Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Gods Voornaamste Gevolmachtigde in de wereldregering

Gods Voornaamste Gevolmachtigde in de wereldregering

Hoofdstuk 6

Gods Voornaamste Gevolmachtigde in de wereldregering

1. In welk opzicht was 1914 G.T. zowel een gezegend als een vervloekt jaar?

HET jaar 1914 G.T. was enerzijds een vervloekt jaar, maar anderzijds een gezegend jaar. Het was een „vervloekt” jaar omdat toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, waardoor een tijdperk van geweld werd ingeluid dat tot op onze tijd steeds erger is geworden. Het was een „gezegend” jaar omdat er, onzichtbaar voor mensenogen, in de heilige hemel door de Schepper van hemel en aarde een machtige regering werd voortgebracht die ’s mensen eeuwige vrede zou bewerken.

2. Waarop wacht Gods Voornaamste Gevolmachtigde in de wereldregering?

2 Zoals tientallen jaren van tevoren door Gods „gezanten” aan alle natiën was bekendgemaakt, eindigden de „tijden der heidenen”, waarin niet-joodse of heidense wereldmachten zonder inmenging van Gods koninkrijk de wereldheerschappij hadden uitgeoefend (2 Korinthiërs 5:20; Efeziërs 6:20). De „heidense” natiën weigerden dit feit te erkennen en waren in een bloedige wereldoorlog gewikkeld om voor het behoud van de politieke wereldheerschappij te strijden. Nochtans bracht God precies op tijd, in 1914 G.T., aan het einde van die „zeven tijden” (2520 jaar) van heidense wereldheerschappij, zijn hemelse regering voort, die binnenkort een definitief eind zal maken aan die oorlogszuchtige „heidense” natiën, die zich nu slechts wederrechtelijk op Gods „voetbank”, de aarde, bevinden (Daniël 2:44; 4:16, 23, 25, 32; Lukas 21:24; Psalm 2:1-9). Gods Voornaamste Gevolmachtigde in de wereldregering regeert in dat hemelse koninkrijk, in afwachting van de tijd dat God al deze vijandige „heidense” natiën onder zijn voeten zal stellen door ze voor eeuwig te vernietigen (Psalm 110:1-6; Hebreeën 10:12, 13). Dan zal blijvende vrede, als een regenboog, de aarde sieren.

3. Kwam in 1914 of later ook maar iemand op aarde ervoor in aanmerking de Wereldregeerder te zijn?

3 Destijds, in 1914, was er geen mens op aarde die ervoor in aanmerking kon komen Gods Voornaamste Gevolmachtigde te zijn om een wereldregering van vrede tot stand te brengen. Neen, er was er niet één, zelfs niet in het aardse Jeruzalem in het Midden-Oosten, en ook niet in Bethlehem. In dat kritieke jaar bevonden die beroemde steden zich in handen van islamitische Turken en maakten ze deel uit van het Turkse Rijk, dat op 30 oktober 1914 in de Eerste Wereldoorlog gewikkeld raakte. In december 1917 viel Jeruzalem in andere handen, toen Britse troepen onder generaal Allenby de stad veroverden. In die dagen leverde een Brits onderdaan, de beroemde joodse chemicus genaamd Chaim Weizmann, een belangrijke bijdrage tot de oorlogsinspanningen van Groot-Brittannië. Dit vormde een aanleiding tot de uitvaardiging van de Balfour-Declaratie, waarbij de Britse regering zich uitsprak voor de vestiging van een joods nationaal tehuis in Palestina. Jaren later, in mei 1948, na de oorlog tussen de Arabieren en joden, werd de Republiek Israël opgericht. De eminente Chaim Weizmann werd tot eerste president gekozen, maar niet tot Davidische koning. Hij kwam er niet voor in aanmerking Gods Voornaamste Gevolmachtigde te zijn.

4. Waarom werd er in 1914 G.T. geen nieuw koninkrijk in Jeruzalem geboren?

4 Als gevolg van de Eerste Wereldoorlog werden er koninkrijken verwoest. In overeenstemming met deze tendens van verwoesting werd er in 1914, aan het einde van de „bestemde tijden der natiën”, of „de tijden der heidenen”, geen nieuw koninkrijk op aarde geboren. Later kreeg Groot-Brittannië in opdracht van de Volkenbond het mandaat over Jeruzalem en de gebieden in het Midden-Oosten die door Britse troepen waren veroverd. Dit mandaat eindigde op 15 mei 1948. De Republiek Israël werd opgericht. Nochtans was er geen zichtbaar koninkrijk van Jehovah God op aarde opgericht, dat Jehovah’s universele soevereiniteit met betrekking tot onze aarde kon vertegenwoordigen. Er was niemand van joodse afkomst gevonden die ervoor in aanmerking kwam Zijn Voornaamste Gevolmachtigde in Zijn beloofde wereldregering te zijn. Er was geen besneden jood die deugdelijke geloofsbrieven kon overleggen als bewijs dat hij een werkelijke nakomeling van koning David was, die hetzij een natuurlijk recht of een wettelijk recht op de troon van koning David in Jeruzalem had.

5. Waar moest Gods Voornaamste Gevolmachtigde derhalve worden gezocht?

5 Waar was op de kritieke tijd derhalve de ware erfgenaam van koning David te vinden, degene die nodig was opdat Jehovah hem als zijn Voornaamste Gevolmachtigde in de voorzegde wereldregering kon installeren? Naar welke andere plaats zouden wij onder de gegeven omstandigheden moeten opzien dan naar het onzichtbare geestenrijk, de hemel, waar de Universele Soeverein zelf regeert? Daarheen verwees de profeet Daniël uit de oudheid als de plaats waar Jehovah’s Voornaamste Gevolmachtigde geïntroduceerd wordt. Daar moeten wij de door God goedgekeurde, bevoegde persoon zoeken. Daar zou, zoals door de Galileeër Johannes, de zoon van Zebedéüs, in het laatste boek van de bijbel, de Openbaring, wordt onthuld ook inderdaad naar degene worden gezocht die waardig was de plichten van Jehovah’s Voornaamste Gevolmachtigde te vervullen. — Openbaring 5:3-12.

6, 7. Welke drie beesten zag Daniël eerst in een visioen?

6 Laten wij nu samen met de profeet Daniël onze blik naar de hemel richten en gadeslaan hoe de zozeer begeerde Voornaamste Gevolmachtigde door hem wordt afgeschilderd. Daniël laat zien dat het tegen het einde van de lange ballingschap der joden in Babylon was dat God hem met het visioen omtrent Zijn Voornaamste Gevolmachtigde begunstigde. Daniël dateert het visioen wanneer hij schrijft: „In het eerste jaar van Belsazar [Nebukadnezars kleinzoon], de koning van Babylon, aanschouwde Daniël zelf een droom en visioenen van zijn hoofd op zijn bed. Aanstonds schreef hij de droom op. Het volledige relaas van de zaken vertelde hij. Daniël nam het woord en zei:

7 ’In mijn visioenen tijdens de nacht kreeg ik te aanschouwen, en ziedaar! de vier winden van de hemel brachten de uitgestrekte zee in beroering. En vier reusachtige beesten stegen op uit de zee, elk verschillend van de andere. Het eerste was gelijk een leeuw, en het had de vleugels van een arend. Ik bleef aanschouwen tot zijn vleugels uitgerukt werden, en het werd van de aarde opgeheven en werd op twee voeten gezet net als een mens, en er werd een mensenhart aan gegeven. En ziedaar! een ander beest, een tweede, dat gelijk een beer was. En aan één zijde werd het opgericht, en er waren drie ribben in zijn muil tussen zijn tanden; en dit zei men ertegen: „Sta op, eet veel vlees.” Hierna bleef ik aanschouwen, en ziedaar! een ander beest, een gelijk een luipaard, maar het had vier vleugels van een vliegend schepsel op zijn rug. En het beest had vier koppen, en er werd werkelijk heerschappij aan gegeven.’” — Daniël 7:1-6.

8. Wat symboliseerden die drie beesten, voor hoe lang?

8 Die drie reusachtige beesten die uit de door winden opgezweepte zee opstegen, beeldden drie heerschappijen af. Ze beeldden dezelfde heerschappijen af als die welke door het gouden hoofd, de zilveren borst en armen, en de koperen buik en dijen van het beeld uit Nebukadnezars droom werden voorgesteld, namelijk de Babylonische wereldmacht, de Medo-Perzische wereldmacht en de Griekse wereldmacht. Deze wereldmachten besloegen de periode van de „tijden der heidenen” vanaf de verwoesting van Jeruzalem en het land Juda in 607 v.G.T. tot aan 30 v.G.T. In dat jaar leed de laatste van de vier hellenistische koninkrijken die uit het Griekse Rijk van Alexander de Grote waren ontsproten, een beslissende nederlaag voor de strijdkrachten ter zee van het oude heidense Rome.

9. Welk vierde beest met horens zag Daniël in dit visioen?

9 Op dit punt heeft Daniël ons zijn profetische droom echter nog niet volledig verteld. Hij voegt eraan toe: „Hierna bleef ik aanschouwen in de nachtvisioenen, en ziedaar! een vierde beest, vreeswekkend en verschrikkelijk en ongewoon sterk. En het had grote ijzeren tanden. Het verslond en verbrijzelde, en wat er overbleef, vertrad het met zijn poten. En het was verschillend van al de andere beesten die eraan voorafgegaan waren, en het had tien horens. Ik bleef op de horens letten, en zie! een andere horen, een kleine, rees daartussen op, en er waren drie van de eerste horens die ervoor vandaan werden uitgerukt. En zie! er waren ogen als de ogen van een mens in deze horen, en er was een mond die grandioze dingen sprak.” — Daniël 7:7, 8.

10. Waarmee komt dit beest overeen in het „beeld” dat in de droom werd gezien?

10 Hier hebben wij wat overeenkomt met de ijzeren benen van het wereldmacht-„beeld” dat in Nebukadnezars droom werd gezien. Het vierde beest beeldde meer af dan slechts het Romeinse Rijk of de zesde wereldmacht in de bijbelse profetieën. Wij vernemen dit uit het gesprek dat Daniël had met de tolkengel, die tot Daniël zei: „Wat deze reusachtige beesten aangaat, omdat het er vier zijn: het zijn vier koningen die uit de aarde zullen opstaan. Maar de heiligen van het Opperwezen zullen het koninkrijk ontvangen, en zij zullen het koninkrijk voor onbepaalde tijd in bezit nemen, ja, voor onbepaalde tijd tot onbepaalde tijden” (Daniël 7:17, 18). Ondanks deze inlichtingen bleef er voor Daniël nog steeds een mysterie bestaan met betrekking tot het vierde beest.

11. Over welk verdere kenmerk ervan wilde Daniël een verklaring hebben?

11 „Toen was het dat ik mij wenste te vergewissen omtrent het vierde beest, . . . en omtrent de tien horens die op zijn kop waren, en de andere horen die oprees en waarvoor er drie vielen, ja, die horen die ogen had en een mond die grandioze dingen sprak en waarvan de aanblik groter was dan die van zijn metgezellen. Ik bleef aanschouwen toen diezelfde horen oorlog voerde tegen de heiligen, en hij overweldigde hen, totdat de Oude van dagen kwam en het oordeel zelf werd geveld ten gunste van de heiligen van het Opperwezen, en de vastgestelde tijd aanbrak dat de heiligen het kóninkrijk in bezit namen.” — Daniël 7:19 tot 22.

12, 13. Hoe verklaarde de engel de kleine horen voor ons?

12 Evenals Daniël zouden wij in deze tijd graag willen weten wat die kleine horen die ogen en een mond had, afbeeldde. Wij moeten onder leiding van Gods heilige geest achter de betekenis ervan kunnen komen, vooral daar wij in de tijd leven dat wij de vervulling van de profetische droom van Daniël zien. Bijgevolg doen wij er nu goed aan te luisteren naar datgene wat de tolkengel ter verklaring tot Daniël zei:

13 „Dit zei hij: ’Wat het vierde beest aangaat, er is een vierde koninkrijk dat op de aarde zal komen, dat verschillend zal zijn van alle andere koninkrijken; en het zal heel de aarde verslinden en zal haar vertrappen en verbrijzelen. En wat de tien horens aangaat, uit dat [vierde] koninkrijk zullen tien koningen opstaan; en nog een ander zal er na hen opstaan, en hijzelf zal verschillend zijn van de eersten, en drie koningen zal hij vernederen. En hij zal zelfs woorden spreken tegen de Allerhoogste en de heiligen zelf van het Opperwezen voortdurend bestoken. En hij zal eropuit zijn tijden en wet te veranderen, en zij zullen in zijn hand worden gegeven voor een tijd, en tijden en een halve tijd. En het Gerecht zelf zette zich vervolgens neer, en zíjn heerschappij nam men ten slotte weg, ten einde hem te verdelgen en hem totaal te vernietigen.’” — Daniël 7:23-26.

14. Hoe lang is de duur van de „tijd, en tijden en een halve tijd”?

14 In vers vijfentwintig, waar de uitdrukking „een tijd, en tijden en een halve tijd” voorkomt, lezen wij in de rooms-katholieke New American Bible: „Zij [de heiligen] zullen aan hem worden overgeleverd voor een jaar, twee jaar en een half jaar.” De vertaling van Moffatt luidt: „En voor drie en een half jaar zullen de heiligen aan hem worden overgeleverd.” Insgelijks staat in The Complete Bible — An American Translation: „En zij zullen aan hem worden overgeleverd voor een jaar, twee jaar en een half jaar.” Welke jaren waren dit uit het oogpunt van de geschiedenis?

DE ANGLO-AMERIKAANSE DUALISTISCHE WERELDMACHT

15. Hoe ontstond de „kleine” horen, die ogen en een mond heeft?

15 Het „vierde koninkrijk”, het Romeinse Rijk, viel uiteen in een aantal natiën, en één in het oog springende uitwas van dit rijk was Groot-Brittannië. Ten einde zich tot de gebieder van de zeven wereldzeeën te maken, moest Groot-Brittannië zich met zijn kolonies superieur betonen aan de zeemachten Spanje, Nederland en Frankrijk. Dit werd in het jaar 1763 G.T. bereikt, zodat toen het Britse Rijk de voorzegde zevende wereldmacht in de bijbelse profetieën werd. Op 4 juli 1776 verkregen de vroegere Britse kolonies in Noord-Amerika hun onafhankelijkheid zodat de Verenigde Staten van Amerika werden gevormd. Door later op diverse terreinen van internationaal belang samen te werken, werden het Britse Rijk en de Verenigde Staten van Amerika in feite de Anglo-Amerikaanse dualistische wereldmacht. Tot 1914 G.T. beheerste deze zevende wereldmacht meer dan een kwart van het aardoppervlak en de wereldbevolking. Ze is de „kleine” horen die drie andere horens (de zeemachten Spanje, Nederland en Frankrijk) uitrukte en die de ogen van een mens had en een mond die grandioze dingen sprak. — Daniël 7:8.

16, 17. Hoe kwamen die drie en een half jaar in 1918 tot een climax?

16 Tijdens de Eerste Wereldoorlog, van 28 juli 1914 tot 11 november 1918, werden de „heiligen” aan deze zevende wereldmacht overgeleverd, die naar willekeur met hen handelde. Op 6 april 1917 schaarden de Verenigde Staten van Amerika zich in dat wereldconflict aan de zijde van het Britse Rijk. Daniëls profetie noemt in het bijzonder drie en een half maanjaar tijdens deze Eerste Wereldoorlog als de tijd waarin de zevende wereldmacht, de symbolische „kleine” horen, de „heiligen” van de Allerhoogste God, Jehovah, verbrijzelde. De climax werd bereikt toen zeven valselijk beschuldigde christelijke mannen, die een belangrijk aandeel hadden aan de wereldomvattende verkondiging van het goede nieuws van Gods opgerichte koninkrijk door middel van het gesproken woord en de gedrukte bladzijde, tot vele jaren gevangenisstraf veroordeeld werden, die zij in de federale strafgevangenis te Atlanta, in de Amerikaanse staat Georgia, moesten uitzitten.

17 Het vonnis werd op 21 juni 1918 geveld, en op 4 juli 1918 werden deze zeven vooraanstaande promotors van bijbelstudie per trein van Brooklyn (New York) naar Atlanta (Georgia) overgebracht. Dit was een verpletterende geestelijke slag voor de destijds vervolgde Internationale Bijbelonderzoekers, die thans, sinds het jaar 1931, als Jehovah’s Getuigen bekendstaan.

18. Wordt er getoond dat de „heiligen” door de „kleine” horen werden uitgeroeid?

18 Daniëls profetie toont niet dat de „heiligen zelf van het Opperwezen” door de symbolische „kleine” horen, de Anglo-Amerikaanse dualistische wereldmacht, die hen bestookte, werden uitgeroeid. De Allerhoogste God, wiens universele soevereiniteit zij hoog houden en verkondigen, staat aan hun zijde. Hij zal ervoor zorgen dat zij goddelijke gerechtigheid ontvangen (Lukas 18:7, 8). De zevende wereldmacht en alle andere natiën der aarde schenken echter geen serieuze aandacht aan datgene waarvan ze door Jehovah’s Getuigen in kennis worden gesteld. Deze kennisgeving komt erop neer dat de natiën sinds het einde van de tijden der heidenen in 1914, voor de Allerhoogste terechtstaan. In Daniëls droom van de vier beesten en de „kleine” horen wordt dit ernstige feit profetisch afgeschilderd.

HET GODDELIJKE GERECHT HOUDT ZITTING

19. Hoe handelde het hemelse gerecht met de vier „beesten”?

19 Verwijzend naar een tijd nadat de „kleine” horen is ontstaan en grandioze dingen heeft gesproken, vervolgt Daniël nu de beschrijving van zijn profetische droom: „Ik bleef aanschouwen tot er tronen werden geplaatst en de Oude van dagen zich neerzette. Zijn kleding was zo wit als sneeuw, en het haar van zijn hoofd was als zuivere wol. Zijn troon was vuurvlammen; de wielen ervan waren een brandend vuur. Er was een stroom van vuur die vloeide en van voor hem uitging. Er waren duizend duizenden die hem bleven dienen, en tienduizend maal tienduizend die vlak voor hem bleven staan. Het Gerecht nam plaats, en er waren boeken die geopend werden. Ik bleef toen aanschouwen vanwege het geluid van de grandioze woorden die de horen sprak; ik bleef aanschouwen tot het [vierde] beest gedood werd en zijn lichaam vernietigd werd en het aan het brandende vuur werd overgegeven. Maar wat de overige beesten aangaat, hun heerschappij werd weggenomen, en er werd hun een verlenging van leven gegeven voor een tijd en een tijdperk.” — Daniël 7:9-12.

20. Waarom hoeft „de Oude van dagen” geen boeken te raadplegen?

20 Alleen hier in dit visioen aan Daniël wordt de onsterfelijke God, die zonder begin is, „de Oude van dagen” genoemd. Hij heeft prioriteit over wie of wat maar ook, daar hij de Schepper is (Psalm 90:2). Als de Alwijze, Alrechtvaardige, die vóór al zijn scheppingen bestond, treedt hij terecht op als Rechter van alle dingen, onze aarde inbegrepen. Daar zijn dagen zich tot in het verre verleden uitstrekken, kent hij de hele voorbijgegane menselijke geschiedenis alsof ze in een boek geschreven stond. Derhalve heeft hij het gedrag van alle vier van deze met beesten te vergelijken wereldmachten gadegeslagen. Hij velt het vonnis over ze, niet op grond van wat anderen getuigen, maar op grond van datgene wat hij rechtstreeks over ze weet. Hij hoeft geen geschreven bericht te raadplegen, dat verslagen bevat die door engelen geschreven zijn. In aardse menselijke gerechtshoven zouden wetboeken en naslagwerken geraadpleegd moeten worden. Voor Jehovah, „de Oude van dagen”, is dit echter niet nodig.

21. Hoe werd het leven van de „overige beesten” verlengd?

21 Zoals de geschiedenisboeken onthullen, verdwenen de vier door „beesten” gesymboliseerde rijken achtereenvolgens, in de volgorde van de vier metalen die in Nebukadnezars droom van het wereldmacht-„beeld” werden gezien, van het wereldtoneel. Eerst verdween de Babylonische wereldmacht van het toneel, daarna de Medo-Perzische wereldmacht, toen de Griekse wereldmacht en ten slotte de Romeinse wereldmacht. Hoewel die wereldmachten de een na de ander hun heerschappij verloren, bleven de gebieden waarover ze hadden geregeerd en de opeenvolgende geslachten die er woonden, bestaan, zodat er tot op deze tijd nog enkele overblijfselen van deze rijken bestaan. Daarom lezen wij in Daniël 7:12: „Maar wat de overige beesten aangaat, hun heerschappij werd weggenomen, en er werd hun een verlenging van leven gegeven voor een tijd en een tijdperk.”

22. Waarom wordt het vierde beest, met zijn „kleine” horen, vernietigd?

22 Het vierde symbolische „beest”, met zijn agressieve „kleine” horen, wordt vernietigd omdat het op een gewelddadige, onderdrukkende wijze op aarde tekeer gaat, omdat het lasterlijke woorden tegen de Allerhoogste God spreekt en omdat het Gods „heiligen” voortdurend bestookt. Aan dergelijke goddeloze dingen heeft de Anglo-Amerikaanse horen op de kop van dit vierde beest zich in meer recente tijd schuldig gemaakt.

23. Wat gebeurt er met heerschappijen die niet door de vier beesten worden afgebeeld?

23 Zoals wordt afgebeeld, wordt het symbolische vierde beest dus te zamen met de „kleine” horen vernietigd. In de historische werkelijkheid wordt het symbolische vierde beest, namelijk de Romeinse wereldmacht, echter de heerschappij ontnomen om plaats te maken voor de Anglo-Amerikaanse dualistische wereldmacht. De Romeinse wereldmacht omvatte verscheidene „koningen”, of symbolische „horens”, en deze bleven als inferieure „horens” heerschappij uitoefenen, waarbij ze werden gedomineerd door de sluwe „kleine” horen die mensenogen en een mond vol grootspraak had. Wanneer de Anglo-Amerikaanse dualistische wereldmacht dus ten onder gaat wanneer de Oude van dagen het vurige oordeel voltrekt, vergaan tevens die met horens te vergelijken „koningen”, als overblijfselen van de Romeinse wereldmacht (Daniël 7:23-26). Maar hoe staat het met de rijken, koninkrijken, republieken en politieke lichamen die nooit een deel van het Romeinse Rijk of van de Anglo-Amerikaanse dualistische wereldmacht zijn geweest, met inbegrip van het Britse Gemenebest? Al deze machten moeten eveneens vernietigd worden wanneer de Oude van dagen het vurige oordeel aan deze wereld voltrekt. — Openbaring 16:13 tot 19:21.

GODS VOORNAAMSTE GEVOLMACHTIGDE WORDT GEÏNTRODUCEERD

24. Betekent de vernietiging van menselijke heerschappij dat de aarde onbestuurd wordt gelaten?

24 Zal er, nadat alle aardse menselijke regeringen en heerschappijen aldus zijn vernietigd, een chaotische toestand op aarde heersen, gekenmerkt door anarchie en wetteloosheid, zonder dat de menselijke aangelegenheden bestuurd worden? Wij hoeven niet bang te zijn voor de snel naderbij komende vurige vernietiging van dit wereldstelsel. De Opperste Rechter, de Oude van dagen, heeft het toezicht over onze aarde. Hij moet de door mensen in het leven geroepen politieke regeringen die een wanbestuur hebben uitgeoefend en de mensheid hebben onderdrukt, uit de weg ruimen ten einde plaats te maken voor de voortreffelijkste regering die de mensheid ooit zou kunnen hebben. Deze regering zal een uitdrukking zijn van zijn eigen Universele Soevereiniteit met betrekking tot het aardse tehuis van de mensheid. Het zal een ondeelbare Wereldregering zijn, die haar macht en autoriteit vanuit de hemel zal uitoefenen, een plaats die superieur is aan Londen, Washington, Moskou, Peking, Tokio, of welke andere nationale hoofdstad op aarde maar ook. Jehovah stelt zijn Voornaamste Gevolmachtigde in die Wereldregering aan ons voor in de profetische droom die hij Daniël door middel van inspiratie zond. Daniël wijst naar de hemel wanneer hij nu schrijft:

25. Hoe wordt Gods Voornaamste Gevolmachtigde in Daniël 7:13, 14 geïntroduceerd?

25 „Ik bleef aanschouwen in de nachtvisioenen, en ziedaar! met de wolken des hemels bleek iemand gelijk een mensenzoon te komen; en tot de Oude van dagen verkreeg hij toegang, en men bracht hem dicht bij, ja vóór Deze. En hem werd heerschappij en waardigheid en een koninkrijk gegeven, opdat de volken, nationale groepen en talen alle hém zouden dienen. Zijn heerschappij is een heerschappij van onbepaalde duur, die niet zal voorbijgaan, en zijn koninkrijk een dat niet te gronde gericht zal worden.” — Daniël 7:13, 14.

26. Wie wordt volgens sommigen door die „iemand gelijk een mensenzoon” afgebeeld?

26 Wie is die „iemand gelijk een mensenzoon” die niet vanaf de aarde, maar „met de wolken” vanuit de hemel komt en toegang verkrijgt tot de Oude van dagen die in het gerechtshof op zijn troon zit? Volgens sommigen wordt hiermee gedoeld op een samengestelde persoon, Gods „heilige natie” als groep, dit vanwege de omstandigheid dat er naderhand in de profetie geen gewag meer van deze „mensenzoon” wordt gemaakt, maar gezegd wordt dat de „heiligen van het Opperwezen” koninklijke heerschappij ontvangen. Er is echter een betrouwbare autoriteit die te kennen geeft wie deze „iemand gelijk een mensenzoon” werkelijk is. Hoe dat zo?

27, 28. (a) Hoe was een autoriteit genoodzaakt te kennen te geven wie die „iemand gelijk een mensenzoon” is? (b) Hoe werd hij vervolgens behandeld?

27 Ruim negentienhonderd jaar geleden, in de paschanacht (14 Nisan) van het jaar 33 G.T., stond een natuurlijke nakomeling van koning David voor het rechterlijke Sanhedrin van Jeruzalem terecht voor zijn leven. Nadat deze man geweigerd had antwoord te geven op de beschuldigingen die tegen hem werden ingebracht, zei de presiderende hogepriester tot hem: „Ik stel u onder ede bij de levende God, ons te zeggen of gij de Christus, de Zoon Gods, zijt!” Erkende de beschuldigde man nu dat hij voor het aangezicht van de levende God onder ede stond om de waarheid omtrent zichzelf te vertellen? Ja! Hij besefte dat de hogepriester de rechterlijke autoriteit bezat om hem onder ede te stellen opdat hij de feiten zou vermelden, ook al wist hij dat wanneer hij de waarheid vertelde, dit hem in de ogen van het Sanhedrin of opperste gerechtshof tot een gruwelijke lasteraar zou maken.

28 Het verslag over de rechtszaak vertelt ons: „Jezus zei tot hem: ’Gij hebt het zelf gezegd. Maar ik zeg ulieden: Van nu af zult gij de Zoon des mensen zien zitten aan de rechterhand der kracht en hem zien komen op de wolken des hemels.’ Toen scheurde de hogepriester zijn bovenklederen en zei: ’Hij heeft gelasterd! Waartoe hebben wij nog getuigen nodig? Ziet! Nu hebt gij de lastering gehoord. Wat is uw mening?’ Zij gaven ten antwoord: ’Hij verdient de dood.’ Daarop spuwden zij hem in het gezicht en gaven hem vuistslagen. Anderen sloegen hem in het gezicht en zeiden: ’Profeteer ons, Christus: Wie is het die u geslagen heeft?’” — Matthéüs 26:63-68.

29. Waaruit blijkt nog meer dat Daniël 7:13 geen betrekking heeft op een samengesteld lichaam of groep?

29 Daar was dus de enige man op aarde die op betrouwbare wijze naar Daniëls profetie, hoofdstuk zeven, vers dertien, kon verwijzen en op juiste wijze te kennen kon geven wie die „iemand gelijk een mensenzoon” werkelijk was. Drieënzestig jaar later gaf de uit de doden opgewekte en tot de hemel verheerlijkte Jezus Christus een openbaring aan zijn apostel Johannes op aarde door, en Johannes werd ertoe geïnspireerd omtrent hem te schrijven: „Ziet! Hij komt met de wolken, en elk oog zal hem zien, en degenen die hem doorstoken hebben; en alle stammen van de aarde zullen zich wegens hem in droefheid slaan. Ja, amen” (Openbaring 1:7). Zowel uit deze als andere verklaringen van de bijbel blijkt dat de „iemand gelijk een mensenzoon” die in Daniëls visioen werd gezien, Jezus Christus is, de Nakomeling van koning David. In Psalm 8:5 (Luther) sprak David profetisch over hem als „des menschen zoon” (Hebreeën 2:5-8, Luther). Jezus noemde zichzelf herhaaldelijk „de Zoon des mensen”. Niet de groep „heiligen zelf van het Opperwezen”, maar Davids koninklijke Nakomeling is degene die in Daniël 7:13 wordt afgebeeld als komend „met de wolken des hemels”. — Matthéüs 24:30.

30, 31. Daniël 7:13 werd vervuld, maar waarom niet in 70 G.T.?

30 Wanneer geschiedt deze speciale komst? Volgens de verzen die aan Daniël 7:13 voorafgaan, zou dit gebeuren nadat de „kleine” horen, die drie andere horens op de kop van het vierde beest uitrukt, was ontstaan, hetgeen plaatsvond in de tweede helft van de achttiende eeuw G.T. De komst van de Zoon des mensen „met de wolken des hemels” zou derhalve niet vóór die tijd geschieden, zelfs niet in 70 G.T., toen de volgende door hem geuite profetie in vervulling ging: „Zij [de opstandige joden] zullen vallen door de scherpte des zwaards en als gevangenen weggevoerd worden onder alle heidenen [natiën], en Jeruzalem zal door heidenen [de niet-joodse natiën] vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn” (Lukas 21:24, NBG). Die „tijden der heidenen” waren begonnen in 607 v.G.T., toen Jeruzalem door de Babyloniërs werd verwoest. Gedurende die tijden der heidenen werd het de niet-joodse natiën toegestaan de aarde te beheersen zonder inmenging van Gods Davidische koninkrijk.

31 Aan het einde van die tijden der heidenen, in 1914 G.T., kon Davids koninklijke Erfgenaam terecht aan God om de Koninkrijksheerschappij vragen.

32, 33. Waarom hebben wij de komst van degene die het wettelijke recht had, niet gezien?

32 De gebeurtenissen die zich vanaf 1914 G.T. tot nu toe als een vervulling van de bijbelse profetieën hebben voorgedaan, bewijzen dat de komst van de Zoon des mensen in dat jaar heeft plaatsgevonden. Natuurlijk heeft niemand van ons deze komst met zijn letterlijke ogen waargenomen. Dit zou ook niet mogelijk zijn geweest, want in Daniël 7:13, 14 wordt beschreven dat de Zoon des mensen niet naar de aarde kwam, maar voor de Oude van dagen werd geleid, de Rechter in de hemel, die ’tijden en tijdperken verandert, koningen afzet en koningen aanstelt’ (Daniël 2:21). Hij kwam op uitnodiging van de Oude van dagen, zoals in Psalm 2:8, 9 opgetekend staat: „Vraag van mij, opdat ik natiën tot uw erfdeel moge geven en de einden der aarde tot uw eigen bezitting. Gij zult ze breken met een ijzeren scepter, alsof ze een pottenbakkersvat waren, zult gij ze stukslaan.” Toen kon de Oude van dagen, zonder op zijn rechterlijke tijdschema vooruit te lopen, datgene doen wat hij in Ezechiël 21:25-27 had voorzegd. Daar zei hij, nadat hij geboden had dat de tulband en kroon van het Davidische koningschap verwijderd moesten worden:

33 „Verhoog zelfs wat laag is en verlaag zelfs de hoge [degene die op koning Davids troon zat]. Tot een puinhoop, een puinhoop, een puinhoop zal ik ze maken. Ook wat deze aangaat, ze zal stellig van niemand worden totdat hij komt die het wettelijke recht heeft, en ik moet het aan hem geven.”

34. Hoe deed God in 1914 zijn Universele Soevereiniteit gelden?

34 Al het bewijsmateriaal tot nu toe duidt erop dat de Oude van dagen in 1914, aan het einde van de tijden der heidenen, inderdaad het Messiaanse koninkrijk aan de Davidische Erfgenaam heeft gegeven die het „wettelijke recht” erop had. In Daniël 7:14 was in dit verband voorzegd: „Hem werd heerschappij en waardigheid en een koninkrijk gegeven, opdat de volken, nationale groepen en talen alle hém zouden dienen. Zijn heerschappij is een heerschappij van onbepaalde duur, die niet zal voorbijgaan, en zijn koninkrijk een dat niet te gronde gericht zal worden.” Dat was de precieze tijd waarop de symbolische banden van ijzer en koper van de „wortelstok” van Goddelijke Universele Soevereiniteit verwijderd konden worden, daar nu de profetische „zeven tijden” van 2520 jaar geëindigd waren. Toen was het de gekenmerkte tijd waarop Jehovah zijn Universele Soevereiniteit met betrekking tot onze aarde weer zou doen gelden. Op welke wijze? Door een „spruit” uit die lang sluimerende „wortelstok” te laten opschieten en aldus te bewijzen dat „de Allerhoogste de Heerser is in het koninkrijk der mensheid en dat hij het geeft aan wie hij wil en daarover zelfs de geringste der mensheid aanstelt”. — Daniël 4:17, 23, 32; Jesaja 11:1; Zacharia 3:8; 6:12.

35. Welke koninklijke „steen” werd toen weggeslingerd, en waarheen?

35 Dat was ook de tijd waarop de symbolische „steen” uit de „berg” van Gods Universele Soevereiniteit gehouwen zou worden en vervolgens tegen het „beeld” van politieke wereldmacht op aarde geslingerd zou worden. De steen wordt in de richting van de „voeten” van ijzer en gevormd leem geslingerd. Vervolgens moet de steen het hele afgodische beeld tot stof vermalen. Ten slotte moet de steen uitgroeien tot een berg, die de gehele aarde vult. — Daniël 2:34, 45.

36. Welke koninklijke geboorte vond toen plaats, en welke aankondiging werd er tevens gedaan?

36 Bijgevolg werd in 1914 het Messiaanse koninkrijk uit de schoot van Jehovah’s met een vrouw te vergelijken, hemelse organisatie geboren en gingen de woorden uit Openbaring 12:5 in vervulling: „Zij baarde een zoon, een manlijk kind, dat alle natiën zal weiden met een ijzeren staf. En haar kind werd weggerukt tot God en tot zijn troon.” Ongetwijfeld was dat het tijdstip waarop de duizend duizenden engelen die de Oude van dagen dienden en de tienduizend maal tienduizend die vlak voor hem stonden, gezamenlijk hun stem verhieven om in het gehele universum aan te kondigen: „Het koninkrijk der wereld is het koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus geworden, en hij zal als koning regeren tot in alle eeuwigheid.” — Openbaring 11:15; Daniël 7:10.

37. Wie moet derhalve Gods Voornaamste Gevolmachtigde in de wereldregering zijn?

37 Wie is derhalve, in het licht van al het bovenstaande, Gods Voornaamste Gevolmachtigde voor onze toekomstige wereldregering? Jezus Christus, de thans verheerlijkte Blijvende Erfgenaam van koning David. Als volmaakt mens in het koninklijke geslacht van David heeft hij „voor altijd één slachtoffer voor zonden gebracht en is [in 33 G.T.] aan de rechterhand van God gaan zitten, van die tijd af wachtend totdat zijn vijanden tot een voetbank voor zijn voeten gesteld zouden worden”. — Hebreeën 10:12, 13; 1:3, 4; Psalm 110:1-6.

38. Welke vragen rijzen er in verband met de „heiligen” die in de heerschappij delen?

38 Gods Voornaamste Gevolmachtigde zal mederegeerders in de toekomstige wereldheerschappij hebben, want in Daniël 7:27, 28 staat: „’En het koninkrijk en de heerschappij en de grootheid van de koninkrijken onder de ganse hemel werden aan het volk der heiligen van het Opperwezen gegeven. Hun koninkrijk is een koninkrijk van onbepaalde duur, en alle heerschappijen zullen hén dienen en gehoorzamen.’ Tot hiertoe is het einde der zaak.” Nu rijst derhalve de vraag: Wordt met het „volk der heiligen van het Opperwezen” Daniëls eigen vleselijke volk bedoeld, de natie van natuurlijke, besneden joden of Israëlieten? Zouden de twaalf stammen van Israël, die de vleselijke nakomelingen van Abraham, Isaäk en Jakob waren, als volk de hoogste positie innemen tijdens de eeuwigdurende regering van de Messías (Christus), en zouden alle „heidense” natiën aan hen als wereldregeerders onderworpen zijn? Mensen van alle rassen stellen deze vraag. Zullen wij dit punt nu gezamenlijk gaan beschouwen?

[Studievragen]