Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Jezus gaf zijn leven voor ons

Jezus gaf zijn leven voor ons

Hoofdstuk 40

Jezus gaf zijn leven voor ons

JE HEBT toch een paar goede vriendjes of vriendinnetjes, niet waar? — Maar stel nu eens dat zij echt in gevaar verkeerden. Wat zou je doen als zij zich in een zinkende boot bevonden? Zou je hen willen redden als je dat kon? — Zou je dat doen ook al zou je zelf misschien sterven terwijl je hen hielp? — Iemand die zijn leven zou geven om andere mensen te redden, toont dat hij heel veel van hen houdt.

Jezus bewees dat hij zo’n liefde voor ons had. Hij was bereid de hemel te verlaten en naar de aarde gezonden te worden om voor ons te sterven. Wist je dat hij voor ons gestorven is? —

Zou je graag willen horen hoe hij dit heeft gedaan? — Laten wij eens net doen alsof wij erbij zijn en kunnen zien wat er gebeurt.

Het is heel laat op een lenteavond in Jeruzalem. De maan schijnt groot en helder. Terwijl wij naar de stad kijken, zien wij Jezus en zijn apostelen door een grote poort de stad verlaten. Zij begeven zich naar een heuvel die de Olijfberg wordt genoemd en gaan een tuin in. Zullen wij hen volgen? —

Terwijl wij kijken, zien wij Jezus van zijn discipelen vandaan gaan en neerknielen om tot zijn Vader te bidden. Hij doet dit drie maal. En iedere keer komt hij terug en zegt hij zijn discipelen dat zij ook moeten bidden. Waarom? Wat gaat er gebeuren? —

Kijk! Zie je die mannen die daar naar de tuin toe komen? Sommigen van hen hebben lampen. Anderen hebben knuppels. Er zijn soldaten bij met zwaarden. Zij kijken heel onvriendelijk. Jezus moet hen beslist zien aankomen. Zou hij niet moeten proberen weg te lopen? —

Jezus ziet hen, maar hij loopt niet weg. Nu komen de soldaten naar voren en zij nemen Jezus gevangen. Zal hij toelaten dat zij hem meenemen? Hij kon tot zijn Vader roepen. God kon hem duizenden engelen sturen. Zij zouden die mannen in een paar seconden kunnen doden. Als jij Jezus was geweest, zou je dan om de engelen hebben geroepen? —

Maar Jezus laat zich door de mannen meenemen. Waarom? — Omdat hij bereid is voor ons te sterven. Er is zelfs nog een belangrijker reden. Hij zegt tegen de discipel Petrus: ’Gods Woord moet waar worden.’ Weet je, het stond al in de bijbel geschreven dat Jezus zijn leven voor de mensheid zou geven.

Jezus’ discipelen worden nu bevreesd en vluchten. De soldaten nemen Jezus mee terug naar de stad. Laten wij hen volgen en zien wat er gebeurt.

Zij brengen Jezus voor de overpriesters. Deze priesters haten Jezus omdat hij de mensen heeft laten zien dat de priesters de bijbel niet onderwijzen.

De priesters nemen een verhoor af. Zij laten mensen binnenkomen die leugens over Jezus vertellen. Zij stellen Jezus vragen om te trachten te bewijzen dat hij iets verkeerds heeft gedaan. Maar zij kunnen niets tegen hem vinden. Dan zeggen de priesters tegen Jezus: ’Zijt gij de Zoon van God?’ Jezus zegt: ’Dat ben ik.’ De priesters worden boos en zeggen: ’Hij is schuldig! Hij moet gedood worden!’ Alle anderen zijn het ermee eens. Daarom beginnen sommigen van de mannen de spot met Jezus te drijven. Zij spugen op hem en slaan hem met hun vuisten. Begint Jezus er spijt van te krijgen dat hij de waarheid uit de bijbel heeft onderwezen? Hoe zou jij je hebben gevoeld? —

Jezus heeft geen spijt en hij klaagt niet eens en ook slaat hij niet terug.

Nu wordt het ochtend. Jezus is de hele nacht op geweest. De priesters laten Jezus nu binden en zij leiden hem naar Pilatus, de bestuurder.

Zij zeggen tegen Pilatus: ’Jezus is tegen de regering. Hij moet gedood worden.’ Maar Pilatus ziet dat de priesters leugens vertellen. Daarom zegt Pilatus tegen hen: ’Ik vind niets verkeerds in deze man. Ik zal hem vrijlaten.’ Maar de priesters en anderen schreeuwen: ’Nee! Dood hem!’

Later probeert Pilatus het volk weer te vertellen dat hij Jezus zal vrijlaten. Maar de priesters laten de scharen schreeuwen: ’Als u hem vrijlaat, bent ook u tegen de regering! Dood hem!’ Zij maken vreselijk veel lawaai. Wat zal Pilatus doen?

Hij luistert naar het volk. Eerst laat hij Jezus zweepslagen geven. Dan levert hij hem aan de soldaten over om ter dood te worden gebracht.

Zij geven Jezus een grote paal te dragen. Ten slotte komen zij bij een plaats die Schedelplaats wordt genoemd, buiten de stad. Daar nagelen zij Jezus’ handen en voeten aan de paal. Vervolgens zetten zij de paal rechtop zodat Jezus eraan hangt. Hij bloedt. Hij heeft heel veel pijn.

Jezus sterft niet meteen. Hij hangt daar gewoon aan de paal. De overpriesters drijven de spot met hem. Zij zeggen: „Indien gij een zoon van God zijt, kom dan van de martelpaal af!” Maar Jezus weet waarvoor zijn Vader hem gezonden heeft. Hij weet dat hij zijn volmaakte leven moet geven opdat wij de kans kunnen hebben eeuwig leven te verkrijgen. Ten slotte, omstreeks drie uur die middag, roept Jezus het uit tot zijn Vader en hij sterft. — Matthéüs 26:36–27:50; Lukas 22:39–23:46; Johannes 18:1–19:30.

Hoe anders was Jezus dan Adam! Adam toonde geen liefde voor God. Hij was God ongehoorzaam. En Adam toonde ook geen liefde voor ons. Omdat hij zondigde, zijn wij allemaal met zonde in ons geboren. Maar Jezus toonde liefde voor God en voor ons. Hij gehoorzaamde God altijd. En hij gaf zijn leven opdat hij kon wegnemen wat Adam ons heeft aangedaan.

Begrijp je wat voor geweldigs Jezus heeft gedaan? — Als je tot God bidt, dank je hem dan voor wat zijn Zoon heeft gedaan? — Dan toon je dat je er waardering voor hebt. En als wij werkelijk doen wat de Grote Onderwijzer zegt, zullen wij nog meer tonen hoezeer wij het waarderen dat hij zijn leven voor ons heeft gegeven.

(Om waardering op te bouwen voor wat Jezus voor ons heeft gedaan, kunt u samen Johannes 3:16, Romeinen 5:8, 19, 1 Timótheüs 2:5, 6 en Matthéüs 20:28 lezen.)