Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Het „teken” dat de wereldregering ophanden is

Het „teken” dat de wereldregering ophanden is

Hoofdstuk 9

Het „teken” dat de wereldregering ophanden is

1, 2. (a) Welk bewijs hebben wij dat Gods wereldregering ophanden is? (b) Wat moet vóór de „grote verdrukking” worden gedaan?

HOE GELUKKIG kunnen wij zijn dat de door politieke regeringen van onvolmaakte mensen uitgeoefende heerschappij over heel de aarde haar einde nadert! Terzelfder tijd is de door God beloofde, volmaakte wereldregering ophanden. Het bewijs hiervoor is thans beschikbaar. Sinds het jaar 1914 kunnen wij het zich ontvouwende, onfeilbare „teken” hiervan waarnemen. Negentien eeuwen geleden werd dat „teken” door een groter profeet dan Daniël uitvoerig beschreven. Wij kunnen de betekenis ervan thans lezen, indien wij dat wensen. Degene die dit actuele „teken” beschreef, verwees naar dingen die in Daniël, hoofdstuk twaalf, waren voorzegd. Terwijl hij zijn grote profetie uitte, zei hij bijvoorbeeld tot zijn twaalf apostelen op de Olijfberg:

2 „En dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen. Wanneer gij daarom het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt, waarover door bemiddeling van de profeet Daniël gesproken is, in een heilige plaats ziet staan (de lezer gebruike onderscheidingsvermogen), laten dan zij die in Judéa zijn, naar de bergen vluchten. Laat de man die zich op het dak bevindt, niet naar beneden komen om de goederen uit zijn huis te halen; en laat de man die op het veld is, niet naar het huis terugkeren om zijn bovenkleed op te halen. Wee de zwangere vrouwen en hen die een klein kind zogen, in die dagen! Blijft bidden dat uw vlucht niet geschiedt in de wintertijd, noch op de sabbatdag; want er zal dan zulk een grote verdrukking zijn als er sedert het begin der wereld tot nu toe niet is voorgekomen, en ook niet meer zal voorkomen. Indien die dagen trouwens niet werden verkort, zou geen vlees worden gered; maar ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden verkort.” — Matthéüs 24:14-22; Markus 13:14-20.

3. Wanneer vluchtten de tot het christendom bekeerde joden uit de „heilige plaats”? Waarom?

3 Destijds in de dagen van de apostelen van Jezus Christus was de „heilige plaats” de stad Jeruzalem, met haar luisterrijke tempel voor de aanbidding van Jehovah als God. Judéa was een Romeinse provincie, waarvan Jeruzalem de religieuze hoofdstad was. Het „walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt”, waarvan in Daniël 12:11 gewag wordt gemaakt, had betrekking op de militaire legioenen van het Romeinse Rijk, de zesde wereldmacht in de bijbelse profetieën. Door een gewelddadige militaire aanval kwam het „walgelijke ding” van die tijd in de herfst van het jaar 66 G.T. een poosje in de „heilige plaats” te „staan”. Dat was een waarschuwend teken voor de tot het christendom bekeerde joden die nog in Jeruzalem woonden. Nadat het „walgelijke ding” tijdelijk van Jeruzalem was weggetrokken, vluchtten de nu naar behoren gewaarschuwde christenen dan ook in gehoorzaamheid uit de ten ondergang gedoemde „heilige plaats”. Velen van hen vluchtten naar de „bergen” in de Romeinse provincie Peréa, aan de overzijde van de Jordaan.

4. Welke dingen kwamen, zoals was voorzegd, over dat joodse geslacht?

4 Het was goed dat die tot het christendom bekeerde joden dat deden, want vier jaar later keerde het „walgelijke ding” terug. Het verwoestte niet alleen de gehele provincie Judéa, maar tot overmaat van ramp ook Jeruzalem en zijn heilige tempel. Dit geschiedde in een „grote verdrukking”, waardoor zowel de joden binnen als buiten het Romeinse Rijk werden geschokt. De tot het christendom bekeerde joden die zich in veilige toevluchtsoorden buiten Judéa bevonden, overleefden de vernietiging van Jeruzalem in 70 G.T. Er werd ook enig joods „vlees” behouden dat in de opstandige stad was gebleven, maar deze overlevenden werden door de Romeinen gevankelijk weggevoerd. Dat geslacht van niet tot het christendom bekeerde joden handelde derhalve niet overeenkomstig het door Jezus Christus voorzegde „teken”. Wat hij met betrekking tot dat geslacht had voorzegd, was onder andere: oorlogen, hongersnoden, pestilenties, aardbevingen, vervolging van christenen, wetteloosheid, een wereldomvattende Koninkrijksprediking, alsmede het feit dat het „walgelijke ding” op de „heilige plaats” zou staan. Al deze dingen waren over dat geslacht van joden gekomen als een „teken” voor hen dat de vernietiging van het joodse samenstel van dingen snel naderbij kwam. — Matthéüs 24:3-22; Lukas 21:10-23.

DE CLIMAX VAN HET HEDENDAAGSE „TEKEN” OPHANDEN

5. Waarom werd de verwoesting van Jeruzalem niet door Gods wereldregering gevolgd?

5 Werd de verwoesting van Jeruzalem in 70 G.T. echter gevolgd door Gods wereldregering in handen van Jezus Christus, de Nakomeling van koning David die het recht op deze positie had? Neen! Het Romeinse Rijk bleef als de zesde wereldmacht bestaan en breidde zich uit, totdat het tijdens de regering van keizer Trajanus het toppunt van zijn macht bereikte. De 2520 jaar durende tijden der heidenen bleven dus voortduren totdat ze in 1914 G.T. eindigden. De geschiedenis verliep precies zoals Jezus had voorzegd: „Jeruzalem zal door de [heidense] natiën worden vertreden totdat de bestemde tijden der natiën zijn vervuld” (Lukas 21:24). De zevende „heidense” wereldmacht moest nog verschijnen in de vorm van de Anglo-Amerikaanse dualistische wereldmacht, die in 1763 G.T. ontstond. Ze functioneert nog steeds, en het Amerikaanse lid van die dualistische wereldmacht heeft op 4 juli 1976 zijn tweehonderdste verjaardag, ook wel de „Bicentennial” genoemd, gevierd. Die viering vond bijna tweeënzestig jaar na het einde van de tijden der heidenen in het jaar 1914 plaats.

6. Welke natiën weigeren Gods pasgeboren koninkrijk te erkennen?

6 Niet alleen de Verenigde Staten van Amerika en het Britse Gemenebest, maar ook alle andere „heidense” natiën weigeren Gods Messiaanse koninkrijk te erkennen, ofschoon de geboorte van dit Koninkrijk herhaaldelijk onder hun aandacht is gebracht. — Openbaring 12:1-5.

7. Hoeveel langer zal Christus de tegenstand van de natiën nog verdragen?

7 De „tegenwoordigheid” of parousía van de verheerlijkte Messías, Jezus, in Koninkrijksautoriteit is sinds 1914 een voldongen feit! Hoeveel langer zal Jehovah’s op de troon geplaatste, gekroonde Messiaanse Koning de gezamenlijke tegenstand van aardse politieke regeringen nog verdragen, nu de hun vergunde tijd om zonder Gods inmenging wereldheerschappij uit te oefenen, is verstreken? Niet veel langer, als wij tenminste afgaan op de details van het voorzegde „teken . . . van [Christus’] tegenwoordigheid [parousía] en van het besluit van het samenstel van dingen”. — Matthéüs 24:3.

8. Op wie is het woord „geslacht” in Matthéüs 24:34 van toepassing?

8 Jezus Christus had zowel ons geslacht als het joodse geslacht van zijn tijd in gedachten, toen hij zei: „Voorwaar, ik zeg u dat dit geslacht geenszins zal voorbijgaan totdat al deze dingen geschieden. Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan.” — Matthéüs 24:34, 35.

9. Wat heeft „dit geslacht” sinds 1914 reeds in vervulling zien gaan?

9 Welnu, wat staat ons, die deel uitmaken van „dit geslacht”, dan nog te wachten? Wij hebben sinds 1914 G.T. al heel wat gezien, gehoord en meegemaakt, zoals de internationale oorlogen, hongersnoden, pestilenties, aardbevingen, wereldomvattende vervolging van Jehovah’s christelijke getuigen, het toenemen der wetteloosheid, het afnemen van de liefde voor God door de meerderheid der mensen, en de prediking van „dit goede nieuws van het koninkrijk” door de christelijke getuigen van Jehovah. Wij hebben deze dingen in vollediger mate meegemaakt dan het joodse „geslacht” van negentienhonderd jaar geleden. Wij hebben gezien hoe tijdens de Eerste Wereldoorlog het „bestendige kenmerk” van Jehovah’s aanbidding werd verwijderd doordat de oorlogvoerende natiën Jehovah’s aanbidders op hevige wijze vervolgden. Wij hebben ook waargenomen hoe het „walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt”, werd „geplaatst” doordat er een menselijk vervangingsmiddel voor Gods Messiaanse koninkrijk werd opgericht, namelijk de Volkenbond, in 1919, en zijn opvolger, de Verenigde Naties, in 1945 (Matthéüs 24:4-15; Daniël 12:11). Wat staat „dit geslacht” derhalve binnenkort te wachten?

„WEET DAN DAT HIJ NABIJ IS, VOOR DE DEUR”

10-12. Wat staat in Matthéüs 24:23-31 met betrekking tot „dit geslacht” van onze tijd?

10 Door de tussenliggende eeuwen van onze Gewone Tijdrekening snel te overbruggen, sprong Jezus Christus van de „grote verdrukking” die tot de verwoesting van Jeruzalem in 70 G.T. leidde, over op onze kritieke tijdsperiode, „de tijd van het einde” (Daniël 12:4). Hij zei:

11 „Wanneer dan iemand tot u zegt: ’Ziet! Hier is de Christus’, of: ’Daar!’ gelooft het niet. Want er zullen valse Christussen en valse profeten opstaan, die grote tekenen en wonderen zullen doen ten einde, indien mogelijk, zelfs de uitverkorenen te misleiden. Ziet! Ik heb u van tevoren gewaarschuwd. Als men daarom tot u zegt: ’Ziet! Hij is in de binnenkamers’, gelooft het niet. Want evenals de bliksem komt uit oostelijke streken en schijnt tot westelijke streken, zo zal de tegenwoordigheid [parousía] van de Zoon des mensen zijn. Waar het dode lichaam ook maar is, daar zullen de arenden vergaderd worden.

12 Onmiddellijk na de verdrukking van die dagen zal de zon worden verduisterd, en de maan zal haar licht niet geven, en de sterren zullen van de hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen worden geschokt. En dan zal het teken van de Zoon des mensen in de hemel verschijnen, en dan zullen alle stammen der aarde zich in weeklacht slaan, en zij zullen de Zoon des mensen op de wolken des hemels zien komen met kracht en grote heerlijkheid. En hij zal zijn engelen uitzenden met een luid trompetgeschal, en zij zullen zijn uitverkorenen vergaderen van de vier windstreken, van het ene uiterste der hemelen tot het andere uiterste daarvan.” — Matthéüs 24:23-31; Markus 13:21-27.

13. Hoe weten wij dat het overblijfsel van de „uitverkorenen” zich in ons midden bevindt?

13 Sinds het jaar 1919 heeft het hedendaagse overblijfsel van „zijn uitverkorenen” de in Matthéüs 24:14 voorzegde boodschap, namelijk „dit goede nieuws van het koninkrijk”, als met een „luid trompetgeschal” in toenemende mate over de gehele wereld doen weerklinken. Hoe meer er van deze „uitverkorenen” van de vier hoofdwindstreken („de vier winden”) zijn bijeengebracht, des te luider of over een des te grotere afstand heeft het geluid van de trompet van het „goede nieuws” weerklonken. Om die reden weten wij dat de „uitverkorenen” die in aanmerking komen voor een plaats in het hemelse koninkrijk, zich in deze „tijd van het einde” in ons midden bevinden. Wij hebben weliswaar niet met onze letterlijke ogen gezien dat zij door engelen zijn bijeengebracht, maar wij zien wel de uitwerking van een dergelijke door engelen verrichte activiteit overeenkomstig de wil van de verheerlijkte Zoon des mensen. Door hun predikingswerk in het openbaar en van huis tot huis, heeft het overblijfsel van bijeengebrachte „uitverkorenen” zich doen zien en horen.

14. Waarin hebben de engelen de „uitverkorenen” bijeengebracht?

14 Neen, zij zijn niet onder leiding van engelen op één plaats in één land bijeengebracht. In plaats daarvan zijn zij overeenkomstig de zich ontvouwende Schrift in een wereldomvattende eenheid van gedachte en activiteit bijeengebracht, en zij komen geregeld in hun gemeenten, in huizen of in Koninkrijkszalen, bijeen. Zelfs wanneer hun werk door vijandig gezinde wereldse regeringen wordt verboden, blijven zij bijeenkomen, zij het ook „ondergronds”, ten einde elkaar in het christelijke geloof op te bouwen en hun predikingsinspanningen te organiseren. Op hun jaarlijkse viering van het Avondmaal des Heren, de herdenking van Christus’ dood op 14 Nisan (bijbelse kalender), gebruiken zij van de symbolen, het brood en de wijn. Op 14 april (14 Nisan) van het jaar 1976 hebben 10.187 van deze „uitverkorenen” aan deze viering deelgenomen en van de symbolen gebruikt.

15. Naar de verschijning van welk „teken” ziet het bijeengebrachte overblijfsel thans uit?

15 Deze getrouwe „uitverkorenen” wachten op de verschijning van het „teken van de Zoon des mensen” in de hemel, wanneer hij in de rol van Gods Oordeelsvoltrekker komt om alle natiën die zijn Messiaanse koninkrijk over heel de aarde blijven tegenstaan, te vernietigen. Geen wonder dat wanneer hij door middel van zijn vernietigende optreden zijn tegenwoordigheid doet voelen, het zal zijn alsof zij hem werkelijk „op de wolken des hemels zien komen met kracht en grote heerlijkheid”. Zij hebben alle reden om „zich in weeklacht [te] slaan”. — Matthéüs 24:30; Openbaring 1:7.

HET PUNT DAT NU GELEERD MOET WORDEN

16. Aan de hand van welke illustratie kunnen wij weten dat hij nabij is, voor de deur?

16 Wij zijn erin geïnteresseerd, of dit zou althans met ons allen het geval moeten zijn, te weten of de grootse climax van de ontwikkelingen in onze tijd zal komen. Hoe kunnen wij weten of dit mogelijk is en ons dienovereenkomstig laten leiden? Tot leiding van ons die thans leven, zei Jezus, de Profeet die over het „besluit van het samenstel van dingen” sprak, vervolgens tot zijn twaalf apostelen: „Leert nu van de vijgeboom als illustratie het volgende: Zodra zijn jonge tak zacht wordt en in het blad schiet, weet gij dat de zomer nabij is. Zo ook wanneer gij al deze dingen ziet, weet dan dat hij nabij is, voor de deur. Voorwaar, ik zeg u dat dit geslacht geenszins zal voorbijgaan totdat al deze dingen geschieden. Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan.” — Matthéüs 24:32-35; vergelijk Lukas 21:27-33.

17. Wat doen en wat weten wij die hebben gezien dat deze dingen begonnen te geschieden?

17 Degenen van de „uitverkorenen” die thans leven en die het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 hebben meegemaakt, kunnen zich herinneren hoe verheugd wij allen waren omdat wij zagen dat ’deze dingen begonnen te geschieden’. Wij wisten dat de pas op de troon geplaatste Christus „nabij [was], voor de deur”, om het oordeel aan dit goddeloze „samenstel van dingen” te voltrekken. Wij verheugden ons uitbundig omdat „het koninkrijk Gods nabij” was, gereed om de volledige wereldheerschappij over te nemen en als een wereldregering te functioneren. Wij zijn het niet moe geworden er gedurende deze afgelopen zestig jaar en langer steeds weer aan herinnerd te worden dat het Messiaanse koninkrijk Gods „nabij is, voor de deur”. Het is voor ons geen afgezaagd deuntje geworden, dat zijn kracht en bezielende aansporing heeft verloren. Wij weten dat wij tot het „geslacht” behoren dat gezien heeft hoe deze dingen in 1914, aan het besluit van de tijden der heidenen, zijn begonnen, en wij geloven Jezus’ verzekering dat dit zelfde huidige „geslacht” ook het einde van deze veelbetekenende dingen zal zien, ja zal zien hoe dit alles een climax bereikt wanneer het zegevierende Koninkrijk de algehele heerschappij over alle menselijke aangelegenheden overneemt.

18. Waarschuwen wij de mensen alleen maar om hen er door vreesaanjaging toe te bewegen het goede te doen?

18 Binnenkort zal er over deze „wereld van goddeloze mensen” een wereldomvattende catastrofe losbarsten die op veel meer mensen en instellingen van invloed zal zijn dan de vloed van Noachs dagen (2 Petrus 2:5). Dit móet eenvoudig als het ware in de oren geschreeuwd worden van de „uitverkorenen” en van alle anderen die belangstelling voor een volmaakte, rechtvaardige wereldregering hebben. Dit is niet een kwestie van mensen angst aan te jagen met een valse vrees zoals die van de godonterende leerstelling van „eeuwige pijniging in een hel van letterlijk vuur en zwavel”, ten einde hen tot bekering en kerkbezoek te dwingen. Niet slechts het leven, maar het eeuwige leven, van de in gevaar gebrachte mensen staat op het spel, en als door God aangestelde ’wachters’ zijn wij verplicht oprechte, rechtvaardig gezinde mensen te waarschuwen (Ezechiël 3:17-21; 33:6-20). Wij willen niet te kort schieten in onze verantwoordelijkheden ten opzichte van God. Wanneer wij deze kwestie ernstig nemen door ons van onze plicht te kwijten, worden wij hier niet door vrees toe gedreven. Ons doel is, liefde jegens God en jegens onze medemensen, vooral onze christelijke broeders, te tonen.

19, 20. Wilde Jezus dat zijn waarschuwing vergeefs was voor zijn apostelen?

19 Jezus Christus zelf wilde niet vergeefs prediken en profeteren. Hij wilde niet dat zijn waarschuwing vergeefs was voor zijn discipelen, toen hij tot hen zei: „Van die dag en dat uur weet niemand iets af, noch de engelen der hemelen noch de Zoon, dan de Vader alleen. Want net zoals de dagen van Noach waren, zo zal de tegenwoordigheid [parousía] van de Zoon des mensen zijn. Want zoals zij in die dagen vóór de vloed waren, zij aten en zij dronken, mannen huwden en vrouwen werden ten huwelijk gegeven, tot op de dag [!] waarop Noach de ark binnenging, en zij sloegen er geen acht op totdat de vloed kwam en hen allen wegvaagde, zo zal de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen zijn. Dan zullen er twee mannen op het veld zijn: de een zal meegenomen en de ander verlaten worden; twee vrouwen zullen aan de handmolen malen: de een zal meegenomen en de ander verlaten worden. Waakt daarom, want gij weet niet op welke dag uw heer komt.

20 Maar weet één ding, dat indien de heer des huizes had geweten in welke nachtwake de dief zou komen, hij wakker zou zijn gebleven en niet in zijn huis zou hebben laten inbreken. Toont ook gij u daarom gereed, want de Zoon des mensen komt op een uur waarvan gij het niet hebt gedacht.” — Matthéüs 24:36-44.

21. Tot welke vragen en redenering geeft Jezus’ illustratie aanleiding?

21 Betekent Jezus’ illustratie van de heer des huizes dat hij, indien hij ons als zijn hedendaagse discipelen van tevoren de dag en het uur zou laten weten waarop hij komt om afrekening te houden, ons allen beslist wakker en waakzaam zou vinden? Dienen wij derhalve niet van tevoren in kennis te worden gesteld van de precieze dag en het precieze uur? Dat zouden wij thans tenminste doen: wij zouden degenen die ons ontvangen, van tevoren van onze komst in kennis stellen, opdat zij niet overvallen worden, maar alles gereed kunnen hebben en niet in verlegenheid worden gebracht.

22. Waarom stelt Jezus ons er niet van tevoren van in kennis wanneer precies hij zal komen?

22 Met Jezus Christus is het anders, want zijn discipelen zijn in werkelijkheid zijn gekochte slaven. Hij wenst dat zij te allen tijde geïnteresseerd zijn in zijn komst tot het oordeel en derhalve te allen tijde dienstbaar zijn, uit liefde jegens hem. Hij wil niet dat zij huichelachtige schijnheiligen zijn, die het op de laatste minuut vóór zijn komst doen voorkomen alsof zij altijd actief in zijn dienst zijn geweest. Door zijn discipelen er niet van tevoren van in kennis te stellen wanneer precies hij zal komen, worden hun liefde en gehoorzaamheid jegens hem voortdurend op de proef gesteld. Zijn zij oprecht geïnteresseerd in zijn koninkrijk en bereiden zij zich er altijd op voor in die wereldregering te delen? Of nemen zij er soms tijd van af om zich in wereldse aangelegenheden, laten we zeggen in wereldse politiek, te mengen? De Koning Jezus Christus verafschuwt lauwe dienst, halfslachtige aandacht. Hij wenst geen huichelaars in zijn koninkrijk.

23, 24. Door welke illustraties beklemtoonde Jezus het bovengenoemde punt?

23 Dit belangrijke punt wordt door Jezus Christus beklemtoond in de illustraties van de „getrouwe en beleidvolle slaaf” en „die boze slaaf”, welke illustraties hij gaf vlak nadat hij er bij zijn discipelen op had aangedrongen zich te allen tijde ’gereed te tonen’ (Matthéüs 24:45-51). Er is een schitterende beloning weggelegd voor de discipelen van Christus die zich zijn getrouwe, beleidvolle en liefdevolle slaven betonen door onwrikbaar toegewijd te zijn aan de wijze waarop hij in verband met de beloofde wereldregering handelt. Wij dienen hem niet slechts voor een beloning. Niettemin belooft hij vanwege zijn waardering een schitterende beloning. Wensen wij die beloning? Ze is het alternatief van een bestraffing wegens ontrouw (Lukas 12:35-46). Uit liefde voor Jehovah’s gezalfde Koning wensen wij de beloning voor getrouwheid te ontvangen, niet waar? Wanneer wij hierop Ja! antwoorden, laten wij dan doen wat de Koning Jezus Christus tot ons zegt:

24 „Wat ik tot u zeg, zeg ik echter tot allen: Waakt.” — Markus 13:32-37; Lukas 21:36.

25. Waarop dienen wij nu derhalve onze ogen gericht te houden, en waarom?

25 Laten wij allen als waakzame personen onze ogen gericht houden op het „teken” dat sinds 1914 G.T. te lezen is (Matthéüs 24:3). Moge het ons er steeds toe stimuleren waakzaam te blijven, want de Messiaanse wereldregering is nabij!

[Studievragen]