Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Een goede naaste

Een goede naaste

Hoofdstuk 8

Een goede naaste

KEN jij iemand die een andere huidkleur heeft dan jij? — In sommige gebieden hebben de meeste mensen een zwarte of bruine huidkleur. Op andere plaatsen hebben de mensen bijna allemaal een blanke huid. Zij zijn zo geboren.

Maakt het je beter dan andere mensen als je een andere huidkleur hebt dan zij? — Dient iemand met een donkere huid te denken dat hij beter is dan iemand wiens huid blank is? Of dient iemand met een blanke huid te denken dat hij beter is dan iemand wiens huid donker is? Wat denk jij hiervan? —

Als wij naar de Grote Onderwijzer, Jezus Christus, luisteren, zullen wij tegen iedereen vriendelijk zijn. Het maakt helemaal niets uit van welke natie iemand afkomstig is of wat voor huidkleur hij heeft. Wij moeten alle soorten van mensen liefhebben. Zo heeft Jezus het geleerd.

Op zekere dag kwam er een jood bij Jezus om hem een moeilijke vraag te stellen. Deze man dacht dat Jezus het antwoord niet zou weten. Hij zei: ’Wat moet ik doen om eeuwig te leven?’

Dit was een gemakkelijke vraag voor de Grote Onderwijzer. Maar in plaats dat Jezus de vraag zelf beantwoordde, vroeg hij de man: ’Wat zegt Gods wet dat wij moeten doen?’

De man antwoordde: ’De wet van God zegt: „Gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart, en uw naaste als uzelf.”’

Jezus zei: ’Dat antwoord is goed. Blijf dit doen en u zult eeuwig leven ontvangen.’

Maar de man wilde niet iedereen liefhebben. Daarom probeerde hij een excuus te vinden. Hij vroeg Jezus: ’Wie is eigenlijk mijn naaste?’ Wat voor antwoord zou jij hebben gegeven? Wie is eigenlijk jouw naaste? —

Deze man hoopte misschien dat Jezus zou zeggen: ’Uw naasten zijn uw vrienden.’ Maar hoe staat het met andere mensen? Zijn zij ook onze naasten? —

Om de vraag te beantwoorden, vertelde Jezus een verhaal. Het ging over een jood en een Samaritaan. Luister maar eens:

Een man liep op de weg van Jeruzalem naar Jericho. Deze man was een jood. Plotseling werd hij door rovers overvallen. Zij sloegen hem neer en namen zijn geld en kleren mee. De rovers ranselden hem af en lieten hem halfdood aan de kant van de weg liggen.

Even later kwam er een priester langs diezelfde weg. Hij zag de zwaargewonde man liggen. Wat deed hij? Wat zou jij gedaan hebben? —

De priester liep gauw naar de andere kant van de weg. Hij stond niet eens stil. Hij deed helemaal niets om de man te helpen.

Toen kwam er nog een heel godsdienstige man langs. Hij was een leviet, die in de tempel te Jeruzalem dienst deed. Zou hij stilstaan om te helpen? Hij deed precies hetzelfde als de priester. Hij hielp niet. Was dit juist? —

Ten slotte kwam er een Samaritaan langs. Hij zag dat de jood die daar lag, heel erg gewond was. De meeste Samaritanen en joden nu mochten elkaar niet graag. Zou deze Samaritaan de man dus laten liggen zonder hem te helpen? Zou hij bij zichzelf zeggen: ’Waarom zou ik deze jood helpen? Hij zou mij toch ook niet helpen als ik gewond was’?

Welnu, deze Samaritaan keek naar de man die daar aan de kant van de weg lag en hij had heel erg met hem te doen. Hij kon het niet over zijn hart verkrijgen hem daar te laten liggen om te sterven.

De Samaritaan kwam dus van zijn ezel af. Hij ging naar de man toe en begon zijn wonden te verzorgen. Hij goot er olie en wijn op. Dit zou de wonden helpen te genezen. Daarna verbond hij de wonden met een doek.

De Samaritaan tilde de gewonde man voorzichtig op zijn ezel. Daarna gingen zij langzaam verder totdat zij bij een herberg of een hotelletje kwamen. Hier zorgde de Samaritaan voor een plaats waar de man zolang kon blijven, terwijl hij hem goed verzorgde.

Nu vroeg Jezus aan de man tot wie hij sprak: ’Wie van deze drie mannen was volgens u de goede naaste?’ Wat zou jij antwoorden? Was het de priester, de leviet of de Samaritaan? —

De man antwoordde: ’De Samaritaan was de goede naaste. Hij stopte en zorgde voor de gewonde man.’

Jezus zei: ’Dat is goed gezegd. Ga dus heen en doe ook zo.’ — Lukas 10:25-37

Was dat niet een mooi verhaal? — Het maakt duidelijk wie onze naasten zijn. Onze naasten zijn niet alleen onze beste vrienden. Onze naasten zijn niet alleen mensen van ons eigen land of personen die dezelfde huidkleur hebben als wij. Onze naasten zijn allerlei soorten van mensen.

Als je dus ziet dat iemand gewond is, wat doe je dan? — Maakt het verschil of die persoon uit een ander land afkomstig is of een andere huidkleur heeft dan jij? — Hij is nog steeds je naaste. Je moet hem dus helpen. Als je je nog te jong voelt om te helpen, kun je mij vragen te helpen. Of je kunt een politieagent roepen of een schoolonderwijzer. Dan ben je net als de Samaritaanse man.

De Grote Onderwijzer wil dat wij vriendelijk zijn. Hij wil dat wij anderen helpen, wie het ook zijn. Daarom vertelde hij het verhaal van de man die een goede naaste was.

(Om te weten hoe wij mensen van andere rassen en natiën dienen te beschouwen, kunt u ook samen Handelingen 10:34, 35; 17:26 en Matthéüs 5:44-48 lezen.)