Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Kinderen die God loven

Kinderen die God loven

Hoofdstuk 26

Kinderen die God loven

HEB je er wel eens over nagedacht waarom je een mond hebt? Hoe gebruik je die? —

Het is beslist waar dat wij de mond nodig hebben om te eten. Maar de mond wordt niet alleen gebruikt om te eten. De meesten van ons eten slechts een paar keer per dag. Maar is het niet zo dat je je mond veel vaker gebruikt om te praten? — Je lippen, je tong, de tanden, het gehemelte van je mond en nog veel meer dingen spelen elke keer dat je praat een belangrijke rol.

Denk je eens even in hoe het zou zijn als je niet kon praten. Wat erg zou het zijn als je nooit aan iemand anders kon vertellen wat je dacht! Ben je niet blij dat Jehovah ons een mond heeft gegeven? — En vind je ook niet dat omdat hij ons onze mond heeft gegeven, wij deze moeten gebruiken om hem ermee te eren? —

Zo dacht koning David erover. Hij was een dienstknecht van God. En hij zei: „Jehovah’s lof zal mijn mond spreken.” Vind je ook niet dat het goed is om dit met onze mond te doen? — Laten wij dan samen eens herhalen wat hij zei: „Jehovah’s lof zal mijn mond spreken.” — Psalm 145:21.

Er was een jong Israëlitisch meisje dat haar mond zo gebruikte. Toen zij leefde, waren de natie Syrië en de natie Israël vijanden van elkaar. Op een dag streden de Syriërs tegen Israël en namen zij dat jonge meisje gevangen. Zij werd naar het huis van de legeroverste gestuurd, die Naäman heette. Zij werd daar het dienstmeisje van Naämans vrouw.

Naäman nu had de ziekte die melaatsheid wordt genoemd. Geen enkele dokter had hem kunnen helpen. Maar het jonge meisje van Israël had een groot geloof in Jehovah. Zij wist dat hij wonderbaarlijke dingen kon doen. En zij geloofde dat een van Gods speciale dienstknechten, een profeet, Naäman zou kunnen helpen. Naäman en zijn vrouw geloofden natuurlijk niet in Jehovah. Zij hadden een andere religie. Zou het jonge meisje hun vertellen wat zij wist? Misschien zouden zij er niet eens over willen horen. Wat zou jij gedaan hebben? —

Zij wist dat zij moest praten. Het zou alleen maar vriendelijk zijn om dat te doen. En zij zou hierdoor blijk geven van haar liefde voor God. Daarom zei ze: ’Kon Naäman maar naar Jehovah’s profeet in Israël gaan. Dan zou die hem wel van zijn melaatsheid genezen.’

Naäman wilde heel graag beter worden. Daarom luisterde hij naar het meisje. Hij ging naar Jehovah’s profeet. Toen hij deed wat de profeet hem zei te doen, werd hij genezen. Dit maakte dat Naäman een aanbidder van de ware God werd. Wat moet hij blij zijn geweest dat het jonge meisje van Israël niet bang was geweest om Jehovah te loven! — 2 Koningen 5:1-15.

Zou jij graag net als dat jonge meisje iemand willen helpen Jehovah te leren kennen? — Wie zou jij kunnen helpen? —

In het begin zouden zij natuurlijk kunnen denken dat zij geen hulp nodig hebben. Maar je zou met hen kunnen praten over de goede dingen die Jehovah doet. En misschien luisteren zij. Zou het niet geweldig zijn als zij net als jij Jehovah zouden gaan liefhebben? — Zulke dingen gebeuren als jij je mond gebruikt om Jehovah te loven.

De bijbel vertelt ook over een jongeman, Timótheüs genaamd. Zijn vader geloofde niet in Jehovah. Maar zijn moeder wel, en zijn grootmoeder ook. Timótheüs luisterde naar hen. En vanaf de tijd dat hij nog maar heel klein was, kende hij de bijbel. Wij moeten de bijbel kennen om Jehovah te kunnen loven. De bijbel vertelt ons over hem.

Timótheüs groeide op als een voortreffelijke jongeman. Op een dag bezocht Paulus, een apostel van Jezus Christus, het stadje waar Timótheüs woonde. Hij merkte op dat Timótheüs graag Jehovah wilde dienen. Daarom nodigde hij deze jongeman uit met hem mee te gaan zodat hij God nog vollediger kon dienen. Zij reisden samen naar andere plaatsen. Overal vertelden zij de mensen over het koninkrijk van God en over Jezus. — Handelingen 16:1-5.

Timótheüs leerde veel van de apostel Paulus over de wijze waarop hij God moest loven. Hij zag hoe Paulus lezingen hield voor grote groepen mensen. Hij zag hoe Paulus naar de huizen van de mensen ging om hen ook te onderwijzen. Maar Timótheüs bleef niet alleen maar toekijken. Hij had een aandeel aan het werk. Paulus zei: ’Timótheüs doet het werk van Jehovah, net als ik.’ — 1 Korinthiërs 16:10.

Niet iedereen vond het prettig als Timótheüs over God sprak. Maar hij hield er niet mee op. Hij zei niet dat hij naar huis wilde gaan. Hij was blij dat hij zijn mond kon gebruiken om Jehovah te loven.

Sommige mensen nu zullen misschien zeggen dat dit alleen maar iets voor oudere mensen is. Maar geloof je dat? — De Grote Onderwijzer wist dat dit niet zo was. Toen sommige mensen op een dag probeerden jonge jongens met het loven van God te doen ophouden, zei Jezus: ’Hebben jullie nooit in de Schrift gelezen: „Uit de mond van kleine kinderen zal lof komen”?’ — Matthéüs 21:16.

Wij allemaal kunnen Jehovah loven als wij dit werkelijk willen. Het is niet moeilijk. God heeft ons een mond gegeven waarmee wij kunnen spreken. Wij hoeven niet alles van de bijbel te weten voordat wij beginnen. Wij kunnen anderen gewoon vertellen wat wij al hebben geleerd. Zou jij dat graag willen doen? —

(Andere teksten waarin jongeren worden aangemoedigd God te dienen, zijn Psalm 148:12, 13, Prediker 12:1 en 1 Timótheüs 4:12.)