidt de god van verwoesting. De andere twee goden zijn Brahma, de god van schepping, en Vishnu, de god die in stand houdt. . . . Om aan te geven dat deze drie processen één en hetzelfde zijn, worden de drie goden in één gedaante verenigd.” — Uitgegeven door A. Parthasarathy, Bombay.

[Illustratie op blz. 8]

„Constantijn had in de grond der zaak hoegenaamd geen begrip van de vraagstukken die in de Griekse theologie aan de orde waren.” — A Short History of Christian Doctrine

[Illustraties op blz. 10]

1. Egypte. Triade van Horus, Osiris en Isis, 2de millennium v.G.T.

2. Babylon. Triade van Isjtar, Sin en Sjamasj, 2de millennium v.G.T.

3. Palmyra. Triade van maangod, Heer der Hemelen en zonnegod, ca. 1ste eeuw G.T.

4. India. Drieënige hindoeïstische godheid, ca. 7de eeuw G.T.

5. Kambodja. Drieënige boeddhistische godheid, ca. 12de eeuw G.T.

6. Noorwegen. Drieëenheid (Vader, Zoon en heilige geest), ca. 13de eeuw G.T.

7. Frankrijk. Drieëenheid, ca. 14de eeuw G.T.

8. Italië. Drieëenheid, ca. 15de eeuw G.T.

9. Duitsland. Drieëenheid, ca. 19de eeuw G.T.

10. Duitsland. Drieëenheid, 20ste eeuw G.T.