Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

De Bestuurder die vanaf het begin het einde weet

De Bestuurder die vanaf het begin het einde weet

Hoofdstuk 2

De Bestuurder die vanaf het begin het einde weet

1. Waar moeten wij zoeken om de toekomst te weten te komen?

DOOR alle eeuwen heen vanaf de dagen van het oude Babylon tot nu toe, hebben politieke heersers astrologen en helderzienden of geestenmediums geraadpleegd om te weten te komen wat de toekomst brengt. Zij hebben bovennatuurlijke voorkennis gezocht opdat zij hierdoor geholpen zouden worden hun onderdanen met succes te besturen. De politieke geschiedenis tot in het laatste kwart van de twintigste eeuw bewijst dat alle op die manier verworven inlichtingen hen niet hebben gebaat. De wereldpolitiek bevindt zich dan ook in een hopeloze situatie. Degenen die de menselijke aangelegenheden besturen, weten niet in welke richting zij het moeten zoeken. De natiën verkeren in radeloze angst en nemen hun toevlucht tot eigenmachtige maatregelen, en de mensen hebben alle reden om het ergste te vrezen. Voor een werkelijk geneesmiddel kunnen zij zich tot niemand op aarde wenden. De enige succesvolle richting waarin men het moet zoeken, is zich af te wenden van de astrologen, geestenmediums en de occulte bron van hun misleidende informatie en op te zien naar de Opperste Bestuurder van alles, de Allerhoogste God, van wie de toekomstige wereldregering afkomstig is!

2. Welk bewijs moet een god met betrekking tot profetieën kunnen leveren?

2 Geen enkele geschiedschrijver, geen enkele welingelichte persoon, kan ontkennen dat de natiën van de wereld vanaf de vroegste tijden hun zichtbare en onzichtbare goden hebben gehad. Kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog in 1945 liet de keizer van Japan de bewering varen dat hij een god was, de nakomeling van de Japanse zonnegodin Amatarasoe, en toch houden tot op deze dag vele traditionele religieaanhangers in het Land van de Rijzende Zon nog aan de keizeraanbidding vast. Deze zogenoemde „goden” van de natiën hebben hun profeten op aarde gehad. In de tiende eeuw vóór onze Gewone Tijdrekening bijvoorbeeld, waren er in de natie Israël (in het Midden-Oosten), tijdens de regering van koning Achab en koningin Izébel, vierhonderd vijftig profeten van de god Baäl, zoals wij dit in het boek 1 Koningen, hoofdstuk achttien, vers tweeëntwintig, kunnen lezen. Zulke profeten deden in de naam van hun god voorzeggingen met betrekking tot de toekomst. Indien de profetie die in de naam van een god werd geuit, niet uitkwam, bleek het een valse god, geen god, te zijn. In feite moest een ware god het bewijs leveren dat hij zijn profetie ook kon vervullen!

3. In welk opzicht dienen profeten getuigen voor hun goden te zijn?

3 Wie bleek wat deze kritieke toets met betrekking tot profetieën betreft, de werkelijke God, de levende en ware God, te zijn? De profeten van de goden der natiën traden als getuigen op om de feiten naar voren te brengen omtrent hun goden en te wijzen op de profetieën die hun goden hadden doen uitkomen. Hebben wie maar ook van deze nationale goden soms profetieën geuit die thans waarde hebben, die in onze huidige tijd uitkomen? Kan iemand, kan enige historische autoriteit, één zo’n profetie als bewijs aanhalen? Niemand in deze tijd kan dat! En toch is er één God die bereid is zich aan de toets met betrekking tot profetieën te onderwerpen, om te bewijzen dat hij de ene levende en ware God is, die voorkennis heeft en de toekomst kan voorspellen en wiens profetieën altijd zijn uitgekomen. Hij kan zijn getuigen verschaffen en hen het historische bewijs laten leveren waardoor bewezen wordt dat hij een God van ware profetieën is. Wie is Hij? Wat is Zijn naam?

4-6. Welke uitdaging wordt in Jesaja 43:9 tot de nationale goden gericht?

4 Een van zijn profeten, die in de achtste eeuw vóór onze Gewone Tijdrekening leefde, was Jesaja, de zoon van Amoz, een onderdaan van het in het Midden-Oosten gelegen koninkrijk Juda. De geest van inspiratie kwam over hem en hij werd aldus als woordvoerder gebruikt om de volgende uitdaging tot alle goden van de natiën te richten:

5 „Laten de natiën allemaal op één plaats bijeengebracht worden en laten nationale groepen vergaderd worden. Wie onder hen [de goden van de natiën en volken] kan dit vertellen? Of kunnen zij ons zelfs de eerste dingen doen horen? Laten zij [als goden] hun getuigen verschaffen, opdat zij rechtvaardig verklaard mogen worden, of laten zij [de natiën en nationale groepen] horen en zeggen: ’Het is de waarheid!’” — Jesaja 43:9.

6 Met die woorden worden de goden van de natiën en van de nationale groepen uitgedaagd met betrekking tot hun profetische vermogen. Wie onder zulke nationale goden kan profetisch bekendmaken wat in de voorgaande verzen van dit hoofdstuk van Jesaja’s profetie is voorzegd? Wie onder die nationale goden kan ons van tevoren doen horen wat er als eerste in de naaste toekomst zal gebeuren, om nog maar niet te spreken over datgene wat er ten slotte in de toekomst zal gebeuren?

7. Wie dienen als hun getuigen op te treden en wie dienen hen te horen?

7 Laten deze nationale goden hun getuigen op aarde verschaffen, opdat zij kunnen getuigen dat deze goden dergelijke profetische dingen met nauwkeurigheid hebben voorzegd, zodat door deze getuigen bewezen kan worden dat zij ware, betrouwbare goden zijn, die het verdienen rechtvaardig verklaard te worden en er recht op hebben aanbeden te worden als goden die het vermogen bezitten onfeilbaar de toekomst te voorspellen. Of, laten de bijeengebrachte natiën en nationale groepen naar dergelijke getuigen van de goden luisteren en na het aanhoren van hun getuigenis zeggen of hetgeen zij getuigen, juist is, of het waar en in overeenstemming met de historische feiten is. De uitgedaagde nationale goden hebben zulke getuigen niet kunnen verschaffen. Zij hebben geen getuigen omtrent wier getuigenis wij kunnen zeggen: „Het is de waarheid!”

8. Als wie maakt de uitdager zich bekend?

8 En nu komt de officiële uitspraak van de uitdager. Hij maakt zich bekend met zijn naam, door te zeggen: „’Gij zijt mijn getuigen’, is de uitspraak van Jehovah, ’ja, mijn knecht die ik verkozen heb, opdat gij het weet en geloof in mij hebt, en opdat gij begrijpt dat ik Dezelfde ben. Vóór mij werd er geen God geformeerd, en na mij bleef het zo dat er geen was. Ik — ik ben Jehovah, en buiten mij is er geen redder. Ikzelf heb het aangekondigd en heb gered en heb het doen horen, toen er geen vreemde god onder u was. Daarom zijt gij mijn getuigen’, is de uitspraak van Jehovah, ’en ik ben God. Ook ben ik altijd Dezelfde; en er is niemand die bevrijding bewerkt uit míjn hand. Ik zal actief worden, en wie kan het afwenden?’” — Jesaja 43:10-13.

9. Wie heeft Jehovah tot zijn getuigen gemaakt, en hoe?

9 Moedig maakt Degene die de uitdagende vragen heeft opgeworpen, zich bekend als Jehovah. Terwijl de uitgedaagde goden niet in staat zijn hun getuigen te verschaffen die het bewijs van hun godheid kunnen leveren, kan Jehovah Zijn getuigen verschaffen. Hij heeft ervoor gezorgd dat Zijn getuigen zich op het wereldtoneel bevinden, en hij spreekt hen toe en herinnert hen eraan hoe zij Zijn getuigen zijn geworden. Wie zijn zij? Jehovah spreekt over hen als een eenheid, door hen te roepen als een groep: „Mijn knecht die ik verkozen heb.” Zij vormen een contrast met de natiën en nationale groepen wier vele goden door Jehovah worden uitgedaagd. Jehovah’s getuigen zijn zijn eigen knecht, zijn eigen uitverkoren natie. Opdat de leden van deze natie eenstemmig zijn getuigen zouden zijn, heeft Jehovah deze natie tot zijn dienstknechtklasse gemaakt, opdat zij bekend met hem zouden worden: opdat zij hem zouden kennen en geloof in hem zouden hebben en derhalve zouden begrijpen dat hij Dezelfde is, de onveranderde, eeuwige God. Aldus konden zij toegerust worden om als zijn getuigen voor alle afgodische natiën van de wereld op te treden.

10. Hoe kan er worden gezegd dat er vóór Jehovah geen god werd geformeerd?

10 Vóór deze God, Jehovah, was er niemand of niets als een god geformeerd. Dit wil niet zeggen dat Jehovah God zelf door iemand werd geformeerd. Indien wij, net als de hedendaagse atheïsten, zouden volhouden dat Jehovah God werd geformeerd, zouden wij logischerwijs moeten vragen: Wie heeft Jehovah God geformeerd? Dit zou tot de vraag leiden: Wie heeft dan de formeerder van Jehovah God geformeerd? En ook: Wie heeft degene geformeerd die de formeerder van Jehovah God heeft geformeerd? Wij zouden in feite nooit tot een eind komen en diezelfde vraag steeds weer kunnen stellen. Aldus zou het mysterie in verband met het wezen van God alleen maar groter en gecompliceerder worden, zonder dat een onderzoekende geest bevredigd wordt. Er zou slechts een eind aan het stellen van deze vraag kunnen komen wanneer men terechtkwam bij een niet-geformeerde Formeerder die altijd heeft bestaan, een Formeerder zonder begin. De profeet Mozes, die een van de getuigen was waaruit Jehovah’s „knecht”-klasse bestond, lost de kwestie op een zeer simpele, tijdbesparende wijze op, door tot de Heer Jehovah, de Schepper van hemel en aarde, te zeggen: „Ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God.” — Psalm 90:1, 2, Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap.

11. Waarom werd er vóór Jehovah geen god geformeerd?

11 Waarom zei Jehovah dan: „Vóór mij werd er geen God geformeerd”? (Jesaja 43:10) Omdat de afgodische natiën van de wereld hun eigen valse goden hadden geformeerd, maar ze hadden niet Jehovah als God geformeerd. Ze bestonden niet vóór Jehovah om ook maar één van hun valse goden te formeren. Jehovah, als de Schepper van de aarde en haar bewoners, bestond vóór welke natie maar ook. Om die reden werd er door de afgodische natiën geen god geformeerd vóór Jehovah.

12. Waarom zal er na Jehovah geen god worden geformeerd?

12 Dat niet alleen, maar, zo zegt Jehovah, „na mij bleef het zo dat er geen was”. Daar Jehovah „van eeuwigheid tot eeuwigheid” God is, zal hij nooit van het toneel verdwijnen. De afgodische natiën, die niet eeuwig zijn, zullen tijdens de grootste wereldellende die vlak voor de deur staat, van het aardse toneel verdwijnen, terwijl de eeuwige Jehovah tot in eeuwigheid zal blijven bestaan. De natiën zullen hier dus niet na Jehovah zijn, maar Hij na hen. Derhalve is het voor de afgodische natiën onmogelijk hun valse goden na Jehovah te blijven formeren. De door hen geformeerde of door mensen gemaakte goden zullen met hen vergaan (Jesaja 2:18-21). Maar Jehovah, de ware God van profetieën, blijft eeuwig bestaan. En ook zijn getrouwe getuigen zullen voor eeuwig blijven bestaan, zodat zij altijd aanwezig zullen zijn om met de mond te getuigen dat Jehovah God is.

13. In welke gevallen zijn er na Jehovah geen goden blijven bestaan?

13 Vele van de natiën uit de oudheid, Babylon, Assyrië, Medo-Perzië, Edom (Iduméa), Moab, Ammon en andere, zijn reeds lang verdwenen, en hun eigengemaakte goden zijn met hen verdwenen. Met betrekking tot die nationale goden kan Jehovah God zeggen: „Na mij bleef het zo dat er geen was. Ik — ik ben Jehovah, en buiten mij is er geen redder.” — Jesaja 43:10, 11.

HET VERWEKKEN VAN GETUIGEN

14, 15. Hoe verwekte Jehovah zijn getuigen, en wel zonder hulp?

14 Om getuigen te hebben, zou deze God, die zonder begin is en die door niemand werd geformeerd, iets moeten doen, zeggen of profeteren, en hij zou dit moeten doen ten aanhoren van waarnemers of in tegenwoordigheid van degenen die er voordeel van trekken. Hij verwekte inderdaad getuigen door iets voor hen te doen, zodat zij naar waarheid iets over hem konden zeggen. Ja, hij redde deze getuigen, zoals hij aangekondigd had te zullen doen. En hij deed dit zonder de hulp van enige zogenaamde „god”. Aldus toonde hij op zichtbare wijze dat hij God was, de enige levende en ware God. Dit bracht hij vervolgens onder onze aandacht in de verdere woorden van de profeet Jesaja:

15 „’Ikzelf heb het aangekondigd en heb gered en heb het doen horen, toen er geen vreemde god onder u was. Daarom zijt gij mijn getuigen’, is de uitspraak van Jehovah, ’en ik ben God. Ook ben ik altijd Dezelfde; en er is niemand die bevrijding bewerkt uit míjn hand. Ik zal actief worden, en wie kan het [mijn optreden] afwenden?’” — Jesaja 43:12, 13.

16. Aan wie moesten de geredden redding toeschrijven?

16 De geredden konden hun redding aan niemand anders toeschrijven dan aan Degene die van tevoren had gezegd dat hij zulks zou doen. Hij zorgde ervoor dat zijn daad van redding alom werd gehoord. Daarom waren zijn geredden verplicht als zijn getuigen op te treden, ten einde datgene wat anderen alleen maar hadden gehoord, te bevestigen. Hij had het bewijs geleverd God te zijn, en hij was derhalve geen god zonder deugdelijke getuigen die deze waarheid konden bevestigen.

17. Waarom kan wanneer Hij handelend optreedt, niemand het afwenden?

17 Bovendien was hij de Almachtige God, want niemand kon zichzelf of iemand anders uit Jehovah’s hand bevrijden. Wanneer Jehovah handelend optreedt, kan niemand het afwenden of keren. Hij is machtig genoeg om datgene wat hij voorzegt of profeteert, ook te doen uitkomen.

18. Hoe verschafte Jehovah opnieuw redding, maar dan op grotere schaal?

18 Jehovah had zijn „knecht”-klasse van getuigen al eens eerder gered, namelijk in 1513 v.G.T., en hij kon dit wederom doen, zelfs op grotere schaal. Hij had Israël uit het Egyptische Rijk gered toen Egypte een wereldmacht was, de eerste wereldmacht in de bijbelse geschiedenis. Zelfs het latere Babylonische Rijk, de derde wereldmacht in de bijbelse geschiedenis, zou niet sterk genoeg zijn om een tweede redding van Jehovah’s knecht te verhinderen. Vooruitziend naar die redding in de zesde eeuw vóór onze Gewone Tijdrekening, zei de Almachtige God vervolgens twee eeuwen van tevoren bij monde van zijn profeet Jesaja: „Dit heeft Jehovah gezegd, uw Verlosser, de Heilige Israëls: ’Ter wille van u wil ik iemand naar Babylon zenden en de grendels van de gevangenissen naar beneden doen komen, en de Chaldeeën in de schepen met jammerkreten van hun zijde. Ik ben Jehovah, uw Heilige, de Schepper van Israël, uw Koning.’” — Jesaja 43:14, 15.

19. Hoe deed Jehovah, de Verlosser, de Chaldeeuwse zeelieden jammeren?

19 Alsof de redding van zijn gevangen volk Israël reeds was geschied, noemt de God die verantwoordelijk was voor de verwekking van die natie, zich derhalve haar Verlosser, Degene die de natie uit de Babylonische wereldmacht verlost. Ter wille van hen zou hij de gecombineerde strijdkrachten van de Meden en de Perzen, onder Cyrus de Grote, zenden om het Babylonische Rijk in het jaar 539 v.G.T. omver te werpen. Al de schepen van Babylon aan de Eufraat, of deze nu voor militaire of commerciële doeleinden werden gebruikt, zouden Babylons val niet kunnen tegenhouden. In plaats van triomfkreten, zouden de zeelieden jammerkreten laten horen. Hoe zou het ook anders kunnen, daar hun schepen aan de grond liepen toen de militaire strateeg Cyrus de rivier de Eufraat omleidde zodat zijn legers door de modderige rivierbedding konden baggeren en aldus via de poorten langs de kade toegang tot de stad kregen?

20. Voor wie verbrak Cyrus de Grote de grendels van de gevangenis, en hoe?

20 Het oude Babylon had als politieke wereldmacht geweigerd zijn gevangenissysteem te ontsluiten, waardoor het de gedeporteerde Israëlieten in ballingschap hield, die zo’n vijftienhonderd kilometer van hun verwoeste land, dat wil zeggen van Jeruzalem en het koninkrijk Juda, waren weggevoerd. Maar door de rol te vervullen die volgens de profetie van Jesaja (44:28 tot 45:4) voor hem was voorzegd, werd de veroveraar Cyrus ertoe bewogen de grendels van de gevangenis te verbreken en de vrijheidminnende Israëlitische ballingen in 537 v.G.T. naar hun verwoeste land te laten terugkeren. Jehovah God, de Vervuller van profetieën, liet zijn schuld aan de bevrijder Cyrus op Zijn rekening zetten. Als Israëls Verlosser schonk hij Cyrus een passende beloning. — Jesaja 43:3, 4.

21. Wie bleek derhalve de Koning van het bevrijde Israël te zijn?

21 Toen Jeruzalem en zijn tempel in 607 v.G.T. op hartverscheurende wijze door de Babyloniërs werden verwoest, zaten de koningen van Israël niet langer in die hoofdstad op „Jehovah’s troon” (1 Kronieken 29:23). Maar nu bewees Jehovah God, door zijn verbannen volk in 537 v.G.T. uit Babylon te bevrijden, dat hij nog steeds hun hemelse Koning was (Jesaja 52:7; Matthéüs 5:35). Hun God, niet het een of andere menselijke schepsel, was hun Koning. Zij waren in de eerste plaats Zijn onderdanen. Zij waren hun loyaliteit aan Hem verschuldigd, evenals zij hun bevrijding uit Babylon aan Hem, en niet aan zijn aardse werktuig Cyrus de Pers, verschuldigd waren. Hij had voorzegd dat hij hen uit de gevangenis van Babylon zou verlossen, en hij zou zijn gegeven woord nooit kunnen verbreken. Nu waren dus niet alleen hun voorvaders uit de oudheid, maar ook zijzelf Zijn getuigen.

22, 23. (a) In welk opzicht kan Jehovah terecht zeggen: „Ik ben de eerste en ik ben de laatste”? (b) Waar zijn degenen die in dit opzicht als zijn getuigen optreden?

22 Indien door dit alles nog niet werd bewezen dat Hij de ene levende en ware God was, wat zou er dan nog meer van hem verlangd kunnen worden? Van het begin tot het einde, van alle tijd in het verleden tot alle tijd in de toekomst, houdt alleen hij zich staande als God. Hij heeft zijn getuigen op aarde, die voor hem als God opkomen. Vanuit zijn opperste positie als God kan hij vol vertrouwen zijn uitdaging ten aanhoren van de goden van alle natiën vervolgen met de woorden:

23 „Dit heeft Jehovah gezegd, de Koning van Israël en zijn Verlosser, Jehovah der legerscharen: ’Ik ben de eerste en ik ben de laatste, en buiten mij is er geen God. En wie is er als ik? Laat hij het uitroepen, opdat hij het moge vertellen en het mij moge voorleggen. Laten zij [deze goden] van hun kant vanaf de tijd dat ik het volk van weleer aanstelde, zowel de toekomstige dingen als de dingen die op het punt staan te komen, vertellen. Hebt geen angst en staat niet verstomd. Heb ik het u niet van die tijd af ieder afzonderlijk doen horen en aangekondigd? En gij zijt mijn getuigen. Bestaat er een God buiten mij? Neen, er is geen Rots. Ik heb er geen erkend.’” — Jesaja 44:6-8.

24, 25. Waarom is het een eer Zijn getuigen genoemd te worden?

24 Hoe denken wij thans over deze kwestie? Zouden wij ons geëerd voelen indien de God van de bijbel, Jehovah, tot ons zou zeggen: „Gij zijt mijn getuigen”? Wij zouden reden hebben om ons geëerd te voelen, want dit zou ons in een zeer geëerde klasse plaatsen.

25 De profeet Jesaja zelf was een van Jehovah’s getuigen, niet waar? Dat Jesaja op een in het oog springende wijze een getuige van Jehovah was, blijkt stellig uit zijn profetische boek, dat zesenzestig hoofdstukken telt, alsook uit de vele aanhalingen uit dit boek die in de geïnspireerde christelijke geschriften, van Matthéüs tot Openbaring, worden aangetroffen. En hoe staat het met Jezus Christus zelf? Kan iemand in de hemel of op aarde ontkennen dat ook hij een getuige van Jehovah was? Niemand die waar maar ook of op welk tijdstip maar ook heeft geleefd, overtreft hem als zulk een getuige. Als geboren jood of Israëliet maakte Jezus Christus deel uit van de natie tot wie de woorden uit Jesaja 43:10 werden gericht: „’Gij zijt mijn getuigen’, is de uitspraak van Jehovah, ’ja, mijn knecht die ik verkozen heb.’” In elk geval noemt de apostel Johannes hem „Jezus Christus, ’de Getrouwe Getuige’”. En Johannes citeert de opgestane Jezus ook als volgt: „Deze dingen zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, het begin van de schepping door God.” — Openbaring 1:5; 3:14.

HEDENDAAGSE GETUIGEN VAN JEHOVAH

26, 27. (a) Waarom dienen ware christenen eveneens getuigen van Jehovah te zijn? (b) Uit welk wereldrijk heeft hij hen bevrijd?

26 Is het, aangezien Jezus Christus een getuige van Jehovah was en beleed te zijn, volstrekt verkeerd wanneer getrouwe discipelen van Christus in deze tijd zichzelf als getuigen van Jehovah beschouwen en zulks ook belijden te zijn? Natuurlijk niet! Deze getrouwe navolgers van Jezus Christus trachten overeenkomstig hun bewering dat zij getuigen van Jehovah zijn te leven door in overeenstemming met Jezus’ profetische woorden in Matthéüs 24:14 over de gehele wereld getuigenis van Hem en Zijn koninkrijk af te leggen. Jehovah, wiens getuigen zij zijn, is Degene die zij als de ene levende en ware God aanbidden. Zij erkennen Hem als Degene die hen uit een politiek-religieuze organisatie heeft bevrijd die machtiger is dan het oude Babylon aan de Eufraat, namelijk, uit datgene wat in het laatste boek van de bijbel Babylon de Grote wordt genoemd.

27 Vele bijbelonderzoekers hebben gedacht dat Babylon de Grote een symbool was van de Rooms-Katholieke Kerk, met haar hoofdstad te Rome, welke stad op zeven heuvels gebouwd is. Anderen hebben gedacht dat ze een symbool was van de met bloed bevlekte christenheid, met haar verwarring van religieuze sekten. In de bijbel wordt Babylon de Grote echter geïdentificeerd als het wereldrijk van valse religie, inclusief de christenheid. — Openbaring 14:8; 17:3 tot 18:4.

28. Wie is de Grotere Cyrus, en hoe is hij als een arend geweest?

28 Het christendom van de bijbel, niet de christenheid, is absoluut afgescheiden en onderscheiden van Babylon de Grote. Er zijn in deze tijd ware christenen die kunnen getuigen dat Jehovah hen uit het religieuze wereldrijk van Babylon de Grote heeft bevrijd. Zij weten aan de hand van de bijbelse profetieën dat Jehovah deze hedendaagse bevrijding had voorzegd, ja, dat hij ze zelfs had afgeschaduwd door in 537 v.G.T. het berouwvolle overblijfsel van Israëlieten uit het oude Babylon te bevrijden. Zij weten dat Jehovah voor hun bevrijding iemand heeft gebruikt die machtiger is dan Cyrus de Grote uit de oudheid, die uit de streek ten oosten van Babylon kwam om deze wereldmacht omver te werpen. Als de bevrijder van Zijn hedendaagse getuigen gebruikte Jehovah degene die Hij bij diens doop in de Jordaan met Zijn heilige geest zalfde, namelijk Jezus Christus. Deze gezalfde is de tegenbeeldige Cyrus, en snel als een arend haast hij zich om Jehovah’s hedendaagse getuigen uit Babylon de Grote te bevrijden. De bevrijde getuigen zijn Jehovah dankbaar dat hij deze Grotere Cyrus heeft geroepen om zich als een roofvogel op Babylon de Grote te storten en hen uit haar religieuze gevangenis te bevrijden.

29, 30. Wat kunnen Jehovah’s getuigen met betrekking tot Zijn raad getuigen?

29 Het geloof van deze bevrijde getuigen in Jehovah als God is gesterkt. Ja, zelf weten zij dat hij hun bevrijding lang geleden had voorzegd en dat hij ze werkelijk tot stand heeft gebracht. Het is geloofversterkend voor hen te weten dat hij datgene wat hij lang geleden met zichzelf beraadslaagd had te volvoeren, thans inderdaad op glorierijke wijze ten uitvoer heeft gebracht. Vraag hun, en zij zullen getuigen hoe hun God zich waarachtig heeft betoond door zijn profetische verklaring uit Jesaja 46:8-11 gestand te doen, waar wij lezen:

30 „Gedenkt dit, opdat gij moed moogt verzamelen. Neemt het ter harte, gij overtreders. Gedenkt de eerste dingen van lange tijd geleden, dat ik de Goddelijke ben, en er is geen andere God, noch iemand gelijk mij; Degene die van het begin af de afloop vertel, en van oudsher de dingen die niet gedaan zijn; Degene die zeg: ’Mijn raad zal tot stand komen en al mijn welbehagen zal ik doen’; Degene die van de opgang der zon een roofvogel roep, uit een ver land de man die mijn raad volvoert. Ja, ik heb het gesproken, ik zal het ook doen komen. Ik heb het geformeerd, ik zal het ook doen.”

DEGENE DIE VANAF HET BEGIN HET EINDE WEET

31, 32. Hoe hield Jehovah zich aan de raad die hij tegen Assyrië beraadslaagd had?

31 Met zo’n onoverwinnelijke God hebben alle natiën der aarde thans te maken. Omdat hij de God van onfeilbare raad is, is hij de Goddelijke, „die van het begin af de afloop [vertelt], en van oudsher de dingen die niet gedaan zijn” (Jesaja 46:10). Het is hoog tijd dat de aardse natiën deze God Jehovah serieus nemen en aandacht schenken aan zijn betekenisvolle raad, die zo duidelijk in de bijbel opgetekend staat. Hij kan het tegen elke thans bestaande wereldmacht opnemen, hoezeer ze ook met kernwapens is toegerust. In de zesde eeuw v.G.T. nam hij het op tegen de Babylonische wereldmacht, die zijn getuigen op onbarmhartige wijze onderdrukte. Voordien had hij het opgenomen tegen nog een macht die zijn getuigen had aangevallen, namelijk de Assyrische wereldmacht, en had hij datgene wat er van de binnenvallende legers was overgebleven, in militaire schande wankelend naar de Assyrische hoofdstad, Ninevé, doen terugkeren. In de woorden die in Jesaja 14:24-27 opgetekend staan, had hij als volgt voorzegd wat hij met het oorlogszuchtige Assyrië zou doen:

32 „Jehovah der legerscharen heeft gezworen, zeggende: ’Voorwaar, juist zoals ik gedacht heb, zo moet het geschieden; en juist zoals ik met mijzelf beraadslaagd heb, dat zal tot stand komen, ten einde de Assyriër in mijn land te verbreken en opdat ik hem op mijn eigen bergen kan vertreden; en opdat zijn juk werkelijk van hen wijke en opdat zijn vracht moge wijken van hun schouder.’ Dit is de raad die beraadslaagd is tegen de gehele aarde, en dit is de hand die uitgestrekt is tegen alle natiën. Want Jehovah der legerscharen zelf heeft het beraadslaagd, en wie kan het verbreken? En het is zijn hand die is uitgestrekt, en wie kan ze afwenden?”

33, 34. Hoe was de volvoering van Jehovah’s raad van invloed op Sanherib?

33 Thans, meer dan 2700 jaar later, mogen wij terecht vragen: Is het precies zo gebeurd als Jehovah had gedacht en is het precies zo tot stand gekomen als hij met zichzelf beraadslaagd had? Heeft Jehovah der legerscharen de Assyrische indringer in Jehovah’s eigen Beloofde Land verbroken en hem op de bergen van dat land vertreden? Voor het antwoord hierop hoeven wij slechts terug te gaan naar de bewuste nacht in het jaar 732 v.G.T. Koning Sanheribs delegatie had het laatste voorstel van de koning aan Jeruzalem gedaan. Jehovah zond toen bij monde van zijn profeet Jesaja zijn eigen spottende antwoord aan Sanherib, die op dat moment Libna belegerde, dat ongeveer 32 kilometer ten westen van Jeruzalem lag. Toen begaven honderd vijfentachtig duizend van Sanheribs strijders zich ter ruste om in zo’n diepe slaap te verzinken dat zij er niet meer uit ontwaakten. Met een stille, dodelijke slag had Jehovah’s engel hen geslagen.

34 Toen de pocher Sanherib ’s morgens opstond, moet de aanblik van zijn legerkamp hem met schrik hebben vervuld. Verslagen besefte hij ten slotte dat hij niet met succes tegen een God als Jehovah kon strijden. Daarom vluchtte hij met de troepen die die afschuwelijke nacht hadden overleefd, in aller ijl uit het land Juda en keerde naar de Assyrische hoofdstad, Ninevé, terug. Als Jehovah op een afstand van tweeëndertig of meer kilometer van Jeruzalem vandaan al zo’n slachting onder Sanheribs troepen kon aanrichten, wat zou deze God dan wel op zeer korte afstand met het Assyrische leger kunnen doen wanneer het Jeruzalem ter plaatse belegerde? Dat was voor Sanherib te afschuwelijk om aan te denken. Nooit meer heeft hij getracht de stad van de grote Koning Jehovah nog te belegeren. — Jesaja 36:1 tot 37:38; 2 Kronieken 32:20-22.

35. Met het oog op de volvoering van welke raad is zijn hand thans uitgestrekt?

35 Deze werkelijke gebeurtenis uit de vroege geschiedenis biedt voldoende stof tot nadenken voor de hedendaagse Anglo-Amerikaanse wereldmacht, ja voor het communistische blok van natiën, alsook voor alle hedendaagse natiën, ongeacht hun politieke kleur. Ze hebben met dezelfde God te maken die zijn eigen raad volvoerde ten aanzien van koning Sanherib, de heerser van de Assyrische wereldmacht, welke macht tijdens de achtste en zevende eeuw v.G.T. de wereld domineerde. Deze zelfde God, Jehovah, heeft bekendgemaakt wat zijn gedachten zijn met betrekking tot alle natiën die zich thans, in deze twintigste eeuw, op het wereldtoneel bevinden, en wat hij met betrekking tot deze natiën heeft gedacht, zullen wij die tot de huidige generatie behoren, beslist in onze tijd zien geschieden. Hij heeft zijn eigen persoonlijke raad aan ons geopenbaard. Wij vinden die op de bladzijden van de bijbel opgetekend, en wie op aarde is thans bij machte Zijn raad te verbreken? Hij strekt thans zijn almachtige hand uit om zijn rechterlijke raad te volvoeren, en zelfs alle natiën te zamen kunnen zijn hand niet tegenhouden om de vernietiging af te wenden.

ZIJN GOEDE BELOFTEN ZIJN ZEKER

36. Waarom zijn Zijn gedachte en raad ten aanzien van een regering geen ijdele ideeën?

36 De mensheid wordt thans bedreigd met de vernietiging door een nucleaire derde wereldoorlog en de verwoesting van ’s mensen leefmilieu. Hoe staat het dus met Jehovah’s raad betreffende een wereldregering? Reeds vanaf de tijd dat de mens de verkeerde weg opging en de weg van zelfbestuur koos, onafhankelijk van zijn hemelse Vader, heeft Jehovah God een wereldregering in gedachten als de enige oplossing voor de toenemende moeilijkheden en problemen van de mensheid. Hij beraadslaagde onmiddellijk ten gunste van zo’n wereldregering, waarvan hijzelf de Opperste Bestuurder zou zijn. Zijn gedachte en raad zijn geen ijdele ideeën van zijn geest. Hij weet precies hoe hij datgene wat hij gedacht en beraadslaagd heeft, moet verwezenlijken. Hij weet hoe zijn gedachte en raad tot stand zullen komen, en hij weet wat het einde zal zijn. Hij heeft alle macht en dynamische energie om dat glorierijke doel te bereiken. Daarom is hij „Degene die van het begin af de afloop [vertelt]”. Hij is de Bestuurder die vanaf het begin het einde weet (Jesaja 46:10). Omdat hij van tevoren nauwkeurig weet wat hij zal doen, is hij „Jehovah, die deze dingen doet, die vanouds bekend zijn”. — Handelingen 15:17, 18; Amos 9:12.

37, 38. Wat blijkt uit Genesis 3:15 en Openbaring 11:15-18 met betrekking tot Jehovah’s kennis inzake een regering?

37 In het allereerste boek van de bijbel, in Genesis 3:15, maakte de Almachtige Bestuurder van heel de schepping bekend wat zijn grondgedachte was met betrekking tot de wereldregering die alle aardbewoners dringend nodig zouden hebben. In het laatste boek van de bijbel, in Openbaring 11:15-18, geeft de rechtmatige Bestuurder van de gehele mensheid een profetische beschrijving van de wijze waarop hij zijn lang opgeschorte heerschappij op zich neemt. Wij lezen daar:

38 „En de zevende engel blies op zijn trompet. En er weerklonken luide stemmen in de hemel, die zeiden: ’Het koninkrijk der wereld is het koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus [het in Genesis 3:15 voorzegde „zaad” van de vrouw] geworden, en hij zal als koning regeren tot in alle eeuwigheid.’ En de vierentwintig oudere personen, die voor God op hun tronen zaten, vielen op hun aangezicht en aanbaden God, zeggende: ’Wij danken u, Jehovah God, de Almachtige, die is en die was, dat gij uw grote kracht hebt opgenomen en als koning zijt gaan regeren. Doch de natiën ontstaken in gramschap, en úw gramschap kwam, en de bestemde tijd om de doden te oordelen en om aan uw slaven, de profeten, en aan de heiligen en aan hen die uw naam vrezen, de kleinen en de groten, hun beloning te geven, en om te verderven die de aarde verderven.’”

39. Op welke wijze moet Jehovah zijn koninkrijk aan ons openbaar maken?

39 Wanneer wij heden ten dage de wereldtoestanden bezien, vinden wij dan niet dat het hoog tijd is dat de Here God, de Almachtige, degenen verderft die de aarde verderven? Wij willen niet dat de aarde zo geruïneerd wordt dat wij mensen er niet meer op kunnen wonen! Het is absoluut noodzakelijk dat „het koninkrijk der wereld” het koninkrijk van de Here God, de Almachtige, wordt, met „zijn Christus” als zijn mederegeerder. Hij moet tot in alle eeuwigheid als koning regeren, en hij moet zijn koningschap aan ons allen op aarde openbaar maken door degenen te verderven die zijn bezit, de aarde, verderven. In Openbaring 11:15 wordt hierover gesproken als een volstrekte zekerheid, als was het reeds geschied. Die bekendmaking is een goddelijke belofte die niet herroepen kan worden. Ze zal nimmer falen!

40. Waarom zijn zijn beloften, die groter zijn dan die welke aan Israël werden gedaan, zeker?

40 Ze is een door God gedane belofte die het goede beduidt voor allen van onze generatie die hunkeren naar een verenigde mensenwereld onder een wereldregering die bestuurd wordt door iemand die zich getrouw aan zijn woord houdt. Zeker, hij belooft bijna ongelofelijke dingen. Wat hij thans belooft, is veel groter dan wat Jehovah’s volk Israël meer dan vijftien eeuwen vóór onze Gewone Tijdrekening werd beloofd. Niettemin is Jehovah machtig genoeg om zulke grotere dingen te verwezenlijken.

41, 42. Welke grote daden heeft Jehovah verricht, zodat Jozua 21:44, 45 opgetekend kon worden?

41 Om zijn in slavernij verkerende volk Israël te bevrijden, moest Jehovah het juk van Egypte, de toenmalige wereldmacht, verbreken. Vervolgens moest hij de wateren van de Rode Zee scheiden, opdat zijn bevrijde volk er droogvoets doorheen kon trekken. Daarna moest hij de achtervolgende Egyptische ruiters en wagens en hun hooghartige Farao door de wateren laten verzwelgen. Veertig jaar later moest Jehovah de vloedwateren van de Jordaan afdammen, opdat zijn volk de rivier kon overtrekken om het Beloofde Land binnen te gaan. Vervolgens moest hij zes jaar lang voor hen strijden, door de muren van Jericho te laten instorten en het grootste deel van het land te onderwerpen ten einde het aan de twaalf stammen van Israël te kunnen uitdelen. Ondanks al de enorme obstakels heeft God, die niet liegt, de belofte die hij zijn volk had gedaan, ten uitvoer gebracht. Als een getuigenis van dat historische feit tekende rechter Jozua, de opvolger van de profeet Mozes, de volgende gedenkwaardige woorden op:

42 „Al hun vijanden gaf Jehovah in hun hand. Geen belofte bleef onvervuld van heel de goede belofte die Jehovah het huis van Israël had gedaan; alles kwam uit.” — Jozua 21:44, 45; 23:10.

43. Welke tijd komt naderbij, waarin wij zullen kunnen getuigen: „Het is de waarheid!”?

43 Thans nadert de grootse dag waarop de dan levende leden van onze generatie zullen kunnen getuigen dat niet één belofte van heel de goede belofte die God betreffende een rechtvaardige wereldregering heeft gedaan, onvervuld is gebleven. Hij zal alles hebben doen uitkomen. Derhalve kunnen wij ons nu met het volste vertrouwen in Hem gaan wijden aan een onderzoek van de schitterende beloften die hij in verband met een wereldregering heeft gedaan. Wij zijn gelukkig te prijzen als wij ten slotte zijn getuigen kunnen worden en met betrekking tot zijn belofte kunnen zeggen: „Het is de waarheid!” — Jesaja 43:9, 10.

[Studievragen]